Betoverd
Ben Holiday sliep die nacht slecht, geplaagd door dromen over de fles met de demon erin. Hij droomde dat de demon op eigen kracht uit de fles kwam – wat volgens Questor kon – als een reusachtig gedrocht dat mensen in hun geheel verzwolg. Dat deed het met Fillip en Sot, en nog een stuk of wat anderen, en het zat Ben op de hielen tot hij gelukkig ontwaakte.
Het weer was grauw en regenachtig, dus dat zat niet mee. Ze hadden hun zoektocht naar de verdwenen Wegweesgnomen tot de ochtend uitgesteld om goed sporen te kunnen volgen, maar daarmee slechts duisternis voor regen verruild. Ben kleedde zich aan voor het raam en zag de regen in stromen vallen. Beneden stonden plassen; het regende dus al geruime tijd. Ben zuchtte zwaar. Bij dit weer was het moeilijk enig spoor terug te vinden.
Toch leek Bunion, wiens taak het was de gnomen op te sporen, zich niet te storen aan de situatie. Ben liep de trap af naar de eetzaal om met de anderen te ontbijten voor het vertrek en trof de kobold in ernstig gesprek met Questor over het onderwerp. Ben kon het gesprek goeddeels volgen omdat hij lang genoeg met de kobold was opgetrokken om het meeste op te pikken van diens moeilijke keelklankentaal, en Bunion vertelde dat hij ondanks de regen geen problemen verwachtte. Ben knikte tevreden en deed zich te goed aan het ontbijt.
Na de maaltijd ging hij met Questor en Bunion naar de voorhof. Wilgje was daar al om toe te zien op de keuze van hun paarden en het beladen van de lastdieren. Het verbaasde Ben altijd hoe doelmatig de sylfide zaken regelde, ook als het geen taken van haarzelf betrof, omdat ze er zeker van wilde zijn dat alles goed gebeurde. Glimlachend kuste ze hem, terwijl de regen van haar capuchon over haar neus en mond liep. Ben was altijd bezorgd om haar en wilde eigenlijk niet dat ze hem vergezelde, maar ze stond erop. Nu was hij daar blij om. Hij kuste haar terug en gaf haar een geruststellende knuffel.
Halverwege de morgen reden ze over de brug naar het vasteland. Ben bereed Jurisdictie, zijn favoriete vos, Questor zat op een bedaagde schimmel en Wilgje had een appelschimmel uitgekozen. De kobolden liepen zoals gewoonlijk, want ze hadden weinig op met paarden, en paarden niet met hen. Ben grapte wel eens dat hij overal waar hij te paard ging Jurisdictie bezat. Ook deze morgen zei hij het, maar het klonk nogal mat. Iedereen zat ingepakt in regenkleding, met gebogen hoofd tegen de regen en de wind, ineengedoken tegen de ochtendkilte, en hun hoofd stond niet erg naar grapjes.
Bunion ging vlug vooruit en liet de anderen in een trager tempo volgen. Het leed voor Ben geen twijfel waar de gnomen heen waren; het waren vrij voorspelbare wezens. Met de schat die ze in de fles zagen zouden ze regelrecht naar hun veilige woonhol gaan. Dit betekende dat ze vanuit de wouden van Zuiver Zilver naar het noorden zouden trekken langs de westgrens van de Grienswaard, en naar het heuvelland daar voorbij, waar de gnomen woonden. Ze zouden niet snel reizen; normaal waren het al trage wezens en ze hadden ook nog die fles. Ben was er half van overtuigd dat de kereltjes hun daad niet echt als diefstal beschouwden en geen rekening hielden met achtervolging. Ze zouden dus niet snel lopen en Bunion kon ze – regen of geen regen – mogelijk al voor de avond vinden.
Dus sjokten ze noordwaarts door regen en plassen, geduldig wachtend tot Bunion terugkwam met het bericht dat hij ze had gevonden. Uiteraard zou Bunion ze vinden. Niets ontkwam aan een kobold als die het in zijn hoofd kreeg een spoor te volgen. De kobolden waren feeënwezens die zich onnavolgbaar snel konden voortbewegen. Bunion zou de gnomen in minder dan geen tijd inhalen als hij hun spoor eenmaal had, en hij leek er zeker van dat dit snel zou gebeuren. Ben hoopte het maar, want hij zat in over de demon.
Een Darkling noemde Questor deze. Ben probeerde zich hem onder het rijden voor te stellen, maar kreeg geen bevredigend beeld voor ogen. Questor had het wezen ruim twintig jaar niet meer gezien en zijn geheugen was als gewoonlijk een beetje wazig. Soms was het klein en soms ook groot, zei Questor. Ben schudde zijn hoofd als hij aan deze warrigheid terugdacht. Daar had hij weinig aan. Wat er het meest toe deed was echter de magie die de Darkling hanteerde – magie die altijd weinig goeds inhield voor wie ermee te maken kreeg. Maar misschien hadden Fillip en Sot de fles nog niet opengemaakt en de Darkling bevrijd. Misschien wisten ze hun nieuwsgierigheid zo lang te bedwingen dat ze waren in te halen met de fles nog dicht.
Hij zuchtte en ging ongemakkelijk verzitten, terwijl de regen met vlagen in zijn gezicht sloeg. Misschien ging de zon schijnen als hij in zijn handen klapte, maar niet heus.
‘Volgens mij klaart het een beetje op, heer,’ riep Questor onverwacht vlak achter hem.
Ben knikte, maar geloofde er niets van. Het zou waarschijnlijk veertig dagen aan een stuk door blijven regenen, en ze zouden nu een ark moeten bouwen in plaats van achter die eigenwijze gnomen aan te jagen. Het was al bijna een volle dag geleden sinds Abernathy met het medaillon in het licht verdween, en hij begon te wanhopen. Hoe moest Abernathy het redden in Bens wereld? Waar kon hij heen, zelfs als hij erin slaagde uit handen te blijven van Michel Ard Rhi? Hij kende niemand en had totaal geen aardrijkskundig benul van Bens wereld. En zodra hij zijn bek opendeed om iets te vragen…
Ben zette dit scenario vlug uit zijn hoofd. Hij had geen zin om stil te staan bij Abernathy of het medaillon. Hij moest zijn energie richten op het terugkrijgen van de fles uit handen van Fillip en Sot. Ook zonder de diensten van de Paladijn had hij er vertrouwen in dat hij dit kon. De gnomen waren geen partij voor Bunion en Parsnip, Darkling of niet, en Questor Teeuw moest in staat zijn met zijn eigen magie die van de demon te weerstaan als dat nodig mocht zijn. Als ze snel waren konden ze de fles terug hebben voor Fillip en Sot erop verdacht waren.
Toch was het fijn geweest terug te kunnen vallen op de Paladijn, dacht hij – hoe afschrikwekkend zijn alter ego ook voor hem was. Ben herinnerde zich de keren dat hij in de dolende ridder veranderde nog goed – met het harnas dat hem omsloot, de riemen en gespen die zich strak trokken, en de beelden en geuren van het gevecht. Het was tegelijk beangstigend en opwindend. Het stootte hem af en trok hem tegelijk ook aan. Hij ademde de vochtige, koude lucht in en haalde zich de beelden voor de geest. Soms, als hij aan die mogelijkheid wilde denken, vreesde hij dat als het vaak genoeg gebeurde, de ervaring van de Paladijn te worden, verslavend kon werken.
Hij haalde zijn schouders op. Aan zulke gedachten had hij nu niets. Zonder het medaillon geen Paladijn.
Het werd middag, en ze pauzeerden om een koud middagmaal te gebruiken in de beschutting van een bosje rode esdoorns. Er was nog steeds geen nieuws van Bunion. Niemand zei er iets over, maar ze waren allemaal bezorgd. De tijd verstreek snel. Ze reden weer verder na hun rustpauze en trokken nu de Grienswaard in. Lange stroken grasland strekten zich uit naar het oosten en het noorden. De regen werd minder, zoals Questor had verwacht, en het werd iets warmer. Door het zware wolkendek drong alleen grauw, wazig daglicht.
Korte tijd later was Bunion terug, niet uit het noorden, zoals verwacht, maar uit het westen. Hij naderde zo snel dat ze hem pas zagen toen hij voor hen stond. Zijn ogen stonden helder en hij grijnsde als een blij kind, met al zijn scherpe tanden bloot. Hij had Fillip en Sot gevonden. De Wegweesgnomen waren niet op weg naar het noorden. Eigenlijk leken ze nergens naar op weg. Ze waren op nog geen twee mijl afstand, verdiept in van bomen vallende regendruppels die in fel gekleurde edelstenen veranderden.
‘Wat?’ riep Ben ongelovig uit, er zeker van dat hij het niet goed verstaan had.
Questor zei haastig iets tegen Bunion, luisterde naar het antwoord en keerde zich naar Ben. ‘Ze hebben de fles geopend, heer, en de Darkling bevrijd.’
‘En de Darkling verandert regendruppels in edelstenen?’
‘Ja heer.’ Questor keek bepaald ongelukkig. ‘Blijkbaar hebben de gnomen daar lol in.’
‘Je zou ze toch, die frettekoppen!’ brieste Ben. Waarom ging nu nooit eens iets gemakkelijk? ‘Goed, de fles is dus open. Wat nu, Questor? Zal de Darkling willen beletten dat we hem weer in de fles stoppen?’
Questor schudde zorgelijk het hoofd. ‘Dat hangt van Fillip en Sot af, heer. Wie de fles bezit heeft zeggenschap over de demon.’
‘Dus de vraag is eigenlijk, zullen Fillip en Sot weigeren ons de fles terug te geven?’
‘Toverij is een machtige verleiding, heer.’
Ben knikte. ‘Dan hebben we een plan nodig.’
Het plan wat hij bedacht was vrij simpel. Ze zouden naar de plek rijden, net buiten het zicht van de gnomen. Parsnip zou op de paarden passen terwijl ze te voet verdergingen. Ben, Questor en Wilgje zouden openlijk van voren naderen. Bunion zou achterom sluipen. Als Ben de gnomen niet kon overhalen de fles vrijwillig terug te geven zou Bunion die weggrissen voor ze er iets tegen konden doen.
‘Onthoud, Bunion, als je me over mijn kin ziet wrijven is dat het teken,’ besloot Ben. ‘Sla dan snel je slag en grijp die fles!’
De kobold grijnsde wolfachtig.
Bunion ging voor naar het westen, Parsnip bleef wat achter met de lastdieren, en ze reden de korte afstand naar de plek waar de gnomen met hun schat speelden. Ze gingen een dennebosje in achter een heuveltje, vanwaar ze niet te zien waren, stegen af, gaven de paarden over aan Parsnip, stuurden Bunion vooruit en liepen het heuveltje op. Bovengekomen bleven ze even staan.
Fillip en Sot zaten met opgetrokken knieën en uitgestrekte handen te schateren onder een dikke oude wilg. De takken daarvan waren zwaar van de regen en de druppels die eraf vielen werden fonkelende edelstenen. De gnomen probeerden die te vangen als ze dichtbij vielen, maar de meeste vielen buiten hun bereik op glinsterende hopen. Overal lagen bergen edelstenen in alle kleuren te schitteren in de grauwheid van de middag, als een tot leven gekomen wonder.
De fles stond onbeheerd tussen de gnomen in. Een lelijk, spinachtig wezen danste op de hals zonder stop en wierp groene vonken naar de regendruppels. Elke vonk veranderde weer een druppel in een edelsteen.
Het was het bizarste tafereel dat Ben ooit had gezien. Fillip en Sot leken wel waanzinnig.
‘Zo is het genoeg!’ riep hij scherp.
De gnomen verstijfden en lieten zich als verwelkte bloemen tegen de grond zakken. De Darkling kroop katachtig ineen op de hals van de fles, met glinsterende ogen. Ben wachtte even om zeker te zijn van hun aandacht en liep toen het heuveltje af, gevolgd door Questor en Wilgje. Toen hij bij de brede bladertooi van de wilg kwam, bleef hij op zo’n tien meter van de gnomen staan.
‘Waar zijn jullie mee bezig, knapen?’ vroeg hij kalm.
Fillip en Sot keken doodsbenauwd. ‘Laat ons met rust!’ riepen ze. ‘Ga weg!’
‘Eerst moeten we een klein probleempje regelen,’ zei Ben afgemeten. ‘Jullie hebben iets dat mij toebehoort.’
‘Nee, nee,’jammerde Fillip.
‘Niets,’jammerde Sot.
‘Wat dacht je van die fles,’ vroeg Ben.
Op het moment dat hij het woord ‘fles’ uitsprak gristen ze de fles weg. De Darkling bleef erop zitten alsof hij zuignappen aan zijn vingers had. Ben kon het wezen nu goed bekijken; het was een lelijk schepseltje. De rode ogen glinsterden venijnig en Ben wendde vlug zijn blik af.
‘Fillip. Sot.’ Hij probeerde rustig te klinken. ‘Jullie moeten de fles teruggeven. Die is niet van jullie. Jullie hebben hem zonder toestemming meegenomen.’
‘U zei dat u hem liever nooit had gezien!’ wierp Fillip tegen.
‘U zei dat u hem graag zag verdwijnen!’ vulde Sot aan.
‘U stopte hem weg!’
‘U wilde hem niet!’
‘Grote Opperheer!’
‘Machtige Opperheer!’
Ben stak vlug zijn handen op om ze stil te krijgen. ‘Jullie moeten hem teruggeven, knullen. Er zit niets anders op. Doe hem dicht en geef hem hier – nu meteen.’
De gnomen hielden de fles nog dichter tegen zich aan. Hun ogen vernauwden zich en opeens zag hij er iets van de blik van de Darkling in terug. Fillip trok zijn bovenlip op om zijn tanden te tonen. Sot streek over de gekromde rug van de demon.
‘De fles is van ons!’ zei Fillip fel.
‘Ja, helemaal,’ bitste Sot.
De angst stond nog in hun ogen, maar Ben had zich totaal in de oorzaak ervan vergist. Hij dacht dat ze bang waren voor hem, maar in werkelijkheid waren ze bang de fles kwijt te raken.
‘Krijg nou wat!’ mompelde hij, Questor aankijkend.
De magiër trad naar voren en rechtte zijn magere gestalte. ‘Fillip en Sot, bij dezen worden jullie beschuldigd van diefstal van koninklijk eigendom en het op de loop gaan ermee!’ Hij schraapte plechtig zijn keel. ‘Geef het gestolene terug – de fles dus – en de aanklacht vervalt. Zo niet, dan worden jullie gearresteerd en in de kerkers van het kasteel geworpen.’ Hij zweeg hoopvol. ‘Dat willen jullie toch niet?’
De gnomen krompen ineen. Toen bogen ze zich opeens over de fles, terwijl de Darkling hen iets toefluisterde. Toen ze weer opkeken was hun vijandigheid zichtbaar.
‘U liegt tegen ons!’ verklaarde Fillip.
‘U wilt ons kwaad doen!’ verklaarde Sot.
‘U wilt de fles voor uzelf!’
‘U probeert ons te beduvelen!’
‘U speelt gemene spelletjes!’
Ze stonden nu overeind met de fles tussen hen in en schuifelden langzaam naar de voet van de boom. Ben was ontzet. Nog nooit had hij de gnomen zo gezien; ze stonden gewoon klaar om te vechten!
‘Wat is hier gebeurd?’ fluisterde hij dringend.
‘Dat komt door de demon, heer!’ fluisterde Questor terug. ‘Die vergiftigt ieder die hij aanraakt!’
Ben had meteen spijt van zijn poging de gnomen tot rede te brengen. Het was slimmer geweest het rotding gewoon door Bunion te laten terugkapen.
Wilgje kwam naast hem staan. ‘Fillip!’ riep ze. ‘Sot! Alsjeblieft, doe dit jullie koning niet aan! Weten jullie nog hoe hij jullie te hulp kwam, toen jullie nergens terecht konden?’ Haar stem werd zachter. ‘Hij heeft jullie altijd geholpen als dat nodig was; jullie hebben zoveel aan hem te danken. Geef hem de fles terug. Die heeft hij nodig om Abernathy te vinden en veilig terug te brengen. Jullie mogen hem niet dwarsbomen. Luister naar je inwendige stem. Geef hem de fles terug.’
Heel even dacht Ben dat ze het zouden doen. Wilgje scheen meer bij hen te bereiken; ze keken bedremmeld en schuldig. Ze kwamen met kleine stapjes iets naar voren, mompelden iets en leken zichzelf weer. Toen sprong de Darkling van de fles, eerst op Fillips schouder, toen op die van Sot. Kwaadaardig sissend sprong hij terug op de fles en danste als een bezetene. Fillip en Sot bleven meteen staan en trokken zich weer terug. Ze keken weer angstig en vijandig.
Dat was genoeg voor Ben. Het werd tijd Bunion in te schakelen. Hij bracht zijn hand naar zijn kin en wreef erover, alsof hij over de zaak nadacht.
Bunion schoot toe uit het niets, als een duistere schicht in het grijze waas van de regen. Fillip en Sot zagen hem niet eens. Hij overviel ze voor ze beseften wat er gebeurde. Maar de poging de fles weer in bezit te krijgen was toen al mislukt. Bunion had zijn handen al aan de fles toen hij door een onzichtbare kracht werd teruggeworpen. Ongelooflijk maar waar; de Darkling nam de zaak zelf in handen. De demon siste, blies als een kat en wierp een grote groene vuurbal naar de kobold. Bunion werd opgenomen en door de lucht weggeslingerd om geheel uit het gezicht te verdwijnen.
Ben snelde al toe, maar was op geen stukken na snel genoeg. De gnomen schreeuwden waarschuwend, en de Darkling reageerde meteen. Hij vloog op Ben af en knipte met zijn vingers in de lucht. Regendruppels werden messen en suisden als dodelijke horzels op de koning toe. Ben kon ze onmogelijk ontwijken.
Gelukkig hoefde dat ook niet. Questor Teeuw had voor deze ene keer zijn magie paraat en de messen bogen op het allerlaatste moment af. Ben knipperde met zijn ogen, dook onwillekeurig ineen, kwam weer overeind toen hij merkte dat hij geen speldenkussen was geworden en brulde Questor en Wilgje toe dat ze moesten rennen. De Darkling haalde alweer uit, deze keer met een ontzagwekkende lading stenen, uit de aarde opgeworpen als door een reuzenhand. Maar het schild van Questor hield stand en de drie vrienden maakten zich haastig uit de voeten, gebukt lopend onder de druk van de ongewone aanval.
Daarop gingen de stenen schuil achter een vlaag hagelstenen en sneeuw die plotseling vorm kreeg uit de vallende regen en angstaanjagend op hen afkwam. Questor gaf een schreeuw, sloeg zijn armen uit, en een verblindende lichtflits verhulde alles. Maar het beschermende schild begon het te begeven en de hagelstenen braken erdoor. Ze raakten hen met venijnig pijnlijke tikken en Ben wankelde achteruit, terwijl hij probeerde Wilgje te beschermen op weg naar de heuveltop.
‘Naar beneden, heer!’ hoorde hij Questor brullen.
Hij trok Wilgje tegen zich aan en strompelde over de top, de helling af. Het schild van Questor bezweek volledig. Overal waren hagel en sneeuw, als een wit gewemel dat op hen insloeg. Ben viel met Wilgje op de grond en samen rolden en buitelden ze tomeloos over struiken en kale grond.
Opeens, als door een wonder, verdwenen hagel en sneeuw. De regen viel weer fluwelig en alles was grauw, leeg en stil. Ben deed zijn ogen open, keek in die van Wilgje, en ving over haar schouder een glimp op van Questor die moeizaam strompelend zijn kleren afklopte.
Van de gnomen of de demon was niets te zien.
Ben beefde. Hij was geschokt, kwaad, en dankbaar omdat hij nog leefde. De Darkling was bijna hun dood geworden. Opgelucht omhelsde hij Wilgje.
Ze vonden Bunion een paar honderd meter verderop in de struiken,
vol builen en schrammen, maar bij bewustzijn. Hij had dood moeten
zijn, gezien de klap die hij te incasseren kreeg, maar kobolden
zijn uiterst taaie wezens. Wilgje verzorgde hem enige tijd
liefdevol met de geneeskracht waarover het feeënvolk van het
merengebied beschikte. Ze raakte hem zacht aan en nam de ergste
pijn weg. Binnen een halfuur stond Bunion weer overeind, stijf en
pijnlijk, maar boosaardig grijnzend. De kobold siste Questor
veelbetekenend iets toe. Hij wilde weer op de demon af.
Maar de Darkling was verdwenen, met de fles, Fillip en Sot, en niets gaf aan waar ze heen konden zijn. Ben zocht met de anderen enige tijd in het terrein naar sporen, maar vond niets. Blijkbaar had de demon zijn magie gebruikt om geen sporen na te laten.
‘Of misschien zijn ze eenvoudig weggevlogen, heer,’ zei Questor ernstig. ‘De Darkling heeft daar de macht toe.’
‘Zijn er ook grenzen aan wat dit wezen kan?’ vroeg Ben.
‘Zijn enige begrenzing vormt het karakter van de bezitter van de fles. Hoe slechter het karakter, hoe sterker de demon.’ Questor zuchtte. ‘Fillip en Sot zijn geen echt slechte wezens. De kracht die de demon uit hen kan halen moet snel zijn uitgeput.’
‘Ik heb met ze te doen, Ben,’ zei Wilgje zacht. ‘Met Fillip en Sot.’
Hij keek haar verrast aan en knikte moedeloos. ‘Ik ook wel, denk ik. Ze hebben vast geen idee wat hen is overkomen.’ Hij draaide zich om. ‘Parsnip, haal de paarden!’
De kobold liep snel weg. Ben keek even peinzend naar de hemel. De regen liep ten einde, en de dag ook. Er was geen tijd meer om nog iets te bereiken voor de nacht viel.
‘Wat gaan we nu doen, heer?’ vroeg Questor. De anderen kwamen erbij.
Bens kaak verstrakte. ‘Ik zal je zeggen wat we gaan doen, Questor. We wachten de morgen af. Dan gaan we achter Fillip en Sot aan, tot we ze vinden. We nemen de fles terug en bergen de Darkling voor altijd op!’
Hij keek naar de grijnzende Bunion. ‘En de volgende keer zijn we klaar voor het kleine monster!’