Nies
Ben Holiday zuchtte moedeloos en wenste dat hij ergens anders was. Heel ergens anders.
Hij zat in de tuinkamer van Zuiver Zilver. Dat was voor Ben zo’n beetje de meest geliefde plek van het kasteel. Het was er licht en fris. Bloembakken op de betegelde vloer verspreidden een overdaad aan betoverende kleuren. De zon scheen naar binnen door hoge ramen op het zuiden, en het stuifmeel dwarrelde in de brede lichtbanen. De ramen stonden open en boden een en al geurigheid. De kamer zag uit op de eigenlijke tuin, die een doolhof was van bloemperken en bosschages, aflopend naar het meer waarin het eilandje lag, waarbij de kleuren zich mengden als op een aquarel waarover water wordt gegoten. De bloemen bloeiden het hele jaar door. Een tuinarchitect uit Bens oude wereld zou in alle staten zijn geraakt bij deze plantengroei, die alleen te vinden was in het koninkrijk Landover.
Maar op dit moment had Ben er alles voor willen geven om hier weg te zijn.
‘...Grote Opperheer…’
‘...Machtige Opperheer…’
De bekende smeekbeden werkten op zijn zenuwen en herinnerden hem weer aan de oorzaak van zijn misnoegen. In wanhoop sloeg hij zijn ogen ten hemel. Alsjeblieft! Zijn blik dwaalde verwilderd van bloembak naar bloembak en weer terug, alsof zijn ontsnappingsmogelijkheid ergens tussen die nietige bloemblaadjes lag. Hij liet zich weer in zijn leunstoel zakken en bedacht hoe onbillijk dit alles was. Hij wilde zich niet aan zijn plicht onttrekken. Hij had wel degelijk gevoel voor dit soort zaken. Maar hij moest toch ergens rust kunnen vinden! Hier diende men hem niet lastig te vallen!
‘… en namen al onze moeizaam verzamelde bessen mee.’
‘En al onze biervaatjes.’
‘Terwijl wij alleen maar een paar leghennen hebben geleend, heer.’
‘Die hadden ze heus wel teruggekregen, heer.’
‘We wilden eerlijk blijven.’
‘Ja.’
‘U moet zorgen dat we onze spullen terugkrijgen…’
‘Ja, dat moet u doen.’
En zo ging het maar door.
Ben bezag Fillip en Sot zoals zijn tuinman onkruid in de bloemperken bekeek. De Wegweesgnomen rebbelden onbevangen door, en hij dacht aan de spelingen van het lot die hem zo’n pech konden bereiden. De Wegweesgnomen waren een armzalig, fretachtig graversvolkje dat bedelde, bietste en meestal stal om te krijgen wat het wilde hebben. Ze verhuisden van tijd tot tijd en waar ze zich vestigden raakte men ze niet meer kwijt. Ze werden over het algemeen gezien als parasieten. Anderzijds hadden ze onwankelbare trouw aan Ben getoond. Toen hij het koninkrijk Landover uit de kerstcatalogus van het warenhuis Rosen’s kocht en naar de vallei kwam – nu bijna twee jaar geleden – hadden Fillip en Sot als eersten namens alle gnomen hun trouw betuigd. Ze hielpen hem bij de moeizame verwerving van het koningschap. Ze stonden weer voor hem klaar toen Meeks, de gewezen hofmagiër, terug was in Landover en Ben zijn identiteit en troon afnam. Ze waren vrienden geweest in tijden dat hij op bijna niemand kon rekenen.
Hij zuchtte diep. Zeker, hij was hun iets verschuldigd, maar niet in die mate. Ze maakten van zijn vriendschap gebruik op een manier die volstrekt niet door de beugel kon. Ze speculeerden er ook met deze nieuwe klacht op, waarbij ze opzettelijk de gebruikelijke kanalen van de hofhouding omzeilden die hij met zoveel moeite had ingesteld. Ze dreven hem zo in het nauw dat hij naar zijn laatste toevluchtsoord was uitgeweken. Het zou niet zo erg zijn als ze niet met elk wissewasje bij hem aankwamen, en dat om de haverklap. Ze verwachtten alleen van hém onpartijdigheid en wilden dat hun Grote, Machtige Opperheer hen aanhoorde.
Met engelengeduld.
‘… het zou niet meer dan billijk zijn als we alles wat gestolen is terugkrijgen en alle schade wordt vergoed,’ zei Fillip.
‘Het lijkt me billijk als u enkele tientallen trollen oproept om ons van dienst te zijn voor een redelijke termijn,’ zei Sot.
‘Misschien een week of twee,’ zei Fillip.
‘Misschien een maand,’ zei Sot.
Het zou al schelen als ze niet altijd zo verongelijkt deden, dacht Ben somber. Het viel niet mee objectief te zijn als hij van tevoren al wist dat ze minstens net zo schuldig waren aan het probleem als degenen over wie ze zich beklaagden.
Fillip en Sot waren niet te stuiten. Ze vertrokken hun vuile gezichtjes onder het praten, ze knepen met hun ogen tegen het licht, en hun vacht was zeer verfomfaaid. Ze gesticuleerden zo heftig dat aangekoekt vuil van hun graafhanden kruimelde. Hun kleren hingen als lompen om hun lijf en zagen grauw, op de ongerijmde rode veer na die in hun hoedjes stak. Ze waren als wrakhout dat in Bens leven was aangespoeld.
‘Misschien dat een schatting als vergoeding kan dienen,’ zei Fillip.
‘Misschien een gebaar in goud of zilver,’ meende Sot.
Ben schudde meewarig het hoofd. Zo was het wel genoeg. Hij wilde hen de mond snoeren, maar dat hoefde niet meer, door het onverwachte verschijnen van Questor Teeuw. De hofmagiër stormde de tuindeuren door alsof hij met een katapult was afgeschoten. Hij zwaaide met zijn armen, zijn witte baard en lange haren wapperden, en zijn met bonte lappen verstelde grijze gewaad slobberde achter hem aan in een verwoede poging hem bij te houden.
‘Ik heb het voor elkaar!’ verkondigde hij zonder omwegen. Zijn uilegezicht gloeide van opwinding om wat hij blijkbaar voor elkaar had. Hij scheen de gnomen niet op te merken, die tot Bens opluchting hun gemekker staakten en met open mond naar Questor staarden.
‘Wat heb je dan wel voor elkaar?’ vroeg Ben minzaam. Uit ervaring hield hij zijn enthousiasme in als het Questor betrof, want dat was vaak bitter misplaatst. Questor bracht doorgaans maar de helft terecht van wat hij dacht te presteren.
‘De magie, Heer! Ik heb de magie gevonden! Eindelijk heb ik de middelen om…’ Hij zweeg en gebaarde heftig met zijn handen. ‘Nee, wacht even! De anderen moeten dit ook horen. Al onze vrienden moeten erbij zijn. Ik ben zo vrij geweest ze uit te nodigen. Het gaat maar om een paar korte… Dit is zo’n geweldig… Ah, daar zijn ze!’
Wilgje verscheen in de deuropening, mooier dan alle bloemen om haar heen. Gracieus kwam ze binnen met haar vlinderachtige jurk van zijde en kant. Haar bleekgroene gezicht toonde Ben die bijzondere, steelse glimlach die alleen voor hem was bestemd. Als feeënwezen leek ze zo ijl als de warme middaglucht. De kobolden Bunion en Parsnip kwamen in haar kielzog met knoestige lijven en rimpelige apesnuiten, die sceptisch grijnsden, met de scherpe tanden bloot. Ook zij waren feeënwezens, maar hadden weinig feeërieks over zich. Als laatste kwam Abernathy, die er piekfijn uitzag in zijn paarse hofschrijverslivrei met goudgalon. Hij was geen feeënwezen, maar een zachtharige Tarweterriër die in zichzelf een mens scheen te zien. Hij stond met zijn hondelijf waardig rechtop en zijn ernstige ogen schoten meteen naar de gehate gnoomse vleeseters.
‘Ik zie niet waarom ik me in dezelfde ruimte moet ophouden als deze weerzinwekkende wezens…’ begon hij verontwaardigd, en zag niet dat Questor Teeuw met open armen op hem toekwam.
‘Oude vriend!’ riep de magiër dweperig.’ Abernathy, ik heb goed nieuws voor je! Kom, kom!’
Hij greep Abernathy beet en troonde hem mee naar het midden van de kamer. Abernathy staarde Questor ongelovig aan voor hij zich wrevelig van hem losmaakte.
‘Ben je niet goed bij je hoofd?’ vroeg hij, terwijl hij zijn kleding in orde maakte. Zijn snuit vertrok. ‘Sinds wanneer ben ik je oude vriend? Wat krijgen we nu weer, Questor?’
Tets waar je geen voorstelling van hebt!’ De magiër stond zich opgewonden in de handen te wrijven en wenkte iedereen opgewonden naderbij. Ze kwamen om hem heen staan, en Questor zei op samenzweerderstoon: ‘Abernathy, als je een wens mocht doen, wat je maar wilt, wat zou die dan zijn?’
De hond staarde hem aan. Tersluiks wierp hij een blik op de gnomen. ‘Mag ik echt wensen wat ik wil?’
De magiër legde zijn knokige handen op de schouders van de ander. ‘Abernathy.’ Hij hijgde bijna. ‘Ik heb de toverij gevonden die jou weer in een mens zal veranderen!’
Ieder zweeg verbluft. Ze wisten allemaal dat Questor vroeger met magie Abernathy in een hond had veranderd om hem te beschermen tegen de verdorven zoon van de koning, toen deze het meer dan anders op zijn heupen had, waarna Questor Abernathy niet meer terug kon toveren. Abernathy leefde sindsdien als een gemankeerde hond met handen en spraakvermogen, altijd in de hoop dat hij ooit weer in een mens werd veranderd. Questor, die hevig met de zaak in zijn maag zat, had vergeefs naar een methode hiertoe gezocht en beweerde regelmatig dat hij die zou vinden als hij de hand kon leggen op bepaalde toverboeken die Meeks, Questors slechte halfbroer, bij zijn vertrek uit Landover had verstopt. De boeken werden inderdaad gevonden, maar kort daarop vernietigd, en sindsdien was er weinig meer over de kwestie vernomen.
Abernathy schraapte zijn keel. ‘Is dit soms een overdosis van je gebruikelijke nonsens, magiër?’ vroeg hij argwanend. ‘Of kun je me werkelijk terugtoveren?’
‘Dat kan ik!’ Questor knikte heftig en zei daarop: ‘Denk ik.’
Abernathy keek schamper. ‘Dat denk je?’
‘Rustig aan!’ Ben kwam uit zijn stoel en brak bijna zijn nek over een bak gardenia’s in zijn haast om bloedvergieten te voorkomen. Hij haalde diep adem. ‘Questor.’ Hij wachtte tot deze hem aankeek. ‘Ik dacht dat dergelijke magie buiten je macht lag, en dat je na het verlies van de toverboeken zelfs de mogelijkheid niet meer had de kunst van je voorgangers te bestuderen, laat staan dat je…’
‘Proberen en nog eens proberen, heer!’ kwam de ander er vlug tussen. ‘Ik borduurde eenvoudig voort op wat ik wist, stap voor stap. Telkens leerde ik wat bij, tot ik er helemaal uit was. Het heeft al die tijd geduurd voor ik de magie meester was, maar het is me gelukt!’
‘Denk je,’ zei Ben sceptisch.
‘Nou…’
‘Dit is tijdverspilling – zoals gewoonlijk,’ zei Abernathy heftig, en hij wilde wegbenen. Maar de Wegweesgnomen, die er met hun neus op stonden om alles goed te volgen, versperden hem de weg. Abernathy draaide zich om. ‘Het feit blijft dat je er nog nooit iets van terecht hebt gebracht!’
‘Grote onzin!’ riep Questor, en iedereen was stil. Hij rechtte zijn rug. ‘Ik heb tien lange maanden aan deze magie gewerkt – sinds de oude toverboeken samen met Meeks zijn vernietigd! Al die tijd!’ Hij keek Abernathy met felle ogen aan. ‘Ik weet hoeveel dit voor je betekent. Ik heb me met volle inzet op de magie gestort die het mogelijk moet maken. Ik heb de magie met volledig succes op kleine dieren beproefd, en voor zover mogelijk bewezen dat het kan. Het gaat er nu om het met jou te proberen.’
Het bleef even stil. Het enige geluid in de kamer was het gegons van een eenzame hommel die van de ene bloembak naar de andere pendelde. Abernathy zweeg nadrukkelijk. In zijn ogen stond ongeloof, maar de hoop die hij had kon hij niet geheel maskeren.
‘Ik vind dat we Questor de gelegenheid moeten geven voor verdere uitleg,’ sprak Wilgje ten slotte. Ze stond op korte afstand toe te kijken.
‘Vind ik ook,’ beaamde Ben. ‘Vertel verder, Questor.’
Questor keek gepikeerd. ‘Wat valt er verder nog te zeggen? Dit was alles, tenzij jullie technische bijzonderheden over de werking van de magie verwachten, maar die geef ik niet omdat jullie daar toch niets van begrijpen. Ik heb een methode ontwikkeld om een hond in een mens te veranderen, en daarmee uit! Als jullie willen dat ik de magie inzet zal ik dat doen. Zo niet, dan heeft de zaak voor mij afgedaan!’
‘Questor…’ begon Ben sussend.
‘Ja, wel degelijk, heer! Ik sloof me uit om me een moeilijke en weerbarstige materie eigen te maken, en word onthaald op hoon, spot en verwijten! Ben ik nu hofmagiër of niet, vraag ik me af. Kennelijk bestaat daar enige twijfel over!’
‘Ik vroeg alleen…’ probeerde Abernathy.
‘Nee, voor je ware gevoelens hoef je je niet te verontschuldigen!’ Questor scheen intens van zijn martelaarsrol te genieten. ‘De hele geschiedenis is door zijn grote mannen miskend. Sommigen zijn zelfs voor hun overtuiging gestorven.’
‘Nu moet je eens goed luisteren!’ Ben begon boos te worden.
‘Daarmee wil ik beslist niet zeggen dat mijn leven wordt bedreigd, begrijp me goed,’ voegde Questor er haastig aan toe. ‘Ik bedoel maar. Ahem! Ik kan alleen maar herhalen dat de methode rond is, de magie is gevonden, en we kunnen die gebruiken als jullie dat willen. Zeg het maar. De feiten zijn bekend.’ Hij zweeg abrupt. ‘Eh, dat is te zeggen, op één na.’
Er klonken sceptische geluiden. ‘Op één na?’ herhaalde Ben.
Questor peuterde ongemakkelijk aan zijn oor en schraapte zijn keel. ‘Een kleinigheid, heer. De magie heeft een katalysator nodig voor een omvorming van deze omvang. Over zo’n katalysator beschik ik niet.’
‘Dacht ik het niet…’ mompelde Abernathy.
‘Maar er is een alternatief,’ vervolgde Questor haastig. ‘We kunnen het medaillon ervoor nemen.’
Ben staarde hem met een effen gezicht aan. ‘Het medaillon? Welk medaillon?’
‘Uw medaillon, heer.’
‘Mijn medaillon?’
Questor keek alsof hij het plafond naar beneden zag komen. ‘Het is maar voor heel even, hoor. Het is zo gepiept, en dan krijgt u het weer terug.’
‘Ik krijg het weer terug. Hm.’ Ben wist niet of hij nu moest lachen. ‘Questor, we zijn net weken in touw geweest om dat rotding terug te krijgen, terwijl het niet eens echt weg was, en nu wil jij dat ik het werkelijk afdoe? Ik dacht dat ik het nooit hoorde af te doen. Heb je dat zelf niet herhaaldelijk gezegd?’
‘Eh, ja…’
‘Stel dat er iets misgaat en het medaillon raakt beschadigd of zoek? Wat dan?’ Ben werd donkerrood vanuit zijn nek. ‘Stel… stel dat Abernathy het om welke reden ook niet terug kan geven? Hemel nog aan toe! Zo’n onbekookt plan heb ik zelden gehoord, Questor! Wat haal je in je hoofd?’
Allen deinsden terug bij deze uitval van Ben, die alleen met de magiër tussen de bloembakken bleef staan. Questor hield zich flink, maar scheen toch weinig op zijn gemak.
‘Als er een andere oplossing voor was, heer…’
‘Nou, zoek die verdomme maar!’ onderbrak Ben hem. Hij wilde er meer over zeggen, maar hield zijn mond en keek de anderen aan. ‘Wat vinden jullie hiervan? Abernathy? Wilgje?’
Abernathy gaf geen antwoord.
‘Ik vind dat je goed bij de risico’s moet stilstaan, Ben,’ zei Wilgje ten slotte.
Ben plantte zijn handen in zijn zij, keek ieder beurtelings aan en staarde vervolgens in de tuin rondom. Hij moest dus goed over de risico’s nadenken? Nou, wat op het spel stond was het voorwerp dat hem tot koning van Landover maakte en hem er liet verblijven. Met het medaillon moest hij de Paladijn, de dolende ridder die de koning – hem dus – al meermalen had beschermd, oproepen. En alleen met het medaillon kon hij heen en weer van Landover naar de andere werelden, waaronder zijn vroegere wereld. Dat riskeerde hij! Zonder het medaillon kon het slecht met hem aflopen.
Maar hij wilde niet alleen aan zichzelf denken. Ten slotte riskeerde hij ook dat Abernathy voor altijd als tweepotige viervoeter door het leven moest.
Hij fronste somber zijn wenkbrauwen. De dag was zo zorgeloos begonnen, maar nu stond hij voor akelige dilemma’s. Hij dacht terug aan eerdere gebeurtenissen. Tien maanden geleden had hij onbedoeld de oude magiër Meeks teruggebracht naar Landover, terwijl hij meende dat zijn ergste vijand veilig was verbannen. Meeks gebruikte toen zijn niet geringe magie om Ben zijn identiteit en de troon af te nemen, en overtuigde Ben ervan dat hij het medaillon kwijt was. Dat was nog het allerergste. Het kostte Ben – en Wilgje – bijna het leven om erachter te komen wat er met hem was uitgehaald en de oude schurk definitief te verslaan. Nu was hij weer koning, veilig weggedoken in het gerieflijk ingerichte Zuiver Zilver, met de teugels van het koningschap stevig in handen, terwijl zijn programma’s voor allerlei verbeteringen uitstekend liepen, en nu kwam Questor Teeuw weer op de proppen met zijn toverij!
Verdorie!
Hij staarde naar de bloemen. Gardenia’s, rozen, lelies, hyacinten, margrieten en andere bekende soorten, met de rijk begroeide grond ertussen en bloeiende overwoekering – het spreidde zich allemaal voor hem uit als een grote lappendeken, geurig en zacht als dauw. Wat was het hier vredig. Zo dikwijls kon hij niet van de tuinkamer genieten. Dit was de eerste ochtend sinds weken. Waarom werd het hem zo moeilijk gemaakt?
Omdat hij koning was natuurlijk, luidde zijn antwoord. Hij moest zichzelf niet voor de gek houden. Dit was geen kantoorbaan. Hij had zijn positie als geslaagde advocaat in Chicago eraan gegeven om koning te worden van Landover, een rijk met magie en feeënvolk dat onvoorstelbaar was en in niets op Chicago leek. Hiervoor had hij zijn leven zo volkomen willen veranderen dat hij niet eens meer herkenbaar was als de persoonlijkheid in zijn vroegere wereld. Dat wilde hij toen juist allemaal veranderen; daarom was hij hier gekomen. Hij wilde ontsnappen aan het doelloze bestaan van een verbitterde, teruggetrokken weduwnaar, die zonder illusies een beroep uitoefende waaraan het karakter was ontnomen. Hij wilde een uitdaging die weer zin zou geven aan zijn bestaan. Die had hij hier gevonden. Maar de uitdaging was permanent en niet afgebakend door tijd of plaats, behoefte of wensen. Ze was er gewoon, altijd nieuw, altijd anders, en hij genoot ervan dat hij er altijd met volle inzet tegenaan moest.
Hij zuchtte. Het viel hem alleen soms wat zwaar.
Hij was zich ervan bewust dat de anderen naar hem keken en afwachtten wat hij zou doen. Hij haalde diep adem, zoog de geuren in die de ochtendlucht vervulden en keerde zich naar hen. Zijn twijfels waren verdwenen. Uiteindelijk was de beslissing niet zo moeilijk. Soms moest hij gewoon doen wat zijn gevoel hem ingaf.
Hij glimlachte. ‘Het spijt me dat ik zo uitviel,’ zei hij. ‘Questor, als je het medaillon nodig hebt om de magie te doen slagen, dan krijg je het. Zoals Wilgje zei, ik moet de risico’s afwegen, en het is elk risico waard om Abernathy weer in zijn oude toestand te krijgen.’ Hij keek de klerk aan.’ Wat dacht jij, Abernathy? Wil je het erop wagen?’
Abernathy leek besluiteloos. ‘Ach, ik weet het niet, heer.’ Peinzend keek hij even langs zijn lichaam en schudde zijn kop. Toen knikte hij. ‘Ja heer, graag.’
‘Prachtig!’ riep Questor uit, en kwam meteen naar voren. De anderen mompelden, sisten en kwetterden bijval. ‘Goed, dit is zo gebeurd. Abernathy, kom hier staan, in het midden van de kamer, en de rest moet achter me blijven staan.’ Hij stelde hen op met een glunderend gezicht. ‘Wilt u nu zo goed zijn het medaillon aan Abernathy te geven, heer?’
Ben greep naar het medaillon op zijn borst en aarzelde. ‘Ben je zeker van je zaak, Questor?’
‘Heel zeker, heer. Alles zal goed gaan.’
‘Zonder dit ding kan ik niet eens Landoveriaans spreken, zie je.’
Questor hief geruststellend zijn handen. ‘Ah, juist. Een simpele betovering zal dat probleem opheffen.’ Hij maakte een gebaar, mompelde iets en knikte voldaan. ‘Het is al gebeurd. Toe maar. U kunt het afdoen.’
Ben zuchtte, deed het medaillon af en overhandigde het aan Abernathy, die het zorgvuldig om zijn harige nek hing. Het medaillon blonk als gepoetst zilver op zijn livrei-jas, waarbij de afbeelding van de Paladijn die met zonsopgang Zuiver Zilver uitrijdt duidelijk uitkwam. Ben zuchtte weer en stapte achteruit. Hij voelde dat Wilgje naast hem kwam staan en zijn hand pakte.
‘Het komt wel goed,’ fluisterde ze.
Questor draaide om Abernathy heen, verplaatste hem enige malen en zei voortdurend dat het zo gebeurd was. Toen hij eindelijk tevreden was ging hij recht voor de klerk staan en deed twee afgemeten passen naar rechts. Hij stak een bevochtigde vinger in de lucht. ‘Ah!’ verklaarde hij geheimzinnig.
Hij stak zijn armen uit zijn grijze gewaad, kromde zijn vingers en opende zijn mond. Terwijl hij zo stond grimaste hij met zijn neus. Geïrriteerd wreef hij er met zijn hand langs. ‘Die felle zon ook,’ mompelde hij. ‘En dan dat stuifmeel.’
De twee gnomen stonden tegen het gewaad van de magiër aan en gluurden met hun frettegezichtjes in angstige spanning naar Abernathy.
‘Kun je die wezens niet wegschoppen?’ zei de hond scherp. Hij gromde er zelfs bij.
Questor keek omlaag. ‘O. Ja, natuurlijk. Achteruit jullie, hup!’ Na het verjagen van de gnomen nam hij zijn houding weer aan. Zijn neus vertrok weer, en hij snoof. ‘Stilte alsjeblieft!’
Hij begon aan een lange bezwering. Merkwaardige gebaren gingen gepaard met woorden die zijn gehoor verbaasd deden fronsen. Ze kwamen wat dichterbij om te luisteren: Ben, een slanke, kwieke man van veertig die er voor zijn leeftijd uitstekend uitzag; Wilgje, een kind in het lichaam van een vrouw, een sylfide, half mens, half fee; de kobolden Parsnip en Bunion, de eerste dik en onverstoorbaar, de tweede met spillebenen en beweeglijk, beiden met scherpe, blikkerende tanden die respect afdwongen; en de Wegweesgnomen Fillip en Sot, ruige, onverzorgde holenwezens die eruitzagen alsof ze net uit de aarde waren opgedoken. Allen zagen toe en wachtten zwijgend. Abernathy, op wie hun aandacht zich richtte, sloot zijn ogen en bereidde zich op het ergste voor.
Questor Teeuw was nog steeds niet klaar en zag eruit als een van het land geplukte vogelverschrikker. Zijn voordracht leek al net zo eindeloos als het geweeklaag van de gnomen.
Het trof Ben hoe ongerijmd het allemaal was. Hij, die tot voor kort een beroep uitoefende waarin het aankwam op feiten en logica, een man van deze tijd en een wereld waar techniek haast het hele leven beheerst, een wereld van ruimtevaart, kernenergie, geavanceerde telecommunicatie en talloze andere wonderen, bevond zich hier in een wereld die gespeend was van iedere technologie en hij verwachtte vol vertrouwen dat de toverij van een magiër de lijfelijke gedaante van een levend wezen volkomen zou veranderen, op een manier die de wetenschap van zijn oude wereld niet voor mogelijk hield. Hij moest bijna glimlachen bij de gedachte. Het was wat al te bizar.
De handen van Questor Teeuw schoten opeens omlaag en weer omhoog, en de lucht was vervuld van een fijn zilverstof dat levendig tintelde. Het dreef even wervelend rond de handen van Questor, waarna het neerdaalde op Abernathy. Die zag daar niets van, want hij had zijn ogen dicht. Questor mompelde voort en zijn toon werd scherper en ritmischer. Het zilverstof wervelde, de kamer leek feller verlicht, en opeens werd het koud. Ben voelde de gnomen achter zijn benen wegkruipen en hoorde hen angstig mompelen. De hand van Wilgje sloot zich vaster om de zijne.
‘Ezaratz!’ riep Questor plotseling – of iets dat zo klonk – en er volgde een felle lichtflits die door het medaillon van Ben werd weerkaatst en hen allemaal terug deed deinzen.
Toen ze weer keken stond Abernathy daar nog – onveranderd.
Nee, toch niet, dacht Ben. Zijn handen zijn verdwenen! Hij heeft poten!
‘O, o,’ zei Questor.
Abernathy deed zijn ogen open. ‘Arf!’ blafte hij. En toen, vol afschuw: ‘Arf, arf, arf!’
‘Questor, je hebt nu helemaal een hond van hem gemaakt!’ riep Ben ongelovig uit. ‘Doe iets!’
‘Verdraaid!’ mompelde de magiër. ‘Wacht even, wacht even!’ Zijn handen gebaarden en het zilverstof vervloog. Hij hervatte zijn hocus-pocus. Abernathy zag poten waar hij eerst handen had. Hij sperde zijn ogen open en zijn snuit begon te trillen.
‘Erazaratz!’ riep Questor. Het licht flitste, het medaillon blonk, en de poten verdwenen. Abernathy had zijn handen weer terug. ‘Abernathy!’juichte de magiër.
‘Questor, als ik je in mijn poten krijg…!’ jammerde de klerk. Kennelijk had hij ook zijn stem weer terug.
‘Sta stil!’ beval Questor scherp, maar Abernathy kwam al op hem toe vanuit de kring van zilverstof. Questor wilde hem tegenhouden en streek door het scherm van stof tussen hen. Het stof schoot weg alsof het leefde en vloog opeens in zijn gezicht.
‘ErazzatZA!’ Questor Teeuw nieste plotseling.
Onder Abernathy opende zich een schacht van licht, met een nevelig schijnsel dat zich als tentakels om de achterpoten van de hond leek te wikkelen. Langzaam begon het licht Abernathy omlaag te trekken.
‘Help!’ riep Abernathy.
‘Questor!’ schreeuwde Ben.
Hij wilde toelopen, maar struikelde over de gnomen, die hij nu voor zich had.
‘Ik … heb hem … heer!’ hijgde Questor tussen het snuiven door. Wanhopig probeerde hij met zijn handen het wervelende stof weer in bedwang te krijgen.
Abernathy had zijn ogen nog wijder open, als dat al mogelijk was, en worstelde om los te komen van de lichtpoel, terwijl hij in paniek naar hen schreeuwde. Ben probeerde zich los te maken van de gnomen.
‘Blijf … rustig!’ maande Questor. ‘Blijf … rus … hah, hah, hah … HATSJOE!’
Hij nieste zo hard dat hij achterover sloeg en Ben met de anderen in zijn val meesleepte. Het zilverstof vloog door de ramen de zonverlichte tuin in. Abernathy gaf een laatste schreeuw voor hij werd opgeslokt door het licht. Dat licht flitste nog een keer op voor het doofde.
Ben krabbelde op handen en knieën overeind en keek Questor aan. ‘Gezondheid!’ zei hij wrang.
Questor Teeuw werd purperrood.