Fles
‘Nou?’ vroeg Ben. ‘Waar is-ie? Wat is er met hem gebeurd?’
Questor Teeuw scheen daar het antwoord nog niet op te weten, dus hielp Ben maar eerst Wilgje overeind voor hij zich weer tot Questor richtte. Kwaad was hij nog niet – daar was hij nog te ontdaan voor – maar hij kon ieder moment in woede uitbarsten. Abernathy was verdwenen alsof hij er nooit was geweest – zomaar. En verdwenen was uiteraard ook Bens medaillon dat zijn koningschap en zijn leven beschermde, ondanks de verzekering van Questor dat alles volmaakt veilig was.
Hij bedacht zich. Hij werd toch maar niet kwaad. Alleen maar misselijk.
‘Questor, waar is Abernathy?’ herhaalde hij.
‘Tja, ik … het geval wil, heer … daar ben ik niet geheel zeker van,’ bracht de magiër ten slotte uit.
Ben greep hem van voren bij zijn gewaad. Uiteindelijk werd hij toch woedend. ‘Kom me daar niet mee aan! Je moet hem terughalen, verdomme!’
‘Heer.’ Questor was bleek, maar beheerst. Hij ontweek Ben niet, richtte zich op en zuchtte diep. ‘Ik weet nog niet precies wat er is gebeurd. Het zal wat tijd vergen erachter te komen…’
‘Heb je geen enkel idee?’ schreeuwde Ben.
Het uilegezicht betrok. ‘Ik snap natuurlijk dat de magie is ontspoord. Dat niezen – waar ik niets aan kon doen, heer, het overkwam me gewoon – zal de magie op een of andere manier van de wijs hebben gebracht en het resultaat van de spreuken hebben gewijzigd. Abernathy werd niet van een hond in een mens veranderd, maar weggevoerd. Transformeren en transporteren zijn woorden die veel op elkaar lijken, ziet u, en dat geldt ook voor de tovermiddelen. Het blijkt dat de resultaten van de meeste spreuken gelijk zijn als woorden overeenkomen.’
‘Hou erover op!’ zei Ben heftig. Hij wilde meer zeggen, maar hield zich in. Hij begon de controle over de situatie te verliezen door zich te gedragen als een gangster in een B-film. Hij liet de kleren van de magiër los en voelde zich een beetje dwaas. ‘Goed, je denkt dat de magie hem ergens heen heeft gestuurd? Waarheen dan wel? Vertel het me maar.’
Questor schraapte zijn keel en dacht even na. ‘Ik weet het niet,’ moest hij bekennen.
Ben staarde hem aan en wendde zich af. ‘Ik kan niet geloven wat er hier is gebeurd,’ zei hij binnensmonds. ‘Ik geloof het gewoon niet.’
Hij keek de anderen even aan. Wilgje stond bij hem en keek ernstig uit haar groene ogen. De kobolden zetten een bloembak overeind die bij de schermutseling omver was gegaan. Overal lagen geknakte bloemen en aarde. De gnomen fluisterden gespannen.
‘Misschien moeten we…’ begon Wilgje.
Opeens was er een felle lichtflits op de plaats waar Abernathy was verdwenen, er klonk een geluid alsof een fles werd ontkurkt, en er kwam zomaar iets te voorschijn dat wild in het rond draaide en op de vloer belandde.
Het was een fles.
Allen sprongen op en keken. Het leek een royale champagnefles die daar lag. De kurk zat stevig gevangen in ijzerdraad en op het witglazen oppervlak waren rode harlekijns geschilderd, allemaal in verschillende houdingen van duivels genoegen en met een waanzinnige grijns.
‘Wat is dat in vredesnaam?’ zei Ben. Hij hield hem omhoog en tuurde erin. ‘Zo te zien zit er niets in,’ zei hij. ‘Hij voelt leeg aan.’
‘Heer, daar valt me iets in,’ zei Questor opeens. ‘Deze fles en Abernathy zijn mogelijk tegen elkaar uitgewisseld! De formule daarvoor lijkt ook sterk op de door mij gebruikte!’
Ben fronste zijn wenkbrauwen. ‘Abernathy is uitgewisseld tegen deze fles? Waarom?’
Questor aarzelde met zijn antwoord. ‘Dat weet ik niet. Maar ik weet vrij zeker dat dit is gebeurd.’
‘Helpt dat te bepalen waar Abernathy nu is?’ vroeg Wilgje.
Questor schudde zijn hoofd. ‘Maar ik weet nu waar ik moet beginnen. Als ik achter de herkomst van de fles kom, misschien dat ik dan…’ Hij verzonk in gepeins. ‘Vreemd. Deze fles komt me bekend voor.’
‘Heb je hem ergens eerder gezien?’ wilde Ben onmiddellijk weten.
De magiër fronste het voorhoofd. ‘Ik weet het niet. Het lijkt wel alsof dat het geval is en tegelijk ook niet. Ik begrijp het niet goed.’
Wat begrijp je eigenlijk wel goed, dacht Ben grimmig. ‘Nou, om deze fles geef ik geen fluit, maar wel om Abernathy en het medaillon. We moeten dus een manier zoeken om ze terug te krijgen. Questor, doe dat en doe het snel, koste wat kost. Deze ellende is jouw schuld.’
‘Daar ben ik me van bewust, heer. Daar hoeft u me niet op te wijzen. Maar ik kon niet helpen dat Abernathy zich uit de invloedssfeer van de spreuken probeerde los te maken, dat het stof in mijn gezicht vloog toen ik hem wilde tegenhouden, en dat ik toen moest niezen. De toverij zou volgens plan hebben gewerkt als ik niet…’
Ongeduldig wuifde Ben de verklaring weg. ‘Zoek hem nu maar, Questor. Zorg dat je hem vindt.’
‘Ja heer,’ zei Questor met een stijve buiging. ‘Ik begin meteen.’ Hij keerde zich om en mompelde voor hij de kamer verliet: ‘Hij kan nog in Landover zijn; ik zal hier beginnen met zoeken. Het Landsgezicht kan daarbij helpen. Voorlopig is hij wel even veilig, denk ik – ook als we hem niet dadelijk bereiken. O! Denk niet dat hij in gevaar zou kunnen zijn, heer,’ voegde hij eraan toe, terwijl hij zich haastig omkeerde. ‘Nee, nee, we hebben de tijd.’ Hij wilde weer weggaan. ‘Dat niezen was mijn schuld niet, verdorie! Ik beheerste de magie volledig, en… ach, wat heeft napraten voor zin, ik ga gewoon zoeken…’
Hij was al bijna de deur uit toen Ben hem nariep: ‘Moet je die fles niet hebben?’
‘Wat?’ Questor keek en schudde zijn hoofd. ‘Later misschien. Die heb ik nog even niet nodig. Vreemd, zo bekend als… Ik wou dat ik een beter geheugen had voor die dingen. Maar ach, het kan niet veel voorstellen als mij er niets over te binnen wil schieten…’
Mompelend verdween hij uit het gezicht, de Don Quichotte van Landover, op zoek naar draken, om slechts windmolens te vinden. Misnoegd zwijgend zag Ben hem gaan.
Het was moeilijk aan iets anders te denken dan aan de met het
medaillon verdwenen Abernathy, maar ze konden er niets aan doen
voor Questor met nieuws kwam. Daarom hield Ben zich maar weer bezig
met de klacht van de Wegweesgnomen, terwijl Wilgje de tuin inliep
om verse bloemen te plukken voor de eettafel, en de kobolden weer
aan het werk gingen in het kasteel.
Vreemd genoeg was de belangstelling van de gnomen voor de kwestie uiterst lauw.
‘Vertel me alles wat jullie over de Kliptrollen hebben verzwegen,’ beval Ben, berustend in het ergste. Moedeloos ging hij in zijn stoel zitten en wachtte.
‘Wat een mooie fles, heer,’ was Fillips reactie.
‘Ja, wat een mooi ding,’ echode Sot.
‘Vergeet die fles,’ zei Ben, en hij dacht er voor het eerst sinds Questor weg was aan dat de fles nog steeds naast hem op de vloer stond. Hij wierp er een geërgerde blik naar. ‘Ik zie er niks in.’
‘Zo een hebben we nog nooit gezien,’ ging Fillip door.
‘Nooit,’ beaamde Sot.
‘Mogen we hem vasthouden, heer?’ vroeg Fillip.
‘Ja, mag dat?’ zeurde Sot.
Ben keek bevreemd. ‘Ik dacht dat we het hier over de trollen hadden. Daarstraks waren jullie er nog helemaal hoteldebotel van. Kan het jullie ineens niet meer schelen?’
Fillip keek vlug Sot even aan. ‘O, het kan ons heel veel schelen, heer. De trollen hebben ons heel lelijk behandeld.’
‘Laten we dan verdergaan en…’
‘Maar de trollen zijn voorlopig weg en onvindbaar, terwijl we die fles hier hebben, vlak voor onze neus, dus als we die mogen vastpakken, heer? Heel even maar.’
‘Mag het, heer?’ vroeg Sot.
Ben had zin hen met de fles op hun hoofd te slaan, maar pakte de fles eenvoudig op en overhandigde die aan hen. Dan was hij ervan af. ‘Doe wel voorzichtig,’ waarschuwde hij.
Hij begreep echter dat er weinig te vrezen viel. De fles was van dik glas en kon zo te zien tegen een stootje. Eigenlijk leek hij eerder van een soort metaal. Dat zal de verf wel zijn, dacht hij.
De gnomen betastten de fles en wreven erover alsof die hun kostbaarste schat was. Ze wiegden hem als een kind en streelden hem verlekkerd met hun vuile graafhanden. Het wekte Bens afkeer. Hij keek de tuin in naar Wilgje en dacht erover naar haar toe te gaan. Alles liever dan dit.
‘Hoe dachten jullie erover, knullen?’ zei hij ten slotte. ‘Zullen we die trollen even afhandelen?’
Fillip en Sot staarden hem aan. Hij wenkte dat ze hem de fles moesten teruggeven, wat ze met tegenzin deden. Ben zette hem weer naast zich neer. Na enige aarzeling volgde weer hun geklaag over de trollen, maar veel overtuiging sprak er niet uit. Ze konden hun ogen niet van de fles afhouden en uiteindelijk hielden ze op over de trollen.
‘Heer, mogen wij die fles hebben?’ vroeg Fillip opeens.
‘O, ja, mogen we dat?’ vroeg Sot.
Ben keek verbaasd. ‘Waarom?’
‘Een schat,’ zei Sot.
‘Echt prachtig,’ zei Fillip.
‘Ja, prachtig,’ echode Sot.
Ben wreef vermoeid in zijn ogen voor hij de gnomen weer aankeek. ‘Ik zou jullie die fles met alle liefde willen geven,’ zei hij. ‘Ik zou maar al te graag zeggen, hier, neem die fles, ik wil hem nooit meer zien. Maar dat gaat niet. De fles houdt verband met wat Abernathy is overkomen, en dat moet worden uitgezocht.’
De gnomen schudden somber het hoofd.
‘De hond mocht ons niet,’ mompelde Fillip.
‘Nee, helemaal niet,’ mompelde Sot.
‘Hij gromde tegen ons.’
‘En hij snauwde ons af.’
‘Niettemin…’ hield Ben vol.
‘We kunnen de fles voor u bewaren, heer,’ onderbrak Fillip hem.
‘We zullen er goed op passen, heer,’ verzekerde Sot.
‘Alstublieft,’ smeekten ze.
Ze waren zo aandoenlijk dat Ben meewarig zijn hoofd schudde. Ze waren net kleine kinderen in een speelgoedwinkel. ‘Stel dat er een boze geest in de fles zit?’ vroeg hij opeens, met een duistere blik naar voren buigend. ‘Stel dat die geest gnomen eet als ontbijt?’ De gnomen keken hem wezenloos aan. Blijkbaar hadden ze van zoiets nog nooit gehoord. ‘Laat maar,’ zei hij met een zucht en leunde weer achterover. ‘Jullie mogen hem niet hebben, en daarmee uit.’
‘Maar u zegt dat u hem zo graag aan ons zou geven,’ voerde Fillip aan.
‘Dat zei u, ja,’ beaamde Sot.
‘En wij willen hem zo graag hebben.’
‘Ja, nou.’
‘Waarom geeft u hem ons dan niet, heer?’
‘Ja, waarom niet?’
‘Voor een poosje dan misschien?’
‘Voor een paar daagjes?’
Ben werd opnieuw kwaad. Hij greep de fles en zwaaide hem voor hun neus door de lucht. ‘Ik wou dat ik die fles nooit had gezien!’ brulde hij. ‘Ik heb de pest aan dat rotding! Ik wou dat hij weg was en Abernathy met het medaillon weer terug! Maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben! Dus hou op over die fles en vertel van die trollen, voor ik het in mijn hoofd krijg dat ik nooit meer iets van jullie wil aanhoren en jullie de laan uitstuur!’
Hij zette de fles met een klap neer en leunde weer achterover. De gnomen keken elkaar veelbetekenend aan.
‘Hij heeft een hekel aan de fles,’ fluisterde Sot.
‘Wat zeggen jullie?’ vroeg Ben. Hij kon ze niet goed verstaan.
‘Niets, Grote Opperheer,’ antwoordde Sot.
Vlug hervatten ze hun gruwelverhaal over de trollen, dat ze nu vrij vlot afwerkten. Maar al die tijd waren hun ogen op de fles gericht.
De rest van de dag verstreek sneller dan Ben had verwacht. De
gnomen gingen naar hun kamer na hun verhaal te hebben gedaan.
Gasten mochten altijd blijven slapen en Fillip en Sot maakten daar
graag gebruik van, want ze waardeerden de kookkunst van Parsnip
zeer. Ben vond het best, als ze zich maar geen problemen op de hals
haalden. Ze waren amper de deur uit, of Ben stond op om naar Wilgje
te gaan. Toen dacht hij aan de fles, die naast zijn stoel tussen de
bloembakken stond. Hij liep terug, pakte de fles, keek rond, op
zoek naar een veilig plekje en koos voor een kast vol sierpotten en
vazen. Hij zette de fles erin, die heel aardig combineerde met de
andere voorwerpen en spoedde zich naar buiten.
Hij wandelde enige tijd met Wilgje door de tuin, nam zijn agenda voor de volgende dag door – hoe moest hij in ’s hemelsnaam verder zonder dat Abernathy zijn afspraken en verplichtingen bijhield? – keek in de keuken wat Parsnip aan het bereiden was en ging een eindje joggen.
Joggen was de enige lichaamsbeweging waar hij trouw aan vasthield. Verder probeerde hij zijn boksroutine wat op peil te houden, zoals hij dat deed sinds zijn dagen als clubkampioen, maar de speciale trainingstoestellen van zijn sportschool in Chicago ontbraken hem hier, zodat hij het vooral van het joggen moest hebben, samen met wat touwtjespringen en halteroefeningen. Dat was voor zijn conditie voldoende. Hij trok zijn joggingpak en Nikes aan, stak naar het vasteland over met de meerschuimer – zijn persoonlijke vaartuig dat werd aangedreven door zijn gedachten – beklom daar de heuvels en begon langs de rand van de vallei te hollen. De herfst hing in de lucht en het groen van de bomen begon al iets te verkleuren. De dagen werden kort en de nachten koud. Hij rende bijna twee uur lang om de tegenslagen van die dag te verwerken; toen hij moe genoeg was ging hij terug.
Inmiddels zakte de zon snel in het westen, hij ging al gedeeltelijk schuil achter de bossen en verre bergtoppen. Zittend in de meerschuimer zag hij de imposante omtrekken van het kasteel voor zich oprijzen en hij bedacht hoeveel hij ervan hield. Zuiver Zilver was het thuis dat hij altijd had gezocht – zonder het te weten. Hij wist nog hoe ongenaakbaar het hem die eerste keer voorkwam, helemaal verweerd en verkleurd door de verdoffing, ziek als het was door de kwijnende magie van het land. Hij wist nog hoe reusachtig en leeg het toen leek. Dat was voor hij ontdekte dat het kasteel leefde en net als hij kon voelen. Hij herinnerde zich de warmte die hij er die eerste nacht in voelde – een warmte die echt was en niet ingebeeld. Zuiver Zilver was een zeldzaam stukje magie, een schepping van steen, cement en metaal die menselijk was, als van vlees en bloed. Het kon warmte geven, voedsel leveren, onderdak en gerieflijkheid bieden. Het was wonderbaarlijke magie en hij bleef ervan versteld staan dat zoiets echt kon bestaan.
Bij zijn terugkomst hoorde hij van Wilgje dat Questor even was opgedoken om te melden dat Abernathy met zekerheid niet meer in Landover was. Ben hoorde het nieuws onbewogen aan. Hij had ook niet verwacht dat alles zo gemakkelijk zou gaan.
Wilgje kwam hem wassen in bad. Haar kleine handen waren zacht en liefdevol, en ze kuste hem heel wat keren. Haar lange, groene haar hing dan steeds voor haar gezicht, als een sluier die haar iets mysterieus gaf.
‘Je moet niet boos zijn op Questor,’ zei ze ten slotte, terwijl hij zich afdroogde. ‘Hij wilde het beste voor Abernathy. Hij wilde alleen maar helpen.’
‘Dat weet ik,’ zei Ben.
‘Hij voelt zich verantwoordelijk voor de toestand van Abernathy, en dat is een ondraaglijke last.’ Ze keek door het raam van zijn slaapkamer naar het vallen van de nacht. ‘Jij moet beter dan wie dan ook kunnen begrijpen hoe het is om je voor een ander verantwoordelijk te voelen.’
Dat was zo. Het gewicht van de verantwoordelijkheid had hij vaker getorst dan hem lief was. In sommige gevallen was het zijn taak niet eens geweest. Hij dacht aan Annie, zijn vrouw, die al bijna vier jaar dood was. Hij dacht aan zijn vroegere collega en goede vriend, Miles Bennett. Hij dacht aan het volk van Landover, aan de zwarte eenhoorn, aan zijn nieuwe vrienden Wilgje, Abernathy, Bunion, Parsnip, en natuurlijk aan Questor.
‘Ik wou alleen dat hij de magie wat beter de baas kon,’ zei hij zacht. Toen verstarde hij opeens en keek de sylfide aan. ‘Ik ben als de dood voor het verlies van dat medaillon, Wilgje. Ik herinner me maar al te goed hoe het was toen ik laatst dacht dat ik het niet meer had. Ik voel me zonder het zo hulpeloos.’
Wilgje kwam naar hem toe en omhelsde hem. ‘Je zult nooit hulpeloos zijn, Ben. Jij niet. En je zult nooit alleen zijn.’
Hij drukte haar tegen zich aan en knikte in haar haren. ‘Ik weet het. Niet zolang ik jou heb. Ik moet niet gaan tobben. Er komt wel weer wat positiefs.’
Er kwam inderdaad wel iets, maar pas tegen het einde van de maaltijd, en het was niet bepaald positief. Het avondmaal bleek niet erg in trek. De gnomen kwamen niet opdagen – zeer verbazingwekkend – en Questor ook niet. Bunion kwam heel even langs en Parsnip bleef in de keuken. Daarom zaten Ben en Wilgje alleen in de grote eetzaal en aten plichtmatig. Ze waren net klaar toen Questor Teeuw binnen kwam stormen. Zijn uilegezicht stond zo ontdaan dat Ben dadelijk opsprong.
‘Heer!’ hijgde de magiër. ‘Waar is de fles?’
‘De fles?’ Ben moest even denken. ‘In de tuinkamer, in een kast. Wat is er aan de hand?’
Questor was zo buiten adem dat Ben en Wilgje zich geroepen voelden hem in een stoel te helpen. Wilgje gaf hem een glas wijn, dat hij snel leegdronk. ‘Ik weet nu weer waar ik die fles gezien heb, heer!’ zei hij ten slotte.
‘Dus je hebt hem eerder gezien! Waar?’ drong Ben aan.
‘Hier, heer! Pal hier!’
‘Maar dat herinnerde je je vanmiddag niet toen je hem zag?’
‘Nee, natuurlijk niet! Dat was meer dan twintig jaar geleden!’
Ben schudde zijn hoofd. ‘Ik kan je niet volgen, Questor.’
De magiër wankelde overeind. ‘Ik zal het u allemaal uitleggen zodra we de fles veilig in handen hebben! Eerder heb ik geen rust! Heer, die fles is uiterst gevaarlijk!’
Bunion en Parsnip waren er nu ook bij, en met zijn allen haastten ze zich door de gangen van het kasteel naar de tuinkamer. Daar waren ze al gauw en op een kluitje wrongen ze zich door de deuren. De kamer was donker, maar toen Ben de muur aanraakte kwam er licht.
Hij liep door de kamer naar de kast en tuurde door de glazen deurtjes.
De fles was weg.
‘Wat, wat in…?’ Ongelovig staarde hij naar de open plek waar de fles had gestaan. Toen wist hij het. ‘Fillip en Sot!’ Hij spuwde hun namen uit als dadelpitten. ‘Die verrekte gnomen konden zich weer eens niet inhouden! Die hebben vanachter de deur toegekeken waar ik hem opborg!’
De anderen drongen zich langs hem naar de kast.
‘De gnomen hebben de fles gejat?’ vroeg Questor ongelovig.
‘Bunion, ga ze zoeken,’ beval Ben, die het ergste al vreesde. ‘Breng ze hier, als ze er nog zijn – en vlug!’
De kobold verdween meteen en was in een oogwenk terug. Zijn apesnuit trok een grimas die zijn tanden toonde.
‘Weg,’ riep Ben woedend.
Questor zag lijkbleek. ‘Heer, ik vrees dat ik heel slecht nieuws voor u heb.’
Ben zuchtte gelaten. Op een of andere manier verbaasde het hem niet.