1. Ultimatum
Ik liet mijn vingers over de brief glijden en voelde de deuken op de plekken waar hij zo hard met de pen op het papier had gedrukt dat hij er bijna doorheen was gegaan. Ik zag precies voor me hoe hij dit aan het schrijven was geweest – hoe hij de boze letters met woeste hanenpoten neerpende en de ene regel na de andere doorkraste omdat de woorden er weer verkeerd uitkwamen. Misschien was de pen zelfs wel gebroken in zijn veel te grote hand; dat zou meteen ook de inktspetters verklaren. Ik stelde me voor hoe hij met rimpels in zijn voorhoofd zijn zwarte wenkbrauwen fronste van frustratie. Als ik erbij was geweest had ik hem misschien wel uitgelachen. Je bezorgt jezelf nog een hersenbloeding, Jacob, zou ik tegen hem gezegd hebben. Gooi het eruit.
Maar lachen was nu wel het laatste waar ik zin in had, terwijl ik de woorden die ik allang uit mijn hoofd kende nog een keer overlas. Zijn antwoord op mijn smeekbede – via Charlie en Billy aan hem doorgegeven, net als op de basisschool inderdaad – kwam niet als een verrassing. Ik had al geweten wat erin stond voor ik hem had opengemaakt.
Het verbaasde me wel hoeveel pijn de doorgestreepte zinnen deden – alsof alle letters scherpe punten hadden. En erger nog, achter elk boos begin school een immense zee van pijn: Jacobs leed stak me dieper dan dat van mezelf.
Terwijl ik daarover nadacht steeg er vanuit de keuken de onmiskenbare geur op van een pan die aanbrandde. In een ander huishouden zou het feit dat iemand anders dan ik aan het koken was waarschijnlijk geen aanleiding zijn voor paniek…
Ik propte het gekreukte papier in mijn kontzak en rende nog net op tijd naar beneden.
De pot spaghettisaus die Charlie in de magnetron had gestopt, was nog maar aan zijn eerste rondje bezig toen ik het deurtje openrukte en hem eruit griste.
‘Wat nou weer?’ wilde Charlie weten.
‘Je moet eerst het deksel eraf halen, papa. Metaal is niet goed voor de magnetron.’ Ondertussen draaide ik snel het deksel eraf, goot de helft van de saus in een kom en zette vervolgens de kom in de magnetron en de pot terug in de koelkast. Daarna stelde ik de tijd in en drukte op start.
Charlie keek met samengeknepen lippen naar mijn reddingswerkzaamheden. ‘Heb ik de pasta goed gedaan?’
Ik keek in de pan die op het fornuis stond – de bron van de geur die me had gewaarschuwd. ‘Het helpt als je roert,’ zei ik toegeeflijk. Ik pakte een lepel en probeerde de papperige homp die aan de bodem geplakt zat te ontklonteren.
Charlie zuchtte.
‘Maar waar heb ik dit aan te danken?’ vroeg ik.
Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek boos door het achterraam naar de stromende regen. ‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ bromde hij.
Ik snapte er niks van. Charlie die kookte? En waar sloeg die knorrige houding nou weer op? Edward was er nog niet – meestal bewaarde mijn vader dit soort gedrag speciaal voor mijn vriendje, waarbij hij zijn uiterste best deed om het begrip ‘niet welkom’ met elk woord en gebaar kracht bij te zetten. Hij kon zich de moeite besparen – Edward wist ook zonder al het uiterlijk vertoon precies wat mijn vader dacht.
Bij het woord vriendje begon ik tijdens het roeren meteen alweer zenuwachtig op de binnenkant van mijn wang te kauwen. Dat was natuurlijk helemaal niet het goede woord. Ik moest iets hebben wat het idee van eeuwige trouw een stuk beter zou uitdrukken… Maar woorden als het lot of voorbestemd waren weer zo bombastisch voor alledaags taalgebruik.
Edward had een ander woord in gedachten, en dat woord was de oorzaak van mijn nervositeit. Als ik het alleen al tegen mezelf zei, gingen mijn haren recht overeind staan.
Verloofde. Getver. Ik huiverde bij het idee.
‘Heb ik iets gemist? Sinds wanneer kook jij ons avondeten?’ vroeg ik aan Charlie. De pastaklont dobberde op en neer in het kokende water toen ik er tegenaan porde. ‘Of sinds wanneer probéér jij te koken, moet ik eigenlijk zeggen.’
Charlie haalde zijn schouders op. ‘Het is niet verboden om in mijn eigen huis te koken, hoor.’
‘En jij kan het weten,’ antwoordde ik grijnzend terwijl ik naar de politiepenning op zijn leren jack keek.
‘Haha. Goeie.’ Hij schudde met een schoudergebaar zijn jas uit, alsof mijn blik hem eraan had helpen herinneren dat hij hem nog steeds aan had, en hing hem op het haakje dat speciaal voor zijn spullen bestemd was. Zijn pistoolgordel hing er nog – die had hij al een paar weken niet meer naar het bureau omgehad. Er waren geen verontrustende verdwijningen meer geweest om het kleine stadje Forks in beroering te brengen, en er waren ook geen enorme, mysterieuze wolven meer waargenomen in de bossen waar het altijd regende…
Ik pookte stilletjes in de spaghetti en ging ervan uit dat Charlie als hij er klaar voor was, vanzelf wel zou beginnen over dat wat hem blijkbaar dwarszat. Mijn vader was een man van weinig woorden, en de moeite die hij had gestoken in zijn poging een gezamenlijke maaltijd met mij te organiseren, gaf aan dat er een ongewoon grote hoeveelheid woorden rondspookte in zijn hoofd.
Ik wierp een gebruikelijke blik op de klok – dat deed ik om de paar minuten rond deze tijd. Nog minder dan een half uur te gaan.
De middagen waren altijd het zwaarste gedeelte van de dag. Sinds mijn voormalig beste vriend (en weerwolf) Jacob Black me verlinkt had over de motor waar ik stiekem op had gereden – een verraad dat hij beraamd had met de bedoeling mij huisarrest te laten krijgen zodat ik geen tijd meer kon doorbrengen met mijn vriend (en vampier) Edward Cullen – mocht Edward me alleen tussen zeven en half negen 's avonds bezoeken, altijd binnen de grenzen van mijn eigen huis en onder toezicht van de immer chagrijnige blik van mijn vader.
Dit was een schepje bovenop het eerdere, net iets minder strenge huisarrest dat ik had gekregen na een onverklaarde afwezigheid van drie dagen en één geval van klifduiken.
Natuurlijk zag ik Edward nog steeds op school, want daar kon Charlie nou eenmaal niks aan doen. En daarnaast bracht Edward ook nog bijna elke nacht in mijn kamer door, maar daar was Charlie niet bepaald van op de hoogte. Het feit dat Edward heel makkelijk en stilletjes door mijn raam op de eerste verdieping kon klimmen was bijna net zo handig als het feit dat hij Charlies gedachten kon lezen.
Hoewel ik alleen de middagen zonder Edward doorbracht, was dat genoeg om me rusteloos te maken, en de uren sleepten zich altijd voort. Toch onderging ik mijn straf zonder klagen omdat ik – ten eerste – wist dat ik het verdiend had en – ten tweede – omdat ik het mijn vader niet aan wilde doen nu te verhuizen terwijl er ons zonder dat Charlie het wist een veel definitievere scheiding boven het hoofd hing.
Mijn vader ging met een grom aan tafel zitten en vouwde de vochtige krant open die daar lag. Binnen een paar seconden klakte hij al met zijn tong van afkeuring.
‘Ik snap niet waarom je de krant nog leest, pap. Je wordt er alleen maar chagrijnig van.’
Hij negeerde me en mopperde tegen de krant in zijn handen. ‘Dit is nou precies waarom iedereen in een dorp wil wonen! Belachelijk.’
‘Wat hebben de grote steden nou weer gedaan?’
‘Seattle is hard op weg om een van de steden met de meeste moorden van het land te worden. Vijf onopgeloste gevallen van doodslag in de afgelopen twee weken. Moet je je voorstellen dat je in zo'n stad woont!’
‘Volgens mij staat Phoenix nog hoger op de moordlijst hoor, pap. Ik héb in zo'n stad gewoond.’ En pas toen ik naar zijn veilige stadje was verhuisd, werd ik bijna het slachtoffer van moord. Ik stond nu zelfs nog steeds op diverse zwarte lijsten… De lepel trilde in mijn hand en maakte golfjes in het water.
‘Nou, mij krijg je er voor geen goud heen,’ zei Charlie.
Ik staakte mijn pogingen om het eten te redden en besloot het maar gewoon op te scheppen. Ik moest een vleesmes gebruiken om een stuk spaghetti af te snijden voor Charlie en voor mezelf, terwijl hij met een schaapachtige blik toekeek. Charlie bedekte zijn portie met een laag saus en viel aan. Ik verstopte mijn klont zo goed mogelijk en volgde zonder al te veel enthousiasme zijn voorbeeld. We zaten een tijdje in stilte te eten. Charlie bladerde nog steeds door de krant, dus pakte ik mijn beduimelde exemplaar van Wuthering Heights van de plek waar ik het die ochtend na het ontbijt had gelegd en probeerde mezelf te verliezen in het Engeland van rond de vorige eeuwwisseling, terwijl ik wachtte tot hij zou gaan praten.
Ik was net bij het stuk waarin Heathcliff terugkomt, toen Charlie zijn keel schraapte en de krant op de grond gooide.
‘Je hebt gelijk,’ zei Charlie. ‘Ik heb dit inderdaad niet zomaar gedaan.’ Hij gebaarde met zijn vork naar de kleverige massa. ‘Ik wil met je praten.’
Ik legde mijn boek weg; de band was dusdanig aan gort dat het meteen plat op de tafel in elkaar zakte. ‘Dat had je toch ook gewoon kunnen vragen.’
Hij knikte en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Tja. Ik zal het onthouden voor een volgende keer. Ik dacht dat ik je kon vermurwen door je het eten uit handen te nemen.’
Ik lachte. ‘Het heeft gewerkt, hoor. Ik ben helemaal murw gebeukt door die spaghetti van je. Wat wil je van me, pap?’
‘Nou, het gaat over Jacob.’
Ik voelde mijn gezicht verstrakken. ‘Wat is er met hem?’ vroeg ik met op elkaar geklemde lippen.
‘Rustig maar, Bells. Ik weet dat je nog steeds boos bent omdat hij je verraden heeft, maar hij deed wat hem het beste leek. Hij voelde zich verantwoordelijk.’
‘Verantwoordelijk,’ herhaalde ik bijtend terwijl ik met mijn ogen rolde. ‘Ja hoor. Maar goed, wat is er met Jacob?’
De achteloze vraag zong rond in mijn hoofd, allesbehalve onbeduidend. Wat is er met Jacob? Wat moest ik met hem aan? Mijn voormalig beste vriend die nu mijn… mijn wat? Mijn vijand was? Ik kromp in elkaar.
Charlies gezicht stond plotseling behoedzaam. ‘Je moet niet boos op me worden.’
‘Boos?’
‘Nou ja, het gaat ook over Edward.’
Mijn ogen werden spleetjes.
Charlies stem werd korzelig. ‘Hij mag hier toch naar binnen, of niet soms?’
‘Dat is zo,’ gaf ik toe. ‘Heel even, telkens. Misschien zou je mij zo af en toe ook heel even naar búíten kunnen laten gaan,’ ging ik verder – dat was een grapje, want ik wist dat ik de rest van het schooljaar huisarrest had. ‘Ik heb me best goed gedragen de laatste tijd.’
‘Nou, dat is eigenlijk wel waar ik heen wilde…’ En toen verscheen er een onverwachte grijns op Charlies gezicht die zijn ogen liet rimpelen – heel even zag hij er twintig jaar jonger uit.
Ergens zag ik mogelijkheden doorschemeren in die grijns, maar ik ging langzaam te werk. ‘Ik snap het niet, pap. Hebben we het nou over Jacob, over Edward, of over mijn huisarrest?’
Daar was de grijns weer. ‘Een beetje over alledrie.’
‘En wat heeft dat allemaal met elkaar te maken?’ vroeg ik op mijn hoede.
‘Goed dan.’ Hij zuchtte en stak zijn handen in de lucht alsof hij zich overgaf. ‘Ik denk dat je misschien een voorwaardelijke vrijlating verdient wegens goed gedrag. Voor een puber zeur je opvallend weinig.’
Mijn stem en wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Echt? Ben ik vrij?’
Waar kwam dit nou opeens vandaan? Ik was er van overtuigd geweest dat ik huisarrest zou hebben tot ik daadwerkelijk uit huis zou gaan, en Edward had geen enkele verandering in Charlies gedachten opgevangen…
Charlie stak zijn vinger op. ‘Onder voorwaarde.’
Mijn enthousiasme ebde weg. ‘Geweldig,’ gromde ik.
‘Bella, dit is meer een verzoek dan een eis, goed? Je bent vrij. Maar ik hoop dat je je vrijheid… verstandig benut.’
‘Wat houdt dat in?’
Hij zuchtte weer. ‘Ik weet dat jij graag al je tijd met Edward doorbrengt…’
‘Ook met Alice, hoor,’ wierp ik tegen. Edwards zus had geen opgelegde bezoekuren en kwam en ging wanneer ze wilde. Charlie was als was in haar bekwame handen.
‘Dat is waar,’ zei hij. ‘Maar je hebt nog meer vrienden dan de Cullens, Bella. Of die hád je in elk geval.’
We keken elkaar een tijd aan.
‘Wanneer heb je Angela Weber voor het laatst gesproken?’ wierp hij me voor de voeten.
‘Vrijdag in de grote pauze,’ antwoordde ik meteen.
Voor Edwards terugkomst waren mijn schoolvrienden in twee groepen uiteengevallen. Ik dacht graag aan die groepen als goed versus kwaad. Wij en zij werkte ook goed. De goeien, dat waren Angela, haar vaste vriend Ben Cheney en Mike Newton – die drie hadden me allemaal zeer grootmoedig vergeven voor mijn gekte toen Edward weg was. Lauren Mallory was de kwade spil van de zij-kant, en bijna alle anderen, waaronder mijn eerste vriendin in Forks, Jessica Stanley, leken maar al te graag in haar anti-Bellacampagne mee te gaan.
Nu Edward terug was op school, was de scheidslijn alleen nog maar duidelijker geworden.
Edwards terugkeer had zijn tol geëist in mijn vriendschap met Mike, maar Angela's trouw was onwankelbaar, en Ben volgde haar voorbeeld. Ondanks de instinctieve afkeer die de meeste mensen voelden bij de Cullens, zat Angela elke dag plichtsgetrouw naast Alice in de grote pauze. Na een paar weken leek ze zich daar zelfs op haar gemak te voelen. Het was moeilijk om niet gecharmeerd te zijn van de Cullens, als je ze eenmaal de kans had gegeven om je te charmeren.
‘Buiten schooltijd?’ Charlie riep me weer bij de les.
‘Ik heb níémand buiten schooltijd gezien, pap. Huisarrest, weet je nog? En Angela heeft ook een vriend. Ze is altijd bij Ben. Als ik écht vrij ben,’ zei ik er met de nodige scepsis achteraan, ‘kunnen we misschien doubledaten.’
‘Goed dan. Maar dan nog…’ Hij aarzelde. ‘Jij en Jake waren onafscheidelijk, en nu…’
Ik kapte hem af. ‘Kom nou eens ter zake, pap. Wat is je voorwaarde precies?’
‘Ik vind niet dat je al je andere vrienden moet laten vallen voor je vriendje, Bella,’ zei hij op strenge toon. ‘Het is niet netjes, en volgens mij zou je leven evenwichtiger zijn als je andere mensen er ook bij betrokken hield. Wat er afgelopen september gebeurd is…’
Ik kromp ineen.
‘Nou,’ zei hij verdedigend. ‘Als je naast Edward Cullen ook nog een leven had gehad, was het misschien niet zo gegaan.’
‘Dan was het precies zo gegaan,’ mompelde ik.
‘Misschien wel, misschien ook niet.’
‘Je voorwaarde?’ hielp ik hem herinneren.
‘Ik wil dat je je nieuwe vrijheid gebruikt om je andere vrienden ook eens op te zoeken. Hou het in evenwicht.’
Ik knikte langzaam. ‘Evenwicht is goed. Moet ik nog specifieke tijden aanhouden van je?’
Hij trok een gezicht, maar schudde zijn hoofd. ‘Ik wil dit niet al te ingewikkeld maken. Als je je vrienden maar niet vergeet…’
Het was een dilemma waar ik al langer mee worstelde. Mijn vrienden. Mensen die ik, voor hun eigen veiligheid, na mijn eindexamen nooit meer zou kunnen zien.
Dus wat moest ik doen? Tijd met ze doorbrengen nu het nog kon? Of me nu vast afzonderen zodat het geleidelijker zou gaan? Ik schrok terug voor die tweede mogelijkheid.
‘…en dan met name Jacob,’ voegde Charlie eraan toe voor ik er dieper over kon nadenken.
Een nog groter dilemma dan het eerste. Het duurde even voordat ik de juiste woorden had gevonden. ‘Jacob wordt misschien… moeilijk.’
‘De Blacks zijn bijna familie, Bella,’ zei hij weer streng en vaderlijk. ‘En Jacob is een heel, héél goede vriend voor je geweest.’
‘Dat weet ik.’
‘Mis je hem dan helemaal niet?’ vroeg Charlie gefrustreerd.
Er zat plotseling een brok in mijn keel, en ik moest hem twee keer schrapen voordat ik antwoord gaf. ‘Ja, ik mis hem,’ gaf ik met gebogen hoofd toe. ‘Ik mis hem heel erg.’
‘Waarom is het dan moeilijk?’
Datkon ik niet uitleggen. Het was tegen de regels voor gewone mensen – ménselijke mensen zoals ik en Charlie – om iets te weten van de geheime wereld vol mythes en monsters die in het geniep om ons heen bestond. Ik wist alles van die wereld – met als gevolg dat ik nu zwaar in de problemen zat. Ik was niet van plan om Charlie diezelfde problemen te bezorgen.
‘Ik heb… een verschil van mening met Jacob,’ zei ik langzaam. ‘Over dat vriendschapsidee, bedoel ik. Vriendschap lijkt niet altijd genoeg te zijn voor Jake.’ Ik wrong mijn smoes uit details die waar, maar onbeduidend waren, en verbleekten naast het feit dat Jacobs weerwolvenroedel Edwards vampierfamilie hartgrondig haatte – en mij daarom ook, aangezien ik vast van plan was om me bij die familie te voegen. Het was niet iets waar we met briefjes uit konden komen, en hij nam niet op als ik belde. Maar mijn plan om dit persoonlijk met de weerwolf te bespreken was bij de vampiers absoluut niet in goede aarde gevallen.
‘Kan Edward niet tegen een beetje gezonde concurrentie?’ Charlies stem klonk nu sarcastisch.
Ik wierp hem een donkere blik toe. ‘Hij heeft geen concurrentie.’
‘Je kwetst Jacob door hem zo te negeren. Hij is liever alleen maar vrienden dan helemaal niets.’
O, dus nu negeerde ik hém?
‘Ik weet vrij zeker dat Jacob helemaal geen vrienden wil zijn.’ De woorden brandden in mijn mond. ‘Hoe kom je daar eigenlijk bij?’
Charlie keek opgelaten. ‘Het zou kunnen dat Billy en ik het er vandaag over gehad hebben…’
‘Jij en Billy roddelen als ouwe wijven,’ klaagde ik, terwijl ik woest met mijn vork in de gestolde spaghetti op mijn bord prikte.
‘Billy maakt zich zorgen om Jacob,’ zei Charlie. ‘Jake heeft het heel erg zwaar momenteel… Hij is depressief.’
Ik huiverde, maar hield mijn ogen op de klont pasta gericht.
‘En jij was altijd zo vrolijk als je een dag bij Jacob geweest was,’ zuchtte Charlie.
‘Ik ben nu toch ook vrolijk,’ gromde ik fel.
Het contrast tussen mijn woorden en de manier waarop ik het zei doorbrak de spanning. Charlie barstte in lachen uit, en ik kon niet anders dan meedoen.
‘Goed dan,’ gaf ik toe. ‘Evenwicht.’
‘En Jacob,’ hield hij vol.
‘Ik zal het proberen.’
‘Mooi. Je moet dat evenwicht zien te vinden, Bella. En o ja, er is trouwens post voor je,’ zei Charlie om het onderwerp zonder enige poging tot subtiliteit af te sluiten. ‘Het ligt bij het fornuis.’
Ik bleef zitten; mijn gedachten vlochten zich in kronkels om Jacobs naam. Het was waarschijnlijk toch reclame: ik had gisteren nog een pakketje van mijn moeder gekregen en ik verwachtte niets anders.
Charlie schoof zijn stoel naar achteren en rekte zich uit terwijl hij opstond. Hij liep met zijn bord naar de gootsteen, maar voordat hij de kraan aanzette om het af te spoelen, stond hij even stil om een dikke envelop naar me toe te gooien. De brief gleed over de tafel en kwam met een toktegen mijn elleboog.
‘Eh, dank je wel,’ mompelde ik, verbaasd door zijn opdringerigheid. Toen zag ik de afzender – de brief kwam van de universiteit van Zuidoost-Alaska. ‘Dat is snel. Daar was ik zeker ook weer te laat voor.’
Charlie grinnikte.
Ik draaide de envelop om en keek toen boos naar hem op. ‘Hij is open.’
‘Ik was nieuwsgierig.’
‘Ik ben geschokt, hoofdcommissaris. Dat is een misdrijf.’
‘Ach, lees hem nou maar.’
Ik haalde de brief tevoorschijn, samen met een opgevouwen collegerooster.
‘Gefeliciteerd,’ zei hij voordat ik ook maar iets kon lezen. ‘Je eerste toelating.’
‘Dank je, pap.’
‘We moeten het maar eens over het collegegeld hebben. Ik heb wat geld gespaard…’
‘Ho ho, niks ervan. Ik kom niet aan jouw pensioen, pap. Ik heb mijn spaarrekening voor de universiteit.’ Wat daar nog van over was tenminste – en het was sowieso al niet veel geweest.
Charlie fronste. ‘Sommige universiteiten zijn behoorlijk prijzig, Bells. Ik wil je helpen. Je hoeft echt niet helemaal naar Alaska omdat het daar goedkoper is.’
Het was helemaal niet goedkoper, absoluut niet. Maar het was wél ver weg, en Juneau had een gemiddelde van 321 bewolkte dagen per jaar. Dat eerste was mijn voorwaarde, het tweede die van Edward.
‘Ik heb genoeg. En trouwens, er zijn allerlei studiebeurzen. Je kunt heel makkelijk een lening krijgen.’ Ik hoopte dat mijn gebluf niet al te doorzichtig was. Ik had me daar nog helemaal niet in verdiept.
‘Dus…’ begon Charlie, en toen kneep hij zijn lippen op elkaar en keek weg.
‘Dus wat?’
‘Niets, ik wilde alleen…’ Hij fronste. ‘Ik vroeg me gewoon af… wat Edward volgend jaar gaat doen.’
‘O.’
‘Nou?’
Ik werd gered door drie korte tikken op de deur. Charlie rolde met zijn ogen en ik sprong overeind.
‘Ik kom eraan!’ riep ik terwijl Charlie iets mompelde dat klonk als ‘Ga weg’. Ik luisterde niet en liep weg om Edward binnen te laten.
Ik rukte – belachelijk gretig – de deur open en daar stond hij, mijn persoonlijke wonder.
De tijd had me niet immuun gemaakt voor de perfectie van zijn gezicht, en ik wist zeker dat ik nooit ook maar iets aan hem als vanzelfsprekend zou beschouwen. Mijn ogen gleden over zijn bleke witte trekken: de harde hoek van zijn kaak, de zachtere ronding van zijn volle lippen die zich nu in een glimlach krulden, de rechte lijn van zijn neus, de scherpe boog van zijn jukbeenderen, de gladde marmeren breedte van zijn voorhoofd, deels verborgen onder een wirwar van door de regen donker geworden bronskleurig haar…
Ik bewaarde zijn ogen tot het laatst, in de wetenschap dat als ik daar in keek, ik hoogstwaarschijnlijk mijn gedachten niet meer op een rijtje zou kunnen houden. Ze waren groot en warm, van glanzend goud en omlijst door een volle rand zwarte wimpers. Als ik in die ogen staarde kreeg ik altijd een heel apart gevoel – alsof mijn botten in sponzen veranderden. Ik werd ook een beetje licht in mijn hoofd, maar dat kon ook zijn omdat ik vergat te ademen. Alweer.
Het was een gezicht waar elk mannelijk fotomodel zijn ziel voor zou geven. En dat zou natuurlijk ook wel eens precies de vraagprijs kunnen zijn: één ziel.
Nee. Dat geloofde ik niet. Ik voelde me al schuldig omdat het even door mijn hoofd was geschoten, en ik was blij – zoals ik wel vaker blij was – dat ik de enige was wier gedachten voor Edward een raadsel waren.
Ik pakte zijn hand en zuchtte toen zijn koude vingers de mijne vonden. Zijn aanraking bracht een bizar gevoel van opluchting met zich mee – alsof ik pijn geleden had en die pijn nu plotseling ophield.
‘Hé.’ Ik glimlachte een beetje om de anticlimax van mijn begroeting.
Hij tilde onze verstrengelde vingers op om met de rug van zijn hand mijn wang te strelen. ‘Hoe was je middag?’
‘Langzaam.’
‘Ook voor mij.’
Hij tilde mijn pols op naar zijn gezicht, terwijl onze handen in elkaar bleven. Zijn ogen gingen dicht terwijl zijn neus langs de huid daar gleed, en hij glimlachte licht zonder ze open te doen. Hij genoot van het bouquet maar weerstond de wijn, zoals hij het ooit verwoord had.
Ik wist dat de geur van mijn bloed – dat voor hem veel en veel heerlijker rook dan het bloed van ieder ander, echt zoals wijn vergeleken bij water voor een alcoholist – hem daadwerkelijk pijn deed door de brandende dorst die hij opwekte. Maar hij leek er niet meer zo voor terug te schrikken als hij ooit had gedaan. Ik kon me slechts vaag iets voorstellen bij de enorme krachtsinspanning die achter dat simpele gebaar zat.
Het deed me verdriet dat hij zo zijn best moest doen. Ik troostte mezelf met de gedachte dat ik hem binnenkort geen pijn meer zou doen.
Op dat moment hoorde ik dat Charlie eraan kwam; hij stampte hard met zijn voeten om zijn gebruikelijke ongenoegen te uiten over onze gast. Edwards ogen vlogen open en hij liet onze handen zakken, maar bleef de mijne vasthouden.
‘Goedenavond, Charlie.’ Edward was altijd onberispelijk beleefd, ook al verdiende Charlie dat niet.
Charlie gromde iets naar hem en bleef toen met zijn armen over elkaar staan. Hij nam het idee van ouderlijk toezicht wel heel serieus de laatste tijd.
‘Ik heb weer een stel aanmeldingsformulieren bij me,’ zei Edward vervolgens tegen me terwijl hij een stevige, volgepropte envelop omhooghield. Hij had een rol postzegels als een ring om zijn pink zitten.
Ik kreunde. Waren er echt nog universiteiten over waarvoor ik me nog níét onder zijn dwang had ingeschreven? En hoe kwam hij toch de hele tijd aan die mazen in de aanmeldingstermijnen? Het was al zo laat in het jaar.
Hij glimlachte alsof hij mijn gedachten wel degelijk kon lezen: mijn gezicht sprak waarschijnlijk boekdelen. ‘Niet alle inschrijvingen zijn al gesloten. En bij een aantal is men bereid een uitzondering te maken.’
Ik kon me maar één ding voorstellen bij de reden voor dat soort uitzonderingen. En de bedragen die daarmee gemoeid waren.
Edward moest lachen om mijn blik.
‘Zullen we?’ vroeg hij terwijl hij me mee naar de keuken trok.
Charlie snoof en liep achter ons aan, hoewel hij nauwelijks iets te klagen kon hebben over de activiteit die voor vanavond op het programma stond. Hij zeurde elke dag dat ik een beslissing moest nemen over een universiteit.
Ik ruimde snel de tafel af terwijl Edward een angstaanjagende stapel formulieren rangschikte. Toen ik Wuthering Heights op het aanrecht legde, trok hij één wenkbrauw op. Ik wist wat hij dacht, maar Charlie onderbrak ons voordat Edward er iets over kon zeggen.
‘Over universiteiten gesproken, Edward,’ zei Charlie op een nog stuursere toon – hij probeerde Edward zo min mogelijk direct aan te spreken, en als het niet anders kon werd zijn slechte humeur nog erger. ‘Bella en ik hadden het net nog over volgend jaar. Heb jij al besloten waar je gaat studeren?’
Edward glimlachte naar Charlie en zijn stem klonk vriendelijk. ‘Nog niet. Ik heb al een paar toelatingsbrieven gekregen, maar ik ben er nog niet helemaal uit.’
‘Waar ben je dan toegelaten?’ vroeg Charlie door.
‘Syracuse… Harvard… Dartmouth… en ik ben net vandaag toegelaten bij de universiteit van Zuidoost-Alaska.’ Edward draaide zijn hoofd een klein beetje opzij om me een knipoog te kunnen geven. Ik onderdrukte mijn gegiechel.
‘Harvard? Dartmouth?’ pruttelde Charlie, niet in staat zijn ontzag te verbergen. ‘Nou, dat is nogal… dat is niet niks. Maar ja, de universiteit van Alaska… dat is toch niet echt een optie, als je naar zo'n vooraanstaande plek kunt. Ik bedoel, je vader zou toch willen dat je…’
‘Carlisle staat altijd achter al mijn keuzes,’ zei Edward kalm tegen hem.
‘Hhm.’
‘Je raadt het nooit, Edward,’ zei ik, het spelletje vrolijk meespelend.
‘Wat dan, Bella?’
Ik wees naar de dikke envelop op het aanrecht. ‘Ik heb net míjn toelating binnen voor de universiteit van Alaska!’
‘Gefeliciteerd!’ Hij grijnsde. ‘Wat een toeval.’
Charlie kneep zijn ogen tot spleetjes en keek boos van de een naar de ander. ‘Best,’ mopperde hij na een tijdje. ‘Ik ga naar de wedstrijd kijken, Bella. Half tien.’
Dat was zijn gebruikelijke afscheidsbevel.
‘Eh, papa? Kun je je die discussie over mijn vrijheid nog herinneren die we nog niet zo heel lang geleden gevoerd hebben…?’
Hij zuchtte. ‘Juist. Goed dan, half élf. Je houdt een avondklok op doordeweekse dagen.’
‘Heeft Bella geen huisarrest meer?’ vroeg Edward. Hoewel ik wist dat hij niet echt verbaasd was, kon ik niks gemaakts ontdekken aan de plotselinge opgewektheid in zijn stem.
‘Voorwaardelijk,’ verbeterde Charlie knarsetandend. ‘Wat gaat jou dat aan?’
Ik trok mijn wenkbrauwen op naar mijn vader, maar hij zag het niet.
‘Het is gewoon goed om te weten,’ zei Edward. ‘Alice zit te springen om iemand om mee te gaan winkelen, en ik weet zeker dat Bella ook wel weer eens de stad in wil.’ Hij glimlachte naar me.
Maar Charlie gromde: ‘Nee!’ en zijn gezicht werd paars.
‘Pap! Waarom niet?’
Hij deed erg zijn best om zijn tanden van elkaar te krijgen. ‘Ik wil niet dat je nu naar Seattle gaat.’
‘Hè?’
‘Ik heb je toch verteld over dat artikel in de krant – een of andere bende is daar bezig een bloedbad aan te richten en ik wil dat je uit de buurt blijft, begrepen?’
Ik slaakte een vermoeide zucht. ‘Pap, de kans is groter dat ik door de bliksem getroffen word dan dat ik net die ene dag dat ik in Seattle ben…’
‘Nee, dat is goed, Charlie,’ zei Edward dwars door me heen. ‘Ik had het ook niet over Seattle. Ik dacht eigenlijk meer aan Portland. Ik wil ook niet dat Bella naar Seattle gaat. Dat spreekt voor zich.’
Ik keek hem ongelovig aan, maar hij had Charlies krant in zijn handen en las geconcentreerd de voorpagina.
Het was waarschijnlijk een poging om bij mijn vader in een goed blaadje te komen. Het idee dat ik bij een mens, hoe moordlustig ook, in gevaar zou kunnen zijn met Alice of Edward in de buurt was gewoon hilarisch.
Het werkte. Charlie bleef Edward nog even aankijken en haalde toen zijn schouders op. ‘Goed dan.’ Hij banjerde weg naar de woonkamer, een beetje gehaast ondertussen – waarschijnlijk wilde hij de opgooi niet missen.
Ik wachtte tot de televisie aanstond zodat Charlie me niet kon horen.
‘Wat…’ begon ik.
‘Wacht even,’ zei Edward zonder van de krant op te kijken. Hij hield zijn ogen op de pagina gericht terwijl hij het eerste aanmeldingsformulier over de tafel naar me toe schoof. ‘Volgens mij kun je hier je oude essays wel weer voor gebruiken. Zelfde vragen.’
Charlie luisterde blijkbaar nog steeds. Ik zuchtte en begon de gebruikelijke informatie in te vullen: naam, adres, sofi-nummer… Na een paar minuten keek ik op, maar Edward staarde nu in gedachten verzonken uit het raam. Toen ik me weer over mijn werk boog, zag ik voor het eerst de naam van de universiteit.
Ik snoof en schoof de papieren aan de kant.
‘Bella?’
‘Doe even normaal, Edward. Dártmouth?’
Edward pakte het opzijgeschoven formulier en legde het liefdevol weer voor me neer. ‘Ik denk dat jij New Hampshire heel leuk zou vinden,’ zei hij. ‘Er is een uitgebreid aanbod avondcolleges voor mij, en de bossen zijn zeer geschikt voor de fanatieke wandelaar. Boordevol wilde dieren.’ Hij toverde zijn scheve glimlach tevoorschijn waarvan hij wist dat ik hem niet kon weerstaan.
Ik ademde diep in door mijn neus.
‘Je mag het me terugbetalen, als je daar gelukkig van wordt,’ beloofde hij. ‘Als je wilt kan ik je ook nog rente berekenen.’
‘Alsof ik ooit aangenomen zou worden zonder een enorme hoeveelheid smeergeld. Of was dat onderdeel van de lening? De nieuwe Cullenvleugel van de bibliotheek? Gatver. Waarom hebben we het hier ook alweer over?’
‘Wil je alsjeblieft gewoon je aanmeldingsformulier invullen, Bella? Het kan echt geen kwaad om je in te schrijven.’
Mijn kaak verstrakte. ‘Zal ik je eens wat vertellen? Ik denk dat ik dat maar niet doe.’
Ik stak mijn hand uit naar de papieren, met de bedoeling ze tot een mooie prop te verfrommelen om naar de prullenbak te kunnen gooien, maar ze waren al weg. Ik staarde even naar de lege tafel en toen naar Edward. Het leek alsof hij zich niet had verroerd, maar het formulier zat waarschijnlijk al weggestopt in zijn jas.
‘Wat doe je?’ wilde ik weten.
‘Ik zet jouw handtekening beter dan jijzelf. En je hebt je essays al geschreven.’
‘Je slaat wel een beetje door, weet je dat?’ Ik fluisterde voor het onwaarschijnlijke geval dat Charlie niet helemaal opging in de wedstrijd. ‘Ik hoef me echt nergens anders in te schrijven. Ik ben toegelaten in Alaska. Ik kan de eerste paar maanden collegegeld bijna betalen. Het is een prima alibi. Het is absoluut niet nodig om zo'n som geld weg te smijten, of het nou van mij of van jou is.’
Zijn gezicht vertrok in een gekwelde blik. ‘Bella…’
‘Hou maar op. Ik vind ook dat ik voor Charlies bestwil de schijn op moet houden, maar we weten allebei dat ik komende herfst absoluut niet in staat zal zijn om naar de universiteit te gaan. Om überhaupt bij mensen in de buurt te zijn.’
Mijn kennis van die eerste jaren als jonge vampier was tamelijk oppervlakkig. Edward was nooit op de details ingegaan – het was niet zijn lievelingsonderwerp – maar ik wist dat het niet meeviel. Zelfbeheersing was blijkbaar iets wat je moest leren. Meer dan een thuisstudie zat er niet in.
‘Ik dacht dat het nog niet vaststond wanneer het ging gebeuren,’ hielp Edward me zacht herinneren. ‘Misschien vind je het wel leuk om een paar maanden te studeren. Er zijn een heleboel mensendingen die je nog nooit hebt gedaan.’
‘Die doe ik daarna wel.’
‘Dan zijn het geen ménsendingen meer. De kans om mens te zijn krijg je nooit meer, Bella.’
Ik zuchtte. ‘Je weet toch dat we niet te lang kunnen wachten. Het is te gevaarlijk om hier onzorgvuldig mee om te gaan.’
‘Er dreigt nu nog geen gevaar,’ hield hij vol.
Ik keek hem boos aan. Geen gevaar? Kom nou. Ik had alleen maar een sadistische vampier achter me aan die de dood van haar partner wilde vergelden met die van mij, het liefst door middel van een langzame, martelende werkwijze. Waarom zouden we ons zorgen maken om Victoria? En o ja, de Volturi – de koninklijke vampierfamilie met een half leger aan vampiersoldaten – die geëist hadden dat mijn hart in de nabije toekomst hoe dan ook zou ophouden met kloppen, omdat mensen niet mochten weten dat ze bestonden. Dus. Geen enkele reden tot paniek.
Zelfs met Alice op de uitkijk – Edward vertrouwde erop dat haar griezelig nauwkeurige toekomstvisioenen ons op tijd zouden waarschuwen – was het krankzinnig om risico's te nemen.
En trouwens, ik had deze discussie toch al gewonnen. Het moment voor mijn transformatie stond vooralsnog ergens kort na mijn diploma-uitreiking gepland, over een paar weken al.
Er schoot een scherpe steek van ongerustheid door mijn buik toen ik besefte hoe kort dag het eigenlijk was. Natuurlijk was het een noodzakelijke verandering – en essentieel voor wat ik het allerliefste wilde, meer dan alles op de hele wereld bij elkaar – maar ik was me zeer bewust van Charlie die in de kamer naast ons lekker naar zijn wedstrijd zat te kijken, net als elke avond. En mijn moeder Renée, ver weg in zonnig Florida, die me nog steeds probeerde over te halen om de zomer met haar en haar nieuwe man op het strand door te brengen. En Jacob, die in tegenstelling tot mijn ouders precies zou weten wat er aan de hand was als ik naar een of andere afgelegen universiteit zou verdwijnen. Zelfs als mijn ouders ook na een hele tijd nog geen argwaan zouden krijgen, zelfs als ik mijn bezoek telkens weer uit zou kunnen stellen met smoesjes over reiskosten of studiedrukte, zou Jacob weten wat er echt aan de hand was.
Heel even overschaduwde de gedachte aan de afschuw die Jacob zeker zou voelen, alle andere pijn.
‘Bella,’ prevelde Edward met een vertrokken gezicht, toen hij de zorgen in het mijne zag. ‘We hebben geen haast. Ik zal je beschermen. Je kunt alle tijd nemen die je nodig hebt.’
‘Ik kan juist niet wachten,’ fluisterde ik met een flauwe glimlach, in een poging er een grapje van te maken. ‘Ik wil ook een monster worden.’
Zijn tanden klapten op elkaar voordat hij antwoord gaf. ‘Je hebt geen idee waar je het over hebt.’ Plotseling gooide hij de vochtige krant tussen ons op de tafel. Zijn vinger prikte naar de kop op de voorpagina:
DODENTAL LOOPT OP; POLITIE VREEST BENDE
‘Wat heeft dat er nou mee te maken?’
‘Met monsters valt niet te spotten, Bella.’
Ik keek weer naar de kop en toen naar zijn onverzoenlijke uitdrukking. ‘Wordt dit door… door een vámpier gedaan?’ fluisterde ik.
Hij glimlachte vreugdeloos. Zijn stem klonk laag en koud. ‘Het zou je verbazen, Bella, hoe vaak mijn soort de bron is van de gruwelen in jullie mensennieuws. Je herkent het zo, als je weet waar je op moet letten. Uit wat hier staat kun je opmaken dat er een jonge, losgeslagen vampier door Seattle waart. Bloeddorstig, wild, onbeheersbaar. Zoals we allemaal zijn geweest.’
Ik liet mijn blik weer naar de krant zakken om zijn ogen te ontwijken.
‘We houden de situatie al een paar weken in de gaten. Alles wijst erop: de vreemde verdwijningen, altijd 's nachts, lijken die amper verstopt worden, het gebrek aan ander bewijs… Ja, deze is net getransformeerd. En niemand lijkt de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de nieuweling…’ Hij haalde diep adem. ‘Nou ja, het is ons probleem niet. We zouden er niet eens aandacht aan besteden als het niet zo dicht bij huis gebeurde. Het bestaan van monsters heeft monsterlijke gevolgen.’
Ik probeerde niet naar de namen in het artikel te kijken, maar ze sprongen van het papier alsof ze dik gedrukt stonden. De vijf mensen wier leven voorbij was, wier gezinnen nu in rouw waren. Je kon niet zomaar meer afstandelijk aan het begrip moord denken als je die namen las. Maureen Gardiner, Geoffrey Campbell, Grace Razi, Michelle O'Connell, Ronald Albrook. Mensen die ouders en kinderen en vrienden en huisdieren en banen hadden en hoop en plannen en herinneringen en een toekomst…
‘Zo zal het bij mij niet gaan,’ fluisterde ik, half tegen mezelf. ‘Jij laat mij niet zo worden. We gaan wel op de Zuidpool wonen.’
Edward snoof en brak de spanning. ‘Pinguïns. Heerlijk.’
Ik lachte een bibberig lachje en gooide de krant van tafel zodat ik die namen niet meer hoefde te zien; hij kwam met een plof op het zeil terecht. Natuurlijk zou Edward aan de jachtmogelijkheden denken. Hij en zijn ‘vegetarische’ gezin – allemaal vastbesloten om het menselijk leven te beschermen – gaven de voorkeur aan de smaak van grote roofdieren om in hun voedselbehoefte te voorzien. ‘Alaska dan, volgens plan. Maar dan wel een veel afgelegener plek dan Juneau – iets met heel veel grizzlyberen.’
‘Dat is beter,’ gaf hij toe. ‘Daar zijn ook nog ijsberen. Van die felle. En lekker grote wolven.’
Mijn mond viel open en de ingehouden lucht kwam in een felle stoot naar buiten.
‘Wat is er?’ vroeg hij. Voordat ik weer kon bijkomen, verdween zijn verwarring en leek zijn hele lijf te verharden. ‘Juist. Dan maar geen wolven, als het idee je tegenstaat.’ Zijn stem klonk stijfjes, formeel, zijn schouders waren star.
‘Hij was mijn beste vriend, Edward,’ mompelde ik. Het deed pijn om de verleden tijd te gebruiken. ‘Natuurlijk staat het me tegen.’
‘Vergeef me alsjeblieft mijn onnadenkendheid,’ zei hij, nog steeds erg formeel. ‘Ik had het niet naar voren moeten brengen.’
‘Het maakt niet uit.’ Ik staarde naar mijn handen die in twee gebalde vuisten op tafel lagen.
We waren allebei even stil en toen voelde ik zijn koele vinger onder mijn kin die zachtjes mijn gezicht omhoog duwde. Zijn uitdrukking was nu veel zachter.
‘Het spijt me. Echt.’
‘Dat weet ik. Ik weet dat het niet hetzelfde is. Ik had niet zo moeten reageren. Maar ik was alleen… nou ja, ik zat voordat jij langskwam al over Jacob te piekeren.’ Ik aarzelde. Zijn geelbruine ogen leken altijd een klein beetje donkerder te worden als ik Jacobs naam zei. Mijn stem werd smekend. ‘Charlie zegt dat Jacob het heel zwaar heeft. Hij voelt zich helemaal niet goed en… en dat is mijn schuld.’
‘Je hebt niets verkeerd gedaan, Bella.’
Ik haalde diep adem. ‘Ik moet het goedmaken, Edward. Dat ben ik aan hem verplicht. En het is sowieso een van Charlies voorwaarden…’
Zijn gezicht veranderde terwijl ik praatte, het werd weer hard, als een standbeeld.
‘Je weet dat er geen sprake van kan zijn dat jij onbeschermd bij een weerwolf in de buurt bent, Bella. En als een van ons op hun gebied komt, wordt het verdrag geschonden. Wil je dat we een oorlog beginnen?”
‘Natuurlijk niet!’
‘Dan heeft het werkelijk geen zin om hier nog langer over te praten.’ Hij liet zijn hand zakken en keek weg, op zoek naar iets om van onderwerp mee te veranderen. Zijn ogen bleven hangen bij iets achter mij en hij glimlachte, hoewel zijn ogen terughoudend bleven.
‘Ik ben blij dat je weer naar buiten mag van Charlie – je moet hoognodig eens bij een boekwinkel langs. Het is toch ongelooflijk dat je alweer Wuthering Heights aan het lezen bent. Je moet het onderhand toch wel uit je hoofd kennen.’
‘We hebben niet allemaal een fotografisch geheugen,’ zei ik kortaf.
‘Fotografisch geheugen of niet, ik begrijp niet wat je er zo mooi aan vindt. De personages zijn allemaal vreselijke mensen die elkaars levens verwoesten. Ik snap niet waarom Heathcliff en Cathy in één adem genoemd worden met stellen als Romeo en Julia of Elizabeth Bennet en Mr Darcy. Het is geen liefdesgeschiedenis, het is een haatgeschiedenis.’
‘Jij hebt je klassiekers duidelijk niet op een rijtje,’ snibde ik.
‘Misschien omdat ik me niet laat imponeren door ouderdom.’ Hij glimlachte, duidelijk tevreden omdat hij me had weten af te leiden. ‘Maar serieus, waarom lees je dat toch elke keer weer?’ Zijn ogen straalden nu oprechte interesse uit en probeerden voor de zoveelste keer de vreemde kronkels in mijn hoofd te doorgronden. Hij boog zich over de tafel en legde zijn hand om mijn gezicht. ‘Wat vind je er zo mooi aan?’
Zijn ongeveinsde nieuwsgierigheid nam al mijn weerstand weg. ‘Ik weet het niet precies,’ zei ik, terwijl ik mijn best deed niet al te onsamenhangend te klinken, aangezien zijn blik onbedoeld mijn gedachten overhoop gooide. ‘Ik denk dat het met de onvermijdelijkheid te maken heeft. Hoe niets ze uit elkaar kan houden – niet haar egoïsme, of zijn slechtheid, zelfs de dood niet op het eind…’
Met een peinzend gezicht dacht hij over mijn woorden na. Na een tijdje lachte hij een plagerige glimlach. ‘Ik vind nog steeds dat het een beter verhaal zou zijn als een van hen een verzoenende eigenschap had.’
‘Maar daar gaat het juist om,’ wierp ik tegen. ‘Hun liefde ís hun enige verzoenende eigenschap.’
‘Ik mag toch hopen dat jij wel verstandiger bent, en niet verliefd wordt op iemand die zo… kwaadaardig is.’
‘Het is al een beetje te laat om me nog zorgen te kunnen maken op wie ik verliefd word,’ betoogde ik. ‘Maar zelfs zonder die waarschuwing heb ik het volgens mij best goed gedaan.’
Hij lachte zachtjes. ‘Ik ben blij dat jíj er zo over denkt.’
‘Nou, ik hoop dat jij zo verstandig bent om uit de buurt te blijven van zo'n egoïstisch iemand. Uiteindelijk is Catherine de oorzaak van alle ellende, niet Heathcliff.’
‘Ik zal ervoor uitkijken,’ beloofde hij.
Ik zuchtte. Hij kon heel goed afleiden.
Ik legde mijn hand over de zijne en drukte hem tegen mijn gezicht. ‘Ik moet naar Jacob.’
Hij deed zijn ogen dicht. ‘Nee.’
‘Het is echt absoluut niet gevaarlijk,’ zei ik, alweer smekend. ‘Ik was altijd de hele dag in La Push met hen allemaal en er is nooit iets gebeurd.’
Maar ik maakte een vergissing: mijn stem beefde aan het eind, omdat ik terwijl ik de woorden uitsprak, besefte dat het een leugen was. Het was niet waar dat er nóóit iets gebeurd was. Een korte herinnering flitste door mijn hoofd – een enorme grijze wolf zat in elkaar gedoken om me aan te vallen en ontblootte zijn dolkachtige tanden naar me – en het zweet stond in mijn handen, als een overblijfsel van de paniek van toen.
Edward hoorde mijn hart versnellen en knikte alsof ik de leugen hardop had toegegeven. ‘Weerwolven zijn wispelturig. Soms raken mensen gewond bij hen in de buurt. En soms gaan mensen dood.’
Ik wilde het ontkennen, maar mijn tegenargument werd vertraagd door een ander beeld. In mijn hoofd zag ik het ooit beeldschone gezicht van Emily Young, dat nu ontsierd werd door een drietal donkere littekens die haar rechterooghoek naar beneden trokken en haar mond eeuwig in een scheve, boze trek kromden.
Hij wachtte met duister triomf tot ik mijn stem weer gevonden had.
‘Jij kent ze niet,’ fluisterde ik.
‘Ik ken ze beter dan jij denkt, Bella. Ik was hier de vorige keer ook al.’
‘De vorige keer?’
‘We kwamen zo'n zeventig jaar geleden voor het eerst in het gebied van de weerwolven… Wij hadden ons net in de buurt van Hoquiam gevestigd. Dat was nog voor Alice en Jasper bij ons kwamen. We waren in de meerderheid, maar het zou alsnog op een gevecht zijn uitgelopen als Carlisle er niet geweest was. Hij wist Ephraim Black ervan te overtuigen dat het mogelijk was om naast elkaar te leven, en uiteindelijk hebben we een wapenstilstand gesloten.’
De naam van Jacobs overgrootvader liet me schrikken.
‘We dachten dat de lijn was uitgestorven met Ephraim,’ prevelde Edward – het klonk alsof hij het nu tegen zichzelf had. ‘Dat de genetische afwijking waardoor ze konden veranderen verloren was gegaan…’ Hij zweeg en keek me beschuldigend aan. ‘Jouw pech lijkt met de dag groter te worden. Besef je wel dat jouw onverzadigbare aantrekkingskracht op alles wat dodelijk is, sterk genoeg is geweest om een roedel uitgestorven, gemuteerde hondachtigen weer tot leven te wekken? Als we jouw pech in een fles konden gieten zouden we een massavernietigingswapen in handen hebben.’
Ik negeerde zijn pesterige opmerkingen, want mijn aandacht was getrokken door zijn veronderstelling – meende hij dat nou? ‘Maar ík heb ze niet teruggebracht. Dat weet je toch wel?’
‘Wat weet ik?’
‘Mijn pech heeft hier niets mee te maken. De weerwolven zijn teruggekomen omdat de vampiers ook zijn teruggekomen.’
Edward staarde me aan, zijn lichaam roerloos van verbazing.
‘Jacob zei dat het in gang is gezet door de komst van jullie gezin. Ik dacht dat je dat wel wist…’
Zijn ogen werden spleetjes. ‘Denken ze dat?’
‘Edward, kijk nou eens naar de feiten. Zeventig jaar geleden kwamen jullie hier, en daar waren de weerwolven. Jullie komen terug, en daar zijn de weerwolven weer. Denk je dat dat toeval is?’
Hij knipperde met zijn ogen en zijn harde blik ontspande. ‘Dat vindt Carlisle vast een interessante theorie.’
‘Theorie,’ hoonde ik.
Hij was even stil en staarde door het raam naar de regen; ik ging ervan uit dat hij nadacht over het feit dat de aanwezigheid van zijn familie de plaatselijke inwoners in reusachtige honden deed veranderen.
‘Interessant, maar verder niet relevant,’ prevelde hij na een tijdje. ‘Het verandert niets aan de situatie.’
Dat was makkelijk te vertalen: geen weerwolfvrienden.
Ik wist dat ik geduld moest hebben met Edward. Hij was niet onredelijk, maar hij begréép het gewoon niet. Hij had geen flauw benul wat ik allemaal aan Jacob Black te danken had – mijn leven, keer op keer op keer, en mijn geestelijke gezondheid waarschijnlijk ook.
Ik praatte niet graag over die troosteloze periode, en al helemaal niet met Edward. Hij had me alleen maar geprobeerd te redden door weg te gaan, geprobeerd om mijn ziel te redden. Ik hield hem niet verantwoordelijk voor alle domme dingen die ik tijdens zijn afwezigheid had uitgehaald, of voor de pijn die ik had geleden.
Hij wel.
Ik zou mijn uitleg dus zeer zorgvuldig moeten formuleren.
Ik stond op en liep om de tafel heen. Hij spreidde zijn armen voor me en ik ging op zijn schoot zitten om me in zijn koude, stenen omhelzing te nestelen. Tijdens het praten keek ik naar zijn handen.
‘Wil je alsjeblieft even naar me luisteren? Dit is veel en veel belangrijker dan zomaar een opwelling om een oude vriend weer eens te bezoeken. Jacob líjdt.’ Mijn stem vervormde bij dat woord. ‘Ik kan niet níét proberen hem te helpen – ik kan hem niet laten stikken, net nu hij me nodig heeft. Alleen omdat hij niet de hele tijd menselijk is… Nou, hij was er ook voor mij toen ik… zelf niet erg menselijk was. Jij weet niet hoe het was…’ Ik aarzelde. Edwards armen waren staalhard geworden om me heen; zijn handen waren gebalde vuisten, de pezen gespannen. ‘Als Jacob me niet had geholpen… dan weet ik niet zeker wat je had aangetroffen toen je terugkwam. Ik ben hem heel wat verschuldigd, Edward.’
Ik keek voorzichtig op naar zijn gezicht. Zijn ogen waren dicht en zijn kaak stond strak.
‘Ik zal mezelf nooit vergeven dat ik bij je weggegaan ben,’ fluisterde hij. ‘Al leef ik honderdduizend jaar.’
Ik legde mijn hand tegen zijn koude gezicht en wachtte tot hij zuchtte en zijn ogen opendeed.
‘Je deed gewoon je best om het goede te doen. En ik weet zeker dat het bij iedereen die minder gestoord is dan ik gewerkt zou hebben. Trouwens, je bent er nu toch. Daar gaat het om.’
‘Als ik niet was weggegaan, zou je nu je leven niet willen wagen om een hónd te troosten.’
Ik kromp ineen. Bij Jacob was ik gewend aan al zijn minachtende scheldnamen – bloedzuiger, parasiet, uitzuiger… Op de een of andere manier klonk het wreder door Edwards fluwelen stem.
‘Ik weet niet hoe ik dit netjes moet verwoorden,’ zei Edward op een sombere toon. ‘Het zal wel wreed klinken, neem ik aan. Maar ik ben je in het verleden al een keer bijna kwijtgeraakt. Ik weet hoe het voelt om te denken dat ik je kwijt bén. Ik kan niet toestaan dat je iets gevaarlijks doet.’
‘In dit geval zul je me moeten vertrouwen. Er zal me niets overkomen.’
Op zijn gezicht stond opnieuw een gepijnigde blik. ‘Alsjeblieft, Bella,’ fluisterde hij.
Ik staarde in zijn plotseling gloeiende gouden ogen. ‘Wat alsjeblieft?’
‘Alsjeblieft, voor mij. Doe alsjeblieft een bewuste poging om jezelf in veiligheid te houden. Ik zal alles doen wat ik kan, maar een beetje hulp zou ik wel waarderen.’
‘Ik zal mijn best doen,’ mompelde ik.
‘Heb je wel enig idee hoe belangrijk je voor me bent? Enige notie van hoeveel ik van je hou?’ Hij trok me dichter tegen zijn harde borst en stopte mijn hoofd onder zijn kin.
Ik duwde mijn lippen tegen zijn sneeuwkoude nek. ‘Ik weet hoeveel ik van jóú hou,’ antwoordde ik.
‘Je vergelijkt één klein boompje met het hele bos.’
Ik rolde met mijn ogen, maar hij kon het niet zien. ‘Onmogelijk.’
Hij kuste mijn kruin en zuchtte.
‘Geen weerwolven.’
‘Dat kan ik niet. Ik moet Jacob zien.’
‘Dan zal ik je tegen moeten houden.’
Hij leek er volstrekt van overtuigd dat dat geen enkel probleem zou zijn.
Ik wist zeker dat hij gelijk had.
‘Dat zullen we nog wel eens zien,’ blufte ik desondanks. ‘Hij is nog steeds mijn vriend.’
Ik voelde Jacobs briefje in mijn zak zitten, alsof het plotseling vijf kilo woog. Ik hoorde de woorden met zijn stem, en hij leek het eens te zijn met Edward – iets wat in werkelijkheid nooit zou gebeuren.
Verandert verder niets. Sorry.