16. Paris

Op dat moment kwam mijn hoofd boven water.

Erg verwarrend. Ik dacht echt dat ik naar beneden was gezonken.

De stroming gaf het niet op. Hij beukte me tegen nog meer rotsen, ze sloegen hard en ritmisch tegen het midden van mijn rug en duwden het water uit mijn longen. Het gutste er in absurde hoeveelheden uit, er stroomden hele stortvloeden uit mijn mond en neus. Het zout brandde en mijn longen brandden en er zat te veel water in mijn keel om adem te kunnen halen en de rotsen deden pijn tegen mijn rug. Op de een of andere manier bleef ik op dezelfde plek, hoewel de golven nog steeds om me heen deinden. Ik zag alleen maar water overal om me heen, het probeerde mijn gezicht te bereiken.

‘Haal adem!’ beval een stem, buiten zichzelf van angst, en ik voelde een gemene pijnscheut toen ik de stem herkende – want het was niet die van Edward.

Ik kon niet gehoorzamen. De waterval die uit mijn mond stroomde hield nooit lang genoeg op om adem te kunnen halen. Het zwarte, ijskoude water vulde mijn borstkas; het brandde.

De rots sloeg weer tegen mijn rug, precies tussen mijn schouderbladen, en een nieuwe stroom water wrong zich uit mijn longen.

‘Haal adem, Bella! Toe nou!’ smeekte Jacob.

Er kwamen zwarte vlekken voor mijn ogen, steeds groter, ze hielden het licht tegen.

De rots raakte me opnieuw.

De rots was niet koud, zoals het water, hij voelde heet aan op mijn huid. Ik realiseerde me dat het de hand van Jacob was die het water uit mijn longen probeerde te slaan. De ijzeren staaf die me de zee uit getrokken had was ook… warm… Mijn hoofd tolde, de zwarte vlekken bedekten alles…

Ging ik dan alweer dood? Ik vond het maar niks – dit was niet zo fijn als de vorige keer. Het was nu alleen maar donker, ik had niets om naar te kijken hier. Het geluid van de dreunende golven stierf langzaam weg in het zwart en werd een zacht, gelijkmatig geruis dat klonk alsof het van binnen in mijn oren kwam…

‘Bella?’ vroeg Jacob, nog steeds op een angstige toon maar niet meer zo buiten zinnen als eerst. ‘Bells, lieverd, kun je me horen?’

De binnenkant van mijn hoofd suisde en deinde misselijkmakend heen en weer, alsof het meedeed met het ruwe water…

‘Hoe lang is ze al bewusteloos?’ vroeg iemand anders.

Ik schrok van deze stem, die niet van Jacob was, en kwam iets meer bij kennis.

Ik merkte dat ik stil lag. Er werd niet aan me getrokken door de stroming – de deining zat in mijn hoofd. Ik lag op een vlakke en onbeweeglijke ondergrond. Het voelde korrelig tegen mijn blote armen.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde Jacob, nog steeds radeloos. Zijn stem klonk heel dichtbij. Handen – zo warm dat ze wel van hem moesten zijn – veegden het natte haar van mijn wangen. ‘Een paar minuten? Ik heb haar vrij snel naar het strand kunnen slepen.’

Het zachte geruis in mijn oren waren geen golven – het was de lucht die weer mijn longen in- en uitging. Elke ademhaling brandde – mijn luchtwegen waren zo rauw dat het voelde alsof ik ze schoongeboend had met staalwol. Maar ik haalde adem.

En ik had het ijskoud. Er sloegen duizenden scherpe, ijzige druppeltjes tegen mijn gezicht en armen, waardoor ik het nog kouder kreeg.

‘Ze haalt adem. Ze komt wel weer bij. Maar we moeten haar wel uit de kou zien te krijgen. De kleur die ze krijgt lijkt me niet goed…’ Nu hoorde ik dat het de stem van Sam was.

‘Denk je dat we haar kunnen verplaatsen?’

‘Heeft ze haar rug verwond tijdens de val?’

‘Ik weet het niet.’

Ze aarzelden.

Ik probeerde mijn ogen open te doen. Het duurde even, maar toen zag ik de donkere, paarsgrijze wolken die de ijskoude regen over me uitstortten. ‘Jake?’ zei ik schor.

Jacobs hoofd blokkeerde mijn zicht op de lucht. ‘O!’ stootte hij uit, en zijn hele gezicht werd overspoeld door opluchting. Zijn ogen waren nat van de regen. ‘O, Bella! Is alles goed met je? Kun je me horen? Heb je ergens pijn?’

‘Alleen m-mijn k-keel,’ stotterde ik met bibberende lippen van de kou.

‘Dan halen we je hier weg,’ zei Jacob. Hij schoof zijn armen onder me en tilde me moeiteloos op – alsof hij een lege doos oppakte. Zijn borst was bloot en warm en hij trok zijn schouders op om me te beschermen tegen de regen. Mijn hoofd bungelde over zijn arm. Ik staarde wezenloos naar het woeste water dat achter hem tegen het zand sloeg.

‘Heb je haar?’ hoorde ik Sam vragen.

‘Ja, laat het verder maar aan mij over. Ga maar terug naar het ziekenhuis. Ik kom er straks aan. Bedankt, Sam.’

Het deinde nog steeds in mijn hoofd. Zijn woorden drongen in eerste instantie helemaal niet tot me door. Sam gaf geen antwoord. Ik hoorde niets en ik vroeg me af of hij al weg was.

De golven likten kronkelend aan het zand achter ons toen Jacob me wegdroeg, alsof ze boos waren dat ik aan ze ontkomen was. Terwijl ik uitgeput voor me uitkeek, viel mijn starende oog opeens op een sprankje kleur – er danste een klein vlammetje over het water, heel ver weg in de baai. Het beeld sloeg nergens op en ik vroeg me af of ik wel echt bij bewustzijn was. Mijn hoofd draaide bij de herinnering aan het zwarte, kolkende water – aan het zo reddeloos verloren zijn dat ik niet meer wist wat onder of boven was. Zo verloren… maar op de een of andere manier had Jacob…

‘Hoe heb je me gevonden?’ kraste ik.

‘Ik was je aan het zoeken,’ zei hij tegen me. Hij liep op een sukkeldrafje door de regen over het strand naar de weg. ‘Ik had je bandensporen gevolgd tot aan je auto, en toen hoorde ik je schreeuwen…’ Hij huiverde. ‘Waarom ben je gesprongen, Bella? Had je niet gezien dat er een orkaan aan zat te komen? Had je niet op mij kunnen wachten?’ Zijn toon werd boos nu de opluchting wegzakte.

‘Sorry,’ murmelde ik. ‘Het was dom.’

‘Ja, het was heel erg dom,’ zei hij instemmend en er vielen druppels regen uit zijn haar terwijl hij knikte. ‘Zeg, zou je de domme dingen willen bewaren voor als ik erbij ben? Ik kan me niet concentreren als ik denk dat jij de hele tijd achter mijn rug om van kliffen duikt.’

‘Tuurlijk,’ zei ik instemmend. ‘Geen probleem.’ Ik klonk als een kettingroker. Ik probeerde mijn keel te schrapen – en kromp ineen, het voelde alsof ik er een mes in stak. ‘Wat is er gebeurd vandaag? Heb je… haar gevonden?’ Nu was het mijn beurt om te huiveren, hoewel ik het niet meer zo koud had, zo dicht bij zijn absurd warme lijf.

Jacob schudde zijn hoofd. Hij was nog steeds half aan het rennen over de weg naar zijn huis. ‘Nee. Ze is de zee ingegaan – die bloedzuigers zijn in het water in het voordeel. Daarom ben ik meteen naar huis gerend – ik was bang dat ze langs de kust terug zou zwemmen. En jij bent zo vaak op het strand…’ Zijn stem stierf weg en hij moest even slikken.

‘Sam is met jou mee teruggekomen… is de rest ook thuis?’ Ik hoopte dat ze niet nog steeds naar haar op zoek waren.

‘Ja. Zo ongeveer.’

Ik probeerde zijn blik te doorgronden en tuurde naar hem door de stromende regen. Zijn ogen waren samengeknepen, van ongerustheid of van verdriet.

De woorden die eerst nog nergens op sloegen, werden nu opeens duidelijk. ‘Je zei… ziekenhuis. Zonet, tegen Sam. Is er iemand gewond? Hebben jullie met haar gevochten?’ Mijn stem sloeg een octaaf omhoog, het klonk vreemd in combinatie met de heesheid.

‘Nee, nee. Toen we terugkwamen stond Em ons op te wachten met het nieuws. Het is Harry Clearwater. Harry heeft vanmorgen een hartaanval gehad.’

‘Harry?’ Ik schudde met mijn hoofd terwijl ik zijn woorden tot me door probeerde te laten dringen. ‘O nee! Weet Charlie het al?’

‘Ja. Hij is ook in het ziekenhuis, met mijn vader.’

‘Komt het wel goed met Harry?’

Jacobs ogen knepen weer samen. ‘Het ziet er niet zo best uit momenteel.’

Opeens voelde ik me zo schuldig dat ik er misselijk van werd – ik voelde me echt afschuwelijk over die stompzinnige sprong van de klif. Niemand zou zich nu zorgen over mij moeten hoeven maken. Wat een ontzettend dom moment om roekeloos te zijn.

‘Kan ik iets doen?’ vroeg ik.

Op dat moment hield het op met regenen. Ik had helemaal niet gemerkt dat we al terug waren bij Jacobs huis, tot hij naar binnen ging. De storm dreunde tegen het dak.

‘Ja, hier blijven,’ zei Jacob terwijl hij me op de kleine bank legde. ‘En dan bedoel ik ook echt hier. Ik haal even wat droge kleren voor je.’

Ik liet mijn ogen wennen aan de donkere kamer terwijl Jacob door zijn slaapkamer stampte. De kleine woonkamer leek zo leeg zonder Billy, bijna troosteloos. Het had iets onheilspellends – waarschijnlijk alleen omdat ik wist waar hij was.

Jacob was binnen een paar seconden terug. Hij gooide een berg grijs katoen over me heen. ‘Deze zullen je wel veel te groot zijn, maar ik heb niets beters. Ik, eh, ik ga wel even naar buiten zodat jij je om kunt kleden.’

‘Niet weggaan. Ik ben toch nog te moe om te bewegen. Je hoeft alleen maar bij me te blijven.’

Jacob zat naast me op de grond met zijn rug tegen de bank. Ik vroeg me af wanneer hij voor het laatst geslapen had. Hij zag er net zo uitgeput uit als ik me voelde.

Hij legde zijn hoofd op het kussen naast het mijne en gaapte. ‘Ik blijf nog wel heel even zitten…’

Hij sloot zijn ogen en ik liet de mijne ook dichtvallen.

Arme Harry. Arme Sue. Ik wist dat Charlie helemaal van de kaart zou zijn. Harry was een van zijn beste vrienden. Ondanks Jakes sombere woorden hoopte ik vurig dat Harry het zou redden. Voor Charlie. Voor Sue en Leah en Seth…

Billy's bank stond naast de verwarming en ik had het ondertussen warm gekregen, ondanks mijn doorweekte kleren. Mijn longen deden op zo'n manier pijn dat ik er eerder buiten bewustzijn van raakte dan dat het me wakker hield. Ik vroeg me vaag af of ik wel mocht gaan slapen… of haalde ik verdrinken nou door de war met een hersenschudding? Jacob begon zachtjes te snurken en het geluid was kalmerend, een soort slaapliedje. Ik viel al gauw in slaap.

Voor het eerst in een heel lange tijd had ik een normale droom. Gewoon een vage warboel van oude herinneringen – felle, verblindende beelden van de zon in Phoenix, het gezicht van mijn moeder, een krakkemikkige boomhut, een verbleekte sprei, een spiegelwand, een vlam op het water… Ik vergat ze allemaal weer zodra het beeld veranderde.

Het laatste beeld was het enige dat in mijn hoofd bleef hangen. Het had geen betekenis – gewoon een toneeldecor. Een balkon in de nacht, een geschilderde maan aan de hemel. Ik keek hoe het meisje in haar nachthemd tegen de balustrade leunde en in zichzelf praatte.

Het had geen betekenis… maar toen ik met moeite weer langzaam wakker werd, moest ik aan Julia denken.

Jacob lag nog steeds te slapen, hij was op de vloer gezakt en haalde diep en regelmatig adem. Het huis was nog donkerder dan eerst, het was nu ook donker aan de andere kant van het raam. Ik was stijf maar warm, en bijna droog. Elke ademhaling brandde in mijn keel.

Ik moest opstaan – in elk geval om iets te drinken. Maar mijn lichaam wilde alleen maar slapjes blijven liggen en nooit meer bewegen.

In plaats van op te staan dacht ik nog wat meer na over Julia.

Ik vroeg me af wat zij gedaan zou hebben als Romeo haar verlaten had, niet omdat hij verbannen was, maar omdat hij haar gewoon niet leuk meer vond. Stel dat Rosalinde al haar charmes in de strijd gegooid had en hij van gedachten veranderd was? Stel dat hij gewoon verdwenen was in plaats van met Julia te trouwen?

Ik dacht dat ik wel wist hoe Julia zich zou voelen.

Ze zou haar oude leven niet weer op kunnen pakken, niet echt. Ze zou er nooit overheen gekomen zijn, dat wist ik in elk geval zeker. Zelfs als ze een oud grijs dametje zou worden, zou ze elke keer dat ze haar ogen dicht deed Romeo's gezicht voor zich zien. Na verloop van tijd zou ze daar vrede mee hebben.

Ik vroeg me af of ze uiteindelijk met Paris zou trouwen, om haar ouders een plezier te doen, om de rust te bewaren. Nee, waarschijnlijk niet, besloot ik. Maar toch, er werd verder ook niet zo veel verteld over Paris. Hij was maar een figurant – een plat personage, een bedreiging, een middel om haar tot actie over te laten gaan.

Stel dat Paris wel wat meer was dan dat?

Stel dat Paris Julia's vriend was geweest? Haar allerbeste vriend? Stel dat hij de enige was aan wie ze het hele verschrikkelijke Romeoverhaal kon vertellen? De enige die haar echt begreep, door wie ze zich weer een beetje mens voelde? Stel dat hij lief en geduldig was? Stel dat hij haar beschermde? Stel dat Julia wist dat ze het zonder hem niet zou overleven? Stel dat hij zielsveel van haar hield en alles wilde doen om haar gelukkig te maken?

En… stel dat zij van Paris hield? Niet zoals ze van Romeo hield. Het kwam natuurlijk niet eens in de buurt. Maar wel zo veel dat zij ook wilde dat híj gelukkig was?

Jacobs langzame, diepe ademhaling was het enige geluid in de kamer – als een slaapliedje dat zachtjes geneuried wordt voor een kind, als het gefluister van een schommelstoel, als het getik van een oude klok als je nergens naartoe hoeft… Het was een vertrouwd geluid, een troostend geluid.

Als Romeo echt verdwenen was, en nooit meer terug zou komen, zou het er dan toedoen of Julia wel of niet op het aanzoek van Paris inging? Misschien zou ze moeten proberen om iets van de laatste restjes van haar leven te maken. Misschien zou ze daar nog een beetje gelukkig van kunnen worden.

Ik zuchtte, en kreunde toen de zucht door mijn keel schuurde. Ik probeerde er veel te veel in te zien. Romeo veranderde niet van gedachten. Daarom kenden de mensen zijn naam nog, onlosmakelijk verbonden met de hare: Romeo en Julia. Daarom was het een goed verhaal. Julia wordt gedumpt en gaat dan maar met Paris zou nooit een succes geworden zijn.

Ik deed mijn ogen dicht en soesde weer weg, en liet mijn gedachten wegdrijven van dat stomme toneelstuk waar ik niet meer aan wilde denken. In plaats daarvan dacht ik aan de werkelijkheid – aan het feit dat ik van de klif gesprongen was en wat een oliedomme fout dat geweest was. En niet alleen de klif, maar ook de motoren en al dat onverantwoordelijke gestunt. Stel dat me iets ergs was overkomen? Wat zou er dan met Charlie gebeuren? Harry's hartaanval liet me alles opeens in het juiste perspectief zien. En eigenlijk wilde ik dat niet, want diep van binnen wist ik dat ik me dan ook anders op moest gaan stellen. En zou ik zo kunnen leven?

Misschien. Het zou niet makkelijk worden; het zou zelfs in één woord verschrikkelijk zijn om mijn hallucinaties te moeten laten varen in een poging me oud en wijs te gedragen. Maar misschien moest ik dat toch maar doen. En misschien kon ik het wel. Als ik Jacob had.

Ik kon die beslissing niet nu meteen nemen. Het deed te veel pijn. Ik moest aan iets anders denken.

De beelden van mijn ondoordachte stunt van vanmiddag schoten door mijn hoofd terwijl ik aan iets leuks probeerde te denken. De wind die om me heen blies terwijl ik viel, het duistere water, het gebeuk van de stroming… Edwards gezicht… Daar bleef ik een tijd bij stilstaan. Jacobs warme handen die probeerden om weer wat leven in me te slaan… de snijdende regen die uit de paarsgrijze wolken naar beneden kwam… het vreemde vuur op de golven…

Iets aan die opvlammende kleur boven op het water kwam me bekend voor. Het kon natuurlijk geen echt vuur geweest zijn…

Mijn gedachten werden onderbroken door het geluid van een auto die buiten over de weg door de zompige modder reed. Ik hoorde hem voor het huis stoppen en er gingen portieren open en dicht. Ik dacht er even over na of ik rechtop zou gaan zitten en besloot toen van niet.

Ik herkende Billy's stem, maar hij praatte heel zacht voor zijn doen, zodat ik alleen een knarsend gebrom hoorde.

De deur ging open en het licht aan. Ik knipperde heel even verblind met mijn ogen. Jake schrok wakker terwijl hij naar adem hapte en meteen overeind sprong.

‘Sorry,’ gromde Billy. ‘Hebben we jullie wakker gemaakt?’

Mijn blik gleed langzaam naar zijn gezicht en zodra ik zijn uitdrukking zag, kreeg ik tranen in mijn ogen.

‘O nee, Billy!’ kreunde ik.

Hij knikte langzaam met een diepbedroefde blik. Jake liep snel naar zijn vader en pakte een van zijn handen vast. Door het verdriet leek zijn gezicht opeens heel kinderlijk – het zag er vreemd uit, boven op dat mannenlichaam van hem.

Sam liep achter Billy en duwde zijn rolstoel door de deur. Zijn anders zo kalme gezicht was nu vertrokken van pijn.

‘Wat erg,’ fluisterde ik.

Billy knikte. ‘Het zal voor iedereen heel zwaar worden.’

‘Waar is Charlie?’

‘Je vader is nog in het ziekenhuis met Sue. Er moeten een heleboel dingen… geregeld worden.’

Ik slikte moeizaam.

‘Ik ga maar gauw terug,’ mompelde Sam en hij dook snel de deur uit.

Billy trok zijn hand uit die van Jacob en rolde zichzelf door de keuken naar zijn kamer.

Jacob keek hem even na en kwam toen naast me op de grond zitten. Hij legde zijn gezicht in zijn handen. Ik wreef over zijn schouder en wou dat ik wist wat ik moest zeggen.

Na een hele tijd pakte Jacob mijn hand vast en hield hem tegen zijn gezicht.

‘Hoe voel je je? Gaat het? Ik had je waarschijnlijk naar de dokter moeten brengen of zoiets,’ zuchtte hij.

‘Maak je over mij maar geen zorgen,’ zei ik schor.

Hij draaide zijn hoofd om om me aan te kunnen kijken. Zijn ogen waren roodomrand. ‘Je ziet er niet zo goed uit.’

‘Ik voel me ook niet zo goed, geloof ik.’

‘Ik haal je auto en dan breng ik je naar huis – je kunt maar beter thuis zijn als Charlie terugkomt.’

‘Goed.’

Ik lag futloos op de bank op hem te wachten. Billy was stil in de andere kamer. Ik voelde me net een voyeur die door een kiertje naar het verdriet van iemand anders gluurde, verdriet waar ik niets mee te maken had.

Jake was heel snel weer terug. Het gebrul van de motor van de pick-up doorbrak de stilte nog voor ik het verwachtte. Hij hielp me zonder iets te zeggen overeind van de bank en hield zijn arm om mijn schouder toen ik buiten huiverde door de koude lucht. Hij ging zonder het te vragen achter het stuur zitten en trok me toen naast hem, met zijn arm stevig om me heen. Ik legde mijn hoofd tegen zijn borst.

‘Hoe ga jij dan naar huis?’ vroeg ik.

‘Ik ga niet naar huis. We hebben de bloedzuiger nog steeds niet te pakken, weet je nog?’

De rilling die door me heen ging had niks met de kou te maken.

Daarna waren we stil. De koude lucht had me wakker gemaakt. Mijn geest stond op scherp en ik dacht hard en snel na.

Stel dat? Wat was de juiste keuze?

Ik kon me geen leven zonder Jacob meer voorstellen – ik kromp al ineen als ik daar alleen maar aan probeerde te denken. Op de een of andere manier kon ik zonder hem niet meer overleven. Maar om de dingen te laten zoals ze waren… was dat wreed, zoals Mike me had verweten?

Ik kon me nog herinneren dat ik wilde dat Jacob mijn broer was. Ik besefte me nu dat ik hem gewoon voor mij alleen wilde. Het voelde niet als broer en zus als hij me zo vasthield. Het voelde fijn – warm en geruststellend en vertrouwd. Veilig. Jacob was een veilige haven.

Ik wilde hem voor mezelf. Dat mocht ik toch wel eisen.

Ik zou hem alles moeten vertellen, dat wist ik. Dat was de enige eerlijke manier. Ik zou het goed uit moeten leggen, zodat hij snapte dat hij geen tweede keus was, dat hij veel te goed voor me was. Hij wist al dat ik beschadigd was, dat zou hem niet verbazen, maar hij moest begrijpen hoe erg het was. Ik zou zelfs toe moeten geven dat ik gek was en vertellen over de stemmen die ik hoorde. Hij moest alles weten voordat hij een beslissing nam.

Maar terwijl ik bedacht dat ik dat allemaal eerst zou moeten doen, wist ik ook dat hij me desondanks nog zou willen. Hij zou er niet eens over na hoeven denken.

Ik zou er echt voor moeten gaan – ik zou er met alle brokstukken die er nog van me over waren voor moeten gaan. Anders zou het niet eerlijk zijn tegenover hem. Wilde ik dat? Kon ik dat?

Was het zo slecht als ik zou proberen om Jacob gelukkig te maken? Zelfs als de liefde die ik voor hem voelde slechts een flauwe afspiegeling was van de liefde waar ik toe in staat was, zelfs als mijn hart ergens ver weg ronddwaalde, treurend om mijn grillige Romeo, was het dan echt zo slecht?

Jacob liet de pick-up voor mijn donkere huis stilstaan en zette de motor uit zodat het plotseling heel stil was. Net als zo vaak leek hij op één lijn met mijn gedachten te zitten.

Hij sloeg zijn andere arm ook om me heen en plette me tegen zijn borst, hield me heel dicht tegen zich aan. Dit voelde ook fijn. Bijna alsof ik weer helemaal heel was.

Ik dacht dat hij aan Harry dacht, maar toen begon hij op een verontschuldigende toon te praten. ‘Sorry. Ik weet dat je niet hetzelfde voor mij voelt, Bella. Ik zweer dat ik het niet erg vind. Ik ben alleen zo blij dat je niets mankeert dat ik wel zou kunnen zingen – en dat wil ik niemand aandoen.’ Hij lachte zijn hese lach in mijn oor.

Mijn ademhaling ging sneller en schuurde langs de binnenkant van mijn keel.

Zou Edward, die het waarschijnlijk toch niets kon schelen, niet willen dat ik naar omstandigheden zo gelukkig mogelijk probeerde te zijn? Hij zou toch nog wel ergens genoeg vriendelijkheid over hebben om me dat in elk geval toe te wensen? Ik dacht van wel. Hij zou het vast niet erg vinden als ik een piepklein beetje van de liefde die hij niet meer wilde aan Jacob zou geven. En het was tenslotte een heel ander soort liefde.

Jake drukte zijn warme wang tegen mijn kruin.

Als ik mijn gezicht opzij draaide – als ik mijn lippen tegen zijn blote schouder duwde… Ik wist heel zeker wat er dan zou gebeuren. Het zou heel gemakkelijk zijn. Vanavond zou ik niets uit hoeven leggen.

Maar zou ik het kunnen? Zou ik mijn afwezige hart kunnen bedriegen om mijn waardeloze leven te redden?

Er fladderden vlinders door mijn buik terwijl ik overwoog mijn hoofd opzij te draaien.

En toen, net zo helder alsof ik in levensgevaar was, fluisterde Edwards fluwelen stem in mijn oor.

‘Wees gelukkig,’ zei hij tegen me.

Ik verstijfde.

Jacob voelde mijn lichaam verstrakken, hij liet me meteen los en stak zijn hand uit naar de deur.

Wacht, wilde ik zeggen. Heel even. Maar Edwards stem galmde nog door mijn hoofd en ik kon me niet bewegen.

De koude stormlucht waaide door de pick-up.

‘HO!’ Jacobs adem vloog uit zijn longen alsof iemand hem in zijn maag stompte. ‘Godsámme!’

Hij knalde de deur weer dicht en draaide op hetzelfde moment de sleutels om. Zijn handen trilden zo heftig dat ik niet snapte hoe hij het voor elkaar kreeg.

‘Wat is er?’

Hij startte te snel, de motor sputterde en sloeg af.

‘Vampier,’ spuwde hij uit.

Het bloed trok weg uit mijn gezicht en ik werd duizelig. ‘Hoe weet je dat?’

‘Omdat ik het kan ruiken! Verdomme!’

Jacob keek wild om zich heen, zijn ogen speurden de donkere straat af. Hij leek zich nauwelijks bewust van de sidderingen die door zijn lichaam rolden. ‘Veranderen of haar hier weg krijgen?’ siste hij tegen zichzelf.

Hij keek me een fractie van een seconde aan, zag mijn doodsbange ogen en witte gezicht, en liet zijn ogen toen weer over de straat glijden. ‘Juist. Jij moet hier weg.’

De motor sloeg grommend aan. De banden piepten toen hij de pick-up keerde, terug naar onze enige uitweg. De koplampen streken over de stoep, verlichtten het eerste stuk van het zwarte bos en weerkaatsten uiteindelijk tegen een auto die aan de overkant van de straat geparkeerd stond.

‘Stop!’ zei ik, snakkend naar adem.

Het was een zwarte auto – een auto die ik kende. Ik was echt allesbehalve een autogek, maar over deze auto kon ik je alles vertellen. Het was een Mercedes S55 AMG. Ik wist hoeveel pk hij had en welke kleur de binnenkant had. Ik kende het gevoel van de krachtige, snorrende motor. Ik wist hoe doordringend de leren stoelen roken en hoe het om twaalf uur 's middags al leek te schemeren als je door de donkere ruiten naar buiten keek.

Het was de auto van Carlisle.

‘Stop!’ gilde ik weer, harder, omdat Jacob de pick-up nog steeds door de straat liet razen.

‘Wat?!’

‘Dat is Victoria niet. Stop, stop! Ik wil terug.’

Hij trapte zo hard op de rem dat ik mezelf aan het dashboard vast moest grijpen.

‘Wat?’ vroeg hij opnieuw, met stomheid geslagen. Hij staarde me vol afschuw aan.

‘Dat is de auto van Carlisle! Het zijn de Cullens. Ik weet het zeker.’

Hij zag de opluchting op mijn gezicht en er schoot een hevige siddering door zijn lijf.

‘Hé, kalm aan, Jake. Er is niets aan de hand. Er is geen gevaar. Rustig maar.’

‘Ja, rustig,’ hijgde hij. Hij boog zijn hoofd en deed zijn ogen dicht. Terwijl hij zich concentreerde om niet in een wolf te exploderen, staarde ik door de achterruit naar de zwarte auto.

Het was alleen Carlisle maar, zei ik tegen mezelf. Meer hoef je niet te verwachten. Misschien dat Esmé… En nu ophouden, sprak ik mezelf toe. Alleen Carlisle. Dat was meer dan genoeg. Meer dan waar ik ooit nog op gehoopt had.

‘Er zit een vampier in je huis,’ siste Jacob, ‘en jij wilt terúg?’

Ik scheurde mijn ogen onwillig los van de Mercedes om hem aan te kijken – ik was als de dood dat de auto zou verdwijnen zodra ik wegkeek.

‘Ja, natuurlijk,’ zei ik, mijn stem wezenloos van verbazing door zijn vraag. Natuurlijk wilde ik terug.

Jacobs gezicht verstrakte terwijl ik naar hem keek en nam de starre, bittere trekken aan waarvan ik had gedacht dat ik ze nooit meer terug zou zien. Vlak voordat hij zijn gezicht helemaal in de plooi had, zag ik nog net het gevoel van verraad door zijn ogen schieten. Zijn handen trilden nog steeds. Hij zag er tien jaar ouder uit dan ik.

Hij haalde diep adem. ‘Weet je zeker dat het geen valstrik is?’ vroeg hij op een langzame, zware toon.

‘Het is geen valstrik. Het is Carlisle. Breng me terug!’

Er golfde een rilling door zijn brede schouders, maar zijn ogen stonden vlak en uitdrukkingsloos. ‘Nee.’

‘Jake, er is niets…’

‘Nee. Breng jezelf maar terug, Bella.’ Zijn stem was een klap – ik kromp ineen toen het geluid me raakte. Hij knarste met zijn tanden.

‘Luister eens, Bella,’ zei hij op dezelfde kille toon. ‘Ik ga echt niet terug. Verdrag of niet, dat is mijn vijand daar binnen.’

‘Zo zit het niet…’

‘Ik moet het meteen aan Sam vertellen. Dit verandert de zaken. We mogen niet op hun grondgebied komen.’

‘Jake, het is geen oorlog!’

Hij luisterde niet. Hij zette de auto in z'n vrij en sprong eruit, met de motor nog aan.

‘Dag Bella,’ riep hij nog over zijn schouder. ‘Ik hoop echt dat je niet doodgaat.’ Hij rende het donker in en trilde zo hard dat hij bijna onscherp werd; voordat ik mijn mond open kon doen om hem terug te roepen was hij al verdwenen.

Ik werd overmand door wroeging, zo erg dat ik even niet uit mijn stoel kon komen. Wat had ik Jacob net in hemelsnaam aangedaan?

Maar ik liet me niet al te lang tegenhouden door de wroeging.

Ik schoof naar de andere kant en zette de auto weer in de eerste versnelling. Mijn handen trilden bijna net zo hard als die van Jake zojuist, en ik deed mijn best me te concentreren. Toen keerde ik de pick-up voorzichtig om en reed terug naar mijn huis.

Het werd heel donker toen ik de koplampen uitdeed. Charlie was zo gehaast vertrokken dat hij vergeten was de verandalamp aan te laten. Ik keek naar het in schaduwen gehulde huis en begon opeens te twijfelen. Stel dat het wél een valstrik was?

Ik keek om naar de zwarte auto, die bijna onzichtbaar was in de nacht. Nee. Ik kende die auto.

En toch trilden mijn handen nog erger dan eerst terwijl ik de sleutel onder de dakrand vandaan probeerde te vissen. Toen ik de deurknop vastpakte om hem open te draaien, gaf hij makkelijk mee in mijn hand. Ik liet de deur open zwaaien. De gang was zwart.

Ik wilde hallo roepen, maar mijn keel was te droog. Ik kon niet goed ademhalen.

Ik deed een stap naar voren en tastte naar het lichtknopje. Het was zo donker – als het donkere water… Waar zat dat knopje nou?

Net als het donkere water, met de oranje vlam die er boven flakkerde, wat helemaal niet kon. Een vlam, maar geen vuur, wat was het dan? Mijn vingers gleden over de muur, zoekend, trillend…

Plotseling schoot er iets door mijn hoofd wat Jacob vanmiddag tegen me had gezegd en nu pas tot me doordrong… Ze is de zee ingegaan, had hij gezegd. Die bloedzuigers zijn in het water in het voordeel. Daarom ben ik meteen naar huis gerend – ik was bang dat ze langs de kust terug zou zwemmen.

Mijn hand verstijfde tegen de muur, mijn hele lichaam verstarde toen ik me realiseerde waar ik die vreemde oranje kleur op het water van kende.

Het was het haar van Victoria dat opwaaide in de wind, met een kleur als vuur…

Ze was vlakbij geweest. Vlakbij de inham, vlakbij mij en Jacob. Als Sam er niet geweest was, als we maar met z'n tweeën geweest waren… Ik kon niet meer ademhalen of bewegen.

Het licht ging aan, hoewel mijn verstijfde hand het knopje nog steeds niet gevonden had.

Ik knipperde met mijn ogen tegen het plotselinge licht en zag dat er iemand op me stond te wachten.