7. Herhaling

Ik wist niet zeker wat ik hier in hemelsnaam te zoeken had. Wílde ik mezelf soms terugduwen in mijn zombietoestand? Was ik masochistisch geworden en verlangde ik ernaar gepijnigd te worden? Ik had gewoon rechtstreeks naar La Push moeten gaan. Ik voelde me veel en veel gezonder met Jacob in de buurt. Wat ik nu deed was níet gezond.

Maar ik bleef langzaam over het begroeide pad rijden, kronkelend tussen de bomen door die zich over me heen bogen als een groene, levende tunnel. Mijn handen trilden en ik greep het stuur steviger vast.

Ik wist dat ik dit deels deed vanwege de nachtmerrie; nu ik echt wakker was bleef het niets uit de droom aan mijn zenuwen knagen, als een hond die een bot te lijf ging. Er wás iets wat ik moest zoeken. Onbereikbaar en onmogelijk, gevoelloos en afwezig… maar hij bestond nog, ergens. Ik moest het geloven.

Een andere reden was het vreemde gevoel van herhaling dat ik vandaag op school gehad had, dezelfde datum als een jaar geleden. Het gevoel dat ik opnieuw begon – misschien op de manier waarop mijn eerste dag verlopen zou zijn als ik die middag daadwerkelijk de opvallendste persoon in de kantine was geweest.

De woorden spookten toonloos door mijn hoofd, alsof ik ze las in plaats van ze hardop te horen:

Het zal zijn alsof ik er nooit geweest ben.

Ik hield mezelf voor de gek door te doen alsof er maar twee redenen waren om hiernaartoe te komen. Ik wilde niet toegeven wat de belangrijkste drijfveer was. Omdat het psychisch gestoord was.

In werkelijkheid wilde ik zijn stem nog een keer horen, zoals tijdens de vreemde waanvoorstelling vrijdagavond. Tijdens dat korte ogenblik, toen zijn stem ergens anders vandaan kwam dan uit mijn bewuste geheugen, toen zijn stem prachtig en honingzoet had geklonken, in plaats van de zwakke afspiegeling die mijn herinneringen meestal produceerden. Toen was ik in staat geweest zonder pijn aan hem te denken. Het had niet lang geduurd; de pijn had me ingehaald, zoals ongetwijfeld ook zou gebeuren na deze vruchteloze onderneming. Maar die kostbare momenten waarop ik hem weer gehoord had, hadden een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Ik moest een manier vinden om die belevenis – of misschien was ‘aanval’ een beter woord – te herhalen.

Ik hoopte dat een déjà vu het sleutelwoord was. En daarom was ik op weg naar zijn huis, de plek waar ik sinds mijn noodlottige verjaardag zoveel maanden geleden niet meer was geweest.

De dichte, bijna oerwoudachtige begroeiing kroop langzaam langs mijn ramen. Het pad bleef maar verder slingeren. Ik begon harder te gaan, nerveus. Hoe lang was ik al aan het rijden? Had ik niet al bij het huis moeten zijn? Het pad was zo overwoekerd dat het me niet bekend voorkwam.

Stel dat ik het niet kon vinden? Ik huiverde. Stel dat er geen enkel tastbaar bewijs was?

En toen kwam ik bij de open plek tussen de bomen waar ik naar op zoek was, het was alleen niet zo duidelijk meer als eerst. De plantenwereld hier greep onmiddellijk de kans om het land dat onbewaakt was achtergelaten terug te vorderen. De hoge varens waren het grasveld dat om het huis lag opgekropen, verdrongen zich tegen de stammen van de ceders en kwamen zelfs tot aan de brede veranda. Het was alsof het gazon overspoeld was door groene, wuivende golven van meer dan een meter hoog.

En daar stond het huis, maar het was niet hetzelfde. Hoewel er aan de buitenkant niets veranderd was, schreeuwde de leegte uit de kale ramen. Het was griezelig. Voor het eerst zag het prachtige huis eruit als een geschikt onderkomen voor vampiers.

Ik trapte op de rem en keek weg. Ik was bang om verder te gaan.

Maar er gebeurde niets. Geen stem in mijn hoofd.

En dus liet ik de motor draaien en sprong naar buiten, de varenzee in. Misschien als ik net als vrijdagavond naar voren liep…

Ik liep langzaam naar de kale, onbewoonde voorkant van het huis, terwijl mijn pick-up achter me een troostend gegrom uitstootte. Ik stond stil toen ik bij de verandatrap kwam, omdat er niets was hier. Er was niets blijven hangen van hun aanwezigheid… of van zijn aanwezigheid. Het huis stond hier wel degelijk, maar het betekende weinig. De harde werkelijkheid ervan bood geen tegenwicht aan het niets uit de nachtmerries.

Ik kwam niet dichterbij. Ik wilde niet door de ramen kijken. Ik wist niet zeker wat moeilijker zou zijn om te zien. Als de kamers kaal waren, van vloer tot plafond zouden galmen van leegte, dan zou dat zeker pijn doen. Net als op de begrafenis van mijn oma, toen mijn moeder erop gestaan had dat ik buiten zou blijven tijdens het afscheid. Ze zei dat ik oma niet op die manier hoefde te zien, op die manier hoefde te herinneren, in plaats van levend.

Maar zou het niet erger zijn als er geen enkele verandering was? Als de banken op precies dezelfde plek stonden waar ik ze voor het laatst gezien had, de schilderijen aan de muur – nog erger, de piano op de kleine verhoging? Dat zou bijna net zo erg zijn als dat het huis helemaal verdwenen was, om te moeten zien dat er geen enkel materieel bezit was waar ze zich mee verbonden voelden. Dat alles achterbleef, onaangeroerd en vergeten.

Net als ik.

Ik draaide me om, weg van de gapende leegte, en rende naar mijn auto. Ik wilde hier zo snel mogelijk vandaan, terug naar de menselijke wereld. Ik voelde me vreselijk leeg en ik verlangde naar Jacob. Misschien was ik wel een nieuw soort aandoening aan het ontwikkelen, een nieuwe verslaving, net als eerder de verdoofdheid. Het kon me niet schelen. Ik dwong de pickup om zo hard mogelijk te gaan terwijl ik naar mijn shot scheurde.

Jacob stond op me te wachten. Mijn borstkas leek te ontspannen zodra ik hem zag, zodat ik makkelijker adem kon halen.

‘Hoi Bella,’ riep hij.

Ik glimlachte opgelucht. ‘Hé Jacob.’ Ik zwaaide naar Billy, die uit het raam keek.

‘Kom op, we gaan aan de slag,’ zei Jacob zacht maar geestdriftig.

Op de een of andere manier was ik in staat om te lachen. ‘Ben je me nou echt nog niet zat?’ vroeg ik me af. Hij moest zichzelf onderhand wel afvragen hoe wanhopig ik op zoek was naar gezelschap.

Jacob ging voorop om het huis heen naar de garage.

‘Nee hoor. Nog niet.’

‘Je laat het me wel even weten als ik op je zenuwen begin te werken, hè? Ik wil je niet tot last zijn.’

‘Oké.’ Hij lachte van diep achter uit zijn keel. ‘Ik zou er maar niet op wachten, als ik jou was.’

Toen ik de garage in liep, zag ik tot mijn verbazing de rode motor overeind staan, en hij leek zowaar op een motor in plaats van op een berg schroot.

‘Jake, je bent geweldig,’ stootte ik uit.

Hij lachte opnieuw. ‘Ik raak een beetje geobsedeerd als ik ergens mee bezig ben.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Als ik slim was zou ik er veel langer over doen.’

‘Hoezo?’

Hij keek naar de grond en was zo lang stil dat ik me afvroeg of hij mijn vraag wel gehoord had. Eindelijk vroeg hij: ‘Bella, als ik zou zeggen dat ik deze motoren niet kon repareren, wat zou je dan doen?’

Ik gaf op mijn beurt ook niet meteen antwoord, en hij keek op om te zien hoe mijn gezicht stond.

‘Ik zou zeggen… jammer, maar ik weet zeker dat we wel iets anders zouden kunnen verzinnen om te doen. In het ergste geval zouden we altijd nog huiswerk kunnen gaan maken.’

Jacob glimlachte en zijn schouders ontspanden zich. Hij ging naast de motor zitten en pakte een moersleutel. ‘Dus je denkt dat je nog steeds wel langskomt als ik klaar ben?’

‘Bedoelde je dat?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik buit jouw veel te laag geprijsde technische kwaliteiten inderdaad uit, denk ik, maar zolang ik welkom ben, kom ik langs.’

‘In de hoop Quil te zien?’ plaagde hij.

‘Oeps. Betrapt.’

Hij grinnikte. ‘Vind je het echt leuk om bij me te zijn?’ vroeg hij verwonderd.

‘Heel, heel erg leuk. En ik zal het je bewijzen. Ik moet morgen werken, maar woensdag gaan we iets niet-technisch doen.’

‘Zoals?’

‘Ik heb geen idee. We kunnen naar mijn huis gaan zodat jij niet de neiging krijgt geobsedeerd te raken. Je kunt je huiswerk wel meenemen – je loopt vast achter, dat doe ik namelijk ook.’

‘Huiswerk is misschien wel een goed idee.’ Hij trok een gezicht, en ik vroeg me af hoeveel hij liet liggen om bij mij te kunnen zijn.

‘Inderdaad,’ zei ik instemmend. ‘We moeten af en toe wel een beetje verantwoordelijk doen, anders gaan Billy en Charlie hier nog moeilijk over doen.’ Ik maakte een gebaar dat ons tweeën als een eenheid aangaf. Dat vond hij leuk – hij straalde.

‘Eén keer per week huiswerk?’ stelde hij voor.

‘Misschien is twee keer beter,’ opperde ik, met de berg die ik vandaag opgekregen had in mijn achterhoofd.

Hij slaakte een diepe zucht. Toen greep hij achter zijn gereedschapskist naar een papieren boodschappenzak. Hij haalde er twee blikjes frisdrank uit, trok er een open en gaf die aan mij. Hij deed de andere ook open en hield hem plechtig omhoog.

‘Op de verantwoordelijkheid,’ proostte hij. ‘Twee keer per week.’

‘En roekeloosheid op elke andere dag,’ benadrukte ik.

Hij grijnsde en tikte zijn blikje tegen het mijne.

* * *

Ik kwam later thuis dan ik gepland had en Charlie had een pizza besteld in plaats van op mij te wachten. Hij wilde niets horen van mijn verontschuldigingen.

‘Ik vind het niet erg,’ verzekerde hij me. ‘Je hebt sowieso wel eens vrijaf verdiend van al dat koken.’

Ik wist dat hij alleen maar opgelucht was dat ik me nog steeds als een normaal persoon gedroeg, en hij wilde dat niet verstoren.

Ik checkte mijn e-mail voordat ik met mijn huiswerk begon en ik had een lang nieuw bericht van Renée. Ze ging uitgebreid in op elk detail dat ik aan haar geschreven had, dus ik stuurde opnieuw een uitputtende beschrijving van mijn dag terug. Alles behalve de motoren. Zelfs de zorgeloze Renée zou daar waarschijnlijk niet zo blij mee zijn.

School had dinsdag leuke en minder leuke kanten. Angela en Mike leken bereid om me met open armen weer terug te nemen – om die paar maanden van verdwaasd gedrag grootmoedig door de vingers te zien. Jess was terughoudender. Ik vroeg me af of ze op mijn officiële excuses in drievoud zat te wachten voor wat er gebeurd was in Port Angeles.

Mike was enthousiast en spraakzaam op het werk. Het was alsof hij al zijn gespreksstof een semester lang opgespaard had en het er nu allemaal uit kwam. Ik merkte dat ik in staat was om te glimlachen en grapjes te maken met hem, hoewel het niet zo makkelijk ging als bij Jacob. Het leek heel onschuldig, tot het sluitingstijd was.

Mike zette het bord met ‘gesloten’ erop in de etalage, terwijl ik mijn winkeljasje opvouwde en onder de kassa legde.

‘Het was gezellig vandaag,’ zei Mike opgewekt.

‘Inderdaad,’ zei ik instemmend, hoewel ik de middag veel liever in de garage doorgebracht had.

‘Echt jammer dat je de film niet uit hebt kunnen kijken vorige week.’

Ik kon deze gedachtegang even niet volgen en haalde mijn schouders op.

‘Ik ben gewoon een watje, denk ik.’

‘Ik bedoel eigenlijk dat je naar een betere film zou moeten gaan, die je wel leuk vindt,’ legde hij uit.

‘O,’ murmelde ik, want ik begreep nog steeds niet waar hij nou heen wilde.

‘Vrijdag, bijvoorbeeld. Met mij. We kunnen naar iets gaan wat juist helemaal niet eng is.’

Ik beet op mijn lip.

Ik wilde de situatie met Mike niet verpesten, niet nu hij een van de weinige mensen was die bereid leek me mijn gekte te vergeven. Maar ook dit voelde veel te vertrouwd aan. Alsof het afgelopen jaar helemaal niet gebeurd was. Ik wou dat ik Jess dit keer ook als excuus kon gebruiken.

‘Als een soort afspraakje?’ vroeg ik. Eerlijkheid was waarschijnlijk de beste aanpak hier. Dan hadden we het maar gehad.

Hij begreep wat ik bedoelde. ‘Als je wilt. Maar het hoeft natuurlijk niet.’

‘Ik doe niet aan afspraakjes,’ zei ik langzaam, en ik realiseerde me hoe waar die woorden waren. Dat soort dingen leken verschrikkelijk ver weg.

‘Als vrienden dan?’ stelde hij voor. Zijn helderblauwe ogen stonden niet zo enthousiast meer. Ik hoopte dat hij echt bedoelde dat we toch gewoon vrienden konden zijn.

‘Dat zou leuk zijn. Maar ik heb al iets te doen deze vrijdag, dus misschien volgende week?’

‘Wat ga je doen dan?’ vroeg hij, minder achteloos dan hij volgens mij wilde klinken.

‘Huiswerk. Ik heb een… leersessie gepland met een vriend.’

‘O. Oké. Misschien volgende week.’

Hij liep met me mee naar mijn auto, minder uitbundig dan eerder op de dag. Het deed me zo sterk denken aan mijn eerste maanden in Forks. Ik was weer terug bij af, en alles voelde aan als een afspiegeling – een lege afspiegeling, zonder datgene wat het eerst de moeite waard maakte.

De volgende avond leek het Charlie in het geheel niet te verbazen dat Jacob en ik languit in de woonkamer lagen met al onze boeken om ons heen, dus waarschijnlijk zaten hij en Billy achter onze rug om over ons te roddelen.

‘Hé jongens,’ zei hij, en zijn ogen dwaalden af naar de keuken. De geur van de lasagne die ik die middag klaargemaakt had – terwijl Jacob toekeek en af en toe voorproefde – zweefde door de gang; ik had braaf mijn best gedaan, ter compensatie voor alle pizza.

Jacob bleef eten en nam een portie mee voor Billy. Hij telde met tegenzin nog een jaar op bij mijn nog nader te bepalen leeftijd omdat ik goed kon koken.

Vrijdag waren we in de garage, en zaterdag, na mijn werk bij Newton's, maakten we weer huiswerk. Charlie was overtuigd genoeg van mijn geestelijke gezondheid om de hele dag te gaan vissen met Harry. Toen hij terugkwam, waren we helemaal klaar – we voelden ons reuze verstandig en volwassen – en keken naar Monster Garage op Discovery Channel.

‘Ik moest maar eens gaan,’ zuchtte Jacob. ‘Het is al later dan ik dacht.’

‘Nou, goed dan,’ bromde ik. ‘Ik breng je wel naar huis.’

Hij lachte om mijn onwillige uitdrukking – hij leek het wel leuk te vinden.

‘Morgen gaan we weer aan het werk,’ zei ik zodra we veilig in de pick-up zaten. ‘Hoe laat zal ik komen?’

Er zat een geheimzinnige opgewondenheid in zijn glimlach. ‘Ik bel je wel, goed?’

‘Oké.’ Ik fronste in mezelf en vroeg me af wat er aan de hand was. Zijn lach werd breder.

De volgende ochtend maakte ik het huis schoon – ik was aan het wachten tot Jacob belde en probeerde de laatste nachtmerrie van me af te schudden. De omgeving was veranderd. Vannacht had ik in een zee van varens gelopen met daartussen grote Canadese dennen. Verder was er niets, en ik was verdwaald: ik dwaalde doelloos en alleen rond op zoek naar niets. Ik kon mezelf wel slaan om mijn stomme excursie van afgelopen maandag. Ik zette de droom uit mijn bewuste gedachten en hoopte maar dat hij ergens opgesloten zou blijven en niet weer zou ontsnappen.

Charlie was buiten de surveillancewagen aan het wassen, dus toen de telefoon ging liet ik de wc-borstel vallen en rende naar beneden om op te nemen.

‘Hallo?’ vroeg ik buiten adem.

‘Bella,’ zei Jacob op een vreemde, plechtige toon.

‘Hé, Jake.’

‘Ik geloof dat we een… afspraakje hebben,’ zei hij, met een enorm suggestieve ondertoon.

Het duurde even voordat het tot me doordrong. ‘Zijn ze klaar? Niet te geloven!’ Wat een perfecte timing. Ik had dringend behoefte aan iets om me af te leiden van het niets en de nachtmerries.

‘Ja, ze doen het, alles erop en eraan.’

‘Jacob, ik ken niemand, echt helemaal niemand, die slimmer en geweldiger is dan jij. Hier krijg je tien jaar voor.’

‘Te gek! Nou ben ik van middelbare leeftijd.’

Ik lachte. ‘Ik haal je heus wel in, hoor!’

Ik smeet de schoonmaakspullen onder de wastafel en greep mijn jas.

‘Op weg naar Jake,’ zei Charlie toen ik langs hem sprintte. Het was niet echt een vraag.

‘Ja,’ antwoordde ik terwijl ik in de auto sprong.

‘Ik ga straks naar het bureau,’ riep Charlie me na.

‘Oké,’ gilde ik terug en startte de motor.

Charlie zei nog iets anders, maar ik kon het niet goed meer horen door het gebulder van de motor. Het klonk ongeveer als: ‘Is er ergens brand?’

Ik parkeerde de pick-up aan de zijkant van Jacobs huis, dicht bij de bomen, zodat het makkelijker zou zijn om de motoren weg te smokkelen. Toen ik uitstapte, viel mijn oog op iets kleurigs: twee glimmende motoren, de een rood en de ander zwart, stonden verborgen onder een spar, onzichtbaar vanuit het huis. Jacob was goed voorbereid.

Aan elk handvat was een strikje van blauw lint geknoopt. Daar stond ik om te lachen toen Jacob het huis uit kwam rennen.

‘Klaar?’ vroeg hij zachtjes, met glinsterende ogen.

Ik wierp een blik over zijn schouder, maar Billy was nergens te zien.

‘Ja,’ zei ik, maar ik voelde me lang niet zo enthousiast meer nu ik mezelf daadwerkelijk óp de motor voor probeerde te stellen.

Jacob zette de motoren met gemak achter op de pick-up en legde ze voorzichtig op hun zijkant zodat ze niet te zien zouden zijn.

‘Kom op,’ zei hij, zijn stem hoger dan anders van opwinding. ‘Ik weet de ideale plek, waar niemand ons betrapt.’

We reden de stad uit, naar het zuiden. De onverharde weg golfde het bos in en uit – soms waren er alleen maar bomen, en dan vingen we plotseling weer een adembenemende glimp van de Stille Oceaan op die zich uitstrekte tot aan de horizon, donkergrijs onder de wolken. We reden langs de kust, over de kliffen die hier het strand omzoomden, en het uitzicht leek eindeloos door te gaan.

Ik reed langzaam zodat ik zo nu en dan veilig over de oceaan uit kon staren, terwijl de weg steeds dichter naar de zeekliffen kronkelde. Jacob vertelde over hoe hij de motoren afgemaakt had, maar zijn beschrijvingen begonnen nogal technisch te worden, dus ik lette niet zo heel goed op.

Dat was het moment waarop ik vier figuren op een rotsachtige klif zag staan, veel te dicht bij de afgrond. Ik kon van deze afstand niet inschatten hoe oud ze waren, maar ik nam aan dat het mannen waren. Ondanks de kou die vandaag in de lucht hing, leken ze alleen maar een korte broek aan te hebben.

Terwijl ik toekeek deed de langste persoon een stap dichter naar de rand. Ik ging automatisch langzamer rijden, mijn voet aarzelde boven het rempedaal.

En toen wierp hij zichzelf van de rots.

‘Nee!’ riep ik en trapte hard op de rem.

‘Wat is er?’ riep Jacob geschrokken terug.

‘Die man sprong zo van de rots! Waarom hebben ze hem niet tegengehouden? We moeten een ambulance bellen!’ Ik gooide mijn deur open en wilde naar buiten stappen, wat helemaal nergens op sloeg: om zo snel mogelijk bij een telefoon te komen zouden we terug moeten rijden naar Billy. Maar ik kon niet geloven wat ik net had gezien. Misschien hoopte ik onbewust dat ik iets anders zou zien als het glas van de voorruit er niet tussen zat.

Jacob lachte, en ik draaide me om terwijl ik hem woest aanstaarde. Hoe kon hij zo ongevoelig zijn, zo hardvochtig?

‘Ze zijn gewoon aan het klifduiken, Bella. Voor de lol. La Push heeft geen winkelcentrum om in rond te hangen, hoor.’ Hij plaagde me, maar er klonk een vreemde, geïrriteerde ondertoon door in zijn stem.

‘Klifduiken?’ herhaalde ik verdwaasd. Ik keek ongelovig toe hoe een tweede figuur naar de rand liep, even wachtte en toen gracieus de lucht in sprong. Hij leek wel een eeuwigheid te vallen voordat hij eindelijk soepel door de donkergrijze golven onder hem sneed.

‘Jemig. Het is zo hoog.’ Ik schoof weer terug op mijn stoel, nog steeds met grote ogen naar de twee overgebleven duikers starend. ‘Dat is vast wel dertig meter.’

‘Tsja, nou, de meesten van ons duiken van lager af, die rots daar die ongeveer halverwege uit de klif steekt.’ Hij wees door het raam naar buiten. De plek die hij aangaf leek een stuk redelijker. ‘Díe jongens zijn gek. Ze willen waarschijnlijk laten zien hoe stoer ze wel niet zijn. Dat water kan nooit lekker aanvoelen.’ Hij trok een chagrijnig gezicht, alsof het springen hem persoonlijk beledigde. Het verbaasde me een beetje. Ik had gedacht dat Jacob vrijwel onmogelijk van zijn stuk te brengen was.

‘Duik jij ook van die klif?’ Het woordje ‘ons’ was me niet ontgaan.

‘Ja, natuurlijk.’ Hij haalde zijn schouders op en grijnsde. ‘Het is leuk. Een beetje eng, een soort kick.’

Ik keek weer naar de rotsen, waar de derde figuur nu over de rand heen en weer liep. Ik had in mijn hele leven nog nooit zoiets roekeloos gezien. Mijn ogen werden groot en ik glimlachte. ‘Jake, je moet me leren klifduiken.’

Hij fronste naar me met een afkeurend gezicht. ‘Bella, net wilde je nog een ambulance gaan bellen voor Sam,’ hielp hij me herinneren. Het verbaasde me dat hij kon zien wie dat was van zo'n afstand.

‘Ik wil het proberen,’ hield ik vol en wilde de auto alweer uitstappen.

Jacob greep me bij mijn pols. ‘Vandaag niet, oké? We kunnen toch in elk geval wachten tot een warmere dag?’

‘Goed dan,’ stemde ik in. Met de deur open kreeg ik kippenvel op mijn armen van de ijzige wind. ‘Maar ik wil het wel binnenkort doen.’

‘Binnenkort.’ Hij rolde met zijn ogen. ‘Soms ben je een beetje raar, Bella. Wist je dat?’

Ik zuchtte. ‘Ja.’

‘En we springen niet van de top.’

Ik keek gefascineerd toe hoe de derde jongen een aanloop nam en zichzelf nog verder omhoog wierp dan de andere twee. Hij draaide door de lucht en maakte radslagen, alsof hij een vrije val met een parachute aan het maken was. Hij leek helemaal vrij – onnadenkend en volslagen onverantwoordelijk.

‘Best,’ stemde ik in. ‘Niet de eerste keer in elk geval.’

Nu was het Jacob die zuchtte. ‘Gaan we de motoren nog proberen of niet?’ wilde hij weten.

‘Oké, oké,’ zei ik en scheurde mijn ogen los van de laatste persoon die stond te wachten op de klif. Ik deed mijn gordel weer om en trok de deur dicht. De motor liep nog steeds te grommen. We gingen verder over de weg.

‘Maar wie waren die jongens – die gekken?’ vroeg ik me af.

Hij maakte een afkeurend geluid achter in zijn keel. ‘De La Push-bende.’

‘Hebben jullie een bende?’ vroeg ik. Ik realiseerde me dat het klonk alsof ik onder de indruk was.

Hij lachte kort om mijn reactie. ‘Niet op die manier. Het zijn meer een soort doorgeschoten toezichthouders. Ze vechten niet, ze bewaren juist de vrede.’ Hij snoof. ‘Er was een vent ergens bij het Makah-reservaat, groot, behoorlijk angstaanjagend. Er gingen geruchten dat hij crystal meth dealde aan jongeren daar, en Sam Uley en zijn discipelen hebben hem van het land gejaagd. Ze zijn helemaal vol van “ons land” en “de trots van de stam”… het begint echt belachelijk te worden. Het ergste is dat de raad ze serieus neemt. Embry zei dat de raad zelfs vergadert met Sam.’ Hij schudde zijn hoofd, zijn gezicht verbolgen. ‘Embry heeft ook van Leah Clearwater gehoord dat ze zichzelf “beschermers” noemen of zoiets.’

Jacob had zijn handen tot vuisten gebald, alsof hij iets wilde slaan. Ik had deze kant van hem nog nooit gezien.

Het verbaasde me Sam Uley's naam te horen. Ik wilde niet dat het de beelden uit mijn nachtmerrie terug zou brengen en dus maakte ik snel een opmerking om mezelf af te leiden. ‘Je mag ze niet zo.’

‘Is het zo duidelijk?’ vroeg hij sarcastisch.

‘Nou ja… Het klinkt niet alsof ze echt iets ergs doen.’ Ik probeerde hem te kalmeren, hem weer vrolijk te maken. ‘Gewoon een bende irritante brave Hendriken.’

‘Ja. Irritant is het juiste woord. Ze proberen altijd stoer te doen – net als met die klif. Ze gedragen zich als… als, ik weet niet. Als ruige gasten. Ik was een keer een beetje aan het rondhangen bij de winkel met Embry en Quil, vorig semester, en toen kwam Sam langs met zijn volgelingen, Jared en Paul. Quil zei iets, je weet wat een grote mond hij heeft, en Paul kon het niet hebben. Zijn ogen werden helemaal zwart, en hij lachte op een bepaalde manier – nee, hij liet zijn tanden zien maar hij lachte niet – en het leek wel of hij zo kwaad was dat hij aan het trillen was of zo. Maar Sam legde zijn hand tegen Pauls borst en schudde zijn hoofd. Paul keek hem een tijdje aan en werd weer rustig. Echt hoor, het was alsof Sam hem tegenhield – alsof Paul ons zou verscheuren als Sam het niet zou verhinderen.’ Hij gromde. ‘Als in een slechte cowboyfilm. Sam is best wel een grote vent, hij is twintig. Maar Paul is ook zestien, en hij is kleiner dan ik en niet zo gespierd als Quil. Ik denk dat we hem allemaal wel aan zouden kunnen.’

‘Ruige gasten,’ beaamde ik. Ik zag het voor me in mijn hoofd zoals hij het beschreef, en het deed me ergens aan denken… een drietal lange, donkere mannen die heel stil en dicht bij elkaar in mijn vaders woonkamer stonden. Het beeld was gekanteld, omdat mijn hoofd op de bank lag terwijl dokter Gerandy en Charlie over me heen gebogen stonden… Was dat de bende van Sam geweest?

Ik praatte snel verder om niet aan die verschrikkelijke herinneringen te hoeven denken. ‘Is Sam niet een beetje te oud voor dit soort dingen?’

‘Ja. Hij zou eigenlijk naar de universiteit gaan, maar hij is hier gebleven. En niemand die daarover zeurde. De hele raad kreeg zo ongeveer een beroerte toen mijn zus een gedeeltelijke beurs afwees en ging trouwen. Maar o nee, Sam Uley kan niets fout doen.’

Zijn gezicht was vertrokken in ongewone rimpels van woede – woede en iets wat ik eerst niet direct herkende.

‘Het klinkt allemaal heel irritant en… raar. Maar ik snap niet waarom je het je zo persoonlijk aantrekt.’ Ik gluurde naar zijn gezicht in de hoop dat ik hem niet beledigd had. Plotseling was hij weer rustig en keek uit het zijraampje.

‘Je hebt de afslag gemist,’ zei hij op vlakke toon.

Ik maakte een hele wijde bocht om te keren en reed bijna tegen een boom omdat de pick-up half van de weg raakte.

‘Fijn dat je me even waarschuwt van tevoren,’ mompelde ik terwijl ik de zijweg insloeg.

‘Sorry, ik lette niet op.’

Het was heel even stil.

‘Stop hier maar ergens,’ zei hij zacht.

Ik stopte en zette de motor af. Mijn oren tuitten in de stilte die volgde. We stapten allebei uit en Jacob liep achterom om de motoren te pakken. Ik probeerde zijn uitdrukking te doorgronden. Iets zat hem dwars. Ik had een gevoelige snaar geraakt.

Hij glimlachte flauwtjes terwijl hij de rode motor naar me toe duwde. ‘Nog gefeliciteerd met je verjaardag. Ben je er klaar voor?’

‘Ik denk het.’ De motor zag er plotseling dreigend uit, angstaanjagend, nu ik besefte dat ik er heel gauw bovenop zou zitten.

‘We zullen rustig beginnen,’ beloofde hij. Ik zette de motor heel behoedzaam tegen de bumper van de auto terwijl hij de zijne ging halen.

‘Jake…’ aarzelde ik terwijl hij terugkwam van achter de pick-up.

‘Ja?’

‘Wat zit je echt dwars? Wat dat gedoe met Sam betreft, bedoel ik. Is er nog iets anders?’ Ik keek naar zijn gezicht. Hij vertrok zijn mond, maar hij leek niet kwaad. Hij keek naar de modder en schopte de hele tijd met zijn schoen tegen de voorband van zijn motor, alsof hij de maat aan wilde geven.

Hij zuchtte. ‘Het gaat gewoon om… de manier waarop ze tegen me doen. Ik krijg er kippenvel van.’ De woorden kwamen er nu sneller uit. ‘Het zit zo, iedereen in de raad is officieel gelijk, maar als er een leider was dan zou dat mijn vader zijn. Ik heb nooit precies begrepen waarom mensen anders met hem omgaan. Waarom zijn mening het zwaarst weegt. Het heeft iets te maken met zijn vader en de vader van zijn vader. Mijn overgrootvader, Ephraim Black, was zo'n beetje het laatste opperhoofd dat we gehad hebben, en misschien luisteren ze daarom wel nog steeds naar Billy. Maar ik ben gewoon net als de rest. Niemand doet anders tegen mij… tot nu.’

Dat verraste me. ‘Doet Sam anders tegen jou?’

‘Ja,’ gaf hij toe en keek met zorgelijke ogen naar me op. ‘Hij kijkt naar me alsof hij ergens op zit te wachten… alsof ik op een dag bij die stomme bende van hem ga. Hij besteedt meer aandacht aan mij dan aan alle andere jongens. Ik haat dat.’

‘Jij hoeft helemaal nergens bij te gaan.’ Mijn stem klonk boos. Jacob zat hier heel erg mee, en dat maakte me woest. Wie dachten die ‘beschermers’ wel niet dat ze waren?

‘Ja.’ Zijn voet bleef ritmisch tegen de band tikken.

‘Wat?’ Ik voelde dat er nog meer kwam.

Hij fronste, en zijn wenkbrauwen gingen omhoog op een manier die er eerder verdrietig en bezorgd uitzag dan boos. ‘Het gaat om Embry. Hij ontwijkt me de laatste tijd.’

De gedachten leken niets met elkaar te maken te hebben, maar ik vroeg me af of het mijn schuld zou kunnen zijn dat hij problemen had met zijn vriend. ‘Je gaat ook wel heel veel met mij om,’ hielp ik hem herinneren, en ik voelde me egoïstisch. Ik had volledig beslag op hem gelegd.

‘Nee, dat is het niet. Het gaat niet alleen om mij – ook om Quil, en de rest. Embry is een week niet op school geweest, maar hij was nooit thuis als we langs gingen. En toen hij terugkwam leek hij echt… over de rooie. Doodsbang. Quil en ik hebben allebei geprobeerd hem te laten vertellen wat er aan de hand was, maar hij wilde niets zeggen.’

Ik staarde naar Jacob en beet ongerust op mijn lip – hij was echt bang. Maar hij keek mij niet aan. Hij keek naar zijn eigen voet die tegen het rubber schopte alsof hij van iemand anders was. Het tempo werd opgevoerd.

‘En toen ging Embry deze week zomaar opeens met Sam en de rest mee. Hij was ook op de kliffen daarnet.’ Zijn stem was zacht en gespannen.

Hij keek me eindelijk aan. ‘Bella, ze vielen hem bijna nog meer lastig dan mij. Hij wilde niets met ze te maken hebben. En nu loopt Embry achter Sam aan alsof hij bij een sekte is gegaan.

En zo ging het met Paul ook. Echt precies hetzelfde. Hij was helemaal niet bevriend met Sam. Toen kwam hij een paar weken niet op school, en toen hij terugkwam was hij opeens Sams bezit. Ik snap niet wat het betekent. Ik kom er maar niet achter, en ik heb het gevoel dat dat wel zou moeten, want Embry is mijn vriend en… Sam kijkt zo raar naar me… en…’ Zijn stem stierf weg.

‘Heb je het hier met Billy over gehad?’ vroeg ik. Zijn afschuw begon op mij over te slaan. De rillingen liepen me over de rug.

Nu stond er boosheid op zijn gezicht. ‘Ja,’ snoof hij. ‘Dat hielp echt.’

‘Wat zei hij?’

Jacobs uitdrukking was sarcastisch en toen hij verder praatte imiteerde zijn stem de zware klanken van zijn vader. ‘Dat is niet iets waar jij je nu zorgen om hoeft te maken, Jacob. Over een paar jaar, als je dan nog niet… nou ja, ik leg het je later wel uit.’ En toen was het weer zijn eigen stem. ‘Wat heb ik daar nou aan? Wil hij zeggen dat het een of ander stom puberteitsding is, iets met volwassen worden? Dit is iets anders. En het klopt niet.’

Hij beet op zijn onderlip en kneep zijn handen open en dicht. Hij zag er uit alsof hij elk moment in huilen uit kon barsten.

Ik sloeg instinctief mijn armen om hem heen, klemde ze om zijn middel en legde mijn gezicht tegen zijn borst. Hij was zo groot dat het voelde alsof ik een kind was dat een volwassene knuffelde.

‘O, Jake, het komt echt wel goed!’ beloofde ik. ‘Als het te erg wordt kom je maar bij mij en Charlie wonen. Wees maar niet bang, we bedenken wel iets!’

Hij was even verstijfd en sloeg toen zijn lange armen aarzelend om me heen. ‘Dankjewel, Bella.’ Zijn stem klonk heser dan anders.

We stonden een tijdje zo, en het maakte me niet van streek, ik voelde me zelfs getroost door het contact. Dit voelde absoluut niet zoals de laatste keer dat iemand me op deze manier omhelsd had. Dit was vriendschap. En Jacob was erg warm.

Het voelde vreemd voor mij, om zo dichtbij iemand anders te komen – vooral het geestelijke aspect, hoewel het fysieke ook vreemd voor me was. Meestal deed ik dat niet. Ik kreeg normaal niet zo makkelijk een band met mensen, op zo'n gewone manier.

Niet met ménsen.

‘Als jij altijd zo reageert, zal ik eens wat vaker door het lint gaan.’ Jacobs toon was licht, weer normaal, en zijn lach donderde tegen mijn oor. Zijn vingers gingen over mijn haar, zacht en aarzelend.

Nou ja, voor míj was het vriendschap.

Ik deed gauw een stap naar achteren en lachte met hem mee, maar was vastbesloten om de dingen meteen weer even in het juiste perspectief te zetten.

‘Het is bijna niet te geloven dat ik twee jaar ouder ben dan jij,’ zei ik, met de nadruk op het woord ‘ouder’. ‘Ik voel me net een dwerg.’ Als ik zo dicht bij hem stond moest ik echt mijn hals uitstrekken om zijn gezicht te kunnen zien.

‘Je vergeet dat ik al in de veertig ben.’

‘O ja, dat is waar ook.’

Hij gaf me een zacht klopje op mijn hoofd. ‘Jij bent een klein poppetje,’ plaagde hij. ‘Een porseleinen poppetje.’

Ik rolde met mijn ogen en deed nog een stap naar achteren. ‘We gaan toch geen albinograppen maken, hè?’

‘Echt, Bella, weet je zeker dat je dat niet bent?’ Hij strekte zijn roodbruine arm uit naast de mijne. Het verschil was niet erg flatteus. ‘Ik heb nog nooit iemand gezien die bleker was dan jij… nou ja, behalve dan…’ Hij stopte, en ik keek weg, probeerde niet te begrijpen wat hij had willen zeggen.

‘Gaan we nou nog rijden of niet?’

‘Jazeker,’ stemde ik in, enthousiaster dan ik een halve minuut geleden geweest zou zijn. Zijn onafgemaakte zin had me herinnerd aan de reden waarom ik hier was.