20

Logan stond op het parkeerterrein achter het hoofdbureau, in de luwte van een politiebusje, een stiekeme sigaret te roken. Hij probeerde uit de kletterende natte hagel te blijven, die in onverwachte richtingen wervelde en kolkte en als piepkleine bevroren handjes tegen voorruiten en blote huid sloeg.

Maar hij stond daar toch, op een ijskoude zondagochtend, met een geleende politiepet op, carcinogenen in zijn gelittekende longen te zuigen.

Ah, er ging niets boven de eerste peuk van de dag.

Een handvol andere rokers was bij de achterdeuren bij elkaar gekropen – iedereen die zich na de ochtendbriefing naar buiten had gehaast om die wanhopige behoefte aan aanvullende nicotine te bevredigen; ze stonden allemaal met hun rug naar de wind, in een poging de lange sombere winter te overleven.

Verrek maar.

Hij nam een laatste trek van zijn sigaret, liet hem in een hoopje hagelbrij vallen en keek hoe hij sissend uitging. Daarna haastte hij zich weer naar binnen.

Biohazard Bob liep hem op de terugweg naar de recherchekamer tegen het lijf. ‘Al enig teken van die nieuwe inspecteur uit Fraserburgh?’

‘Nee, en hij moet ook nog om half tien een autopsie bijwonen. Ik geef hem nog twintig minuten, daarna probeer ik het bureau.’ Wat voor zin had het dat Logan om zeven uur kwam opdagen als er een uur later nog steeds geen teken van die vent was?

‘Nou, je weet hoe die Blue Toon-lui zijn. Tenzij ze vis eten of hun zus naaien, hebben ze geen idee welke dag het is.’ Bob boog zich dichterbij en gaf Logan een vleug pepermuntkauwgum. ‘Weet je zeker dat je mijn verrassende inzicht in je juwelenovervaller met de moker niet wilt?’

Logan deinsde een stap achteruit. ‘Is dit weer een inleiding om een scheet te laten en weg te rennen?’

Bob grijnsde. ‘Dat was een goeie, hè? Die had ik tijdenlang ingehouden en speciaal voor jou laten gisten.’

Nog een stap achteruit. Controlerend of er een duidelijke nooduitgang was. ‘Nou?’

‘Een moker is niet bepaald je keuzewapen voor een juwelenklus, toch? Nee, daarvoor wil je een geweer: schokeffect. En…’ Hij stak een vinger omhoog – Logan was niet van plan eraan te trekken. ‘Als je geen geweer hebt, ga je voor het grootste keukenmes dat je onder je trui kunt verstoppen. Wat je níét doet, is naar je schuur gaan en een moker doormidden zagen.’

‘En dat is jouw verrassende inzicht? Dat onze jongen een schuur heeft?’

‘Nee, gekreukelde stomkop. Op die manier een moker gebruiken, is nogal… uniek. Hij heeft kennelijk nooit eerder een juwelier overvallen, maar misschien heeft hij zich via andere dingen omhooggewerkt.’ Bob haalde zijn schouders op. ‘Het is maar een idee.’

‘O…’ Het lag voor de hand als je erover nadacht. ‘Bedankt, Bob.’ ‘Heel graag gedaan, jonge meester McRae.’ Korte stilte. Grijns. ‘En daarmee moet ik je verlaten.’

Drie seconden later drong de geur door.

Logan zat achter het bureau van inspecteur Steel, met zijn voeten omhoog op de overdrachtsnotities, telefoon tegen zijn oor geklemd, met zijn vinger door de spiralen in het snoer draaiend. ‘Ja, rechercheur-inspecteur Harvey… Nee, “Harvey”. Hotel – Alfa – Romeo – Victor… Ja, Harvey, dat is ’m.’

Er viel een korte stilte toen de dienstdoende agent in de controlekamer van Fraserburgh Logan doorverbond met hun kleine recherche-afdeling, waar hij nog een keer door dat hele fonetische spelling -gedoe heen moest. Toen kwam ene inspecteur Chapman aan de lijn. ‘Wil je weten waar hij is?

‘Hij zou vanmorgen hier in Aberdeen moeten zijn. Hij valt in voor inspecteur Steel.’

‘Intensive care, daar is hij. De drugsoperatie van gisteravond… had onvoorziene complicaties.’

Wat betekende dat het compleet verkloot was. ‘Komt het wel goed met hem?’

‘Hij is drie keer gestoken: wat denk je?’

Logan glimlachte bijna. ‘Dat is mij ook overkomen, het is niet zo leuk als iedereen denkt.’

‘Oké…’ En toen Chapman weer wat zei, klonk het niet alsof hij een ananas uit zijn eigen rectum probeerde te trekken. ‘Ze hebben hem in zo’n medisch opgewekt coma gebracht. We zullen pas meer weten als het veilig is om hem bij te brengen.’

‘Het spijt me dat te horen. Nou… sturen jullie ons iemand anders?’

‘Je maakt een grapje, toch? We hebben iemand in coma, drie ernstig gewonden, en de klootzakken zijn er met meer dan een half miljoen aan onversneden heroïne vandoor gegaan. Iedereen die we hebben is hiermee bezig.’

Wat begrijpelijk was. ‘Nou… succes.’

Logan legde Steels telefoon weer op de haak en vloekte even. Geweldig. Geen vervangende inspecteur betekende dat hij zou worden opgezadeld met een van de talloze klojo’s die hier rondliepen. Zoals Baardmans Beattie, of die idiote McPherson. Een moordonderzoek leiden? Ze zouden hem niet eens naar een bushalte kunnen sturen.

Hij kantelde de inspecteursstoel achterover en keek nors naar het plafond…

En als hij het nou aan niemand vertelde? Doen alsof die inspecteur Harvey volgens plan was komen opdagen en nu dingen leidde. Zolang niemand hem echt moest ontmoeten, zou het oké zijn, toch? Het was maar voor twee weken. Inspóókteur Harvey zou absoluut onzichtbaar blijven.

‘En dan,’ zei hij tegen de plafondtegels, ‘zou er hilariteit volgen.’

Verrek maar. Hij zou het hoofdinspecteur Finnie moeten vertellen.

Logan sleepte zichzelf de stoel uit, de gang door, klopte op Finnies deur en wachtte.

‘Binnen!’

Het kantoor van de hoofdinspecteur was ongeveer twee keer zo groot als dat van Steel, met een rij archiefkasten, een enorm whiteboard, een bank, twee gemakkelijke stoelen, een groot beukenhouten bureau, een groot computerscherm, en een eikel met een kikkerkop.

‘Ah, McRae, waaraan heb ik dit dubieuze genoegen te danken? Misschien ben je verdwaald? Het kantoor van Interne Zaken is boven. Jij brengt daar te veel tijd door, ik denk erover om je naar hun afdeling over te plaatsen, dan kun je jezelf elke ochtend een uitbrander geven en alle anderen een hoop tijd besparen. Hoe klinkt dat?’

Rukker.

‘Heel grappig, meneer. Ik heb zojuist de recherche van Fraserburgh benaderd. Inspecteur Harvey is gisteravond neergestoken en ze kunnen niemand anders missen. Om Steel te vervangen.’

‘Ja, bedankt, brigadier, ik ben me er geheel van bewust wat inspecteur Harvey hier zou komen doen.’ Naar Logan starend, zoog Finnie even op zijn tanden. Alsof hij erover dacht hem op te eten. ‘Zeg eens, Logan, heeft inspecteur Steel met je gepraat?’

Logan hield zijn gezicht in de plooi. ‘Waarover, meneer?’

‘Je houding, brigadier.’

‘Ja, meneer.’

Finnie boog zich voorover. ‘En?’

‘We hebben heel openhartig opvattingen uitgewisseld.’

‘Weet je, vorig jaar zou ik niet geaarzeld hebben om al haar zaken aan jou over te dragen en jou tot waarnemend inspecteur te promoveren. Maar nu?’

Logan voelde het bloed naar zijn wangen stromen. ‘Het… Ik…’ Hij deed zijn mond weer dicht, voordat die hem nog meer in de problemen zou brengen.

‘Ik heb gezien hoe mensen hun carrière uit een ergere toestand redden, Logan. Niet veel erger, maar het is mogelijk.’

‘Dank u, meneer.’

Finnie knikte. Die brede rubberachtige lippen strak samengeperst. Hem in de gaten houdend.

‘Eh, is er iets…’

‘Je kunt hoofdcommissaris Danby vanochtend assisteren, terwijl ik beslis wat er met inspecteur Steels zaken moet worden gedaan.’

‘Maar ze doen Steve Polmonts autopsie om…’

‘Meneer Polmont overleeft wel zonder jou, brigadier. En nu wegwezen.’

Logan probeerde niet te kreunen. Hij deed echt zijn best. ‘Ja, meneer.’

‘En brigadier, onthoud alsjeblieft dat Danby hoger in rang is dan wij allebei. Probeer niets al te stoms te doen.’

Logan parkeerde de poolauto voor het huis van Knox’ oma en wees vervolgens naar het schurftige oude transitbusje dat in de straat geparkeerd stond, bij een halfslachtige verzameling oranje plastic pylonen die een paar roestige verkeersborden omringden. Het wapen van de gemeente Aberdeen stond op de zijkant – twee luipaarden die een schild met drie zandkasteeltjes erop vasthielden; onder de gebarsten en afbladderende sticker was de bordeauxrode verf te zien. ‘Dat is het surveillanceteam.’

De wind beukte door de straat, geselde de bomen en struiken, ranselde de poolauto, smeet grote ijzige hagelstenen tegen de voorruit. Kwart voor tien op een zondagochtend en de straatlantaarns waren nog steeds aan; hun vage oranje gloed wiebelde heen en weer in de windvlagen.

Danby fronste. ‘We kunnen beter wachten tot het weer een beetje opklaart, dan kunnen we…’ Hij viel stil, naar Logan starend. ‘Wat?’

‘Dit is Aberdeen. Geloof me, het wordt alleen maar slechter.’

De hoofdcommissaris zuchtte, klikte zijn gordel los en telde tot drie; toen opende hij het portier en stapte naar buiten, de gierende natte hagel in. Logan haalde diep adem en volgde hem; hij bliepte de poolauto op slot terwijl hij zich over het trottoir achter de hinkende Danby aan haastte.

Ze bonsden op de groezelige achterdeur van het gemeentebusje, trokken die open en klauterden zonder op een antwoord te wachten naar binnen.

‘Doe die verdomde deur dicht!’ Een agent in burger met een rode neus zat ineengedoken in een berg van jassen en sjaals – handschoenen aan zijn handen, wollen muts op zijn hoofd.

Zijn partner was aan het worstelen met het deksel van een geruite thermoskan.

Het was hierbinnen niet veel warmer dan buiten.

Logan veegde de smeltende hagel van zijn gezicht. ‘Gebeurt er iets?’

‘Geen flikker.’

Degene in al die jassen en sjaals stak zijn hand op. ‘Ik heb last van bevriezing.’

‘Je been slaapt, dat is niet hetzelfde.’ Agent Thermos draaide nog een laatste keer aan het deksel en de geur van oploskoffie verspreidde zich in het busje.

Ooit moest het antieke gemeentebusje met metalen planken zijn bekleed, nu waren alleen de stijlen nog over, die nog steeds met bouten aan de kale wanden vastzaten. De vloer was een roestig landschap van hobbels, deuken, oude Burger King-wikkels en colablikjes. Er stonden een draagbare tv en een videorecorder op een roestvrijstalen kist; een dikke zwarte kabel was op een set grote batterijen in de hoek aangesloten, een andere liep langs de wand van het busje naar een videocamera die in het luchtventilatiesysteem aan het dak was gemonteerd. Alles werd met massa’s isolatietape op zijn plaats gehouden.

Zitplaatsen waren er dankzij een set groene plastic stoelen die eruitzagen alsof ze van iemands patio waren gestolen.

Agent Thermos schudde met zijn ruitjeskan. ‘Koffie?’

Danby nam op een van de plastic stoelen plaats, strekte zijn rechterbeen uit en wreef grimassend over een plek op zijn kuit. ‘Als het maar heet is.’

Logan tuurde naar de kleine tv – hij kreeg een wazig zicht op Knox’ voortuin. ‘Wat is het plan voor vandaag dan?’

Agent Bevriezing haalde zijn schouders op. ‘Misschien een barbecue straks, als het weer een beetje opknapt. Potje tennis op het gazon. Wellicht even naaktzwemmen in de Don.’ Hij nam een slurp van zijn koffie. ‘We zijn er nog niet helemaal uit, hè, Sandy?’

Thermos vulde een plastic kop voor hoofdcommissaris Danby. ‘Kennelijk wil Knox de laatste rustplaats van zijn heilige opoe zien. Sacro rijdt hem erheen, wij geven ze dertig seconden voorsprong en volgen dan.’

Danby knikte. ‘Hoe zit het met de rest van het surveillanceteam?’ Thermos keek naar Bevriezing, toen naar Logan en vervolgens weer naar Danby. Wenkbrauwen samengetrokken, bovenlip gekruld. ‘Eh… dat zijn wij.’

Er viel een korte stilte. ‘Vertel je mij serieus dat het beste wat de politie van Grampian kan klaarspelen voor een surveillance op het eerste niveau een waardeloos oud busje met twee agenten erin is?’

‘Nou, het is niet zo dat we ons gedeisd moeten houden, toch? Hij weet dat we hem in de gaten houden. We hoeven niet de hele vizierlijn-doelwit-overdrachtsroutine te doen.’

Danby deed zijn ogen dicht en masseerde zijn grote, roze voorhoofd. ‘Wanneer gaat hij de deur uit?’

Agent Bevriezing keek op zijn horloge. ‘Over ongeveer een halfuur? Wilt u een koekje terwijl u wacht?’

Klote-Aberdeen. Het sneeuwt nog niet eens behoorlijk, en toch is het al kouder dan de tieten van een heks. Tony verschuift op zijn zitplaats, nestelt zich nog dieper in zijn jas en wilde dat hij fatsoenlijke handschoenen had meegenomen. Niet alleen die latexdingen die geen vingerafdrukken achterlaten. ‘Volgens mij zag ik daar een ijsbeer, die zich achter een afvalbak verstopt.’

Julie glimlacht alleen naar hem. Ze heeft Frank Sinatra op de stereo van de Range Rover staan. Ouderwetse bagger, gekweeld door een maffiaknechtje. Wat is er in vredesnaam met echte muziek gebeurd, hè? Een beetje Coldplay, of Travis, of James Blunt: iets met een fatsoenlijke melodie.

Maar het houdt haar tevreden, dus dulden ze het maar.

Neil draait zich in de bestuurdersstoel om. ‘Ja, maar bekijk het van de zonnige kant.’ Hij wijst door de voorruit naar een kastanjebruin wrakkig transitbusje waar Danby en een of andere plaatselijke rechercheur uit klauteren. ‘Nu weten we waar de surveillance van Knox’ woning is. Eén gemeentebusje en twee camera’s die de voorkant bestrijken. Als we via de achterkant naar binnen gaan, zal geen kip iets zien.’

Tony moet toegeven dat hij een punt heeft.

Danby strompelt de weg over, het hek door, naar een uitgewoond tweeverdiepingenhuis met doorregende muren en een tuin waarin Tarzan zich thuis zou hebben gevoeld. Ja, als hij een verdomde parka aan had gehad. Als je daar een lendedoek droeg, zou je naar je apennoten kunnen fluiten, begrijp je wat ik bedoel?

‘Dus…’ Tony wrijft zijn handen tegen elkaar. ‘… we gaan vanavond naar binnen?’

Julie schudt haar hoofd, mee-boop-de-boop-end met die Sinatra-bagger.

Neil kreunt. ‘Zeg me dat we niet nóg een nacht in dit ijskoude strontgat moeten doorbrengen.’

‘Sorry, lieverd.’ Julie houdt op met zingen, maar ze slaat nog steeds de maat met een vinger op het dashboard. ‘De baas zegt dat we tot maandag moeten wachten. Hij moet alles regelen voor als we bij Danby verschijnen. We willen er geen tweede Birmingham van maken, toch, liefje?’

Tony huivert, en voor één keer heeft dat niets met het beroerde weer te maken. ‘Verrek maar.’

‘Precies.’ Ze glimlacht. ‘Laten we nu ons cadeautje gaan afgeven en daarna zien of we een Starbucks kunnen vinden, oké?’

Neil zet de grote Range Rover in de versnelling en rijdt van de stoeprand weg.

Achterin kijkt Tony hoe Knox’ huis in de natte hagel verdwijnt. Over twee dagen zullen ze weer in Newcastle zijn, en dan zal hoofdcommissaris Danby wensen dat hij verdomme nooit geboren was.

In de zitkamer was het voor de verandering zowaar warm. Al dat gebid van Knox loonde eindelijk de moeite: God had de straalkachel uit de dood teruggehaald.

Helaas werd de schimmelstank daardoor alleen nog maar sterker.

Knox had de leunstoel bij de kachel gezet; hij hield zijn plastic tas tegen zijn borst geklemd – friemelde met een van de hengsels, maakte irritante krassende, ritselende geluiden.

Danby nam het grootste deel van de bank in beslag, Mandy van Sacro had de andere leunstoel, en Logan stond tegen de muur naar iedereen te kijken. Niemand zei iets.

Boven klonk een spoelend geluid en een minuut later verscheen Mandy’s partner, Harry, in de deuropening, die er veel bleker en een beetje dunner dan gisteren uitzag. ‘Sorry, hoor.’ Hij hees aan zijn broek. ‘Zijn we allemaal klaar om te gaan?’

Knox draaide zich om en staarde hem even aan. ‘Ik ga bij Graeme en zijn nieuwe makker in de auto.’

Harry keek naar Mandy. ‘Is dat…’

‘Nou ja…’ Mandy stond op. ‘Ik bedoel, als brigadier McRae het goed vindt?’

‘Eh, ja. Waarom niet. Wij gaan toch die kant op.’

Danby zei geen woord.

Logan haastte zich naar buiten, de natte hagel in, deed het achterportier open en vergrendelde het kinderslot, voordat hij Knox liet instappen. Vervolgens dribbelde hij om de auto heen en stapte aan de andere kant in. Danby ging achter het stuur zitten.

Logan boog zich voorover. ‘Weet u zeker dat u mij niet wilt laten rijden, meneer? Ik bedoel, ik ken de stad, en de politieverzekeringspolis is niet…’

‘Ik ben prima in staat om een auto te besturen, brigadier. En ik kan wel met een routeplanner omgaan.’

Knox draaide zich naar Logan toe en glimlachte naar hem, terwijl Danby hen naar het eind van de weg en het schaarse zondagochtendverkeer in bracht. ‘Graeme wil niet naast ons zitten. Heeft nauwelijks een woord gezegd in het vliegtuig hiernaartoe, weet je.’ Knox stak zijn hand uit en tikte Danby op de schouder. ‘Nietwaar, Graeme?’

De hoofdcommissaris negeerde hem.

Knox haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet waar jij chagrijnig over moet zijn, ik ben degene die zeven jaar bij een stel perverse figuren in de gevangenis heeft gezeten – je ziet ons niet klagen.’

Nog steeds niets.

Knox knuffelde zijn boodschappentas. ‘Zie je, ik koester geen wrok, omdat ik weet dat ik dat nodig had om een beter mens van ons te maken. Heb veel in de gevangenis geleerd, hoor. Over de aard van de mens, goed of kwaad, rijk of arm. Dat soort dingen.’ Hij liet zijn voorhoofd tegen het raampje rusten. ‘Heb een poosje een cel gedeeld met een vent… laten we hem Charley noemen. Charley keerde God de rug toe toen hij acht jaar was. Hij was koorknaap, begrijp je wat ik bedoel? De priester liet zich een beetje meeslepen door dat hele sacramentgedoe – “eet dit, want dit is mijn lichaam”. Hij had het alleen over zijn leuter.’

Danby draaide de auto de hoek naar Rosehill Drive om. De lucht was bijna zwart, smeet natte hagel op de grijze stad neer. Het verkeer aan de andere kant van de straat stuwde kleine geisers van stuifwater omhoog terwijl ze van de ene kuil naar de andere hobbelden.

‘Charley moest zestien jaar zitten. Hij vond het leuk om ’s nachts in huizen van mensen in te breken en ze vast te binden. De vrouw verrot slaan, en haar daarna laten toekijken terwijl hij de man dwong om zijn pik af te zuigen. “Doe het, anders zal ik verdomme de strot van die teef doorsnijden…” Hij vond dat niet meer dan redelijk, weet je.’

Logan gluurde achterom over zijn schouder. Het oude gemeentebusje reed drie auto’s achter hen, worstelend om Danby’s rijtempo bij te houden.

Naast hem omarmde het wezelachtige mannetje de boodschappentas. ‘Maar hij zei dat het niet altijd volgens plan verliep. Op een keer wil de vent hem niet pijpen; de man zit op zijn knieën, met zijn handen achter zijn rug gebonden, maar hij wil het niet doen. En Charley schreeuwt tegen hem, en de vrouw huilt, en hij snijdt haar. Niet heel erg, net genoeg om de man te laten zien dat hij geen flauwekul verkoopt, weet je. En de vent doet zijn mond open, en Charley steekt zijn lul erin, en de gozer probeert hem eraf te bijten.’

Knox schommelde heen en weer op zijn zitplaats, schuddend van het lachen. ‘Hij stort zich er als een dolle terriër op, schudt met zijn hoofd, zet zijn tanden er helemaal in… Geweldig. Charley haalde zijn lul tevoorschijn en liet hem aan ons zien – het was net een half gekauwd worstje. Er moesten ongeveer twintig hechtingen in. Ah…’ Hij veegde met zijn hand onder zijn puntige neus. ‘Erg grappig.’

Logan keek hem aan. ‘Wat is er met de man en de vrouw gebeurd?’

Knox snoof. ‘Hij heeft ze vermoord, hè? Het hele gezin – volgens mij zei hij dat ze ook een paar kinderen hadden. Natuurlijk loopt Charley rond terwijl er bloed uit zijn gebeten lul stroomt en zijn DNA overal rondslingert, weet je. Hij moest het huis uiteindelijk afbranden. Daar is hij ook nog mee weggekomen.’

Stilte.

‘Allemaal omdat hij door die priester God de rug had toegekeerd. Fascinerende vent, hoor, je zou niet geloven hoeveel Charley wist van sloten openpeuteren, alarmsystemen omzeilen, bewijsmateriaal lozen…’ Knox gaf Logan een knipoog. ‘Natuurlijk kan hij alles verzonnen hebben, weet je? Voorzover ik weet, ging hij te speels met iemands Jack Russell om en wilde hij niet dat iemand dacht dat hij een pervers figuur was.’

Danby zette de radio aan en pookte op de knoppen tot er iets orkestraals uit de luidsprekers dreunde. Om deze tijd op een zondagochtend was het doorgaans rustig op North Anderson Drive, maar één rijbaan was afgesloten om oranje verkeerspylonen de gelegenheid te geven zich voort te planten. Niets duidde erop dat er daadwerkelijk iemand aan het werk was, maar het was genoeg om het verkeer te dwingen het hele stuk van Middlefield Road naar de Haudagainrotonde te kruipen. De andere kant van de Don was nauwelijks zichtbaar door de natte hagel; het hele decor werd weergegeven in grijze schakeringen, doorstoken door boze rode achterlichten.

‘Oost west, thuis best, hè, Graeme?’ Knox veegde met zijn hand over het beslagen raampje naast hem om een doorkijk te maken. ‘Zie je de vrouw van Billy Adams nog wel eens?’

Danby staarde recht vooruit, de stroom flikkerende remlichten volgend.

‘Denk je dat hij er ooit achter is gekomen? Denk je dat hij zich daarom van kant heeft gemaakt?’

De stem van de hoofdcommissaris was een donker gebrom. ‘Hou erover op, Richard. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘Ik vroeg het me alleen maar af. Een trip naar een begraafplaats zet je aan het denken over dat soort dingen, niet dan? Dood. Leven. Verraad.’

‘Ik zéí: kap ermee!’

Knox haalde zijn schouders op en staarde weer uit het raampje.