16

Drie enorme zeemeeuwen staan te kibbelen bij een plas kots – ze schieten naar voren om de dikke stukjes op te pikken. Vieze smeerlappen. Onnatuurlijk, toch?

Tony snuift, kauwt en spuugt vervolgens uit het raampje van de Range Rover.

Neil zit achterin, in zijn iPod geplugd; er steken witte kabeltjes uit zijn oren alsof er in zijn hoofd een paar draadjes los zijn geraakt. Wat waarschijnlijk het geval is.

‘Weet je wat ik denk?’ zegt Tony, ook al weet hij dat Neil niet luistert. ‘Ik denk dat dit compleet van de pot gerukt is. Verspilde tijd. En moeite.’

Hij zet de ruitenwissers aan; de bladen piepen eenmaal over het glas en vegen de motregenspikkels weg. Typisch klote-Aberdeen: altijd die verdomde regen. Ook nog zo koud als een nonnentiet. In Newcastle was het warmer, ja, en daar sneeuwde het.

Het passagiersportier gaat open en Julie klimt naar binnen, haar blonde haar helemaal gekruld door de regen. Een meter vijfenzestig Zuid-Engels, in spijkerbroek, cowboylaarzen en een zwart leren jasje. ‘Me gemist?’ Ze dumpt een witte boodschappentas op de armleuning tussen de zware leren stoelen, diept een borstel uit die enorme handtas van haar op en probeert het beest te temmen.

Tony kijkt in de achteruitkijkspiegel en ziet zo’n parkeerwachter chagrijnig langs de rij auto’s in de regen lopen. ‘Gelukt?’

Julie wijst naar de tas. ‘Kip Rogan Josh, balti-lam, koningsgarnalenkorma voor het mietje achterin…’

Neil steekt zijn middelvinger naar haar op. Hij luistert dus toch wel. ‘… drie pilafrijst, en twee naanbroden. Een met knoflook, een met kaas.’

Tony kreunt. ‘Niet wéér curry.’ Geen wonder dat hij last heeft van zijn darmen. ‘Hoe zit het met Danby?’

Julies gezicht versombert, waardoor het veel minder knap wordt. ‘Die verdomde Sacro wou niet met me praten. Zei dat alles wat met Richard Knox te maken had strikt beperkt toegankelijke info was.’

Neil buigt zich voorover, steekt zijn grote hoofd tussen de stoelen. Hij is weer met zijn haar bezig geweest, zodat hij op een grijzende Noord-Engelse Elvis lijkt, alleen met een veel grotere neus. ‘Wat voor kutnaam is “Sacro” trouwens?’

‘Breek me de bek niet open…’ Ze rommelt in de plastic tas en rukt een homp vettige naan los. ‘Wie heeft er honger?’

‘Ikke.’

Ze overhandigt de homp aan Neil, terwijl Tony de auto in beweging brengt voordat die parkeercontroleur dichtbij genoeg komt om notitie van hun nummerbord te nemen. ‘Waarom heb je niet een van die legitimatiekaarten van je laten zien?’

‘Schat, er is geen sprake van dat ik een stel flikkerse Schotten laat weten dat ik vragen aan het stellen ben. Het is niet de bedoeling dat ook maar iemand erachter komt dat ik hier ben. Kun je je de strontstorm voorstellen als de politie van Northumbria er lucht van krijgt?’

Neil knikt. ‘Punt.’

‘Ik ben dus naar binnen gegaan als Jocelyn Bygraves, maatschappelijk werkster.’ Ze laat een exemplaar van de verzameling valse identiteitsbewijzen uit haar handtas zien. ‘Ik dacht dat er iets meer solidariteit onder linkse boomknuffelaars zou bestaan, jij niet?’

‘Nee, vertrouw nooit een maatschappelijk werker.’ Neil pakt nog een homp brood en zegt met volle mond: ‘Wat gaan we dan met Danby doen?’

Julie fronst even. ‘Die dikke klootzak moet hier ergens in de buurt zitten, toch? Hotel, B&B, zoiets?’

‘Geen schijn van kans.’ Tony laat de rem langzaam los en rijdt in zijn vrij naar de stoplichten. ‘Heb je enig idee hoeveel B&B’s er in Aberdeen zijn? Duizenden. Voor al die eikels die hierheen komen om in de olie te werken, niet dan?’

Neil knikt opnieuw. ‘Punt.’

Verdomd juist – punt. ‘Wat zegt Knox erover?’

Julie trekt het deksel van een plastic bakje, zodat de auto met de rijke geur van Indiase kruiden wordt gevuld. ‘Zegt dat hij niet weet waar Danby logeert.’

‘Wat, dus wij moeten de hele stad doorscharrelen, omdat die bejaardenverkrachtende klootzak zich niet aan de afspraak kan houden?’ Neil likte het vet van zijn vingertoppen. ‘Dat is verdomme het toppunt.’

‘Het is zoals het is, liefje. Als jij Danby was, zou je dan iemand als Knox vertellen waar je logeerde?’

‘Punt.’

‘Hoe dan ook, hoofdcommissaris Danby moet vroeg of laat in de plaatselijke woutenkit opdagen.’

Neil lacht. ‘Wil je het hoofdbureau in de gaten houden?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Waarom niet? Dat stelletje Schotten zal het niet merken, toch? Die zijn te druk bezig met schapen neuken, of wat ze daar ook doen.’

‘Alleen omdat ze Schotten zijn, wil het nog niet zeggen dat ze idioten zijn. Ze zullen een verdomd enorme Range Rover die een week voor de voordeur geparkeerd staat wel in de smiezen krijgen.’

Julie draait zich in haar stoel om. ‘Wil je het gewoon opgeven? Omkeren en met lege handen naar huis gaan? Klinkt dat als een beter idee in je oren?’

O god, daar gaan we.

‘Dat zeg ik niet, het is…’

‘Heb je enig idee wat de baas ons zou aandoen?’

‘Ja, maar…’

‘Maar wát, lieverd?’

Neil houdt meteen zijn mond. Ze weten allemaal wat die toon betekent: die vrolijke, alles-is-rozengeur-en-maneschijn-toon die Julie altijd gebruikt voordat ze als een rottweiler aan de acid losbarst.

Tony houdt zijn ogen recht vooruit op de weg gericht.

Nooit mee bemoeien.

‘Nou?’

Neil schraapt zijn keel. ‘Klinkt als een plan.’

‘Goed zo, jongen, ik wist dat je verstandig zou worden.’ Ze rukt nog een handvol naan uit de tas en geeft die tussen de stoelen naar achteren door. ‘We houden de woutenkit in de gaten, we volgen Danby naar huis en daarna slaan we hem verrot totdat hij praat. Fluitje van een cent.’

‘Hmm.’ De kadaverhondgeleidster trok haar neus op en staarde naar het bouwterrein. ‘Zal veel moeilijker worden met al die rijp en dat ijs.’ Agent Fiona Martin trok haar haar uit haar gezicht naar achteren en maakte het met een elastisch dingetje vast, zodat er een kiekeboe-lok op haar voorhoofd achterbleef. Ze draaide zich om en wriemelde haar vingers door het metalen net dat de twee voorstoelen van de achterruimte van het busje scheidde. ‘Hé Slaapvis, klaar om er tegenaan te gaan?’

De enorme gele labrador richtte zijn kop op van het wollen hondenbed en likte haar vingers. Daarna gaapte hij en rekte zich uit, gevolgd door een bijna onhoorbaar Pfffffffffrrrrrp.

‘Hoe heet hij?’ Logan stopte, trok zijn neus op. ‘O… Jezus!’ Het rook als een rotte haring die in een ranzige luier was gewikkeld. ‘God! Ai, je kunt het próéven!’

Hij morrelde aan de portierklink en klauterde naar buiten, de koude ochtend in, waar hij diep ademhaalde.

Agent Martin staarde vanaf de bestuurdersstoel naar hem. ‘Kleerkast. En het is niet zijn schuld dat hij een gevoelige maag heeft.’

Logan deinsde nog een paar extra stappen achteruit; onder zijn voeten knerpte bevroren modder. ‘Wat heb je hem te vreten gegeven?’

De agent klom naar buiten, kuierde naar de achterkant van het smerige busje – op de zijkant stond het embleem van de politie van Strathclyde – en deed de dubbele deuren open. ‘Ja, alsof jouw scheten naar lotusbloesem en aardbeien ruiken.’ Ze rammelde met een slipketting. ‘Vooruit, jij.’

De voorkant van de labrador veerde omhoog; zijn geboobytrapte kont lag nog met bonkende staart in het hondenbed.

‘Wie is er een slimme jongen? Wie is er een slimme jongen? Jij, hè?’ Agent Martin wreef over de oren van de hond, zodat de huid van de ene kant naar de andere schoof, alsof die niet goed aan zijn kop vastzat. ‘Ja, dat ben je!’ Ze schoof de ketting over Kleerkasts kop en klipte er een dikke rode leren riem aan vast.

De hond sprong naar buiten, de sneeuw in, en draaide zijn geleidster in een volledige cirkel rond, voordat hij zijn neus in de sneeuw begroef en snuffelende geluiden maakte.

Indrukwekkend. ‘Heeft hij al iets opgespeurd?’

Agent Martin staarde Logan aan en sloeg vervolgens de achterdeuren van het busje dicht. Deed ze op slot. ‘Hij heeft het grootste deel van de ochtend achter in een busje opgesloten gezeten, hij zoekt een plek om te plassen.’

Kleerkast hield op met snuffelen en trok zijn poot omhoog tegen de achterband van het busje, zodat er een stoomwolkje ontstond.

Agent Martin keek naar het bouwterrein. ‘Zijn wij hier alleen?’

‘Geloof me: als we iets vinden, zul je de TR met een stok van je af moeten slaan.’

Ze stak haar vrije hand in haar zak, terwijl Kleerkast met zijn vooren achterpoten aan de ruwe grond krabde. ‘Ik kan niet geloven dat je ze nog steeds TR noemt. De brigadier had gelijk, het zijn de verdomde middeleeuwen hier.’ Ze grijnsde. ‘Schapen neuken tast je hersens aan, hè?’

‘Zijn het allemaal brutale vlegels waar je vandaan komt, agent?’

‘Zo’n beetje.’ Ze gaf een rukje aan Kleerkasts riem. ‘Kom op, Kwijlbek, tijd om aan het werk te gaan.’

Het was alsof iemand een schakelaar in de kop van de hond had omgedraaid: plotse onbeweeglijkheid, oren gespitst.

‘Hoe dan ook…’ Logan volgde haar naar de halvemaanvormige rij deels gebouwde huizen. ‘… als je ze CSI noemt, klinkt het als pretentieuze veramerikaanste tv-flauwekul. Ik bedoel, heb je ooit naar die serie gekeken?’

‘Als het geen EastEnders, Coronation Street of Strictly Come Dancing is, wil ik er niks van weten.’

Ze begonnen aan het verste eind van de straat, waar de huizen nog slechts betonnen funderingen waren. Agent Martin liep achter Kleerkast aan, die met zijn neus over de bevroren grond langs de randen van de enorme plaat ging.

‘Kan hij echt helemaal door beton heen een lijk ruiken?’

Martin keek niet op. ‘Iedereen die je vertelt dat ze dat kunnen lult uit zijn nek – de meeste lijken zijn niet ín beton begraven, maar erónder. Wat hij ruikt zijn de vloeistoffen die uit het lijk in de grond lekken. Dat sijpelt omhoog naar de plek waar het beton de aarde raakt, en daar zijn Kees het kadaver, Bob de dooie, Sam de stijve…’

Ze liepen naar de volgende serie funderingen. ‘Als hij dat kan ruiken, waarom stikt hij dan niet in zijn eigen scheten?’

‘Hoe lang is je loodgieter al vermist?’

‘Elektricien. En hij is maandag verdwenen.’

Ze liet Kleerkast zijn karwei afmaken en wees vervolgens de weg door de gegroefde modder naar het volgende pand in wording. ‘Vier dagen? Je vraagt niet veel, hè? Als het zo koud is, gaat de ontbinding langzamer. Waarschijnlijk is er niet genoeg rotting te bespeuren. Geen lekkernij: niks om te snuffelen.’

Er strekte zich een rij betonnen rechthoeken voor hen uit, elk met korte stukken buis die uit het grijze oppervlak staken en met blauw plastic waren afgedekt.

Verderop begonnen de percelen echt op huizen te lijken, houtskeletten met blauwe plastic bekleding die tussen de stutten was gespannen.

Agent Martin kauwde op haar onderlip en keek naar de bevroren aarde. ‘Misschien moeten we over een paar weken terugkomen, om te zien of je vermiste elektricien al een beetje verrot is. Vier dagen is gewoon niet lang genoeg.’

Tot zover dus het almachtige vermogen van de kadaverhond.

Logan vormde zijn handen tot een kom, blies en vulde ze met damp. ‘Doe gewoon je best, oké?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Wat kan het ook verdommen, we zijn hier toch.’ Ze liep naar de volgende serie funderingen toen Logans telefoon afging. Hij haalde hem tevoorschijn en tuurde naar het scherm.

Als het Steel maar niet is, als het Steel maar niet is… Dat was niet zo. Het was zelfs nog erger.

Hij nam op. ‘McRae.’

LoganDaveGoulding.’ Zo uitgesproken, in een vlak Liverpools accent, alsof het allemaal één woord was. ‘Wat is er loos? Heb je vertraging?

Logan keek op zijn horloge. Klote. ‘Sorry, er is iets tussengekomen.’ Wat maar gedeeltelijk waar was – voor het grootste deel was hij zijn afspraak glad vergeten.

Er viel een korte stilte, alsof de psycholoog probeerde te beslissen of hij hem zou geloven of niet. ‘Heb je nu even?

Logan keek hoe de kadaverhond en de geleidster al snuffelend om de volgende serie funderingen heen gingen en hij overwoog te liegen. Wat kon het ook verdommen. ‘Ik heb die droom weer gehad.’

‘Welke: reuzenhagedissen, of de pratende haai die al je kleren steelt?’

‘Afgehakte hoofden.’ Logan hoorde zijn eigen stem echoën. Dr. Goulding had hem vast op de versterker gezet.

‘Juist…’ Korte stilte. ‘Die hebben we al een poosje niet gehad.’

Logan kon horen dat hij iets opkrabbelde.

‘Weet je, ik heb een terugkerende nachtmerrie waarin alle mensen in kikkers veranderen, en alle kikkers veranderen in mensen. En de mensen vergeten dat ze eerst kikkers waren, en de kikkers vergeten dat ze ooit iets anders waren. En ik ben de enige die het weet. Ik leef, omringd door reptielen…’

Logan wist niet wat hij daarop moest zeggen. ‘Eh, heb je een kans gekregen om naar de analysematrix voor Richard Knox te kijken?’

‘Weet je, het feit dat je de droom over afgehakte hoofden een poosje niet hebt gehad betekent waarschijnlijk dat er in je psyche iets zit wat onopgelost is. Is er iets wat je stress bezorgt?’

Logan wreef met zijn hand over zijn gekneusde gezicht. ‘Alles bezorgt me verdomme stress. Iederéén bezorgt me stress. Het is alsof ze een wedstrijd houden om te zien wie mij het meest pissig kan maken.’

‘Hmm…’ Meer gekrabbel. ‘Heb je je ademhalingsoefeningen gedaan?’

‘Natuurlijk.’ Wat een leugen was.

‘Knox lijkt me nogal een tegenstrijdig karakter.’

‘Je meent het.’

‘Hij heeft een diepgeworteld religieus geloofssysteem dat in volledige tegenspraak met zijn psycho-seksuele landschap moet zijn.’

Logan keek hoe Kleerkast zijn geleidster naar het volgende perceel meesleurde. ‘Denk je niet dat dat hele godsdienstige gedoe alleen maar een façade is?’

‘Ik zie niet in wat hij daarmee zou winnen. Om eerlijk te zijn, maak ik me meer zorgen dat hij op stap is gegaan en een almachtige onzichtbare vriend heeft gevonden.’ Er viel een korte stilte. ‘Wie bezorgt jou de meeste stress?’

‘Die verrekte inspecteur Steel. Ze heeft zich in het hoofd gehaald dat ik een verkeerde houding heb. Dat ik te cynisch ben. Dat ik te veel drink.’

Stilte.

Logan keek nors. ‘Wat?’

‘En hoe voel je je daaronder?’

‘Gestrest. Weet je nog? Dat was het punt van de…’

‘Drink je te veel?’

‘Nee! Oké, ik neem af en toe een glaasje wijn, maar…’

‘Misschien ben je kwaad op haar omdat je vindt dat ze gelijk heeft.’

‘Ze heeft géén gelijk!’

‘Nou, we kunnen daar tijdens je volgende sessie altijd verder over praten.’ Er klonk een klik en de lijn werd veel duidelijker – Goulding had hem vast weer van de versterker gehaald. ‘Het punt met religieus geobsedeerden – ik bedoel de echte volwaardige heb-je-Jezus-in-je-leven-toegelaten-neuroten – is dat ze vaak een geloofssysteem aanhangen dat hun levensstijlkeuzes rechtvaardigt. Homofobie, misogynie, buitensluiting. Als Knox zich aansluit is dat, gezien zijn verleden… nou, laten we het “verontrustend” noemen.’

‘Ik bedoel, ik word toch niet wakker met de wil om me te bezatten? Ik heb alleen de laatste tijd onder veel druk gestaan.’

‘Ik denk dat er een zeer reële kans is dat hij weer gaat zondigen en eerder vroeg dan laat.’

‘Het is niet zo dat ik een alcoholist of zo ben.’

‘Kun jij me binnenloodsen om hem te spreken?’

‘Wat? O, eh… mogelijk. Dat zal ik moeten natrekken.’

‘Goed. Nu moeten jij en ik een reguliere sessie organiseren. Ik heb op maandag een afzegging die jij kunt opvullen.’

‘Moet dat?’

‘Ja, twaalf uur ’s middags. En niet vergeten – ik moet Knox zo gauw mogelijk spreken.’ Nog een korte stilte. ‘En misschien zou het geen kwaad kunnen om te proberen een poosje van de drank af te blijven, oké? Dan word je misschien iets minder prikkelbaar.’

Logan hing op en ramde de telefoon weer in zijn zak. Liverpoolse eikel. Waarom moest iedereen maar doorzeiken over zijn drankgebruik? Oké, hij kroop net onder een gigantische kater vandaan, maar dat was zijn schuld toch niet? Met Knox moeten omgaan, Steel die hem het leven zuur maakte, Reuben in elkaar geslagen, het smeergeld… Genoeg om wie dan ook aan de drank te krijgen.

God, wat was het koud.

Stampvoetend speurde hij het bouwterrein af naar agent Martin en Kleerkast de Wonderhond. Het stel had bijna het eerste deels gebouwde huis bereikt – een kaal houtskelet dat zich in de koude grijze lucht verhief.

Logan kuierde erheen; zijn handen doortastten zijn zakken, op zoek naar een pakje sigaretten. Pas de tweede vandaag. Wat nogal een record was, gezien hoe beroerd…

‘Neem me niet kwalijk, wát precies denkt u dat u aan het doen bent?’ Het was de man van het bouwkantoor, niet Groot-en-Kaal, maar die andere: belachelijke gesnoeide baard, overgekamd haar verborgen onder een helderoranje helm.

Logan haalde het vel papier tevoorschijn dat ze onderweg bij het kantoor van de officier van justitie in Guild Street hadden opgehaald en bleef doorlopen. ‘Meneer…’

‘Dit is een privé-bouwproject. Ik zal u moeten vragen om te…’

‘Ik heb hier een bevel tot doorzoeking…’

‘… vertrekken, of moet ik de terreinbeveiliging roepen?’ De man viel stil, starend naar de handboeien die aan Logans wijsvinger bungelden.

‘Politie.’

Hij krulde zijn bovenlip. ‘Ik dacht dat u zei dat u een schuldeiser voor een soort van plaatselijke bookmakers was.’

De man dacht kennelijk dat Logan een idioot was. Meneer Grooten-Kaal had hem recht in de ogen gekeken en hem ‘agent’ genoemd. Ze wisten echt wel wie hij was.

‘Over “terreinbeveiliging” gesproken: waar is hij? Uw kale makker met de grote hond?’

‘Ik zie niet wat dat te maken heeft met…’

Logan zwaaide met het bevel naar hem. ‘Ik denk dat ik wel zal beslissen wat relevant is, vindt u niet, meneer…’

‘Joseph Brett, projectmanager.’ Hij stak zijn kin omhoog. ‘En mag ik vragen waarom u het precies nodig vindt om een volkomen legitiem…’

‘Let maar niet op mij.’ Agent Martin kloste voorbij, voortgesleept door een hijgende Kleerkast, en verdween vervolgens om de hoek. Bezig met een rondje om het terrein.

‘En u zegt dat u Steve Polmont sinds maandag niet hebt gezien?’ De wangen van de man verschoten roze, wat vloekte bij zijn oranje helm. ‘Ik heb niets van die strekking gezegd. Ik zei dat hij ervan werd verdacht elektrische benodigdheden te hebben gestolen en verdwenen was voordat wij contact met de politie konden opnemen.’

‘Juist…’ Logan draaide zich om en keek hoe de agent en de labrador zich naar het volgende huis in de rij werkten. De benedenverdieping was al voorzien van een huid van bleekgele baksteen, gedeeltelijk verborgen achter een web van steigers. Twee mannen in gevoerde overalls en met dikke wollen mutsen op waren bezig de volgende laag aan te leggen; uit hun met verf bespatte radio schalde Radio 2. ‘Groot bouwproject: vierhonderd huizen. Dat is veel geld.’

‘Het is…’

‘Natuurlijk is het niks vergeleken bij hoeveel uw baas opstrijkt uit drugs, woekeraars en prostituees, toch?’

De projectmanager staarde over de gegroefde modder. ‘Gaat deze kleine doorzoeking van u lang duren? Een bouwproject van deze omvang runt zichzelf niet.’

‘Misschien wilt u meneer McLennan vertellen dat het geen goed idee is om het territorium van iemand anders binnen te dringen. Om het te verbruien bij de plaatselijke gemeenschap.’ Logan stak zijn handen dieper in zijn zakken. ‘Aberdeen heeft geen schorem meer nodig, meneer Brett, wij hebben zelf al genoeg.’

De projectmanager zette zijn helm recht. ‘McLennan Homes is een bonafide bedrijf. Wij bouwen gezinswoningen, buurthuizen, bibliotheken. Wij handelen niet in drugs en beginnen geen bendeoorlogen. En iedereen die zegt dat we dat wel doen zal een rechtszaak aan de broek krijgen.’ Hij wierp Logan een kille glimlach toe. ‘Is dat duidelijk?’

Agent Martin verscheen aan de andere kant van het huis, zonder Kleerkast. Ze grijnsde naar hen. ‘Hij heeft iets gevonden!’

Logan haastte zich door de groeven in de vuilbruine aarde naar haar toe. De labrador lag naast de muur aan de achterkant van het pand.

Agent Martin bukte zich en kroelde weer aan de oren van de hond. ‘Wie is er een slimme jongen? Jij. Ja, dat ben je!’

Kleerkasts staart bonkte tegen de bevroren aarde.

‘Wel, wel.’ Logan draaide zich om en glimlachte naar de projectmanager. ‘Het lijkt erop dat we uw vermiste elektricien misschien toch nog gevonden hebben.’

‘Er is daar beslist iets.’ De forensisch onderzoeker zette zijn witte masker af, zodat er een grote peper-en-zoutkleurige snor en een gezicht als een uitgeknepen spons werden onthuld.

Ze hadden de spaanplaatvloer aan stukken moeten scheuren om bij het beton eronder te kunnen komen en de houten platen in gekartelde lagen tegen de muren gestapeld, zodat hij en zijn assistent de grondradar langzaam door het deels gebouwde huis rond konden rollen.

Logan tuurde naar het radarscherm. Het was een deinende mengeling van zwarte, donkerblauwe en groene kleuren, met een oranje en witte klodder in het midden. Als je je ogen samenkneep kon het bijna een lichaam zijn, dat opgerold op de zij lag. Of een inktvis. Of een radioactieve boze amoebe. ‘En als het niet zo is?’

Meneer Snor tikte op het scherm. ‘Hoofd hier, benen, en dat is een arm.’

Inspecteur Steel schoof Logan aan de kant. ‘Laat me kijken… Weet je dat zeker?’

De man haalde zijn schouders op. ‘Tachtig procent.’

‘Graaf maar op.’ Steel trok aan het kruis van haar forensisch pak. ‘Ik snap niet waarom we deze rotdingen moeten dragen, we lijken verdomme wel enorme albinosmurfen. Die arme donder is onder een meter beton begraven, wat zouden we in godsnaam moeten besmetten?’

‘Omdat, inspecteur,’ zei een stem vanuit de deuropening, ‘wij onze plaats delict niet behandelen alsof het de januari-uitverkoop bij Primark is.’

Dr. Isobel McAllister stapte vanaf de voordeur op het kale beton, met een roestvrijstalen koffertje in haar hand. Ze droeg hetzelfde witte papieren pak als alle anderen, maar op de een of andere manier wist ze het stijlvol te laten lijken. Ze knikte naar de besnorde forensische onderzoeker. ‘Waar is het?’

Met zijn vinger beschreef hij een ruw ovaal.

‘Ik begrijp het. En zijn we er zeker van dat de resten menselijk zijn?’

Meneer Snor haalde opnieuw zijn schouders op. ‘Kadaverhonden reageren op ontbindend vlees, dus kan het van alles zijn.’ Hij stampte met een gelaarsde voet op de grijze vloer. ‘Het kan een varken zijn, het kan een hert zijn, maar er ligt iets doods onder deze hele zwik.’

Steel keek hem dreigend aan. ‘Je zei tachtig procent!’

‘Ja, maar…’

‘Peter…’ Isobel zette haar metalen koffertje op de vloer en klikte het open. ‘… je moet me helpen het lichaam te markeren.’ Ze pakte een meetlint, een doos met wit krijt en iets wat op een zak vol tiencentstukken leek. Vervolgens zetten zij en meneer Snor een raster van vijftien bij vijftien centimeter in bleekblauw krijt uit boven de ruwe locatie van het lichaam, en markeerden ieder snijpunt met een van de glanzende zilveren munten. Toen dat gedaan was, gingen ze er voorzichtig met de grondradar overheen en maakte Isobel aantekeningen in een klein notitieboekje.

‘Het lichaam is…’ Ze pakte een wit krijtje uit de doos, las haar aantekeningen na en omlijnde een ineengedoken figuur bij haar voeten. ‘Hier.’ Isobel glimlachte ernaar. ‘Weet je, in al die tijd dat ik patholoog ben, heb ik nooit een bekrijt lichaam op een plaats delict gezien. Alsof je op de televisie bent, nietwaar?’

Steel boog zich voorover en fluisterde in Logans oor: ‘Ja, alleen veel saaier.’

Isobel koos een ander krijtje uit. ‘We moeten dus… hier snijden.’ Een zuivere rode rechthoek, nooit dichterbij dan dertig centimeter van welk punt dan ook op het lichaam.

De inspecteur schommelde heen en weer op haar hakken. ‘Goed, McRae, jij haalt even een paar drilboren en…’

‘Dat doe je niet!’ Isobel klapte haar koffertje weer dicht. ‘Ik wil niet hebben dat mijn plaats delict in een bouwterrein verandert.’

Steel wierp een blik op de aan stukken gereten vloer en het blootgestelde houtskelet van het deels gebouwde huis. ‘Ik wil geen spelbreker zijn…’

‘Je weet wel wat ik bedoel. Ik wil dat dit deel van de vloer wordt weggesneden en naar het mortuarium wordt gebracht. Daar creëren we een tweede plaats delict om de resten te onderzoeken.’

Logan keek naar de betonplaat. ‘Ik denk niet dat dat mogelijk zal zijn.’

De patholoog kneep haar ogen samen. ‘We hebben een veilige en steriele omgeving nodig, brigadier. Anders…’

‘Het weegt wel, nou, een halve ton?’

Meneer Snor streek met zijn hand over zijn borstelige snor. ‘Eigenlijk komt zoveel beton dichter in de buurt van twee en nog wat.’

‘Ongeveer drie keer zoveel als mijn auto. Kun je je voorstellen hoe we dat door de gang en in de hakruimte moeten krijgen?’

Isobel hield haar hoofd even schuin. ‘Akkoord. We hebben een tweede locatie nodig. Ergens waar een vorkheftruck kan komen. Stromend water. En koeling.’ Ze pakte haar metalen koffertje en stond op. ‘Ondertussen wil ik dat dit blok uit de fundering wordt gesnéden en niet gehakt.’