Jacob Vorhees keek omlaag naar de keukentafel en zei zacht, zonder enige aarzeling: 'Ik lag te slapen. Ik hoorde een geluid in Becky's kamer. Het klonk anders dan de geluiden die ik 's nachts wel eens vaker hoorde. Ik wist dat Kyle soms door haar raam naar binnen kwam en dat ze dan met elkaar naar bed gingen. Soms maakten ze daarbij geluiden. Dat waren mijn zaken niet, maar dit was anders. Ik ging mijn bed uit en liep door de gang naar Becky's kamer. Ik zag dat mijn vader naar binnen ging. Toen ik bij Becky's kamer was zag ik het. Becky lag op de grond. Kyle zat op haar. Hij had een mes en stak op haar in. Mijn moeder trok aan hem en probeerde hem tegen te houden. Kyle was door het dolle heen. Ik had iets moeten doen, maar ik stond daar maar. Toen Kyle klaar was met Becky, duwde hij mijn moeder van zich af en begon haar te steken. Toen kwam mijn vader binnen om Becky en mijn moeder te helpen. Kyle stond op en rende met het mes op mijn vader af. Ik ben weggerend.' 'Wat had je aan?' vroeg Mac.
'Wat ik aan had? Ik sliep in mijn kleren. Ik val vaak in slaap met mijn kleren nog aan.' 'Je schoenen ook?'
'Ik geloof het wel,' zei de jongen. 'Dat weel ik niet meer. Ik dacht alleen maar: hij komt achter me aan en dan ben ik de volgende die eraan gaat. Ik rende naar beneden, naar de garage, pakte mijn fiets en begon als een gek te trappen, weg van hier.' 'Je dacht er niet aan om naar een van de buren te gaan?' vroeg Mac. 'Hij zat me op de hielen, dat wist ik. Ik voelde het. Ik fietste alleen maar. Er zijn auto's langsgereden en een vrachtwagen. Ik denk dat ik op weg was naar het politiebureau of het benzinestation dat 24 uur open is, of het ziekenhuis. Toen hoorde ik hem achter me. Ik keek om. Ik reed de stoep op voor hij me aan kon rijden. Ik zat onder de schrammen en ben de struiken in gekropen. Ik hoorde dat Kyle achter me aan kwam. Toen zag ik het licht, Kyle's zaklamp. Ik kreeg het idiote idee om mijn kleren uit te trekken en ze langs de weg naar de stad neer te gooien, zodat hij zou denken dat ik daar naartoe gegaan was.'
'Waarom moest hij denken dat je je kleren had uitgedaan?' vroeg Mac.
'Ik weet het niet, ik kon niks anders bedenken. Maar het werkte. Daarna ben ik snel hiernaartoe teruggerend.' 'In je blootje,' zei Mac.
'Waarom heb je toen je terugkwam de politie niet gebeld?' 'Ik dacht dat Kyle misschien nog achter me aan zat,' zei hij. 'Ik deed mijn ogen dicht toen ik langs Becky's kamer kwam, ik wilde niet zien hoe zij en mijn moeder op het bed lagen. Ik rook het bloed. Ik klom in de ruimte boven mijn kast. Zelfs daar kon ik het bloed nog ruiken.'
'Kwam Kyle terug om je te zoeken?' 'Ja, ik heb hem gehoord.' 'Is hij in je kamer geweest?'
'Ja, ik hoorde hem daar rondlopen. Ik denk dat hij onder het bed heeft gekeken en ik weet dat hij mijn kast heeft opengemaakt en het licht heeft aangedaan. Ik heb pas gehuild toen hij weg was.' 'Waarom ben je niet uit de kast gekomen toen de politie kwam?' 'Ik was bang dat Kyle ervan zou horen en me alsnog zou komen vermoorden. Ik wilde me nog een paar dagen langer verstoppen en dan vluchten.'
De jongen beefde. Hij was bleek, zijn wangen waren grauw, hij was vies en zat onder de insectenbeten. Rufus zat naast hem. 'Hij vindt je aardig,' zei Mac.
Jacob keek naar beneden en stak zijn hand uit om de hond te aaien. 'Houd je van honden?' vroeg Mac.
'Van sommige wel,' zei de jongen. 'Maar voor andere ben ik bang.' 'Rufus is heel lief,' zei Mac. 'Dat zijn de meeste speurhonden.' 'Hij ruikt vies,' zei Jacob. 'Hij stinkt.'
'Ja, speurhonden stinken, vooral als ze nat zijn. Daarom zie je ze ook nooit in hondenshows. Ben je wel eens bij een hondenshow
geweest?'
'Ik heb er wel eens een op tv gezien.'
'Live is het beter,' zei Mac. 'Dan onderga je het met al je zintuigen. De trots, de training, de verzorging van de honden.' De jongen luisterde niet echt. Zijn hand lag op de kop van de hond, die zijn ogen genietend had gesloten onder de menselijke aanraking. Hij zou eerst iemand naar de wondjes van de jongen laten kijken en dan een afspraak met een psycholoog maken, hopelijk met Sheila Hellyer. 'Jacob,' zei hij. De jongen keek op.
'Heb je uit je hoofd geleerd wat je me zojuist verteld hebt?' De jongen antwoordde niet. Hij haalde zijn hand van de hondenkop en ging rechtop zitten. 'Het meeste was niet waar, hè?' vroeg Mac.
Er kwam geen antwoord van Jacob, die Mac even aankeek en toen snel zijn blik weer afwendde.
'Zo is het gegaan,' zei de jongen uiteindelijk, zonder overtuiging. Kan niet, dacht Mac, maar de jongen had al genoeg doorstaan. Hij moest eerst maar eens gewassen en verzorgd worden en dan zouden ze iemand zoeken die hem kon troosten. We pralen morgenochtend wel verder, dacht Mac, dan kijken we wel of we het kloppend kunnen krijgen.
Het was na middernacht.
Terwijl ze in haar flat op de ambulance zat te wachten, had Stella het bureau gebeld met het verzoek een patrouillewagen langs te sturen om haar met spoed op te pikken. Toen die aankwam, had ze de agent achter het stuur alleen het adres gegeven waar ze heen moes ten.
De achternaam van de politieman was Fannon. Toen Stella hem vertelde dat ze op weg waren naar St. Martine's, de kerk in Brooklyn, en dat er mogelijk een priester in gevaar verkeerde, had Fannon een serieuze poging gedaan de geluidsbarrière te doorbreken. Toen George Melvoy het gif had ingenomen, had Stella niet geaarzeld. Ze wist dat het giftigste ingrediënt terpentijn was. Ze had braakwortel in haar medicijnkastje, maar Stella wist dat braken bij een terpentijnvergiftiging niet gewenst was. In plaats daarvan had ze Melvoy slokjes water gegeven om het branden in zijn keel te verzachten.
Stella had de man van de stoel af geholpen. Hij had tegengestribbeld, maar was verzwakt en haalde moeizaam adem. De stuiptrekkingen werden intussen steeds heviger. Ze had Melvoy naar de badkamer geleid en hem op de grond voor de badkuip laten knielen. Melvoy had twee keer gekokhalsd, zich voorover gebogen en toen een dikke, groenige drab uitgebraakt die in de badkuip spetterde. Ze had zijn hoofd vastgehouden toen hij weer door pijnlijke stuipen gekweld werd, beroofd van waar hij het meeste belang aan hechtte: zijn waardigheid.
Toen de ambulance gearriveerd was, had Stella de hand van de man die haar had willen doden vastgehouden. De hand zat vol levervlekken en zijn gezicht oogde nu zo oud als hij ook werkelijk was. In het ziekenhuis zouden ze een slang via Melvoys neus naar zijn maag leiden om die leeg te pompen. Hij zou worden behandeld met actieve houtskool en endoscopisch onderzocht worden: een via zijn keel ingebracht cameraatje moest de ernst van de brandwonden aan zijn slokdarm en maag vaststellen. Hij zou aan een infuus worden gelegd en vocht toegediend krijgen. Ook als de behandeling effect zou hebben, zou hij een omvangrijke schade aan mond, keel en maag kunnen overhouden, daar zou hij nog weken flink last van kunnen hebben. Het kon zijn dat hij genas, maar hij zou ook nog over een maand pijnlijk aan zijn eind kunnen komen. Geen gemakkelijke dood.
Nu zat Stella tegenover Joshua in dezelfde ruimte van het CSI-hoofdkwartier waar ze eerder ook al hadden gezeten. Aiden was aan de slag gegaan met de inhoud van de draagtas en Flack zat in de kamer ernaast mee te luisteren; ze waren tot de conclusie gekomen dat Joshua waarschijnlijk meer zou zeggen als hij maar één persoon tegenover zich had. Stella had zich, na een kop dikke, smerig smakende koffie, als vrijwilliger opgeworpen.
Stella bedacht dat ze Melvoys kots nog uit haar badkuip moest poetsen. Dat kon nog wel eens een lastig klusje worden. En het zou
niet meevallen de zurige lucht weg te krijgen. Ze had wel erger gezien, was wel ergere dingen tegengekomen tijdens haar werk, maar nog nooit in haar eigen huis.
'Je gelooft me toch niet,' zei Joshua. 'Mijn geloof wordt op de proef gesteld.'
'Probeer het maar,' zei Stella.
Joshua zag er moe uit. Hij zat voorovergebogen, zijn handen gevouwen. Hij droeg zwarte Dockers, een grijze polo en sneakers. Hij zuchtte diep en zei: 'Die priester heeft Glick en Besser vermoord.' 'Waarom?'
'Omdat ze joden waren,' zei Joshua. 'Dat was genoeg.' 'Waarom de kogels en de kruisiging?'
Joshua schudde het hoofd. 'Antisemieten martelen en kruisigen de joden al meer dan tweeduizend jaar. Jesjoea was slechts een van de duizenden joden die aan het kruis eindigden.' 'Hoe weet je dat hij Glick en Besser heeft vermoord?' 'Ik kreeg een telefoontje,' zei Joshua. 'Een man met een zwaar Spaans accent zei dat hij iets had gevonden, maar niet naar de politie durfde te gaan. Hij vertelde me waar het lag en zei dat hij dacht dat de priester van zijn kerk een moordenaar was. Hij huilde. Toen ik probeerde door te vragen, hing hij op.'
Hij tilde zijn hoofd op en keek Stella aan. 'Je gelooft me niet,' zei hij.
'Ga door,' zei Stella.
'Ik ben naar de kerk gegaan,' zei Joshua. 'Ik ben naar het altaar gelopen en daar lag het, achter het beeld van Jesjoea.' 'De tas,' zei Stella.
'Ja.'
'En je had die daar niet al eerder neergelegd?' 'Nee.'
'Je had het pistool in je hand toen wc binnenkwamen,' zei Stella. 'Wilde je pater Wosak doodschieten?'
'Ik wilde voorkomen dat hij nog meer joden zou ombrengen.' 'Dat is geen antwoord,' zei Stella.
'Ik weet niet wal ik gedaan zou hebben, maar dat doet er ook niet meer toe. Jullie kwamen binnen. Nu zit ik hier en geloof je me niet.'
Aiden deed de deur open en knikte Stella toe, die opstond. Flack kwam de kamer in om het verhoor over te nemen. Op de gang zei Aiden: 'Ik heb nog geen tijd gehad om alles grondig te onderzoeken, maar ik kan je al wel vertellen dat de hamer uit de tas waarschijnlijk dezelfde is als die waarmee de twee slachtoffers gekruisigd zijn. Ik heb sporen van ijzeroxide op de kop gevonden. Dat is afkomstig van de nagels die gebruikt zijn voor de kruisigingen. De enige vingerafdrukken op de steel zijn die van Joshua.' 'Maar?' zei Stella, die aan Aidens gezicht zag dat ze nog meer te vertellen had.
'Joshua's vingerafdrukken staan op twee van de nagels en op het pistool,' zei Aiden. 'Geen andere afdrukken. Op de andere twee nagels staan helemaal geen afdrukken.'
'Zou hij handschoenen aan gehad kunnen hebben?' opperde Stella. 'Maar waarom zou hij de nagels in de kerk dan wel met zijn blote banden hebben aangeraakt? Waarom heeft hij de hamer dan met blote handen vastgepakt? Er zitten geen handschoenen in zijn zak of in de tas. En het zijn ook niet de goede soort nagels, ze zijn niet geslepen, ze zijn bijna bot. Die door een hand heen de grond inslaan is bijna onmogelijk.'
'Dus misschien vertelt Joshua wel de waarheid,' zei Stella. 'Dat zou betekenen dat iemand hem de schuld in de schoenen probeert te schuiven.'
'Wat ons nog niets zegt over het waarom daarvan,' zei Aiden. 'Ik ga weer terug naar de draagtas.'
En ik, dacht Stella, ga op zoek naar een man met een zwaar Spaans accent. Ze had het gevoel dat het geen echt accent geweest was. Ze had ook het gevoel dat de man zelf niet bestond. Joshua had een lange nacht in de gevangenis voor de boeg.
Om twee uur 's nachts schoot Danny Messer in het donker van zijn slaapkamer wakker, kwam drijfnat van het zweet overeind en graaide op het nachtkastje naar zijn bril.
Er was iets anders dan anders. Hij klikte het lampje aan en keek naar zijn handen. De tremor was verdwenen. Zijn eerste reactie was opluchting. Die werd bijna meteen gevolgd door angst, angst dat de tremor terug zou komen.
Het was hem nu duidelijk, en misschien had hij het altijd wel geweten: zijn opa en vader waren bij de politie gegaan om de confrontatie met hun angst aan te gaan. Ze waren goed, eerlijk, vaak onderscheiden en werden hogelijk gerespecteerd. En niemand had er ooit aan getwijfeld dat Danny bij de politie zou gaan. Dat had vastgestaan. Danny had dat begrepen. Hij had de angst erkend en nu zat hij zich in bed af te vragen of hij voor de technische recherche gekozen had omdat het werk relatief veilig was, maar hem toch in staat stelde de familietraditie voort te zetten. Maakten de straatgevechten waar hij zo vaak in verzeild was geraakt toen hij opgroeide, de drugsdealers die hij getrotseerd had, de straatbendes die hij niet uit de weg was gegaan en soms zelfs had opgezocht, onderdeel uit van een patroon waarmee hij zijn angsten tegemoet was getreden? Op dit punt deed het er niet meer toe. Hij was wie hij was en hij was verslingerd aan en gefascineerd door zijn werk. Hij vroeg zich af of hij dit alles ook aan Sheila Hellyer zou vertellen. Waarschijnlijk wel.
Hij stond op, liep naar zijn computer en drukte op een toets, waardoor het verslag van de moord op het gezin Vorhees tevoorschijn kwam dat hij voor Mac geschreven had. Hij las het aandachtig door en probeerde grip te krijgen op wat hij zag, waarna zich een theorie begon te vormen. Morgenochtend zou hij zijn gedachten met Mac delen. Morgenochtend zou hij erachter komen dat Mac tot dezelfde conclusie was gekomen als hij.
Kyle Shelton had het gezin niet vermoord. Ze zonden terug moeten naar de computer om een nieuw virtueel scenario vorm te geven. Danny zette zijn computer in de slaapstand, liep naar de keuken voor een flesje water en ging terug naar bed. Het flesje zette hij op zijn nachtkastje. Hij controleerde zijn handen nog eens om te zien of ze echt niet trilden, legde zijn bril op het kastje en deed het licht uit. Hij viel bijna direct in slaap. Het was 2.15 uur.
Stella bewoog en werd wakker. Ze stond op uit de stoel en liep naar het ziekenhuisbed.
Er viel een beetje licht langs de deur naar de badkamer, die op een kier stond. Ze zag het gezicht van George Melvoy met de eraan vastgemaakte slangetjes, hoorde hem ademhalen. Het was een oppervlakkige ademhaling die pijnlijk schurend schraapte. Maar de monitor waarop zich een landschap van in groen licht getekende bergen aftekende, liet zien dat zijn vitale functies stabiel waren. De man was sterk.
Stella liet haar vingers door haar haar glijden en raakte Melvoys arm even aan. Ze mocht deze man wel, die geprobeerd had haar te doden. De volgende ochtend zou ze hem vertellen dat hij bijna zeker iemands leven had gered. Ze wist alleen nog niet zeker wiens leven dat was.
Ze vond de ironie ervan wel mooi. Omdat deze man haar had gestalkt, plannen maakte om haar te doden, had hij iets gezien wat ertoe geleid had dat er een leven was gered.
Ze wist niet waar ze het ooit gelezen of gehoord had, maar de woorden schoten haar opeens weer te binnen. Het was een soort antigebed: Heer, als u me de kleine streken vergeeft die ik u wel eens geflikt heb, vergeef ik u die grote die u mij geflikt heeft. Gerustgesteld over Melvoy ging Stella weer in de stoel met de aluminium leuningen zitten. De stoel was niet voor een comfortabele zit, maar voor korte ziekenbezoekjes bedoeld. Voor het bezoek aan stervenden waren comfortabeler stoelen beschikbaar. Joshua was in de kerk ingestort en pater Wosak had een arm om hem heen geslagen en de man getroost. Morgenochtend zouden ze Flack het voortouw laten nemen tijdens het verhoor van Joshua. Stella zou er als toehoorder bij gaan zitten.
Voor ze het ziekenhuis verliet, wilde ze Melvoy nog spreken. Ze had besloten het niet met hem over Matthew Heath te hebben - als Stella al had bijgedragen aan zijn zelfmoord, was die bijdrage uiterst klein geweest. Het ging er niet om dat hij niet tegen Stella opgewassen was geweest; de wereld was Matthew Heath teveel geworden. Dat zag ze nu in. Misschien had ze daar al signalen van moeten zien toen de jongen plichtsgetrouw, maar zonder dat hij in zijn functie leek te groeien, de dagen had volgemaakt. Maar daar zou ze het met George Melvoy niet over hebben.
* * *
Op de klok die hij door het raam van een café aan de overkant zag hangen, was het 2.37 uur.
Kyle Shelton zat voor het raam en keek naar de klok en de paar nachtelijke voorbijgangers die langs de schaars verlichte etalages van de winkels liepen. Een lachend jong stel kwam arm in arm voorbij. Hij dacht aan Becky en sloot zijn ogen. Verder liepen er drie jonge mannen die met elkaar fluisterden en gevaar uitstraalden. Kyle voelde het.
De airco in het raam naast dat waar hij voor zat, rammelde en stootte vlaagjes bijna koele lucht uit. De nachtelijke hitte drong door de ramen en muren naar binnen.
Hij wist niet meer wat hij van zijn plan dacht. Soms was hij van mening dat het voor zoiets geïmproviseerds helemaal niet slecht was. Op details kon het misgaan, maar over het geheel genomen zou het wel standhouden. Op andere momenten was hij er weer zeker van dat het een stom plan was geweest, dat die rechercheur Taylor bezig was speldenprikjes bewijs te verzamelen, geheimen van bloed en DNA, vingerafdrukken die hij over het hoofd had gezien. Zijn vriend Scott Shuman had gezegd dat Kyle wel een paar nachten in zijn flat mocht slapen. Scott was een beste vent die een groot risico nam door een voortvluchtige onderdak te bieden. Kyle had Scott — klein, met donkere onverzorgde krullen en iets aan de mollige kant - tijdens hun studie leren kennen. Ze waren bevriend geraakt. Scott was een goedbetaalde computerprogrammeur geworden voor een Indiaas bedrijf dat het heelal bestudeerde. Scott was niet getrouwd. Hoewel ze het er nooit over hadden, vermoedde Kyle dat zijn vriend homo was, maar dat voor zichzelf nog niet had toegegeven. Kyle kon het mis hebben; hij had al zo veel dingen fout ingeschat.
Midden in de nacht voelde Kyle het komen. Hij zou zichzelf toestaan te rouwen. Hij had ook eigenlijk geen keus. Hij voelde het gebeuren.
Kyle kon zich niet herinneren ooit zo gehuild te hebben als hij nu op het punt stond te doen; terwijl het verdriet om het verlies door
zijn lijf schokte, leek de mogelijkheid dat er een kwade kracht bestond die gedijde op en leefde van menselijk leed, hem uiterst waarschijnlijk. Hij huilde en dacht aan de woorden van Ovidius: 'Onderdrukt verdriet verstikt. Het woedt in de borst en wordt daardoor gedwongen zijn kracht te vermenigvuldigen.' De klok in het café stond nu op 2.49 uur.
Op Macs horloge was het 2.49 uur. Hij liet Rufus uit in het kleine parkje, vijf straten van zijn flat vandaan. Hij had de hond eigenlijk terug moeten brengen voor hij naar huis ging. Mac had al lang geleden erkend dat zijn enige emotionele zwakte zijn liefde voor honden was. Hij kon goed met ze omgaan, goed met ze werken en hij bewonderde ze. Hij wist ook dat hij er in de stad geen wilde hebben, niet met zijn baan.
Er was nog een eenzame figuur in het parkje, een man. Hij zat tegenover Mac op een houten bank en keek naar zijn mopshond die op korte pootjes door het gras en het zand waggelde. De man van ergens in de veertig of vijftig zag er moe uit. Zijn armen lagen over de rugleuning van de bank en zijn blik volgde Mac en Rufus vermoeid. Dit was Manhattan, midden in de nacht. Rufus en de mopshond liepen langzaam op elkaar af, besnuffelden elkaar en liepen toen door om zich weer met hun eigen zaken bezig te houden.
Rufus liep naar de man op de bank, snuffelde wat en haastte zich toen terug naar Mac, die hem over zijn kop aaide en fluisterde: 'Ik weet het.'
De man op de andere bank had iets bij zich wat Rufus had leren signaleren en rapporteren. Dat konden drugs zijn of een pistool. Ondanks de hitte droeg Mac een zomerjack waaronder zijn holster met het pistool zat.
Hij had besloten dat de man met de mopshond vrijwel zeker geen bedreiging vormde; het ging hier om een man met een hond. Mac dacht weer aan zijn vrouw, Claire. Zijn rouw verschilde niet zo veel van die van Kyle Shelton, alleen bracht hij hem niet onder woorden met citaten van filosofen.
Op net zo'n warme avond als deze waren ze in Chicago teruggekomen van een bruiloft van een nicht van Claire. Hij had te veel gedronken, maar was gelukkig geweest, verkwikt door haar nabijheid. Ze waren een eind gaan lopen in plaats van naar huis te gaan, hadden gepraat in plaats van geslapen, plannen gemaakt in plaats van toe te geven aan hun behoefte aan slaap. Het was een mooie nacht geweest. Een van de vele, waarvan er niet genoeg waren geweest.
Mac stond op. De man op de bank keek hoe hij vertrok, terwijl diens hond zijn kop tegen diens been duwde.
Over een paar uur zou hij Kyle Shelton vinden. Over een paar uur zou hij nog eens met Jacob Vorhees gaan praten. Over een paar uur zou het onderzoek naar de moord op het gezin Vorhees zijn afgerond, maar daarmee zou de nachtmerrie voor de jongen en de jonge man die zo graag filosofen citeerde, nog niet voorbij zijn. Mac keek op zijn horloge. 3.20 uur.
Het was 3.20 uur.
Sak Pyon keek naar de verlichte wijzers van de wekker op het nachtkastje. Hij sloeg het laken zachtjes terug, kwam langzaam overeind, stond op en sloop naar de badkamer. Hij wilde zijn slapende vrouw niet storen.
Zoiets was hem al minstens vijf jaar — en misschien wel langer — niet meer overkomen; hij sliep zonder wekker en werd elke dag vanzelf om 4.15 uur wakker. Hij waste zich, poetste zijn tanden, kamde zijn haar en verliet de flat zonder enig geluid te maken. Hij haalde koffie en een verse bosbessenmuffin voor hij naar zijn winkel ging. Omdat hij erg vroeg was en veel had om over na te denken, besloot Pyon naar zijn werk te lopen. De jonge politieman zou waarschijnlijk terugkomen vanwege de tekening die Pyon had gemaakt, en die niet van de man was die via zijn winkel naar achteren was gelopen en daarna hoogstwaarschijnlijk de vreemde joodse jongen in het pand naast het zijne had vermoord. Pas gisteravond, net voordat hij in slaap viel, had hij zich gerealiseerd dat hij het portret getekend had van een stand-upcomedian die hij wel eens in een televisieprogramma had gezien. De politieman zou vrijwel zeker vandaag terugkomen.
Pyon liep door de hitte die ook nu al, voor zonsopgang, drukkend was. In Korea had hij nooit last gehad van de zomerhitte, maar een kwart eeuw in New York had hem veranderd. Hij dacht aan de man die hij had moeten tekenen, over wie hij de politieman had moeten vertellen, maar Pyon dacht ook aan het moment dat de man zijn winkel was binnengekomen en naar de toonbank was gelopen. Hij had zich eroverheen gebogen, tot heel dicht bij Pyon, en op zachte toon en zonder met zijn ogen te knipperen gezegd: 'Ik heb je huisadres en het adres van je dochter in Hartford. Je kleindochter heet Anna. Ze is vijf.' Pyon had geknikt en was bang dat hij begreep wat de man bedoeld had.
'Ik ben hier vandaag niet geweest,' had de man gezegd. Als je iemand iets vertelt, de politie, je vrouw, je dochter, wie dan ook, vermoord ik je familie. Geloof je me?'
Pyon had de man geloofd. Zijn blik leek erg op die van de militie-officier die Pyons vader met een enkel schot in zijn hoofd gedood had; hij had hem doodkalm neergeschoten waar de hele familie bij stond. Pyon geloofde deze man.
En dus had hij gelogen tegen de agent en een tekening gemaakt van een televisieacteur wiens naam hij niet kende. Toen hij bijna bij zijn winkel in de nog steeds donkere straat was, overwoog Pyon even serieus om zijn winkel in alle stilte te verkopen aan een van de mensen die daar belangstelling voor had getoond. I lij kon alles verkopen, verhuizen... Nee, de man zou hem vinden. Hij zou in ieder geval weten waar hij zijn dochter Tina zou kunnen vinden, die met haar man en Pyons kleindochter in Hartford woonde. Hen zou de man zeker weten te vinden. Daar was geen twijfel aan. Het vreemdst aan het dreigement dat de man had geuit, bedacht Pyon, was wel dat het in vrijwel foutloos Koreaans werd uitgesproken.
Hij keek op zijn horloge toen hij het licht aandeed. Het was bijna 5.30 uur. Door het raam zag hij boven de gebouwen aan de overkant de dageraad aanbreken.
Om 5.30 uur sloeg de wekkerradio van Aiden Burn aan met het nieuws. Ze stond op. Om 6.30 uur had ze met Hawkes afgesproken. Hij had een berichtje op haar telefoon achtergelaten dat hij de lichamen van de twee dode mannen nog eens had onderzocht en was teruggekeerd naar de plaatsen delict. Hij had iets interessants gevonden.
Stella en Flack zouden Joshua deze ochtend nogmaals uitputtend aan de tand voelen, maar ze had zo haar twijfels over hem. Het bewijs leek in de richting van Arvin Bloom te wijzen, maar hem tegelijkertijd vrij te pleiten. In haar rapport had ze alles op een rijtje gezet. Alles, behalve de richting die haar intuïtie haar op leek te willen duwen.
Om zes uur was ze aangekleed, gedoucht en de deur uit.
Om zes uur werd Joshua in zijn cel gevonden door een bewaker die hem zijn ontbijt kwam brengen. Joshua zat stil op zijn brits en hield zijn handen, waar diepe sneden in zaten, voor zich uit. De deken was doordrenkt met bloed en op de grond had zich al een plasje gevormd. Joshua's gezicht was bleek.
De bewaker, die Michael Molton heette en er al tweeëntwintig dienstjaren op had zitten, zette het dienblad op de grond, riep om assistentie en zocht iets om het bloeden mee te stelpen. Pas toen Molton zich vooroverboog en het deel van de deken dat niet kletsnat van het bloed was tegen de wonden drukte, zag hij dat Joshuas blote voeten in een tweede plas bloed stonden. Ook in de voeten zaten diepe wonden, die leken op die in de handen. Op de grond naast het bed zag de bewaker een bloederig stuk roestig metaal ter grootte van een mobiele telefoon.
Molton dacht dat hij alles al gezien had, maar dit was nieuw voor hem. Terwijl de dag nog moest beginnen, bedacht hij. Het was zes over zes in de ochtend.