2
10/03/2011
‘Dus,’ zei Simon langzaam. Hij zat naar Charlie te kijken, die niet terugkeek. Ze staarde, zonder te zien, naar een programma op televisie en probeerde normaal te doen. Als iemand die geen geheim had. Het programma toonde celebrity’s die het leven in een Afrikaanse sloppenwijk meemaakten om snel weer naar hun grote huis in Hampstead te vliegen zodra de camera stopte met draaien.
‘Hoe bedoel je, dus?’ vroeg ze. Ze vond het vreselijk om dingen voor Simon te verzwijgen; in de loop der jaren had hij haar met succes geïndoctrineerd, zodat ze nu geloofde dat het zijn door God gegeven recht was om altijd alles te weten. Om hem af te leiden wees ze naar het scherm. ‘Kijk – vind je die leefomstandigheden nou zoveel slechter dan die van ons? Ik bedoel, ik weet wel dat ze dat zijn, maar… als we weer eens een dag vrij hebben, moeten we toch maar wat behang gaan kopen – of op z’n minst zo’n rolgeval en een emmer witte latex.’ Ze had er schoon genoeg van dat de muren van haar zitkamer allerlei vervaagde kleuren hadden die al jaren uit de mode waren: hier een gescheurde flard zeventigerjarenbehang, daar een veeg oud pleisterwerk. Het vloekende, rafelige collage-effect had iets weg van een psychedelische bergketen, en soms voelde het als een visuele marteling. ‘Je zit naar me te staren,’ zei ze tegen Simon.
Hij keek nadrukkelijk op zijn horloge. ‘Ik vroeg me af hoe laat we je zusje kunnen verwachten.’
‘Liv?’ Had Charlie zin om het te ontkennen? ‘Hoe wist je dat die kwam?’
‘Je bent gespannen en je kijkt steeds op je telefoon.’ Hij stond op. Fijn, dacht Charlie. Alweer zo’n prettig, ontspannen gesprek. ‘Blijkbaar verwacht je iets. Ik weet dat Liv vandaag in Spilling is, en ik weet dat je met haar hebt geluncht…’
‘Ze is laat,’ zei Charlie fronsend. ‘Ze had hier tussen halfnegen en negen uur moeten zijn.’
Simon trok de gordijnen open en leunde met zijn rug tegen het raam terwijl hij met zijn vingers op de vensterbank trommelde.
Als hij op de uitkijk stond voor Liv, stond hij met zijn gezicht de verkeerde kant op. Charlie wachtte af, en wist zeker dat haar zusje wel het laatste was waar hij aan dacht. Ze was dankbaar dat haar daardoor een tirade over ongepland bezoek bespaard bleef. Simon zag het morele verschil niet tussen een familielid dat even langskwam om dag te zeggen en een kopje thee te drinken en een horde mensen die met vlammende toortsen in de hand je voordeur intrapten met als doel je huis plat te branden.
‘Waarom heb je het haar vergeven?’ vroeg hij.
‘Wie, Liv?’
Hij knikte.
‘Ik heb het haar niet echt vergeven. Tenminste, dat heb ik nooit met zoveel woorden tegen haar gezegd. Het enige is… ik spreek wel gewoon weer met haar af.’ Charlie verstopte haar gezicht in de hals van haar favoriete slobbertrui. Die had ze in de loop der tijd zo uitgerekt dat je er waarschijnlijk met drie of vier hoofden tegelijk doorheen kon als je dicht genoeg bij elkaar ging staan. Vooral de col was ernstig aan het lubberen. Door de wol heen zei Charlie: ‘Er is nooit formeel absolutie geschonken.’
‘Het ene moment haat je haar omdat ze met Gibbs gaat, en het volgende moment spreek je haar weer elke dag alsof er niets aan de hand is. Terwijl ze het nog steeds met Gibbs doet. Zelfs haar aanstaande bruiloft met een andere man weerhoudt haar daar niet van.’
Charlie voelde haar borst en schouders verstijven. ‘Moeten we het hier nu echt over hebben?’ vroeg ze.
‘Gibbs is nog steeds getrouwd, we zijn nog steeds collega’s van hem. Liv dringt ons territorium binnen – zo zag jij dat tenminste toen het pas begon. Ze hebben nog steeds op onze trouwdag iets met elkaar gekregen, en zij heeft ons die dag nog altijd ontnomen door zelf in het middelpunt te gaan staan.’
‘Fijn dat je me daaraan herinnert. Als ze straks voor de deur staat, zal ik haar in haar gezicht tuffen, nou goed?’
‘Ik vroeg wat er is veranderd.’
‘Nou, eens even kijken. Gibbs is inmiddels de vader van een premature meisjestweeling, even schattig als kwetsbaar.’
Simon keek ongeduldig. ‘Je weet best wat ik bedoel. Gibbs is vorige maand pas vader geworden. Jij hebt Liv verleden jaar al vergeven.’
‘Helemaal niet.’ Charlie liep naar het raam, duwde hem aan de kant en trok de gordijnen dicht. ‘Pech voor haar als ze nu nog komt. Dan heeft ze haar kans gemist. Wat jij vergiffenis noemt, noem ik mijn kop in het zand steken door te doen alsof het verleden niet bestaat. En trouwens, het heden ook niet. Best sneu – waar een mens allemaal toe bereid is om haar zusje niet kwijt te raken.’
Simon pakte de afstandsbediening op. Hij zapte nog wat voor hij op de uitknop drukte. ‘Je geeft geen antwoord op mijn vraag,’ zei hij. ‘Ineens ben je bereid je kop in het zand te steken en er het beste van te maken met Liv ondanks haar misdragingen, terwijl je dat eerst niet was. Hoezo?’
‘Ik weet het niet.’
‘Jij niet, maar ik misschien wel.’ Hij klonk ingenomen met zichzelf, alsof hij de hele tijd al op zoek was naar haar onzekerheid. ‘Is het misschien omdat…’ Hij zweeg en begon naast haar in een kringetje te lopen, als een mechanisch speeltje waar de batterij bijna van op was. Zijn staat van opwinding begon altijd precies hetzelfde: nerveuze, onwillekeurige bewegingen die langzaam tot stilstand kwamen naarmate er meer energie naar zijn op volle toeren draaiende hersens ging.
‘Simon?’
‘Hm?’
‘Ben je nu aan het raden waarom ik weer met Liv praat?’
‘Nee. Het tegenovergestelde.’
‘Wat bedoel je daar nou –’
‘Sst.’
Charlie was er klaar mee. ‘Je marionet gaat nu naar de keuken om alcohol te nuttigen terwijl ze de vaatwasser uitruimt,’ zei ze. ‘Als je door wilt spelen, moet je je spelletje daar mee naartoe nemen.’
Simon was eerder bij de deur dan zij en gooide hem dicht, waardoor ze in de zitkamer gevangenzat. ‘Die vaatwasser kan wel even wachten,’ zei hij. ‘Heb je haar soms vergeven omdat het tot je doordrong dat jullie ouders er niet jonger op worden en dat Liv de enige familie is die je nog hebt als zij er straks niet meer zijn?’
‘Nee. Maar, nogmaals, fijn dat je me daaraan herinnert. Misschien gaan de relaties van Gibbs en Liv allebei wel stuk, en trouwen ze met elkaar, en dan word ik de geliefde tante van de premature tweeling. Of op zijn minst de redelijk te pruimen zus van die snol van een stiefmoeder van ze.’
‘Hou op met die geintjes. Nee? Dus dat is niet de reden waarom je haar hebt vergeven? Wat was dan wel de reden?’
‘Godsamme, Simon. Ik weet het niet.’
‘Was het soms omdat zij kanker heeft gehad toen ze jong was? Was je bang dat het weer terug zou komen als jij te streng voor haar was?’
‘Nee! Absoluut niet.’
‘Twee keer “nee”. Oké, dus: waarom heb je het haar dan wel vergeven?’
Een, twee, drie, vier… Het probleem was, je zou tot tien kunnen tellen, maar als je bij tien was, was je nog altijd getrouwd met Simon Waterhouse. ‘Zit er soms dementie bij jou in de familie?’ vroeg Charlie.
‘Ik weet dat ik de vraag steeds herhaal, maar denk eens goed na. Maak het jezelf niet zo gemakkelijk.’
‘Als ik het niet doe, wie dan wel? Jij in elk geval niet. Wat jou betreft hang ik mijn hele leven te bungelen aan jouw haakje. De dubbele bodem was niet zo bedoeld, trouwens.’
‘Denk eens heel goed na. Er moet een reden zijn, en diep vanbinnen moet jij weten wat die is, want anders…’ Hij zweeg. Beet op zijn lip. Hij had al meer gezegd dan hij van plan was.
‘Anders…’ Charlie concentreerde zich op het raden van het eind van zijn zin in plaats van op het antwoord op zijn vraag, want ze wist bijna zeker dat haar gevoelens voor Olivia hem niet wezenlijk interesseerden. Het zou te frustrerend zijn om haar hersens te pijnigen op zoek naar het juiste antwoord als hij het gevoelsmatige aspect van dat antwoord toch meteen terzijde zou schuiven. ‘Aha, ik snap het al,’ zei ze. ‘Dit gaat helemaal niet om mij en Liv. Dit gaat om een van jouw zaken. Laat me raden: er is iemand vermoord. En… iemand heeft bekend. Maar diegene beweert dat hij niet weet waarom hij het heeft gedaan. Jij dacht dat je het motief had gevonden, maar toen je dat opperde, ontkende die persoon – hij zei nee, dat was niet de reden. Jij denkt: als deze moordenaar weet waarom hij het niet heeft gedaan, moet hij automatisch weten waarom hij het wel heeft gedaan. Maar daar vergis je je in.’
‘Heeft je zus dat tegen je gezegd?’ vroeg Simon kwaad. ‘Wat heeft Gibbs haar verteld?’
‘Nee. Dat is allemaal mijn eigen werk,’ zei Charlie. ‘Ik heb Liv verboden om nog te praten over de zaken waar jij en Gibbs aan werken sinds ze zich er vorig jaar mee ging bemoeien. En daar houdt ze zich best netjes aan.’
‘Hoe weet je dan –’
‘Omdat ik met onzichtbare ketenen aan jou vastzit. Omdat ik alle onderdelen van mijn eigen brein die niet echt nodig zijn aan de kant heb geschoven om ruimte te maken voor een blinkend gouden replica van jouw brein, dat zo ongelofelijk superieur is aan het mijne.’
Simon fronste. ‘Wat bazel je?’
Charlie duwde hem aan de kant, deed de deur open en liep naar de keuken, die haar vanavond niet zozeer voorkwam als een ruimte in huis maar eerder als een wat ingewikkelde verpakking van een fles wodka. ‘Ik weet hoe jouw hersens werken, Simon. Dat dat je zo verbaast? Als een proefkonijn eenmaal doorheeft dat het een proefkonijn is, verras je het beestje niet meer zo snel. Wat? Wat denk je?’
‘Wil je het echt weten?’ Hij liep achter haar aan de keuken in: een nieuwe plek om haar klem te zetten, mocht ze het verkeerde zeggen. ‘Ik dacht: als je zelf geen vrouw bent, zou je eigenlijk nooit met een vrouw moeten praten.’
Charlie grijnsde. Ze nam een slok Smirnoff uit de fles. ‘Die is leuk,’ zei ze. ‘Je hebt geen idee hoe de meeste vrouwen praten, dus denk je dat ik representatief ben. Ik praat helemaal niet als een vrouw. Ik praat eerder als een…’ ze zocht even naar de juiste metafoor, ‘…een mishandelde discipel van een verwarde Messias.’ Ze giechelde toen ze Simons ontzetting zag. ‘En als ik de kans krijg, praat ik zoals jij, in de hoop dat je dan naar me luistert. Zoals nu. Wat je zegt, klopt niet: het is heel goed mogelijk dat je niet weet waarom je iets hebt gedaan terwijl je toch heel zeker weet dat het niet om reden X was.’
‘Dat geloof ik niet,’ zei Simon. ‘Je moet ergens, diep vanbinnen, een idee hebben.’ Hij sloeg met zijn vuist tegen zijn borst. ‘Hier ergens weet jij best waarom je Liv hebt vergeven. Als je dat niet wist, kon je ook niet zeggen dat het niet was om een van de redenen die ik heb aangedragen. Niet met zoveel zekerheid.’
‘Wel waar.’ Charlie zette de wodkafles neer en trok de vaatwasmachine open. ‘Denk eens terug aan iets dat je hebt gedaan terwijl je niet wist waarom.’ Na een lange stilte voegde ze eraan toe: ‘En zeg dan wat dat was.’
‘Ik heb het al op mezelf uitgeprobeerd en toen bleek dat ik gelijk had. Als ik niet weet waarom wel, dan weet ik ook niet waarom niet.’
‘Echt? Wat was dan het voorbeeld?’
Simon aarzelde. Er schoot hem natuurlijk niets te binnen waardoor hij hier nog onderuit kon. ‘Proust,’ zei hij uiteindelijk. ‘Waarom laat ik hem altijd zijn gang gaan? Waarom stap ik nooit naar Personeelszaken om hun te vertellen wat er speelt achter de deuren van de recherche? Dat zou ik eens moeten doen. Geen idee waarom ik het niet doe.’
‘Perfect.’ Charlie wreef in haar handen. ‘Kan het zijn omdat ze op Personeelszaken een Perzische kat houden en jij allergisch bent voor katten?’
Zelfs in gesprek met zijn vrouw, veilig in zijn eigen keuken, haatte Simon het onverwachte. Zijn mond vertrok tot een grimmige streep. ‘Je zit me expres te dwarsbomen.’
‘Net als jij, met je idee over de kanker van mijn zus? Dus ik geloof zogenaamd dat zij weer ziek kan worden doordat ik haar afwijs?’
Ze keek tevreden naar Simons ingehouden uitademen. Het was zijn beurt om tot tien te tellen. En als hij bij tien was, zou hij merken dat hij nog steeds met Charlie getrouwd was. ‘Ze hebben helemaal geen kat op Personeelszaken,’ zei hij. ‘En ik weet zeker dat ik geen kattenallergie heb. Je kunt niet beweren dat een bewezen onwaarheid –’
‘Ik heb alleen bewezen dat het mogelijk is, onder bepaalde omstandigheden, om te weten wat niet je motief is, zonder te weten wat het wel is. I rest my case. Zet deze eens even weg.’ Ze overhandigde Simon twee schone pastaborden, nog dampend van de vaatwasser. ‘Je hebt motieven die we zelf kennen, motieven die we niet zelf kennen en motieven die we niet hebben en die we, als we ermee geconfronteerd worden, herkennen als motieven die nooit de onze kunnen zijn, omdat zoiets nooit bij ons zou opkomen.’
‘Laten we zeggen dat jij iemand hebt vermoord, oké?’
‘Wil je eerst die borden wegzetten voor je afgeleid raakt en ze laat vallen?’
‘Je bekent.’
‘Ik beken,’ zei Charlie. ‘Ik heb het gedaan.’
‘Ik vraag je waarom. Je zegt dat je me dat niet kunt vertellen – dat je geen motief hebt. Je weet niet waarom. Je hebt het gewoon gedaan.’
‘Heb ik het met voorbedachten rade gedaan?’
‘Je zegt van niet. Het was een onbezonnen daad. Stel je voor dat ik een motief aandraag waarom je het misschien hebt gedaan. Als je dat motief zou erkennen, kreeg je een lichtere straf en met een beetje mazzel hoefde je helemaal niet naar de gevangenis.’
Charlie trok haar wenkbrauwen op. ‘O, bedoel je dat ene motief voor moord waar rechters en jury’s altijd zo mild over zijn?’
‘Een motief waardoor het geen moord meer is, maar een minder ernstig misdrijf. Misschien.’
‘Maar… het was niet mijn echte motief?’
Simon dacht na over haar vraag. ‘Of het was je echte motief en je doet net of het niet zo is, of het was niet je echte motief en je bent niet bereid te doen alsof om te voorkomen dat je moet zitten. In beide gevallen is de vraag: waarom?’
Charlie glimlachte. ‘Of…’ zei ze. Simon staarde haar vol verwachting aan. ‘Dit ga je niet leuk vinden,’ waarschuwde ze hem. ‘Het is even duivels als onwaarschijnlijk.’
‘Vertel op. Je weet wat ik vind van je Occam scheermes. Het meest voor de hand liggende antwoord is helemaal niet meestal het juiste antwoord. Duivels en onwaarschijnlijk komt heel vaak voor.’
‘Je zou je eigen theorie moeten lanceren. Dan kun je die de baard van Occam noemen. Maar goed, laten we ervan uitgaan dat die moordenaar van jou de helft korter achter de tralies hoeft als hij zijn werkelijke motief opbiecht, het motief dat jij hebt geopperd. Als hij wanhopig of pessimistisch is zou hij misschien toehappen. Maar als hij veel zelfvertrouwen heeft en goed kan liegen, kan het zijn dat hij zijn werkelijke motief ontkent en dat hij met zo weinig mogelijk overtuigingskracht beweert dat zijn misdrijf een loepzuivere moord was. Misschien is het wel juist zo onwaarschijnlijk omdat hij doet alsof hij geen idee heeft waarom hij het heeft gedaan.’
Simon zat te knikken. ‘Als hij blijft volhouden dat hij niet weet waarom, en ik verdenk hem ervan dat hij liegt, begin ik vanzelf te geloven dat hij de moordenaar niet kan zijn, dat hij iemand de hand boven het hoofd houdt. Dat is precies wat ik ook al dacht. Als ik een andere mogelijke dader vind, hoeft hij helemaal niet naar de gevangenis. Dan is hij niet schuldig aan het ernstige misdrijf in plaats van schuldig aan het minder ernstige.’
‘Simon, dat lijkt me sterk, dat het bij hem zou opkomen, dat hij het lef zou hebben om het erop te wagen. Hij moet weten dat er een andere mogelijke dader is, iemand met een motief en een gelegenheid. En dan nog, hij zou er hoe dan ook van uitgaan dat jij het niet kon bewijzen. Al het bewijs duidt op hem, de werkelijke moordenaar.’
Er werd aangebeld, en meteen nog een keer, dringender. ‘Ik moet toegeven, het is een geweldig idee,’ riep Charlie over haar schouder terwijl ze naar de voordeur liep. ‘Jammer genoeg is het mijn idee, en niet dat van jouw verdachte.’
‘Laat haar niet binnen!’ blafte Simon.
‘Schreeuw nog even wat harder, dan is ze weg voor ik bij de deur ben.’
De deurbel klonk nog eens. Charlie vloekte zachtjes terwijl ze opendeed. ‘Sorry, maar je hebt je kans gemist. Je zult een nieuwe afspraak moeten…’ Maken. Het laatste woord haalde het niet meer.
De vrouw die in de horizontale slagregen op de stoep stond, was niet Liv. Charlie wist niet wie het wel was, hoewel ze iets bekends had. Toch zou Charlie zweren dat ze dit gezicht nog nooit had gezien.
‘Bent u brigadier Charlie Zailer?’
‘Ja. Wie bent u?’
‘Mijn naam is Regan Murray.’
Die naam zegt me niets, het gezicht zegt me niets. Maar toch…
‘Ik ben op zoek naar rechercheur Simon Waterhouse. Die woont hier, dat weet ik.’
Alsof Charlie dat had willen ontkennen. ‘Simon,’ riep ze zonder haar blik af te wenden van hun bezoek. ‘Regan Murray wil je spreken.’ Ze hoefde zich in elk geval geen zorgen te maken om datgene waarover ze zich anders altijd zorgen maakte. Regan Murray was niet knap; dat zou geen mens over haar beweren. Ze had een streng gezicht voor een vrouw. Haar ogen waren te klein, haar voorhoofd veel te bol.
Ze had ongetwijfeld iets te maken met de Geen Idee Waarom Moordenaar. Charlie realiseerde zich dat ze ervan uitgegaan was dat deze hypothetische persoon een man was. Was Regan Murray soms de Geen Idee Waarom Moordenaar? Als ze nog niet gearresteerd of in staat van beschuldiging gesteld was…
‘Wie?’ vroeg Simon.
Dus dit was toch geen wrakstuk van zijn nieuwste zaak dat op hun stoep was aangespoeld. Trouwens, hoe wist juffrouw Murray ook Charlies naam, en hoe wist ze dat zij en Simon samenwoonden? En dan de toevallige timing: Liv, die zei dat ze zou komen, was niet komen opdagen, en deze vreemde vrouw wel. ‘Heeft mijn zusje u soms gestuurd?’ vroeg Charlie. Kwam de vrouw haar daarom zo bekend voor? Was ze soms een van Livs oude schoolvriendinnen?
Simon verscheen naast haar. ‘Ik ken geen enkele Regan Murray,’ zei hij tegen degene die voor hem stond.
‘Dit is wat ongemakkelijk. Mag ik binnenkomen?’
‘Als u ons daar geen goede reden voor geeft niet, nee,’ zei Charlie tegen haar.
‘En dan nog niet,’ zei Simon. ‘Ik ken u helemaal niet.
Moet je ons eens horen, dacht Charlie. Gastheer en gastvrouw van het jaar. Dat kreeg je ervan als je elke werkdag te maken had met gevaarlijke, onbetrouwbare mensen.
‘Jullie kennen mij wel,’ protesteerde Regan Murray en ze duwde de deur open toen Simon die dicht wilde doen. ‘Tenminste, jullie kennen mijn naam – althans, mijn vorige naam. Murray is de achternaam van mijn man, en die heb ik aangenomen toen we trouwden, en Regan… is niet de naam die ik bij mijn geboorte kreeg. Als jullie me binnenlaten zal ik het uitleggen.’
‘Ik denk dat het andersom moet,’ zei Charlie. ‘Je hebt een seconde of tien.’
De vrouw hield haar hand voor haar ogen om die tegen de regen te beschermen, zodat ze Simon beter aan kon kijken terwijl ze tegen hem sprak. ‘Nou goed,’ zei ze. ‘Ik ben Amanda Proust. De dochter van je baas.’