HOOFDSTUK VEERTIEN
De volgende ochtend zat ik weer beter in mijn vel. Ik ontbeet uitgebreid in een gelegenheid aan de overkant van het motel, eieren met spek op geroosterd roggebrood, met vers sinaasappelsap en drie koppen koffie. Ik liet mijn tank vullen, de olie nakijken, en ging toen weer op weg. Na Las Vegas was die rit door de woestijn een genot. Het land was schraal, de kleuren waren onopdringerig: een uiterst zachte lavendeltint die onder een fijn stoflaagje schuilging. De hemel was een donker, wolkenloos blauw, de bergruggen leken wel van fluweel, met donkergrijze rimpels in hun gezicht. Iets in al dat vooralsnog on-veroverde land trok mij aan, al die mijlen terrein zonder reclameborden. De bevolking was beperkt tot verscheidene soorten buidelratten en grond-eekhoorns, terwijl de rotsige kloven bevolkt werden door vossen en woestijn-lynxen. Bij de negentig kilometer per uur die ik reed kreeg ik geen dieren te zien, maar ik had zelfs in mijn slaap de boomkikvorsen gehoord en nu stelde ik mij in mijn voortrazende auto de kleipoelen voor, vol hagedissen en duizendpoten, schepseltjes die zich aan hun omgeving aanpasten onder meer door uiterst zuinig met vocht om te gaan en angstvallig de hete zon te mijden. In de woestijn heb je mieren die bladeren afbijten en die als zonwering op hun rug meedragen, om ze vervolgens in hun onderaardse woonplaats als strandparasols op te bergen. Dat denkbeeld bracht een glimlach op mijn lippen, en ik meed in mijn gedachten resoluut de herinnering aan Sharon Napiers dood.
Ik trof Greg Fife aan in een grijs bochelig kampeerwagentje net buiten Durmid, aan de oostoever van de Saltori Sea. Het duurde even voor ik hem wist te vinden. Gwen had mij verteld dat hij op zijn boot woonde, maar die boot was op de helling voor een onderhouds-en schilderbeurt, en Greg had tijdelijk zijn intrek genomen in een aluminium kampeerwagentje dat eruit zag als een vette tor. De inrichting was compact, met een klap-tafeltje dat plat tegen de muur hing, een gecapitonneerd bankje waarvan je een eenpersoonsbed kon maken, een linnen stoel die de weg naar het aanrechtje versperde, een chemisch toilet, en een kookplaat. Hij maakte twee flesjes bier open, die hij uit een ijskastje had gehaald dat ongeveer zo groot was als een kartonnen doos, en dat onder het aanrechtje stond. Hij bood mij het gecapitonneerde bankje aan, en klapte het tafeltje tussen ons uit. Eén enkel pootje klapte neer om het te stutten. Ik zat goed vast en kon alleen zijdelings lekker gaan zitten. Greg nam de linnen stoel, en leunde achterover zodat hij mij kon bestuderen zoals ik hem zat te bestuderen. Hij leek sterk op Laurence Fife - sluik donkerbruin haar, een vierkant gladgeschoren gezicht, donkere ogen, brede donkere wenkbrauwen, een vierkante kaak. Hij leek jonger dan zijn vijfentwintig jaren, maar zijn glimlach had datzelfde zweempje hooghartigheid dat ik mij van zijn vader herinnerde. Hij was donker gebruind, met zonverbrande hoogrode jukbeenderen. Hij had brede schouders, een slank lijf, blote voeten. Hij had een rode katoenen coltrui aan en een afgeknipte broek die onderaan gerafeld was. Hij nam een slokje bier. ‘Vind je dat ik op hem lijk?’ ‘Ja,’ zei ik. ‘Hoor je dat graag?’
Greg haalde zijn schouders op. ‘Doet er nu niet echt meer toe,’
zei hij. ‘We leken niks op elkaar.’
‘Hoezo?’
‘Welja,’ zei hij spottend, ‘laten we er niet om heen draaien, laten we meteen maar ‘t hemd van ‘t lijf vragen, he?’ Ik glimlachte. ‘Ik ben niet zo bijster beleefd.’ ‘Ik ook niet,’ zei hij.
‘Dus waarover wil je eerst praten? Het weer?’
‘Laat maar zitten,’ zei hij. ‘Ik weet waarvoor je hier bent, dus
laten we maar terzake komen.’
‘Staat die periode in je leven je nog helder voor ogen?’ ‘Ik doe mijn best er juist niet naar te kijken.’ ‘Maar je loopt wel bij ‘n zieleknijper,’ wierp ik tegen. ‘Dat deed ik om moe ‘n lol te doen,’ zei hij en glimlachte toen even, als besefte hij dat die uitdrukking ‘moe ‘n lol doen’ op
zijn leeftijd nogal kinderachtig klonk. ‘Ik heb ‘n paar keer werk voor je vader gedaan,’ zei ik. Hij begon met zijn duimnagel een etiketje los te peuteren, om de indruk te wekken dat dat hem geen barst interesseerde. Ik vroeg mij af wat hij over zijn vader had gehoord en besloot ter plekke om Laurence Fife niet postuum schoon te praten, aangezien dat toch neerbuigend of onoprecht zou klinken. Ik zei: ‘Ik heb gehoord dat ‘t ‘n echte rotzak was.’ ‘Je meent ‘t,’ zei Greg.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik kon zelf best met hem opschieten. Hij haalde geen flauwekul met me uit. Ik neem aan dat hij een gecompliceerd mens was, en dat maar heel weinigen hem echt hebben gekend.’ ‘En was jij daar een van?’
‘Nee,’ zei ik. Ik ging even verzitten. ‘Hoe waren jouw gevoelens ten opzichte van Nikki?’ ‘Niet zo goed.’
Ik glimlachte. ‘Probeer je antwoorden kort te houden, dan kan ik ze allemaal op één regel krijgen,’ zei ik. Hij liet zich niet op stang jagen. Ik dronk nog wat bier, en ging toen met mijn kin op mijn vuist zitten. Soms krijg ik er toch zo genoeg van om informatie los te peuteren bij mensen die daar geen zin in hebben. ‘Als je dat tafeltje nou es opklapt en we naar buiten gaan,’ zei ik. ‘Waarom?’
‘Dan kan ik ‘n frisse neus halen, klootzak, wat dacht jij dan?’ ‘Hij grinnikte plotseling en trok zijn lange benen in toen ik van mijn plaats kwam.
Ik stond er zelfvan te kijken dat ik hem zo afsnauwde, maar ik baal van mensen die geintjes uithalen of dichtklappen of de kat uit de boom kijken. Ik wilde eerlijke antwoorden, en niet zo weinig ook. En ik wilde met hem omgaan op een basis die nu eens een keer op geven en nemen berustte en waarbij ik niet zoals altijd weer trucs hoefde uit te halen en te manipuleren. Hij kon er ook niets aan doen, en dat wist ik best, en trouwens ik vertrouw mezelf niet helemaal als ik mij zo in m’n kuif gepikt en verkeerd begrepen voel.
‘Sorry dat ik zo uitviel,’ zei ik.
De kampeerwagen stond zo’n tweehonderd meter van de waterkant. Er stonden nog een stel grotere kampeerwagens in de buurt, allemaal uitziend over de zee, net een rare kudde dieren die naar het water waren geslopen om te drinken.Ik deed mijn tennisschoenen uit, bond de veters aan elkaar en hing ze om mijn hals. De Salton Sea heeft geen noemenswaardige branding, net een volledig getemde oceaan. In het water zie je geen begroeiing en weinig of geen vissen. Dat verleent de waterkant een vreemd aanzien, als waren de getijden aan banden gelegd, en de levensvormen weggesijpeld. Wat overblijft is iets datje wel herkent maar dat op de een of andere manier net iets veranderd is, net of je even in de toekomst kijkt waar bepaalde natuurwetten gaandeweg gewijzigd zijn. Ik nam een druppeltje water op mijn tong. De zoute smaak was bijzonder sterk. ‘Is dit zeewater?’
Greg glimlachte. Hij was kennelijk niet van zijn stuk gebracht door mijn uitbarsting even tevoren. In wezen leek hij nu vriendelijker. ‘Als je op ‘n geologie-les uitbent, dan kan je die krijgen,’ zei hij.Voor het eerst hoorde ik een zeker enthousiasme in zijn stem.
‘Ja, best. Waarom niet?’
Hij raapte een steen op en tekende daarmee als met een krijtje een grove kaart in het natte zand. ‘Dit is de kustlijn van Californië en dit is Baja. Daar heb je Mexico. Net aan het uiterste puntje van de Golf van Californië heb je Yuma - ten zuidoosten van hier, zo ongeveer. Hier zitten wij,’ zei hij, wijzend. ‘De Colorado stroomt hierlangs en dan langs Las Vegas. Daar heb je Hoover Dam. Dan gaat de rivier daarlangs verder naar Utah en dan naar Colorado, maar dat kunnen we nu overslaan. Nu dan,’ zei hij, terwijl hij de steen wegsmeet. Hij begon met zijn vinger te tekenen, en keek naar mij op om te zien of ik wel luisterde. ‘Dit gebied hier heet de Salton Sink. Bijna negenhonderd meter beneden de zeespiegel - daaromtrent. Als de Colorado hier niet ‘n soort natuurlijke dam vormde, zou al dat water van de Golf van Californië jaren geleden al in de Salton Sink zijn overgelopen — helemaal tot Indio toe. Jezus,
daar krijg ik kippevel van als ik daar al aan denk. Hoe dan ook, de Salton Sea kwam uit de Colorado zelf voort, dus oorspronkelijk was het zoet water. Die stroomde in 1905 over - die rivier, miljarden liters water stroomden in twee jaar tijd binnen. Uiteindelijk werd het gestuit door dammen van rotsen en struiken. Het zout, dat geleidelijk aan het water verzadigde, komt waarschijnlijk nog uit prehistorische tijden toen dit hele gebied onder de zee lag.’ Hij stond op, klopte het natte zand van zijn handen, kennelijk zelf tevreden over zijn uiteenzetting.
Wij begonnen te lopen — hij aan de kant van het strand, ik op blote voeten pootjebadend. Hij stak zijn handen in zijn achterzakken. ‘Sorry dat ik zonet zo lullig deed,’ zei hij langs zijn neus weg. ‘Ik heb de pest in omdat mijn boot op de helling is. Ik ben geen landrot.’
‘Nou, je draait in elk geval snel bij,’ merkte ik op.
‘Omdat jij me ‘n klootzak noemde. Dat jut me altijd op als
vrouwen dat zeggen. Vooral jij. Dat was wel ‘t laatste dat ik uit
jouw mond dacht te zullen horen.’
‘Wat doe je hier zoal?’ vroeg ik. ‘Vissen?’
‘Weieens. Ik vaar overwegend. Ik lees. Drink bier. Hang wat
rond.’
‘Ik zou stapelgek worden.’
Greg haalde zijn schouders op. ‘Ik ben stapelgek begonnen en
kom gaandeweg bij m’n positieven.’
‘Niet echt “gek” toch,’ zei ik.
‘Niet gek genoeg dat ze me opsloten, nee.’
‘Hoe dan?’
‘Vraag me niet om dat hele verhaal te vertellen,’ zei hij mild. ‘Dat hangt mezelf de keel uit. Vraag me iets anders. Drie vragen. Net als drie toverwensen.’
‘Als ik me tot drie vragen moet beperken, kan ik net zo goed naar huis gaan,’ zei ik, maar in wezen wilde ik het spelletje wel meespelen. Ik keek hem aan. Hij had nu minder van zijn vader, en meer van zichzelf. ‘Wat is je bijgebleven van die tijd vlak voor zijn dood?’ ‘Dat vroeg je me net ook al.’
‘Ja, en toen begon je zo stuurs te doen. Ik wil je best vertellen waarom ik dit vraag. Misschien helpt dat. Ik wil de gebeurtenissen vlak voor zijn dood reconstrueren. Misschien zelfs wel tot op een halfjaar voor hij omgebracht werd. Ik bedoel -misschien was hij juridisch ergens in verstrikt — een persoonlijke vete. Misschien had hij een geschil met een van de buren over de afbakening van hun terrein. Iemand heeft het toch gedaan, en er moet wel een reeks gebeurtenissen aan voorafgegaan zijn.’
‘Van dat soort dingen weet ik niks,’ zei hij. ‘Ik kan je alleen vertellen wat er in ons gezin gebeurde, die andere dingen, daar weet ik niks van.’ ‘Dat hindert niet.’
‘We waren dat najaar hier geweest. Dat is een van de redenen waarom ik terug ben gekomen.’
Ik wilde hem met een volgende vraag aansporen, maar ik was bang dat hij die dan als een van de drie zou tellen, dus hield ik mijn mond. Hij vervolgde:’Ik was zeventien. Jezus, wat was ik ‘n oen. Ik dacht dat mijn vader onmogelijk volmaakt was. Ik wist niet wat hij van mij verwachtte maar ik ging er vanuit dat ik dat nooit waar zou kunnen maken, dus klooide ik maar wat aan. Hij was vreselijk kritisch en hij kwetste mij wat vaak. maar ik deed net of’t me geen moer kon schelen. De helft van de tijd hing ik aan zijn lippen en de rest van de tijd haatte ik hem hartgrondig. Dus toen hij dood was had ik de kans niet meer om met hem in ‘t reine te komen. Ik bedoel, eens en voor altijd, weetje wel? Dat was dan dat. Ik kan nooit meer die oude toestanden met hem rechtzetten, dus zit ik vast. Ik dacht, als ik dan in de tijd vast zit, dan ook maar in de ruimte, daarom ben ik hier gekomen. Toen we hier op ‘n keer waren moest hij terug naar de auto om iets te halen en ik weet nog hoe ik keek naar zijn manier van lopen. Daar stond ik maar, naar hem te kijken. Hij liep met gebogen hoofd, en dacht waarschijnlijk aan alles behalve aan mij. Ik had het gevoel dat ik hem terug moest roepen, hem echt vertellen hoeveel ik van hem hield, maar dat deed ik natuurlijk niet. Dus dat zijn mijn herinneringen aan hem. Die hele toestand heeft me echt behoorlijk te pakken genomen.’
‘Alleen jullie twee?’
‘Wat? Nee, het hele gezin. Alleen Diane was niet meegekomen. Die voelde zich niet lekker en bleef bij Mam. Het was het laatste weekend van augustus. We waren naar Palm Springs gereden, gewoon een dagje weg, en zijn toen hierheen gekomen.’ ‘Hoe kon je met Colin opschieten?’
‘Best redelijk, geloof ik, maar ik snapte niet waarom alles in ons gezin om hem moest draaien. Dat joch was gehandicapt en dat vond ik zielig, maar ik wilde niet heel mijn leven door zijn gebrek laten bepalen, snap je wel? Ik bedoel maar, Jezus, ik had een dodelijke ziekte moeten krijgen om tegen hem op te kunnen. Let wel, zo zag ik dat als knul van zeventien. Nu heb ik wat meer meeleven, maar destijds kon ik met al die toestanden helemaal niet uit de voeten. Ik vond ook niet dat ik dat hoefde. Pa en ik waren nooit dikke vrienden geweest, maar ik had ‘t ook nodig tijd met hem door te brengen. Ik fantaseerde vaak hoe dat zou zijn: hoe ik hem iets heel belangrijks zou vertellen en hoe hij dan echt naar mij zou luisteren. Maar in werkelijkheid kletsten we alleen maar onzin - allemaal flauwekul. En toen, zes weken later, was hij dood.’ Hij wierp mij een blik toe en schudde toen met een verlegen lachje zijn hoofd. ‘Hier had Shakespeare ‘n stuk over moeten schrijven,’ zei hij. ‘Ik zou die monoloog goed kunnen houden.’ ‘Dus hij had ‘t met jou nooit over zijn persoonlijke leven?’ ‘Dat is nummer drie, trouwens,’ merkte hij op. ‘Jij hebt dat ene vraagje er mooi onopvallend tussendoor gesteld over of hij en ik hier maar met ons tweetjes waren. Maar ‘t antwoord is nee. Hij vertelde mij nooit iets. Ik zei je toch dat ik je weinig kon helpen. En zullen we er nu even mee kappen?’ Ik gooide lachend mijn schoenen op het strand neer en zette het op een lopen.
‘Houd jij van joggen?’ riep ik over mijn schouder.
‘Ja, zo af en toe,’ zei hij, en begon mij in te halen. Al gauw
rende hij naast mij.
‘Wat doe ik als ik me in ‘t zweet ren?’ vroeg ik. ‘Kunnen we
ergens douchen?’
‘Ik kan bij de buren douchen.’
‘Prima,’ zei ik en begon harder te lopen.
Wij renden, zonder een woord te zeggen, gewoon genietend van de zon en het zand en de droge warmte. De hele tijd kwam diezelfde vraag steeds maar weer bij mij op. Waar paste Sha-ron Napier in dit geheel? Wat had zij toch kunnen weten dat zij niet lang genoeg mocht leven om het te vertellen? Tot dusver leek het allemaal nergens op te slaan. Fife’s dood niet, die van Libby niet, Sharons dood acht jaar later niet. Tenzij zij iemand had gechanteerd. Ik keek om naar het kampeerwagentje, dat nog te zien was, en zelfs merkwaardig dichtbij leek in dat rare perspectief van het vlakke woestijnlandschap. Verder was er geen mens te bekennen. Ik keek Greg lachend aan. Hij was nog lang niet buiten adem. ‘Jij bent behoorlijk in conditie,’ zei ik. ‘Jij ook. Hoe lang zullen we nog?’ ‘Een half uurtje, drie kwartier.’
Wij renden nog een eindje verder, en het zand begon mij een lichte spierpijn in de kuiten te bezorgen. ‘Mag ik nou jou drie vragen stellen?’ zei hij. ‘Best.’
‘Hoe kon jij met je vader opschieten?’
‘Prima,’ zei ik. ‘Hij is gestorven toen ik vijf was. Allebei m’n ouders. In ‘n auto-ongeluk. Bij Lompoc. ‘n Grote vrachtwagen kwam bergafwaarts aan razen en drukte onze voorruit in. ‘t Duurde zes uur voor ze mij van de achterbank losgepeuterd hadden. Mijn moeder jammerde ‘n tijdje en hield toen op. Ik hoor dat soms nog in mijn’slaap. Niet die snikken. Die stilte erna. Ik ben door mijn tante grootgebracht. Haar zuster.’ Daar dacht hij even over na. ‘Ben je getrouwd?’ ‘Geweest.’ Ik stak twee vingers op.
Hij glimlachte. ‘Is dat voor “tweemaal” of voor vraag nummer twee?’
Ik lachte. ‘Dat is nummer drie.’ ‘Hee, jij speelt vals.’
‘Best. Eentje nog. Maar zorg dat die telt.’ ‘Heb je ooit iemand gedood?’
‘Laat ik ‘t zo stellen,’ zei ik. ‘Ik deed mijn eerste moordonder-zoek toen ik zesentwintig was. Een vrouw werd ervan beschuldigd dat zij haar eigen kinderen had vermoord. Drie stuks. Meisjes. Alle drie jonger dan vijf. Ze had leukoplast over hun mond en om hun handen en voeten geplakt, ze in vuilnisbakken gedouwd en daar laten stikken. Ik moest de uitvergrote politie-foto’s bekijken. Ik was meteen van eventuele moordneigingen genezen, evenals van iedere neiging tot moederschap.’ ‘Jezus nog toe,’ zei hij. ‘En had ze ‘t echt gedaan?’ ‘Nou en of. Ze is uiteraard vrijgesproken, tijdelijk niet toerekeningsvatbaar heet dat. Het zit er dik in dat ze weer vrij rondloopt.’
‘Hoe speel je ‘t klaar om niet cynisch te worden?’ vroeg hij. ‘Weet jij veel of ik cynisch ben of niet?’
Terwijl ik in de caravan van de buren douchte probeerde ik te bedenken wat ik nog meer van Greg te weten zou kunnen komen. Ik voelde me rusteloos, popelde om weer op weg te gaan. Als ik voor donker in Claremont kon zijn, zou ik meteen ‘s ochtends vroeg met Diane kunnen gaan praten en dan na de lunch naar Los Angeles rijden. Ik droogde mijn haar met een handdoek en kleedde mij aan. Greg had nog een biertje voor me opengemaakt, en dat dronk ik met kleine slokjes op terwijl hij ging douchen. Ik keek op mijn horloge. Het was kwart over drie. Greg kwam de kampeerwagen weer binnen. Hij liet de deur open staan, en trok de hordeur dicht. Zijn donkere haar was nog nat en hij rook naar zeep.
‘Jij zit daar echt in de startblokken,’ zei hij, terwijl hij een biertje pakte. Hij wipte het dopje eraf.
‘Ik denk dat ik wil proberen of ik voor ‘t donker in Claremont kan zijn,’ zei ik. ‘Moet ik iets aan je zus overbrengen?’ ‘Ze weet me te vinden. We praten soms met elkaar, net vaak genoeg om bij te praten,’ zei hij. Hij ging in de linnen stoel zitten, en legde zijn voeten op het bankje naast me. ‘Wou je mij verder nog wat vragen?’
‘Nog ‘n paar dingetjes, als je ‘t niet erg vindt,’ zei ik. ‘Vraag maar op.’
‘Wat weet jij je van je vaders allergieën te herinneren?’ ‘Honden, katten, soms hooikoorts maar het fijne weet ik er niet van.’
‘Hij was niet allergisch voor een of ander eten? Eieren? Graan-produkten?’
Greg schudde zijn hoofd. ‘Niet dat ik weet. Alleen dingen in de lucht - stuifmeel en dat soort dingen.’
‘Had hij zijn allergie-capsules bij zich toen jullie hier met ‘t gezin ‘t weekend kwamen?’
‘Dat weet ik niet meer. Ik denk haast van niet. Hij wist dat we in de woestijn zouden zijn, en hier is de lucht zelfs eind zomer, begin najaar heel zuiver. We hadden de hond niet bij ons. Die hadden we thuis gelaten, dus daarvoor hoefde hij dat spul ook niet in te nemen, en ik zou niet weten waarvoor hij ‘t anders nodig had kunnen hebben.’
‘Ik dacht dat de hond doodgereden werd. Nikki vertelde me dat meen ik,’ zei ik.
‘Ja, dat klopt. Terwijl wij weg waren, nota bene.’
Ik voelde mij opeens koud worden. Daar zat een luchtje aan.
‘Hoe kwamen jullie ‘t te weten?’
Greg haalde zijn schouders op. ‘Toen we thuiskwamen,’ zei hij, en hij stond er duidelijk niet verder bij stil. ‘Mam was met Diane naar huis gereden om iets te halen. Zondagochtend, ge-loofik. Wij kwamen pas maandagavond thuis. Hoe dan ook, ze hadden Bruno aan de straatkant gevonden. Hij was geloof ik lelijk gemangeld. Mam wilde niet eens dat Diane hem van dichtbij zag. Ze heeft de-Dierenbescherming gebeld en die zijn hem komen halen. Hij was’al ‘n tijdje dood. We waren er allemaal kapot van. ‘t Was ‘n fijn beest.’ ‘Goeie waakhond?’ ‘Een bovenste beste,’ zei hij.
‘En Mrs. Voss, de huishoudster? Wat was dat voor iemand?’ ‘Best aardig, eigenlijk. Ze kon met ons allemaal wel opschieten,’ zei hij. ‘Ik wou dat ik meer wist maar dat is ‘t dacht ik wel zo’n beetje.’
Ik dronk mijn laatste slok bier en stond op. Ik stak hem mijn hand toe.’Bedankt, Greg. Misschien kom ik nog es met je praten, als je dat niet erg vindt.’
Hij kuste de rug van mijn hand, net of hij ‘n flauwe grap maakte, maar hij bedoelde het geloof ik heel anders. ‘Vaarwel,’ zei hij zachtjes.
Ik glimlachte, vol onverwacht plezier. ‘Ken jij de film Young Bess? Met Jean Simmons en Stewart Granger? Dat zegt hij tegen haar. Hij was tot de ondergang gedoemd, geloof ik, of misschien was zij dat, ik weet niet meer. Hartstikke kapot was ik daarvan. Kijk er maar es naar als die als nachtfilm op de TV is. Als kind was ik er helemaal stuk van.’ ‘Jij bent maar vijf of zes jaar ouder dan ik,’ zei hij. ‘Zeven,’ antwoordde ik. ‘Klinkt net zo.’
‘Als ik iets te weten kom dan hoor je van me,’ zei ik. ‘Succes.’
Terwijl ik wegreed, keek ik door het autoraampje nog eens om. Greg stond in de deuropening van de kampeerwagen, en de hordeur zorgde voor de spookachtige illusie dat Laurence Fife daar stond.