HOOFDSTUK ZES

Onderweg belde ik Nikki vanuit een telefooncel. Toen de telefoon voor de derde maal overging nam zij hem aan. ‘Nikki? Met Kinsey. Ik wil je iets vragen. Zou ik ‘n kijkje kunnen nemen in ‘t huis waar jij en Laurence gewoond hebben?’ ‘Ja hoor, dat is nog steeds van mij. Ik zou net naar Monterey rijden om Colin te halen, maar het ligt wel op mijn weg. Ik kan je daar ontmoeten als je wilt.’

‘Zij gaf mij het adres en zei dat zij er over ongeveer een kwartier zou zijn. Ik hing op en ging naar mijn auto. Ik wist niet zeker waar ik op uit was maar ik wilde in dat huis rondlopen, kijken hoe het voelde, hun leven navoelen. Het huis was in Montebello, een wijk waar naar verluidt meer miljonairs per vierkante kilometer wonen dan waar ook in het land. De meeste huizen kun je vanaf de weg niet eens zien. Zo hier en daar zie je een glimp van een paar dakpannen achter vergroeide olijven en wilde eiken. Heel wat percelen worden omgeven door grillige muren van met de hand gehakte stenen waarover wilde rozen en oostindische kers groeiden. Enorme eucalyptusbomen staan langs de weg, met hier en daar palmbomen bij wijze van Spaanse uitroeptekens.

Huize Fife stond op de hoek van twee weggetjes, aan het gezicht onttrokken door metershoge hagen die op één punt onderbroken werden om toegang te geven tot een smalle geplaveide oprijlaan. Het huis mocht er wezen: twee verdiepingen grijzig gepleisterde muren met witgeschilderd houtwerk. De voorgevel was heel eenvoudig, met aan één kant een zuilengang. Het omliggende land was al even onopgesmukt, afgezien van kleine pollen Californische papavertjes in allerlei nuances perzikroze, warm geel, goud en zuiver roze. Achter het huis zag ik een dubbele garage, met erboven een verdieping waarop naar ik aannam de conciërge woonde. De gazons zagen er keurig uit en het huis, ook al was het duidelijk verlaten, leek niet verwaarloosd. Ik parkeerde mijn auto op het stukje van de

oprijlaan dat een rondje maakte zodat men daar makkelijk kon wegrijden. In weerwil van de terracotta dakpannen zag het huis er eerder Frans dan Spaans uit: ramen zonder kroonlijsten, de voordeur pal tegenover de oprijlaan. Ik stapte mijn auto uit en liep naar rechts. Mijn voetstappen waren geruisloos op de bleekroze stenen. Toen ik achter het huis een zwembad zag liggen, bekroop mij voor het eerst een verkillend gevoel dat ik hier niets te zoeken had. Het zwembad was tot de rand gevuld met aarde en vuilnis. Een aluminium tuinstoel was halfin de brij weggezonken, en onkruid groeide door de spijlen heen. Een springplank stak uit over wat nu een bultige vlakte van geknipt gras en dode bladeren was, net alsof het water tot een solide massa was ingedikt. Een trapje met handrelingen verdween in de diepte, en het omringende beton zat onder de donkere vlekken.

Ik liep slecht op mijn gemak verder en schrok op uit mijn overpeinzingen toen ik een kwaadaardig gesis hoorde. Twee enorme witte ganzen kwamen met een reuzevaart op me af gewaggeld. Ze staken hun koppen vooruit, met open bekken als een stel slangen met hun tong uitgestoken, en brachten een angstaanjagend geluid voort. Ik slaakte onwillekeurig een zachte kreet en begon achteruit naar mijn auto terug te lopen, bang om ze uit het oog te verliezen. Zij begonnen mij in te halen en dwongen mij het op een hollen te zetten. Ik bereikte maar net mijn auto voor zij mij inhaalden. Ik rukte het portier open en sloeg het dicht met een paniek zoals ik die in geen jaren had gevoeld. Ik deed beide portieren op slot, en verwachtte half dat de slangachtige vogels de raampjes aan gruzelementen zouden gaan beuken. Even bleven zij met klappende wieken half overeind staan, met hun zwarte ogen vol nijd, hun sissende koppen pal voor mijn gezicht. Toen verloren zij hun belangstelling en waggelden weg, snaterend en sissend, en gemeen naar het gras pikkend. Tot op dat moment had ik ganzen nooit als enge beesten gezien, maar opeens waren zij naar de top van mijn lijstje geschoten waarop reeds wormen en watertorren voorkwamen. Nikki’s auto stopte achter de mijne. Zij stapte doodbedaard uit en liep op mij af terwijl ik mijn raampje naar beneden draaide.

De beide ganzen kwamen weer op hun platte poten om het luis heen aanrennen, recht op haar kuiten af. Zij wierp ze een ichteloze blik toe en lachte. Beide beesten richtten zich weer ïalf op, vruchteloos met hun korte vleugeltjes klapperend, op-:ens een en al lieftalligheid. Nikki had een zak met brood in de ïand en wierp ze wat kruimels toe.

Wat zijn dat voor mormels?’ Ik stapte behoedzaam uit, maar een van beide besteedde ook maar enige aandacht aan mij. Dat zijn Hans en Grietje,’ zei zij vriendelijk. ‘Het zijn Emb-den-ganzen.’

Dat ‘t ganzen zijn kan ik ook zien. Maar hoe zit ‘t, heeft ie-nand ze afgericht om mensen om zeep te helpen?’ Ze zorgen dat er geen kinderen op het terrein komen,’ zei zij. Kom binnen.’ Zij stak een sleutel in het slot en de voordeur waaide open. Nikki bukte zich om wat advertentieblaadjes op te rapen die door de brievenbus waren geduwd. ‘De postbode eeft ze zoutjes,’ zei zij ter verklaring. ‘Ze eten alles.’ Wie had nog meer ‘n sleutel?’ vroeg ik. Ik zag het paneel van ;en alarminstallatie, die kennelijk niet aanstond. Zij haalde haar schouders op. ‘Laurence en ik. Greg en Diane. Verder zou ik niet weten wie. De tuinman? De dienstbode?’

Die hebben allebei sleutels, maar dat was toen meen ik nog niet zo. We hadden een huishoudster, Mrs. Voss. Die had er dacht ik wel een.’ Had u toen een alarminstallatie?’

Die hebben we nog, alleen is die in geen vier jaar aan geweest. Ik had dit huis al jaren geleden moeten verkopen, maar ik wilde dat soort dingen niet beslissen terwijl ik in de gevangenis zat.’

‘Het is vast een hoop waard.’

Reken maar. Huizen in deze omgeving zijn in waarde verdrievoudigd, en wij hebben destijds zevenhonderdvijftigduizend dollar betaald. Het stond om zakelijke redenen op mijn naam, maar ik was er nooit echt op gesteld.’ ‘Wie heeft het ingericht?’ vroeg ik.

Nikki glimlachte flauwtjes. ‘Ik. Volgens mij had Laurence ‘t

niet door, maar daarmee heb ik heel subtiel wraak genomen. Hij stond erop dat wij dit huis kochten dus heb ik er geen enkele kleur in aangebracht.’

De kamers waren groot, met hoge plafonds, en vol licht. De vloeren waren van donker parket. De indeling was uiterst conventioneel: rechts de woonkamer, links de eetkamer, met erachter de keuken. Achter de woonkamer was een zitkamer en een lange orangerie die langs de hele lengte van het huis liep. Het huis ademde een merkwaardige sfeer, naar ik aannam omdat er jarenlang niemand in had gewoond, net een toonkamer in een sjiek warenhuis. De meubels stonden op hun plaats, en er was geen wolkje stofte bekennen. Er waren geen planten of tijdschriften, geen enkel levensteken. Zelfs de stilte klonk hol, steriel, levenloos.

Het hele interieur was in neutrale tinten uitgevoerd: grijs en oesterblank, beige en bleekbruin. De banken en stoelen waren zacht en hadden ronde armleuningen en dikke kussens, een soort art deco-effect zonder opzichtig te willen zijn. Modern en antiek waren smaakvol gemengd en het was duidelijk dat Nik-ki uiterst kundig te werk was gegaan, zij het met weinig liefde. Boven waren vijf slaapkamers, allemaal met open haarden, allemaal met opmerkelijk grote badkamers, diepe hangkasten en kleedkamers, alles met dik kamerbreed ruig wollen tapijt gestoffeerd.

‘Was dit jullie slaapkamer?’

Nikki knikte. Ik liep achter haar aan de badkamer in. Dikke chocoladebruine handdoeken lagen op een stapeltje naast de wastafel. Er was een ingebouwde badkuip, omringd door tegelwerk van een bleke tabakskleur. Er was een apart glazen douchehokje. Zeep, toiletpapier, tissues. ‘Woon je hier nu?’ vroeg ik toen wij de trap weer afliepen. ‘Nog niet, maar misschien komt dat nog wel. Ik laat om de andere week een schoonmaakster komen en er is natuurlijk de hele tijd een tuinman op het terrein. Ik heb tot nog toe in het strandhuis gezeten.’

‘Dus je hebt ook een huis aan het strand?’ ‘Ja, dat heeft Laurence’s moeder mij nagelaten.’

‘Waarom aan jou, en niet aan hem?’

Zij glimlachte flauwtjes. ‘Laurence en zijn moeder waren niet goed met elkaar. Heb je zin in thee?’ ‘Ik dacht datje nog verder moest.’ ‘Ik heb de tijd.’

Ik liep achter haar aan de keuken in. Middenin het vertrek was een kook-eiland met een enorme koperen kap boven de kookplaten, en er was een groot houten werkblad. Allerlei pannen, mandjes en ander keukengerei hingen aan een rond metalen rek dat aan het plafond hing. De andere werkoppervlakken waren wit betegeld; in één ervan was een stalen aanrecht ingebouwd. Er was een gewone oven, een convectie-oven, een magnetron, een koelkast, twee vrieskasten, en indrukwekkend veel bergruimte.

Nikki zette wat water op en ging op een houten kruk zitten. Ik nam de kruk tegenover haar. Daar zaten wij dan met zijn twee-en middenin dat vertrek dat evenveel van een scheikundelab weghad als van een droomkeuken. ‘Met wie heb je allemaal al gepraat?’ vroeg zij. Ik vertelde haar van mijn gesprek met Charlie Scorsoni. ‘Het komt me voor dat dat een merkwaardig vriendenkoppel moet zijn geweest,’ zei ik. ‘Zo duidelijk herinner ik mij Laurence niet meer, maar hij kwam mij altijd uiterst elegant en cerebraal voor. Scorsoni is absoluut lijfelijk. Hij kan zo in een reclamespotje voor een elektrische zaag.’

‘O, Charlie is een echte vechtersbaas. Ik heb me laten vertellen dat hij voor zijn positie heeft moeten knokken van heb ik jou daar. Zoals ze achterop biografietjes zetten:”over de hoofden van al die hem lief waren…” Misschien trok dat Laurence juist. Hij sprak altijd met een soort respect malgré soi over Charlie. Laurence had alles op een dienblaadje gekregen. En bij Charlie kon Laurence natuurlijk geen kwaad doen.’ ‘Dat was wel duidelijk, ja,’ zei ik. ‘Ik neem aan dat hij geen motief tot moord had. Heb jij ooit gedacht dat hij er iets mee te maken had kunnen hebben?’

Nikki stond glimlachend op om kopjes en schoteltjes en theezakjes te pakken. ‘Zo op zijn tijd heb ik aan iedereen gedacht,

maar Charlie lijkt mij niet erg waarschijnlijk. Hij is er financieel of professioneel bepaald niet beter van geworden…’ Zij goot kokend water in beide kopjes.

‘Voor zover wij kunnen overzien,’ zei ik, terwijl ik mijn theezakje in het water deed.

‘Tsja, dat is natuurlijk waar. Misschien was er wel een niet in het oog springend voordeel, maar dat zou dan toch in de afgelopen acht jaar wel aan het licht zijn gekomen.’ ‘Dat zou je wel denken, ja.’ Daarna vertelde ik haar van mijn gesprek met Gwen. Nikki kreeg een beetje een kleur. ‘Ik voel me tegenover haar nogal schuldig,’ zei zij. ‘Tegen de tijd dat zij gingen scheiden haatte Laurence haar uitbundig, en ik wakkerde de vlammen wat graag aan. Hij wou er absoluut niet aan dat hij mede verantwoordelijk was voor het feit dat dat huwelijk kapot was gegaan, en dus moest hij haar de schuld geven, haar straffen. Aan mij had ze niks. Eerst geloofde ik echt wat hij over haar zei. Ik wil maar zeggen, ik had de indruk dat zij heel capabel was en ik wist dat Laurence bijzonder veel aan haar had gehad, maar het was veiliger hem bij haar weg te lokken door zijn negatieve instelling aan te moedigen. Snap je wat ik bedoel? In zekere zin had zijn haat voor haar heel wat te maken met zijn liefde voor haar, maar ik voelde mij veiliger als ik de kloof tussen die twee gevoelens verdiepte. Daar schaam ik me nu voor. Toen ik zelf over mijn liefde voor hem heen kwam en hij zich tegen mij begon te keren herkende ik opeens de gang van zaken.’

‘Maar ik dacht dat die relatie aan jou kapot was gegaan,’ zei ik, terwijl ik haar door de stoom die van mijn theekopje opsteeg heen aandachtig aankeek.

Nikki haalde haar beide handen door haar haar, tilde het op van haar hoofd en liet het weer vallen. Zij schudde licht het hoofd. ‘Nee hoor,’ zei zij. ‘Ik was zijn wraakoefening. Alsof hij haar zelf niet jarenlang met de een na de ander ontrouw was geweest. Hij kwam erachter dat zij een affaire had, dus nam hij mij. Aardig, nietwaar? Dat had ik allemaal natuurlijk pas veel later door, maar zo zat dat.’

‘Wacht even. Begrijp ik dit nu goed?’ vroeg ik. ‘Hij komt erachter dat zij iets met iemand heeft, dus begint hij ‘n verhouding met jou en dan laat hij zich van haar scheiden. Wat ik ervan begrepen heb, heeft hij haar door de gehaktmolen gehaald.’

‘Nou en of, dat heeft hij zeker. Die affaire met mij was zijn manier om te bewijzen dat ‘t hem geen barst kon schelen. Haar de kinderen en het geld afpakken was haar straf. Hij was uiterst wraakzuchtig. Dat was een van de redenen waarom hij zo’n voortreffelijke advocaat was. Hij identificeerde zich hartstochtelijk met degene wie onrecht was aangedaan. Dan zweepte hij zich over de kleinste details enorm op, en die woede, daar dreef hij op in zijn campagne om de tegenpartij murw te krijgen. Hij was meedogenloos, absoluut meedogenloos.’ ‘Met wie had Gwen die affaire?’

‘Dat moetje haar vragen. Ik geloof niet dat ik ooit enig idee had. Hij heeft ‘t er in elk geval nooit over gehad.’ Ik vroeg haar naar de nacht waarin Laurence was gestorven en zij vertelde mij nadere bijzonderheden. ‘Waarvoor was hij allergisch?’

‘Dierenhaar. Vooral voor honden, maar ook voor katten. Lange tijd wou hij absoluut geen dieren in huis, maar toen Colin twee werd zei iemand dat het een goed idee zou zijn hem een hond te geven.’ ‘Ik begrijp dat Colin doof is.’

‘Hij is doof geboren. Ze testen het gehoor van pasgeboren kindjes, dus hebben we het van ‘t begin afgeweten, maar er kon niks aan gedaan worden. Kennelijk had ik een licht geval van rodehond gehad voor ik zelfs maar wist dat ik zwanger was. Gelukkig was dat de enige schade die hij eraan heeft overgehouden. Daar hadden we dan nog geluk mee.’ ‘En de hond was voor hem? ‘n Soort waakhond?’ ‘Zoiets, ja. Je kunt ‘n kind niet dag en nacht in de gaten houden. Daarom hebben we het zwembad laten volstorten. Bruno hielp ook enorm.’ ‘Een Duitse herder.’

‘Ja,’ zei Nikki. Toen, na een lichte aarzeling: ‘Hij is nu dood. Hij is hier vlakbij door een auto overreden. Het was ‘n schat

van ‘n hond. Heel pienter, heel lief, heel oppassend met Colin. Hoe dan ook, Laurence zag duidelijk hoeveel ‘t uitmaakte dat hij een hond als Bruno had, dus is hij maar weer zijn allergiemiddeltjes gaan slikken. Hij hield echt van Colin. Met al zijn nare trekjes, en dat waren er heel wat, hield hij in elk geval enorm van dat jochie.’

Haar glimlach was vervlogen en haar gezicht onderging een merkwaardige verandering. Opeens was zij weg, niet meer bij mij. Haar ogen stonden nietszeggend, en de blik die zij mij toewierp was volkomen leeg.

‘Nikki, ‘t spijt me dat we dit allemaal weer moeten oprakelen.’ Wij dronken onze kopjes leeg en stonden op. Zij zette de kopjes en schoteltjes in de afwasmachine. Toen zij naar mij omkeek hadden haar ogen weer die dofgrijze tint van ‘n pistool. ‘Ik hoop datje erachter komt wie hem vermoord heeft. Ik zal nooit gelukkig zijn tot ik dat weet.’

De klank van haar stem deed mijn handen verstijven. Er lag een schittering in haar ogen zoals ik die in de ogen van de ganzen had gezien: kwaadaardig, onredelijk. Het was maar een flits, die meteen weer verdween.

‘Je zou ‘t de dader toch niet persoonlijk betaald willen zetten, ofwel soms?’ vroeg ik.

Zij keek een andere kant op. ‘Nee. In de gevangenis heb ik daar vaak aan gedacht, maar nu ik eruit ben vind ik dat niet meer zo belangrijk. Nu wil ik alleen maar mijn zoontje terug. En ik wil aan het strand liggen en Perrier drinken en mijn eigen kleren dragen. En uit eten gaan, en als ik dat niet doe, lekker zelf koken. En uitslapen, en uitgebreid in bad gaan…’ Zij zweeg en begon om zichzelf te lachen. Toen haalde zij diep adem. ‘Kortom: nee, ik wil mijn vrijheid niet op het spel zetten.’ Haar blik kruiste de mijne en ik glimlachte terug. ‘Dan moest je nu maar es gaan, he,’ zei ik.