HOOFDSTUK VIJF

In Santa Teresa wonen is door het klimaat hier net zoiets als in een kamer vertoeven met neonbuizen langs heel het plafond. Overal stralend helder licht, maar geen schaduwen en een verontrustend gebrek aan diepte. De dagen gaan schuil onder een deken van zonlicht. Meestal is het onbewolkt en in de twintig graden, ‘s Nachts is het altijd lekker koel. Er is een regentijd, maar verder lijken de dagen allemaal op elkaar en oefent die eindeloos blauwe wolkeloze lucht een merkwaardig desoriënterende invloed uit die het je onmogelijk maakt te onthouden in welkjaargetijdeje verkeert. Het is net zoiets als verblijven in een gebouw zonder ramen naar buiten: een onderbewuste verstikking alsof een deel van de zuurstof uit de lucht gehaald is. Ik ging om negen uur van huis, en reed noordwaarts langs Chapel Street. Ik stopte om te tanken, en terwijl ik de zelfbe-dieningspomp hanteerde smaakte ik zoals altijd het eenvoudige maar absurde genoegen dat ik dit soort dingen zelf kan. Toen ik K-g Korners vond was het inmiddels kwart over negen. Op een onopvallend bord voor het raam stond dat men er vanaf acht uur terecht kon. De hondensalon bevond zich onder één dak met een dierenkliniek aan State Street, vlak bij de ruime bocht. Het gebouw was flamingo-rose geschilderd, en een deel ervan huisvestte een kampeerwinkel met een hangmat in de etalage en een in trekkerstenue gestoken etalagepop die nietszeggend naar een tentpaal staarde. Ik duwde de deur van K-g Korners open en hoorde meteen een heel stel honden blaffen. Ik heb het niet op honden. Ze steken altijd hun snuffel meteen in mijn kruis, waarbij zij soms mijn benen omklemmen als in een dansje op hun achterpoten. Soms wankel ik dan vrolijk verder, met de hond aan mij vastgeklampt, terwijl het baasje halfbakken uithalen naar hem doet en kreten slaakt als:’Hamlet, af! Wat mankeer je nou?!’ Zo’n hond kun je toch niet met goed fatsoen meer aankijken, en ik bewaar bij voorkeur mijn afstand tot heel het soort.

In een vitrine stonden allerlei hondenverzorgings-produkten, en er hingen allemaal foto’s van honden en katten aan de muur. Rechts van mij was een in tweeën gedeelde deur, waarvan het bovendeel openstond naar een kantoortje met een reeks verzorgingshokjes. Toen ik mijn hoofd om de hoek stak zag ik een aantal honden in verschillende stadia van opgedoft worden. De meeste bibberden en rolden aandoenlijk met de ogen. Een van hen kreeg net een rood strikje op zijn kop, pal tussen de oren. Op een werktafel lagen wat verdachte bruine hoopjes. De verzorgster keek op en zag mij. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Die hond daar stapte zoëven in die bruine hoop,’ zei ik. Zij keek naar de tafel. ‘O Dashiell, toch niet alweer. Pardon, ik kom zo bij u,’ zei zij. Dashiell bleef op de tafel zitten bibberen terwijl zij een paar papieren handdoeken greep en met een ferm gebaar Dashiells ongelukje opruimde. Zij nam het kennelijk opgewekt op. Zij was ergens in de veertig, en zij had grote bruine ogen en halflang grijs haar dat zij met een shawltje naar achteren gebonden had. Zij had een wijnrode voorschoot voor en ik zag dat zij lang en slank was. ‘Ben jij Gwen?’

Zij keek glimlachend op. ‘Ja, dat klopt.’ ‘Ik heet Kinsey Millhone. Ik ben privé-detective.’ Gwen lachte. ‘Goeie mensen, wat nu dan weer?’ Zij gooide de papieren handdoeken weg en kwam naar het benedendeurtje toe en deed dat open. ‘Kom binnen. Ik kom zo bij je.’ Zij tilde Dashiell van de tafel en droeg hem naar een achterkamertje. Nog meer honden begonnen te blaffen en ik hoorde hoe iemand een droger afzette. Er hing een zware, hete lucht van nat haar, vlooiensiroop en hondenparfum. Het bruine zeil op de vloer lag onder de haarlokken, net een kapperszaak. In het kamertje ernaast zag ik hoe een hond in bad gestopt werd door een meisje dat aan een hoge tobbe stond te werken. Links van mij zaten een rij honden met strikken in het haar in kooien te wachten tot zij gehaald zouden worden. Een andere jonge vrouw stond aan een tweede werktafel een poedel te knippen. Zij keek mij nieuwsgierig aan. Gwen kwam terug met een grijs

hondje onder haar arm.

‘Dit is Wuffles,’ zei zij, terwijl zij de bek van de hond halfdicht kneep. Wuffles likte haar een paar maal over haar mond. Zij ontweek hem lachend en trok een vies gezicht. ‘Neem me niet kwalijk dat ik verder werk. Ga zitten,’ zei zij vriendelijk, en wees op een metalen kruk. Ik nam plaats en wenste dat ik niet over Laurence Fife hoefde te beginnen. Als ik Charlie Scorsoni mocht geloven, zou dit waarschijnlijk een einde maken aan haar goede humeur.

Gwen begon Wuffles’ teennagels te knippen, waarbij zij het hondje tegen zich aanklemde om het stil te houden. ‘U werkt in Santa Teresa, neem ik aan,’ zei zij.

‘Ja, ik heb hier mijn kantoor,’ zei ik, en haalde automatisch mijn papieren tevoorschijn. Ik hield ze haar voor om te lezen. Zij keek er vluchtig naar, en hechtte er kennelijk zonder argwaan of nervositeit geloof aan. Ik sta altijd weer paf als mensen mij zomaar zonder meer vertrouwen.

‘U bent vroeger met Laurence Fife getrouwd geweest,’ begon ik.

‘Dat klopt. Gaat dit over hem? Hij is al jaren dood.’ ‘Dat weet ik. Die zaak wordt opnieuw onderzocht.’ ‘Dat is interessant, zeg. Wie heeft daarvoor gezorgd?’ ‘Nikki. Wie anders?’ Zei ik. ‘Moordzaken weet dat ik hier werk van maak en ik kan op hun medewerking rekenen, als dat u interesseert. Kunt u mij antwoord geven op een paar vragen?’ ‘Best,’ zei zij. Zij klonk op haar hoede en tegelijk geïnteresseerd, als vond zij het merkwaardig, maar niet noodzakelijkerwijs een slechte zaak dat dit onderzoek plaatsvond. ‘U klinkt niet bijzonder verrast,’ zei ik.

‘Nou, maar dat ben ik wel. Ik dacht dat die hele zaak afgehandeld was.’

‘Ik ben nog maar net bezig, en ik weet niet of ik wel wat zal vinden. We hoeven niet hier te praten als je dat liever niet doet. Ik houd je niet graag van je werk.’

‘Ik vind ‘t best, als jij er niks op tegen hebt mij nog een stel honden te zien knippen. Ik moet echt verder met m’n werk. We hebben vandaag enorm veel te doen. Wacht even,’ zei zij. ‘Kathy, kun je mij de vlooienspray even aangeven? Volgens mij zitten er hier nog een paar.’

Het meisje met het donkere haar liep even bij de poedel weg, pakte een vlooienspray en gaf die aan Gwen. ‘Dit is Kathy, zoals je al zult hebben begrepen,’ zei Gwen. ‘En dat meisje met haar armen tot de ellebogen in ‘t sop is Jan.’ Gwen spoot vlooienspray op Wuffles, met haar gezicht afgewend om het goedje niet in te ademen. ‘Sorry. Ga verder.’ ‘Hoe lang ben je met Fife getrouwd geweest?’ ‘Dertien jaar. We hebben elkaar in onze studententijd leren kennen. Hij was derdejaars, ik eerste. Toen we trouwden kende ik hem zo’n zes maanden.’ ‘Goede jaren? Slechte jaren?’

‘Ach, ik zie dat allemaal inmiddels wat milder,’ zei zij. ‘Een tijdlang dacht ik dat het allemaal verloren tijd was maar nu weet ik dat zo net nog niet. Heb je Laurence zelf gekend?’ ‘Ik heb een paar maal met hem te maken gehad,’ zei ik, ‘heel oppervlakkig.’

Gwen keek zuur. ‘Hij kon heel charmant zijn als hij daarop uit was, maar in z’n hart was ‘t een volslagen rotzak.’ Kathy keek Gwen glimlachend aan. Gwen lachte. ‘Deze twee hebben mijn verhaal zo’n keer of honderd gehoord,’ zei zij ter verklaring. ‘Ze zijn geen van beiden ooit getrouwd, dus doe ik graag uitgebreid de nadelen uit de doeken. Nou, in die tijd was ik een keurige huisvrouw, of althans legde ik mij op die rol toe met een ijver die weinigen konden evenaren. Ik kookte elegante maaltijden. Ik stelde lijstjes op. Ik maakte het huis schoon. Ik voedde de kinderen op. Ik beweer niet dat dit zoiets uitzonderlijks is, maar ik deed echt vreselijk m’n best. Ik stak mijn haar op, in zo’n wrong, geen speldje dat verkeerd zat, en ik had kleertjes die prachtig bij elkaar pasten, net een Barbie-pop.’ Zij moest er zelf om lachen, en maakte een gebaar of ze aan een touwtje in haar nek trok. ‘Dag, ik ben Gwen. Ik ben een goede echtgenote,’ lispelde zij als een soort hese papegaai. Toch was haar spot goedmoedig, als was niet Laurence, maar zijzelf overleden, en haalden vrienden vol genegenheid herinneringen aan haar op. Van tijd tot tijd keek zij mij aan, al bepaalde

zij haar aandacht voor een groot deel bij de hond op de tafel, maar zij was beslist vriendelijk tegen me - dit was bepaald niet het verwachte bittere relaas van iemand die zich had afgesloten.

‘Toen het voorbij was, was ik knap nijdig — niet eens zozeer op hem als wel op mezelf, dat ik in al die flauwekul getrapt was. O, begrijp me niet verkeerd. Ik had er destijds best plezier in, en het kwam me prima uit, maar er was ook sprake van een soort van je eigen zintuigen afgesloten raken, dus toen dat huwelijk kapot ging was ik dan ook helemaal niet op de buitenwereld voorbereid. Hij ging over het geld. Hij had de touwtjes in handen. Hij nam de belangrijkste beslissingen, vooral waar het om de kinderen ging. Ik deed ze in bad, en kleedde ze aan en gaf ze te eten en maakte wat van hun leven. Destijds had ik dat niet door omdat ik me zo aan het uitsloven was om het hem naar de zin te maken, en dat was lang niet makkelijk, maar achteraf bezien was het knap lullig.’

Zij keek mij aan om te zien hoe ik op dat woord reageerde, maar ik keek haar glimlachend aan.

‘Dus nu praat ik net als al die vrouwen die in die tijd hun huwelijk naar de knoppen zagen gaan. We hebben allemaal nogal de pest in, omdat we ‘t gevoel hebben dat we bedrogen uitgekomen zijn.’

‘Je zei datje wat milder was geworden,’ zei ik. ‘Waaraan wijt je dat?’

‘Zesduizend dollar aan therapie,’ zei zij droogjes. Ik glimlachte. ‘Waarop is ‘t huwelijk stukgelopen?’ Zij kreeg een lichte kleur maar keek mij nog steeds even openhartig aan. ‘Dat bewaar ik liever voor later, als ‘t je werkelijk interesseert.’

‘Tuurlijk, prima,’ zei ik. ‘Ik wil je ook niet van je werk afhouden.’

‘Nou, ‘t was niet helemaal zijn schuld,’ zei zij. ‘Maar ‘t was evenmin helemaal de mijne en hij heeft me met die echtscheiding lelijk te grazen genomen. Hij heeft me ‘t vel over de oren gehaald, en hoe.’ ‘Hoe dan?’

‘Nou, ik heb ‘t hem ook makkelijk gemaakt. Ik was bang en ik was naïef ook. Ik wilde Laurence mijn leven uit hebben en het kon me niet veel schelen wat ‘t kostte. Behalve de kinderen dan. Wat die aangaat heb ik mij met hand en tand verzet, maj.r ja… Ik heb ze verloren. Daar ben ik nooit echt overheen gekomen.’

Ik wilde haar vragen op welke grond hij haar voogdij had aangevochten maar had het gevoel dat dit gevoelig lag. Dat moest ik maar liever even laten rusten en er zo mogelijk later op terugkomen. ‘Maar de kinderen zijn na zijn dood toch zeker weer bij jou gekomen, vooral toen zijn tweede vrouw naar de gevangenis moest.’

Gwen duwde met een capabele hand een lok grijs haar naar achteren.’Die gingen toen al zo’n beetje studeren. George was dat najaar al van huis gegaan en Diane ging het jaar daarop weg. Maar die kinderen zaten behoorlijk in de kreukels. Laurence was vreselijk streng. Niet dat ik daar zo op tegen ben - ik geloof beslist dat kinderen behoefte hebben aan structuur -maar hij legde alles vreselijk aan banden, wist zich met alles dat met gevoel te maken had absoluut geen raad, en legde behoorlijk wat agressie aan de dag tegenover anderen, met name tegenover de kinderen. Dus waren die twee na vijfjaar van dat soort behandeling behoorlijk dichtgeklapt. Ze waren vreselijk op hun hoede, konden niet communiceren. Ik kreeg sterk de indruk dat zijn relatie met hen gebaseerd was op aanval en oordeel, zo ongeveer als hij mij bejegend had. Natuurlijk had ik ze elk tweede weekend te zien gekregen en zo, en ik had ze netjes in de zomervakantie te logeren gehad. Maar ik had geen idee hoe ver dit was gegaan. En zijn dood heeft ze toen nog eens een lelijke klap gegeven. Ik weet wel zeker dat ze allebei gevoelens hadden waarmee ze nooit in het reine zijn gekomen. Diane is meteen in therapie gegaan. En Gregory gaat tegenwoordig ook naar iemand toe, zij het niet regelmatig. Zij zweeg even. ‘Dit geeft me ‘n gevoel alsof ik je hier over “gevallen” zit te vertellen.’

‘Nee, ik waardeer je openhartigheid zeer,’ zei ik. ‘Zijn je kinderen hier nog?’

‘Greg woont in Salton Sea, dat is ten zuiden van Palm Springs. Daar heeft hij een boot.’ ‘Wat voor werk doet hij?’

‘Hij hoeft niet te werken. Laurence heeft ze financieel goed verzorgd achtergelaten. Ik weet niet of je al naar de verzekering hebt gekeken, maar zijn nalatenschap is gelijkelijk verdeeld tussen de drie kinderen - Greg, Diane, en Nikki’s zoon Colin.’

‘En Diane, waar is die?’

‘Zij is in Claremont, daar studeert ze. Ze wil graag les geven aan dove kinderen en ze is naar verluidt een heel goede studente. Eerst maakte ik mij grote zorgen om haar, omdat ik de indruk had dat het allemaal in haar geest verstrengeld was -mijn scheiding, Nikki, Colin, en haar verantwoordelijkheid -ook al had het niets met haar te maken.’ ‘Wacht even, ik begrijp niet watje bedoelt,’ zei ik. Gwen keek verrast op. ‘Ik dacht dat je al met Nikki gepraat had.’

‘Nou ja, ik heb één gesprek met haar gehad,’ zei ik. ‘Heeft ze je niet verteld dat Colin doof is? Hij is doof geboren. Ik weet niet meer wat de oorzaak was, maar er was kennelijk niets meer aan te doen. Diane vond het vreselijk. Ze was dertien toen het kind geboren werd en misschien vond zij hem een indringer. Dit klinkt allemaal verschrikkelijk analytisch, maar een en ander is bij haar psychiater naar voren gekomen en het lijkt mij dat er wel wat in zit. Ik geloof dat zij dit nu grotendeels zelf heel duidelijk onder woorden kan brengen - dat doet ze ook - dus geloof ik niet dat ik uit de school klap.’ Zij zocht een paar lintjes uit van een twintigtal klosjes die aan haakjes aan de muur boven de werktafel hingen. Zij legde een blauw en een oranje lintje tegen Wuffles’ kop. ‘Wat vind jij, Wuf? Blauw of oranje?’

Wuffles keek blij hijgend naar haar op en Gwen koos het oranje lint uit, waarvan ik zelf ook vond dat het zwierig stond bij Wuffles’ zilvergrijze haardos. De hond was braaf, een en al vertrouwen, en genoot met volle teugen, ook al was Gwens aandacht voor de helft bij mij.

‘Gregory was ‘n tijdje aan de drugs,’ zei Gwen bedaard. ‘Dat doet zijn generatie kennelijk in die periode waarin de onze gezinnetje speelde. Maar hij is ‘n lieve jongen en volgens mij gaat ‘t nu goed met hem. Of zo goed als ‘t ooit zal gaan. Hij is gelukkig, en dat is meer dan de meesten van ons kunnen beweren - ik bedoel, ik ben gelukkig, maar ik ken ‘n hele hoop mensen die dat niet zijn.’

‘Krijgt hij niet op ‘n goeie dag genoeg van die boot?’ ‘Ik hoop van wel,’ zei Gwen luchtig. ‘Hij kan alles doen waar hij zin in heeft, dus als al dat gelummel begint te vervelen, zal hij best iets nuttigs vinden om zich mee bezig te houden. Hij is heel intelligent en capabel, ook al voert hij op ‘t moment geen klap uit. Soms benijd ik hem daarom.’

‘Denkje datje kinderen van streek zouden raken als ik met ze ging praten?’

Gwen schrok daar een beetje van, en het was voor het eerst dat iets haar van slag leek te brengen. ‘Over hun vader?’ ‘Misschien is dat op ‘n gegeven moment wel noodzakelijk,’ zei ik. ‘Ik zou dat niet zonder jouw medeweten willen doen, maar het zou weieens heel nuttig kunnen zijn.’ ‘Dat lijkt me geen kwaad kunnen,’ zei zij, maar zij klonk alsof het haar niet lekker zat.’

‘Het kan wachten. Misschien is het helemaal niet nodig.’ ‘Nou ja, ik zou niet weten waarom het kwaad zou kunnen, al moet ik zeggen dat ik niet echt snap waarom je dit allemaal weer oprakelt.’

‘Nu ja, om te zien of recht is geschied, in wezen,’ zei ik. ‘Dat klinkt melodramatisch, maar daar komt het wel op neer.’ ‘Recht jegens wie? Laurence of Nikki?’

‘Misschien zou ‘t goed zijn als jij mij vertelt wat jij denkt. Ik neem aan dat het haat en nijd tussen jullie was, maar denk jij dat hij zijn verdiende loon heeft gekregen?’ ‘Ja hoor. Wat haar aangaat, dat kan ik niet zeggen. Volgens mij heeft ze een eerlijk proces gehad en als dat zo uitpakte, dan zal ze ‘t wel gedaan hebben. Maar er zijn tijden geweest dat ik het zelf zou hebben gedaan, als ik maar op ‘n manier had kunnen komen.’

‘Dus als zij hem vermoord heeft, dan zou je haar dat niet echt kwalijk nemen?’

‘Ik niet, en aardig wat anderen evenmin. Laurence had heel wat mensen tegen zich in het harnas gejaagd,’ zei zij nonchalant. ‘We hadden wel ‘n club kunnen oprichten, met een eigen maandblaadje. Ik kom nog steeds mensen tegen die onder vier ogen tegen me zeggen:”Goddank is die rotzak dood.” Letterlijk. Zo stiekem onder ons.’ Gwen begon weer te lachen. ‘Sorry als dat oneerbiedig klinkt, maar hij was geen aardige vent.’ ‘Maar wie in het bijzonder?’

Zij zette haar hand in de zij en wierp mij een geblaseerde blik toe. ‘Als je ‘n uurtje hebt, dan krijg je ‘n lijst van me,’ zei zij. Daar moest ik om lachen. Zij had kennelijk een gevoel voor humor dat niet klein te krijgen was - of misschien voelde zij zich alleen maar opgelaten. Een gesprek met een privé-detective gaat de meeste mensen niet in de koude kleren zitten. Gwen stopte Wuffles in een lege kooi en liep toen naar de andere kamer en kwam tevoorschijn met een grote schapedoes. Zij tilde eerst zijn voorpoten op, en zette die op de tafel, en hees toen zijn achterpoten omhoog, waarbij de hond klaaglijk jankte.

‘Toe nou, Duke,’ zei zij kortaf. ‘Dit is me toch ‘n aansteller.’ ‘Denk je dat wij binnenkort verder kunnen praten?’ vroeg ik. ‘Ja hoor. Ik ga hier om zes uur dicht. Als je dan tijd hebt kunnen we ergens iets gaan drinken. Aan het einde van de dag ben ik daar wel aan toe.’ ‘Ik ook. Tot straks dan,’ zei ik.

Ik liet mij van mijn kruk glijden en ging naar buiten. Toen de deur achter mij dichtviel stond zij al met de hond te babbelen. Ik vroeg mij af wat zij nog meer wist en hoeveel van die kennis zij bereid zou zijn met mij te delen. Ik hoopte vurig dat ik over zo’n jaar of tien er net zo goed zou uitzien.