Een late bus
Op Schiphol stapte ik ‘s avonds in de KLM-bus met bestemming Amsterdam. Er zat nog niemand anders in. De chauffeur stond buiten een sigaretje te roken met een collega. De vertrektijd zou pas over een kwartier aanbreken. De bus was op een onherbergzame wijze verlicht. Ik moest denken aan mijn moeder in haar laatste jaren. Ze woonde in Den Haag. Als ze bij ons was geweest ging ze altijd ‘s avonds terug met een bus, die uit de Wibautstraat vertrok. Ze vond dat handiger dan de trein, omdat ze in Den Haag dan zo kon overstappen op de tram naar huis. Taxi’s wees ze af, niet uit armoe maar uit beginsel. Ze vond het geldwegsmijterij. Dat was niet uit haar hoofd te praten. Ik bracht haar altijd ‘s avonds naar de Wibautstraat. Als de bus vertrok, was zij meestal de enige passagier. Beschenen door het kille licht, wuifde ze lang naar haar kind, want dat bleef ik. In herfst en winter droeg zij de geduldig bij elkaar gespaarde persianer bontjas, die haar zuster immers ook had. Als ze ‘m op onze kapstok hing, zei ze altijd tegen mijn vrouw: “Als ik dood ben is-ie voor jou.”
Zodra ze uit mijn gezichtsveld gereden was ging ik het bij het busstation behorende caféetje binnen en nuttigde in een snel tempo drie glazen sherry. Over drinken wordt veel kwaad gesproken, maar het helpt wel even. Na de sherry reed ik naar huis in de taxi die mijn moeder nooit nemen zou, omdat ze haar geld wilde bewaren teneinde het na te laten aan mij. Haar generatie vond dat een erezaak. Ook daar viel niets aan te doen.
In de KLM-bus stapten nu wat mensen, die bij elkaar hoorden, zij het niet uit vrije keuze. Zij keerden terug van een zakenreis voor een firma naar Parijs en zij gingen zitten, gerubriceerd volgens de hiërarchie van de onderneming. Een bleek meisje naast een jongen die nog laag en onbeduidend was. Een kale, paffe dikkerd, die zo gauw mogelijk naar bed wilde, koos een eind verder een bank alleen. De onmiskenbare chef nam voorin plaats. Vlak achter hem schuifelde een zeer oude, behoudend geklede man binnen die, om zo te zien, eigenlijk allang met pensioen had moeten wezen. Maar misschien leek hij ouder dan hij was. Hij had de schichtige motoriek van iemand die permanent in een toestand van grote onzekerheid verkeert. Nederig zei hij tegen de chef: “Is het gepermitteerd dat ik even bij u kom zitten, meneer Frederiks?”
“Maar natuurlijk…”
Meneer Frederiks glimlachte zo kort dat het op een zenuwtrekje leek. Hij was een jaar of vijftig, rustig op een gevaarlijke manier. In zichzelf opgesloten leek hij tot driftige uitvallen in staat. Hij zag eruit als iemand die zich nooit helemaal behaaglijk voelen kan. De oude man haalde een klein, bruin boekje uit zijn zak en zei: “Ik kon er de metrolijnen en de bussen allemaal in opzoeken.”
“Ja, erg handig was dat,” antwoordde de heer Frederiks ongeïnspireerd. De ander begon op een verlekkerde manier te lachen en riep: “Ik dacht – dat boekkie gaat mooi op de onkostendeclaratie.”
“Och, die kleine bedragen…” zei de chef. De oude man voelde zich terechtgewezen. Hij borg het boekje haastig weg, vouwde de witte handen als voor een gebed samen en sprak gewichtig: “Die Williams leek mij zakelijk sound.”
De heer Frederiks keek in de richting van het bleke meisje en vroeg: “Ook nog gezellig even op een terrasje gezeten?”
“O ja, ‘s avonds even…”
“Dat is leuk in Parijs, als je nog jong bent. Maar u hebt toch wel een kaart gestuurd aan uw verloofde, de student?”
Hij sprak nu als iemand die een rol speelt in een amateurtoneelvereniging.
“Hij is net afgestudeerd,” antwoordde het meisje.
“Wel, wel…”
De bus reed weg. Peinzend keek de heer Frederiks voor zich uit. De oude man zei: “Ik heb daar een kijk op gekregen. Of iemand zakelijk sound is. Ervaring nietwaar? Al die jaren…”
“Och, dat studeren,” sprak de chef. “Die jongen van mij heeft er geen lust in. Nou ja, dan maar niet. Dan wordt hij maar iets anders, zonder een graad. Wat geeft het eigenlijk?”
“Zo is het,” zei de oude man. “Ik heb meneer Frans nog meegemaakt. Zonder hem zou de firma er niet zijn. En hij had alleen lagere school.”
De heer Frederiks zweeg. Het meisje fluisterde met de jongen. De kale man was ingedut. Buiten heerste de duisternis.