PROLOOG
Plateau van Gizeh, Egypte
Augustus 1799
GÉÉRAL NAPOLEON BONAPARTE STAPTE VAN ZIJN PAARD EN KEEK omhoog naar de piramide. Vlakbij rezen er nog twee omhoog, maar dit was de indrukwekkendste.
Wat een geweldige beloning had zijn nieuwe verovering hem opgeleverd.
De rit van Caïro naar het zuiden de vorige dag, deels door velden langs modderige irrigatiekanalen en deels door stuifzand, was probleemloos verlopen. Tweehonderd gewapende mannen hadden hem begeleid, want het was te gevaarlijk zich in zijn eentje zo ver in Egypte te wagen. Hij had zijn troepencontingent, dat het kamp had opgeslagen voor de nacht, anderhalve kilometer terug achtergelaten. De hitte was die dag opnieuw bijna ondraaglijk geweest en hij had besloten zijn missie pas na zonsondergang uit te voeren.
Vijftien maanden eerder was hij vlak bij Alexandrië aan land gegaan met vierendertigduizend manschappen, duizend kanonnen, zevenhonderd paarden en honderdduizend stuks ammunitie. Hij was snel opgerukt naar het zuiden en had de hoofdstad Caïro ingenomen, een bliksemactie die tot doel had de tegenstander in verwarring te brengen. Niet ver daarvandaan had hij vervolgens de strijd aangebonden met de Mamelukken – een succesvol verlopen actie die hij de Slag om de Piramiden had gedoopt. Wat een aanblik hadden ze geboden, de voormalige Turkse slaven die Egypte vijfhonderd jaar hadden geregeerd: duizenden strijders in kleurige gewaden, fier gezeten op schitterende hengsten. Hij kon het cordiet nog ruiken, het knallen van de musketten en het gegil van de stervende manschappen nog horen. Zijn troepen, waaronder veel veteranen van de Italiaanse veldtocht, hadden dapper gevochten. En met maar tweehonderd doden aan Franse kant was hij erin geslaagd vrijwel het gehele vijandelijke leger gevangen te nemen en het zuiden van Egypte volledig te veroveren. Eén verslaggever had geschreven dat een handvol Fransen een vierde van de aardbol had weten te veroveren.
Dat klopte niet helemaal, maar het klonk fantastisch.
De Egyptenaren hadden hem Sultan El Kebir genoemd – een titel die respect uitdrukte, hadden ze gezegd. Gedurende de afgelopen veertien maanden, waarin hij als opperbevelhebber de scepter over dit land had gezwaaid, was hij erachter gekomen dat hij van de woestijn hield zoals anderen van de zee. Hij hield ook van de Egyptische levensstijl, waarin meer waarde werd gehecht aan karakter dan aan bezittingen.
En ze geloofden in voorbestemming, net als hij.
‘Welkom, Général. Een mooie avond voor een bezoek,’ riep Gaspard Monge hem toe, opgewekt als altijd.
Napoleon genoot van de strijdlustige meetkundige. Hij was een al wat oudere Fransman, zoon van een straatventer, met een breed gezicht, diepliggende ogen en een vlezige neus. Hoewel hij een geleerd man was, had Monge altijd een geweer en een veldfles bij zich en leek evenzeer te genieten van de gewapende strijd als van de revolutie. Monge was een van de geleerden, wetenschappers en kunstenaars – savants, had de pers hen genoemd – die hij uit Frankrijk had meegenomen omdat hij niet alleen wilde veroveren maar ook wilde leren. Alexander de Grote, zijn spirituele rolmodel, had hetzelfde gedaan toen hij Perzië veroverde. Monge had Napoleon al eerder vergezeld in Italië, waar hij de facto leiding had gegeven aan de plundering van dat land, dus vertrouwde de generaal hem – tot op zekere hoogte.
‘Weet je, Gaspard, als kind wilde ik altijd wetenschapper worden. Tijdens de revolutie heb ik in Parijs diverse colleges gevolgd over scheikunde. Maar helaas ben ik door omstandigheden legerofficier geworden.’
Een van de Egyptische arbeiders voerde zijn paard weg nadat hij Napoleon diens leren schoudertas had overhandigd. Monge en hij waren nu alleen. Ze keken naar het lichtgevende stof dat danste in de schaduw van de piramide.
‘Een paar dagen geleden,’ zei hij, ‘heb ik uitgerekend dat je, met de stenen waarmee deze piramiden zijn opgetrokken, een muur van een meter breed en drie meter hoog om heel Parijs zou kunnen bouwen.’
Monge leek er even over na te denken hoe hij hierop moest reageren. ‘Dat zou best eens het geval kunnen zijn, Général.’
Het ontwijkende antwoord deed hem glimlachen. ‘Gesproken als een ware meetkundige, die altijd zijn twijfels houdt.’
‘Helemaal niet. Maar het fascineert me hoe u die bouwwerken bekijkt. Niet in relatie tot de farao’s of de graven die ze bevatten. Nee, u beziet ze uitsluitend in relatie tot Frankrijk.’
‘Ik kan moeilijk anders. Frankrijk beheerst mijn gedachten.’
Sinds zijn vertrek was Frankrijk vervallen in een staat van wanorde. De ooit zo machtige vloot was vernietigd door de Britten, waardoor hij hier in Egypte was afgesneden van het thuisfront. Het heersende Directoraat leek iedere monarchie de oorlog te willen verklaren en bestempelde Spanje, Pruisen, Oostenrijk en Holland tot vijand. Kennelijk zag het oorlog als een middel om zijn macht te bestendigen en de slinkende nationale schatkist te spekken.
Belachelijk natuurlijk. De Republiek was een totale mislukking.
Een van de weinige Europese kranten die deze kant van de Middellandse Zee hadden bereikt voorspelde dat het nog maar een kwestie van tijd was voordat een volgende Lodewijk op de Franse troon zou plaatsnemen.
Het was hoog tijd dat hij terugkeerde. Alles wat hem dierbaar was leek ineen te storten.
‘Frankrijk heeft u nodig,’ mompelde Monge.
‘Nu spreek je als een echte revolutionair.’
Zijn vriend lachte. ‘U weet dat ik dat ben.’
Zeven jaar eerder was Napoleon er getuige van geweest dat andere revolutionairen het Tuilerieënpaleis bestormden en Lodewijk XVI van de troon stootten. Hij had de Republiek vervolgens trouw gediend en gevochten in Toulon, waarna hij was gepromoveerd tot brigadegeneraal, vervolgens tot generaal van het Oostelijke Leger en ten slotte tot commandant in Italië. Vandaar was hij in noordelijke richting opgetrokken om Oostenrijk te veroveren, waarna hij als een nationale held was teruggekeerd in Parijs. Nu, op nauwelijks dertigjarige leeftijd, had hij Egypte ingenomen als bevelhebber van het Leger van de Oriënt.
Maar zijn lotsbestemming was heerser te worden van Frankrijk.
‘Wat een schitterende aanblik,’ zei hij, terwijl hij de piramiden opnieuw met bewondering bekeek.
Tijdens zijn rit van het kampement naar de piramiden had hij gezien dat arbeiders bezig waren het zand te verwijderen van een half begraven sfinx. Hij had persoonlijk opdracht gegeven de streng ogende wachter uit te graven en was tevreden over de voortgang.
‘Deze piramide bevindt zich het dichtst bij Caïro, dus zullen we hem de Eerste noemen,’ zei Monge. Hij wees naar een andere. ‘De Tweede. De verste is de Derde. Konden we de hiërogliefen maar lezen, dan wisten we misschien wat het allemaal betekent.’
Hij was het daarmee eens. Niemand begreep de vreemde tekens die zichtbaar waren op bijna alle oude monumenten. Hij had opdracht gegeven ze allemaal te kopiëren; het waren zo veel tekeningen geworden dat zijn kunstenaars alle uit Frankrijk meegenomen potloden hadden opgebruikt. Monge had uiteindelijk een ingenieuze methode bedacht om het lood van gesmolten kogels in Nijl-stro te gieten, zodat de potlodenvoorraad kon worden aangevuld.
‘Misschien is er hoop op dat front,’ zei hij.
Hij zag dat Monge instemmend knikte.
Allebei wisten ze van de lelijke zwarte steen die was aangetroffen bij Rosetta en waarop drie verschillende handschriften zichtbaar waren: hiërogliefen – de taal van het oude Egypte –, het Demotisch, de taal van het huidige Egypte, en Grieks. Misschien lag daarin het antwoord besloten. Een maand eerder had hij een bijeenkomst bijgewoond van zijn Institut d’Égypte, dat hij had opgericht ten behoeve van zijn savants. Op die bijeenkomst was de ontdekking ter sprake gekomen. Maar er zou nog veel studie nodig zijn.
‘Wij zijn de eersten die deze plekken systematisch onderzoeken,’ zei Monge. ‘Alle anderen die hier vóór ons zijn gekomen hebben alleen maar geroofd. Wij zullen optekenen wat we vinden.’
Weer zo’n revolutionair idee, dacht Napoleon. Typisch Monge.
‘Neem me mee naar binnen,’ beval hij.
Zijn vriend ging hem voor op een ladder die leidde naar een twintig meter hoog platform aan de noordkant. Maanden geleden, toen ze de piramiden voor het eerst inspecteerden, was hij hier ook al eens met een paar van zijn commandanten geweest. Maar toen had hij geweigerd het bouwwerk te betreden omdat hij zich dan in het bijzijn van zijn ondergeschikten kruipend had moeten voortbewegen. Nu bukte hij zich en wrong zich een gang binnen die nauwelijks een meter breed en een meter hoog was en die met een flauwe helling omlaag voerde naar de kern van de piramide. De leren tas bungelde aan de riem om zijn nek. Ze bereikten een andere gang, die omhoog leidde. Monge ging hem voor. De hellingshoek was nu wat groter en ze klommen naar de verlichte, vierkante ruimte aan het eind van de gang.
Daar aangekomen konden ze rechtop staan en vol ontzag nam hij de indrukwekkende ruimte in zich op. In het flikkerende licht van de olielampen ontwaarde hij op bijna tien meter hoogte een plafond. De vloer liep schuin omhoog. De uit enorme draagstenen opgetrokken muren vormden een imponerende, claustrofobisch werkende ruimte.
‘Het is fantastisch,’ fluisterde hij.
‘We noemen het de Grote Galerij.’
‘Dat is een goede omschrijving.’
Langs beide wanden liep over de gehele lengte een rand van een halve meter breed. Tussen deze randen bevond zich een steile passage van een meter breed, zonder treden.
‘Is hij daarboven?’ vroeg hij aan Monge.
‘Oui, Général. Hij is een uur geleden aangekomen en ik heb hem naar de Koningskamer gebracht.’
Napoleon hield de schoudertas nog steeds stevig vast. ‘Ga naar beneden en wacht buiten.’
Monge draaide zich om, maar bedacht zich en bleef staan. ‘Weet u zeker dat u dit alleen wilt doen?’
Hij hield zijn blik gericht op de Grote Galerij. Hij kende de Egyptische overlevering. Naar verluidt hadden de illuminati uit de oudheid als mens de geheimzinnige gangen van deze piramide betreden om er als goden weer uit tevoorschijn te komen. Er was hier sprake van een ‘tweede geboorte’, een ‘mystieke baarmoeder’, zo luidde het. Hier zetelde de wijsheid, zoals God zich had genesteld in de harten van de mensen. Zijn savants vroegen zich af wat de fundamentele drijfveer was geweest achter deze bijna onmenselijke bouwkundige inspanning, maar voor hem was er slechts één verklaring mogelijk – en hij kon zich de obsessie goed voorstellen: het was het verlangen de bekrompenheid van de menselijke sterfelijkheid te verruilen voor het perspectief van de verlichting. Zijn geleerden poneerden graag dat dit wel eens het meest perfecte bouwwerk ter wereld zou kunnen zijn, de originele Ark van Noach, de bron van talen, alfabetten, maten en gewichten.
Maar hij wist wel beter: dit was de toegangspoort tot de eeuwigheid.
‘Dit kan ik alleen maar zelf doen,’ mompelde hij ten slotte. Waarop Monge verdween.
Hij klopte het stof van zijn uniform en begon aan de steile klim. Hij schatte de lengte op ongeveer honderdtwintig meter en eenmaal boven was hij bijna buiten adem. Achter een hoge trede bevond zich een galerij met een laag plafond die overging in een voorvertrek met drie muren van massief graniet.
Iets verderop werd de Koningskamer zichtbaar, met nog meer muren van gepolijste rode steen; enorme blokken die zo dicht op elkaar waren geplaatst dat er nauwelijks een haarbreedte tussenruimte was. Het was een langwerpig en rechthoekig vertrek in het hart van de piramide. Monge had hem verteld dat er wel eens verband zou kunnen bestaan tussen de afmetingen van deze kamer en universele wiskundige wetmatigheden.
Die observatie trok hij niet in twijfel.
Dikke granieten platen vormden op tien meter hoogte het plafond. Door de twee luchtschachten die de piramide vanaf de noorden de zuidkant doorboorden kwam wat schaars licht binnen. Het vertrek was leeg, afgezien van een man en een ruwe, onafgemaakte sarcofaag zonder deksel. Monge had verteld dat de kokervormige boor- en zaagsporen die de werklieden er hadden achtergelaten nog zichtbaar waren. En hij had gelijk. Hij had ook verteld dat de sarcofaag een fractie van een centimeter breder was dan de omhoog lopende gang, wat betekende dat hij al moest zijn geplaatst vóórdat de rest van de piramide was gebouwd.
De man, die met zijn gezicht naar de muur gekeerd stond, draaide zich om.
Zijn vormeloze lichaam was gehuld in een wijde mantel. Om zijn hoofd had hij een wollen tulband gewikkeld en over zijn schouder hing een katoenen lap. Hij had duidelijk Egyptisch bloed, maar zijn platte voorhoofd, zijn hoge jukbeenderen en zijn brede neus droegen ook de sporen van andere culturen.
Napoleon staarde naar het sterk gerimpelde gezicht.
‘Hebt u het orakel meegenomen?’ vroeg de man hem.
Hij gebaarde naar de leren schoudertas. ‘Ik heb het bij me.’
Napoleon kwam tevoorschijn uit de piramide. Hij was bijna een uur binnen geweest en de vlakte van Gizeh was inmiddels in duister gehuld. Hij had de Egyptenaar opdracht gegeven binnen te wachten.
Hij veegde nog wat meer stof van zijn uniform en trok de leren tas die aan zijn schouder hing recht. Hij vond de ladder en moest moeite doen om zijn emoties te bedwingen, want het afgelopen uur was verschrikkelijk geweest.
Monge stond beneden te wachten, met de teugels van Napoleons paard in zijn hand. Er was niemand anders in de buurt.
‘Was uw bezoek naar tevredenheid, mon Général?’
Hij keek zijn savant aan. ‘Luister goed, Gaspard. Ik wil dat je deze avond nooit meer ter sprake brengt. Begrepen? Niemand mag weten dat ik hier ben geweest.’
Zijn vriend schrok zichtbaar van zijn toon. ‘Het was niet mijn bedoeling indiscreet te zijn…’
Hij stak een hand op. ‘Ik wil er nooit meer iets over horen. Begrepen?’
Monge knikte, maar hij zag dat de meetkundige langs hem omhoog keek, naar de bovenkant van de ladder en naar de Egyptenaar, die wachtte tot Napoleon zou vertrekken.
‘Schiet hem dood,’ fluisterde hij tegen Monge.
Hij zag de verbijsterde uitdrukking op het gezicht van zijn vriend, dus bracht hij zijn mond dicht bij het oor van de wetenschapper. ‘Je loopt voortdurend met dat wapen te pronken. Je wilt toch zo graag een soldaat zijn? Nu heb je de kans. Soldaten gehoorzamen hun commandant. Ik wil niet dat hij deze plek verlaat. Als je het zelf niet durft, dan laat je het maar doen. Maar ik verzeker je één ding: als die man morgen nog leeft, zal onze glorieuze campagne ten dienste van de verheven Republiek het moeten doen met één meetkundige minder.’
Hij zag de angst in de ogen van Monge.
‘Jij en ik hebben samen veel meegemaakt,’ verduidelijkte Napoleon. ‘We zijn ongetwijfeld vrienden. Kameraden van de zogeheten Republiek. Maar waag het niet mijn bevelen te negeren. Doe dat nooit.’
Hij liet de man los en besteeg zijn paard.
‘Ik ga naar huis, Gaspard. Naar Frankrijk. Op weg naar mijn lotsbestemming. Ik hoop dat jij de jouwe ook vindt, hier op deze godverlaten plek.’