Hoofdstuk 20

Hij bleek in veel opzichten wel degelijk veel op Crassus te lijken, dat kon ik zelfs in de schemerige grot wel zien. Dezelfde enigszins uitpuilende grijze ogen, dezelfde stevige bouw en zelfs hetzelfde stekelhaar; zijn hoofd en gezicht waren kortgeleden kaalgeschoren, maar zijn dikke grijsachtige haar en zijn baard kwamen alweer aardig opzetten. Dit was een nederiger en stiller soort Crassus, die geen dure toga of juwelen droeg, maar een onopvallende grove grijze pij, met nog sporen van as op zijn voorhoofd. Crassus had met grote passen heen en weer geparadeerd, de bewegingen van deze man waren langzaam en weloverwogen. En zijn stem bleek toen hij begon te praten haast fluisterend te zijn, wat na het donderende gebulder van Germanicus nogal onverwachts was.

Het was een grote grot en niet de benauwde cel die ik me had voorgesteld. Het was donker en schemerig in het licht van twee flakkerende kaarsen, maar wel verrassend warm en droog. Achterin stond een ruw stenen altaar, waarop een van de kaarsen stond te branden. Het voorste stuk van de grot was het woongedeelte en iemand - de vrouw waarschijnlijk - had haar best gedaan om het wat geriefelijker te maken. Er lag een biezen mat op de grond, een stromatras, een kastje en een kruk en iemand had een klein vuurkorfje neergezet om de kou te veijagen. Sommige dingen waren kennelijk geschenken van Crassus geweest - een mooie schaal met een paar simpele vruchten erin, een aardewerken drinkbeker, een duur uitziende wollen deken die gevouwen op een stenen rand lag en een prachtig bewerkt mes op de lompe tafel. Naast een miezerig kaarsje in een kandelaar lagen op tafel ook nog een broodkorst, een stukje kaas en een bosje paardenbloemen en gedroogde peterselie, zo te zien de overblijfselen van een karig maal. Ik herinnerde me dat Paulus gezegd had dat Lucius dol op eten was. De haverkoeken zouden vast wel in dank aanvaard worden.

De jongen legde ze neer op de rand, pakte een leren schenkkan en ging ervandoor. 'Ik ga wat water halen bij de bron,' zei hij, 'dan stoor ik u ook niet.'

'Wees gegroet.' De kluizenaar kwam van het altaar op me af lopen en stak als een soort vage zegen zijn hand uit. Ik begreep waarom de vrouw zich zorgen maakte over zijn gezondheid. De chirho-ring die hij droeg zat los om zijn vinger, hoewel ik nog aan een verkleuring van de huid kon zien dat hij er tot voor kort strak omheen had gezeten. Hij was ook nu nog allesbehalve mager, maar het grove kledingstuk hing in vreemde vouwen om hem heen en leek hem kleiner te maken, zoals wel vaker het geval is bij zieke mensen, alsof hij de wil was kwijtgeraakt om in zijn eigen kleren te passen. 'Marcus heeft u gestuurd?' Ik vroeg me in het voorbijgaan af hoe hij dat kon weten, maar toen volgde ik zijn blik en zag dat hij door de ingang van de grot het dal in kon kijken, waar het keizerlijke rijtuig nog stond te glimmen. Van deze afstand leek het heel klein, maar wel nog veel opvallender dan het in Glevum had geleken. Die Lucius mocht dan zeer spiritueel zijn, hij had ook goeie en opmerkzame ogen.

'Dat is juist,' zei ik en voelde me wat onprettig onder de doordringende blik die nu op mij gericht werd. Hij gebaarde dat ik op de kruk kon gaan zitten. 'Wilt u wat wijn?' vroeg hij met zijn fluisterstem. 'Of water? Ik kan u maar weinig aanbieden. De jongen komt me hier 's morgens wat voedsel brengen. En ik heb deze...' Hij draaide zich om naar het pakje op de bank en maakte het open.

De geur van warme haverkoek was zo heerlijk dat ik het aanbod niet af kon slaan, al wist ik dat hij afgezien van die paar haverkoeken misschien niets zou eten. Christenen, zo zei ik tegen mezelf, stonden bekend om hun edelmoedigheid en ik was hier als plaatsvervanger van Marcus, die het onbeleefd zou hebben gevonden om zo'n gastvrij aanbod af te slaan. En bovendien roken ze zalig.

Ik nam zijn aanbod aan.

Hij schonk water in uit een tweede kan, brak een van de koeken in stukken en legde het eenvoudige voedsel op de tafel tussen ons in om te delen.

'Goed,' mompelde hij terwijl hij zich liet zakken op het matras (andere zitplaatsen waren er niet). 'U zegt dus dat u namens Marcus komt?' Hij pakte onder het praten een stukje haverkoek en leek daardoor net een Romeins magnaat die tijdens een banket zaken aan het doen is.

Ik legde uit wat het doel van het bezoek was, te beginnen met de belangstelling die Marcus voor de villa had. Ik noemde het bedrag dat Marcus ervoor wilde geven en zag een pientere blik in de ogen boven het baardje. 'Het is een armzalig aanbod, zei hij. 'Die villa is twee keer zoveel waard. Maar ik heb geen keus. Een aanbod van een machtig man als Marcus kan je niet afslaan. Zeg maar tegen hem dat ik akkoord ga, op voorwaarde dat het snel geregeld wordt. Laat hem maar een contract opstellen, dan zal ik dat zegelen.' Hij doopte zijn haverkoek in het water en glimlachte, een wat zuinig glimlachje. 'Ik neem aan dat het zinloos is hem eraan te herinneren dat het geld bedoeld is om een kerk te stichten? Hij zou ongetwijfeld liever zien dat het geld naar de spelen ging, of naar een of andere Romeinse god?'

In feite kon het mijn beschermheer niet veel schelen. Afgezien van wat zoenoffers en de verplichte openbare rituelen bekommerde Marcus zich niet om de goden en ging er ongetwijfeld vanuit dat het omgekeerde ook het geval was. 'Hij zou het geld misschien aan spelen besteed hebben,' zei ik. 'Die zijn nuttig om populariteit mee te kopen. Crassus heeft geen geld nagelaten voor herdenkingsspelen.' Weer die verontrustende glimlach. 'Wat geld betrof was Crassus gehaaid genoeg. Hij zou bijvoorbeeld heel goed begrepen hebben dat Marcus me beduvelt. Maar zoals ik al zei, ik heb geen keus. Zeg tegen hem dat ik zijn aanbod aanneem voor de villa. Alle meubels en toebehoren gaan naar mij.' Ik moet geschrokken hebben opgekeken over zijn handelsgeest, want hij glimlachte weer. 'Daar kan ik ongetwijfeld een goeie prijs voor krijgen. Er is bijvoorbeeld een tafel bij, die zo kostbaar is dat ik daar een aardig gebouw van neer kan laten zetten.'

Ik knikte. Wat geld aanging hoefde je Lucius niets wijs te maken.

'Over toebehoren gesproken,' zei ik, 'wat moet er met de slaven gebeuren? Marcus heeft beloofd dat als een van hen bekende de anderen gratie zouden krijgen. Ik neem aan dat u als heilig man daar tevreden over zult zijn. Wilt u, nu Rufus bekend heeft, dat de anderen verkocht worden?'

Hij keek geschrokken. 'Heeft Rufus bekend?'

'Ja, de kleine luitspeler. U bent een keer goed voor hem geweest, geloof ik.'

Hij was nog bleker geworden dan ooit. 'Arme Rufus. Ja. Maar heeft Rufus bekend? Dat is een verrassing. Als het nou de poortwachter geweest was! Die had het volgens mij achter zijn ellebogen.' Hij leek zichzelf weer onder controle te krijgen.

'Maar ja, ja. Laat de anderen maar verkopen. En Daedalus is voortvluchtig, heb ik begrepen? Laat hem maar lopen. Mijn broer zou hem na het feest toch vrijmaken. Misschien heeft hij dat zelfs nog wel gedaan ook. Er was sprake van een of andere weddenschap, geloof ik. Crassus heeft me erover verteld.' Hij gebaarde weer met zijn hand. 'Ik ben tegen weddenschappen, maar mijn broer had zijn woord gegeven. Daedalus krijgt zijn vrijheid.'

'Daedalus is terecht,' vertelde ik hem. 'Hij is dood.'

'Hebben jullie hem gevonden?' Lucius keek ernstig. Hij zei zacht:

'Arme kerel, dan heeft die vrijmaking hem zijn leven gekost.'

'Hij was niet vrijgemaakt,' zei ik. 'Hij had geen certificaat van vrijmaking en hij droeg zijn slavenketting nog waaruit bleek dat hij een slaaf van Crassus was. Als hij vrijgemaakt zou zijn had hij die beslist meteen afgedaan. Weet u wat die weddenschap inhield?'

'Dat heeft Crassus me niet verteld. Hij wist dat ik niet van dat gokken van hem hield. Crassus heeft me feitelijk maar heel weinig verteld. We waren - hoe zal ik het zeggen - uit elkaar gegroeid.' Ik dacht in zijn grijze ogen te zien dat hij een binnenpretje had.

'Dan heeft hij u waarschijnlijk ook niet verteld,' zei ik terwijl ik instinctief zachter begon te praten, 'of er sprake was van een complot dat iets met het leger te maken had? Er gaan geruchten dat hij meer dan eens gezien is terwijl hij in het geheim tegen zonsondergang met een soldaat stond te praten.'

'Wat hoor ik daar?' Lucius leek oprecht geschrokken. 'Dat klinkt ernstig. Wie heeft hem gezien? Aulus, neem ik aan?'

'Ja. Er gaan geruchten over een mogelijke opstand van het leger, of zelfs over een complot tegen de keizer. Dat zou inderdaad ernstig kunnen zijn. Ernstig genoeg om de dood van uw broer teweeg te brengen als hij daarbij betrokken was en een van de andere partijen daar achter was gekomen. Marcus was ervan overtuigd dat het zo in elkaar zat, tot Rufus bekende. U kende uw broer. Wat denkt u ervan?'

Daar dacht hij even over na. 'Maar Marcus heeft toch zeker gelijk? Als Rufus bekend heeft was het geen militaire moord. Nee, Rufus moet worden terechtgesteld en de anderen verkocht. Dat is het beste.' Hij moet gevonden hebben dat dit zelfs in zijn eigen oren hardvochtig klonk, want hij glimlachte en zei: 'Het redt bovendien onschuldige levens.'

'En als Rufus uw broer niet gedood heeft? U gelooft zelf ook niet dat hij dat gedaan heeft.'

Hij zweeg even en zei toen: 'Nee, echt geloven doe ik het niet. Maar als hij bekend heeft is het misschien toch wel zo. Rufus was er altijd trots op steeds de waarheid te spreken. En de jongen offert zichzelf op. Er kan niet van mij verwacht worden dat ik dat veroordeel.'

'Hij gelooft oprecht dat hij de dood van Crassus op zijn geweten heeft,' zei ik. 'Ik geloof dat hij naar een tempel gegaan is en een vloek over zijn meester uitgesproken heeft.'

Daar schrok Lucius zo van dat hij een scherp antwoord gaf.

'Heeft hij dat gedaan? Dan heeft hij het misschien ook wel over zichzelf afgeroepen. Het aanbidden van valse goden is al zondig genoeg, maar vervloekingen uitspreken is nog veel erger.' Hij leek na te denken en zijn gezicht en zijn toon werden zachter.

'Maar het is mooi van hem dat hij zich opoffert; ik zal voor hem bidden.'

'En de hoofdslaaf, Andretha? Volgens mij had Crassus hem ook zijn vrijheid beloofd. Moet hij die krijgen?'

Lucius keek me sluw aan. 'Alleen als de boekhouding klopt. Crassus verdacht hem ervan de zaak te bedonderen.'

'U zou hem vergeving kunnen schenken,' zei ik. 'Als naast familielid... en als Christen.' Hij keek me aan. 'Keurt u zijn diefstallen dan goed?' Dat was een lastige vraag. 'Misschien dat ik barmhartigheid zou tonen,' waagde ik tenslotte.

Hij glimlachte. 'Een goed antwoord. Misschien dat u barmhartigheid zou tonen. Misschien doe ik dat ook wel. Misschien spaar ik dat kleine scharreltje van Rufus wel... hoe heet ze ook weer?'

'Faustina?'

'Faustina, ja. Misschien bespaar ik haar de slavenmarkt wel en laat ik voor haar een nieuwe eigenaar zoeken die haar goed behandelt. En ik zal die kleine Druïde ook niet aangeven bij de autoriteiten. Dat bespaart hem ook een executie. Als Aulus hem tenminste niet al heeft aangegeven. Die zou zijn eigen vader nog verkopen voor een handvol koperstukken.' Hij glimlachte.

'Goed. Zeg maar tegen Marcus dat ik met al zijn voorwaarden instem. De verkoop van de villa en gratie voor de andere slaven, aangezien Rufus bekend heeft. Zo, en als ik dan verder niets meer voor u doen kan, dan wil ik nu graag aan mijn gebedsuurtje beginnen.' Hij veegde de koekkruimels van zijn vingers en stond op.

Ik kwam ook overeind. 'Nog één ding,' waagde ik. 'Die vrouw, Regina; kende u die goed?'

Hij keek verbaasd. 'Regina? Ja, die heb ik wel een beetje gekend. Hoezo? Ze was mijn broers kampvolgster toen ze jong was. Ze beweerde dat ze met hem getrouwd was.'

'Ja. Er werd gezegd dat ze een of andere geheime greep op hem had - iets wat ze over hem wist. Weet u wat dat kan zijn geweest?'

Hij haalde zijn schouders op in een afwijzend gebaar. 'Dat kunnen honderden dingen geweest zijn. Ze was... volhardend. Misschien had hij inderdaad wel beloofd met haar te trouwen.'

'Iets veel sterkers dan dat, denk ik. Ze wist veel van kruiden. De meerdere van Crassus is onverwachts gestorven. Zou ze haar minnaar aan een promotie geholpen kunnen hebben?' Het bleef stil. Toen zei hij: 'denkt u dat ze de centurion vergiftigd heeft?'

'Of Crassus het vergif gegeven heeft om dat te kunnen doen. Was hij daartoe in staat? Verraad plegen om er zelf beter van te worden?'

Lucius liep van me weg. Toen hij zich weer omdraaide zag ik dat hij nogal emotioneel was. 'Tja,' zei hij, 'Crassus is dood. Ik neem aan dat het hem nu geen kwaad meer kan doen. Maar als ik het u vertel moet u zweren dat u het tegen niemand anders zult zeggen.' Hij keek wild om zich heen, alsof hij iets zocht om de eed op te zweren, en bood me toen zijn geringde vinger aan.

'Ik ben geen Christen,' zei ik aarzelend.

Hij rommelde in zijn kastje en haalde een beeldje te voorschijn.

'Doe dan hier maar een eed op. Het stelt ondermeer de keizer voor.' Hij zag mijn verbaasde blik en gaf me snel een verklaring. 'Een van de geschenken van Crassus. Hij bedoelde het spottend, maar ik kon het niet weggooien, dat zou heiligschennis zijn en bovendien verraad. En dus heb ik het maar weggestopt. Maar nu komt het van pas.'

Ik deed een eed op het leven van de keizer. Arme ouwe Commodus, dacht ik. Als de geruchten over samenzweringen kloppen was zijn leven niet zo erg veel meer waard.

Lucius scheen er evenwel tevreden mee te zijn.

'Goed,' zei hij, 'dan zal ik je de waarheid zeggen. Ik denk dat Crassus zijn chef inderdaad vergiftigd heeft door iemand zover te krijgen dat die een dodelijke dosis vergif in de wijn van de centurion deed. Het was een slimme zet. Hij had tientallen getuigen die er op konden zweren dat hij op dat moment heel ergens anders aan het dobbelen was. Hij heeft daar wel eens tegen mij over opgeschept.'

'Wist Regina dat?'

'Dat zoudt u haar zelf moeten vragen.'

'Dat wilde ik u ook nog vragen. Weet u waar ze is?' Hij bleef me lang aankijken, met een geschrokken blik in zijn ogen. Toen zei hij: 'Denkt u dat zij mijn broer vermoord heeft?' Mijn beurt om mijn schouders op te halen. 'Ze had er de middelen voor en ook een motief. Een officier vermoorden is een halsmisdaad. Als zij het vergif geleverd heeft was ze zelf medeplichtig. Misschien heeft zij het vergif zelfs wel toegediend; van een vrouw neemt een man een vergiftigd drankje nu eenmaal makkelijker aan. Ze heeft voor Crassus haar leven gewaagd - en toen liet hij haar vallen. Dat zou ze hem niet makkelijk kunnen vergeven.'

Lucius knikte. 'Ik begrijp het. Misschien heeft u wel gelijk. Misschien is ze teruggekomen om hem te vergiftigen. Crassus zou in het geheim met haar afgesproken kunnen hebben als hij dacht haar te kunnen afkopen.'

'Er zou eten en wijn op tafel hebben gestaan, zoals hier,' zei ik en beet in een zacht stuk haverkoek. Hij smaakte net zo lekker als hij rook.

Lucius at afwezig ook nog een stuk. Hij was diep in gedachten.

'Maar Regina wist hoe ze een dodelijk aftreksel kon maken; ze zou het in zijn beker hebben kunnen doen en het zou niet moeilijk geweest zijn om na afloop alles in de beek af te wassen.' Tijdens het praten was hij opgewonden geraakt. 'Probeer haar te vinden, Libertus. Er is geen tijd te verliezen. Als dat bewezen kan worden zou dat ook de redding voor Rufus betekenen. Maar ze woont hier ver vandaan. In de buurt van Eboracum, waar Crassus gelegerd was toen hij haar leerde kennen. Ga nu, breng verslag uit aan Marcus en vind haar voor het te laat is. Maar kijk, je gids is er. Ik moet nu echt gaan bidden.' Ik draaide me om en zag de jongen van de Dubonnai in de opening staan, met een kan water in zijn handen en een verbaasde blik op zijn gezicht.