Hoofdstuk 7

Ik vond Rufus in de slavenverblijven aan de achterkant van het huis. Het was een groot op een schuur lijkend gebouw met een centraal middenschip en zijbeuken die door kolommen daarvan afgescheiden waren. Aan éen kant was een deel afgeschermd voor de vrouwelijke slaven en aan de verre kant van het gebouw bevond zich een apart kamertje, dat waarschijnlijk voor Andretha bestemd was. Aan de zijkanten lagen de slaapplaatsen van de huisslaven; de landarbeiders hadden kennelijk ergens anders een wat eenvoudiger verblijf.

Rufus zat op een bed - zijn eigen, vermoedelijk - zijn luit te besnaren. Hij stond zo te zien op het punt zich bij de muzikanten te voegen en ik was dus nog net op tijd. Ik wilde snel met hem praten, voor Andretha hem naar binnen haalde en urenlang klaagzangen liet spelen. Ik had er tegen Aulus niets over gezegd, maar ik kende Rufus een beetje. Het was een Siluriër van de rebelse stammen in het westen, een slanke sierlijke jongen met een fijn gezicht - haast knap, als een vrouw, met zijn blauwe ogen, lichte huid en een aureool van roodbruine krullen. Maar ondanks zijn meisjesachtige uiterlijk had hij een duidelijke uitstraling, iets in de koppig vooruitgestoken kin en de trotse manier waarop hij keek. Toen ik in de villa was geweest om de vloer te leggen was hij op een dag de kamer binnengekomen en had hij mijn werk bewonderd.

'Wij zijn allebei artiesten,' had hij direct gezegd, 'ik in de muziek en u in steen. We zijn allebei Kelten. Het zit ons in het bloed.' Ik had het een erg aardig gedachte van hem gevonden, hoewel ik meer onder de indruk van zijn vleiende woorden zou zijn geweest als het mozaïek een ontwerp van mijzelf zou zijn geweest en niet Junio's Cave Canem. Maar dat een slaaf er zelfs maar naar keek was al heel wat.

Ik ben veel te makkelijk te lijmen. Aulus had zonder het te weten net een veel logischer verklaring gegeven. Het librarium was eerder in gebruik geweest bij de slavinnetjes en Regina was ondergebracht in de vroegere 'slavinnetjeskamer'. De rest was niet moeilijk te herleiden. Toen Regina vertrokken was had Rufus waarschijnlijk een kijkje in de kamer genomen in de hoop zijn meisje daar te vinden. Geen wonder dat hij nooit terug was geweest om het mozaïek te bekijken toen het af was.

Hij keek op toen ik naar hem toe liep, hoewel zijn handen doorgingen met de luit te strelen. Lange, spits toelopende, gevoelige vingers, maar ook sterk en lenig door het bespelen van de snaren.

'Rufus!' zei ik hartelijk en ging onuitgenodigd naast hem zitten.

'Hoe is het met je vriendin?'

Hij vroeg niet wie ik bedoelde en deed ook geen poging het te ontkennen. 'Faustina? Daar is het goed mee. En daar kan het alleen maar beter mee gaan, nu dat die hu... nu haar meester dood is.' Hij klonk emotioneel; hij was van plan geweest om 'die hufter' te zeggen, daar was ik zeker van. Ik zag ook dat hij gehuild had.

'Waarom dan die tranen?'

Hij keek me hulpeloos aan. 'Ik bedacht net... daar had ik nog niet eerder aan gedacht... zelfs als we niet geëxecuteerd worden is het best mogelijk dat Faustina en ik elkaar kwijtraken als de villa verkocht wordt. Aan verschillende meesters verkocht. Dat kunt u zich niet voorstellen...'

O, maar dat kon ik me maar al te goed voorstellen. Heel even was ik weer terug in dat rondhuis, dertig jaar geleden, met de dolk van een plunderaar op mijn keel en een touw om mijn nek, terwijl ik hulpeloos toe moest kijken hoe ze Gwellia bij mij weghaalden. Ze gilde en stribbelde tegen met naar mij uitgestoken handen en haar mooie gezichtje was lelijk van de tranen. Ik kon het me waarschijnlijk nog wel beter voorstellen dan Rufus. Ik had die gebeurtenis in mijn dromen nog duizenden keren gezien.

Ik moet oppassen, dacht ik. Rufus was niet bij de optocht geweest en daarover had hij tegen me gelogen. Het zou te gemakkelijk zijn om mijn opinie te laten beïnvloeden door mijn medeleven met zijn situatie. Maar toch, hij was trots op een soort van Keltische eerlijkheid. Ik besloot het met een rechtstreekse aanpak te proberen.

'Je was niet bij de optocht.' Hij wilde gaan protesteren, dus zei ik: 'In ieder geval niet de hele tijd.'

Zijn wangen werden net zo rood als zijn haar, maar hij bleef me in mijn ogen kijken. 'Dat heeft Aulus u dus verteld? Dat verbaast me niets, ik heb geweigerd hem te betalen. Ik heb ook helemaal geen geld. Ja, het is waar. Ik zag Andretha nergens hij zal wel ergens een kroeg ingedoken zijn - maar Aulus was ik vergeten. Voor geld bespioneerde hij iedereen. Ik neem aan dat u hem wel betaald hebt?'

'Dat heb ik niet, al is hij beslist wel de spion van iemand.' Meer vertelde ik hem niet. 'Waar ben je heen gegaan?'

'Was hij daar dan niet achter gekomen? Dat verbaast me.'

'Hij dacht,' zei ik terwijl ik mijn woorden zorgvuldig koos, 'dat je misschien een afspraakje met Faustina had.'

Hij klampte zich vast aan de woorden. 'En als dat zo was, wat dan nog? Het valt niet mee om vijf minuutjes voor jezelf te vinden. Maar ik hou van haar. Als ik niet zelf als slaaf verkocht was zou ik haar hebben gekocht en was ik met haar getrouwd. Ik zou op de een of andere manier wel aan het geld gekomen zijn.' Hij was natuurlijk een vrijgeborene, dat had Aulus me al verteld. Voor ze hem verkocht hadden zou zo'n huwelijk heel goed mogelijk geweest zijn. Maar nu niet. Slaven konden niet legaal trouwen. Zelfs eerdere huwelijken, zoals het mijne, werden volgens de wet voor slaven ongeldig. Ik glimlachte om zijn simpele hartstocht. 'Aangenomen dat Crassus haar had willen verkopen.'

Dat ontnuchterde hem. 'Ja. Al had ik best kunnen wachten. Als het moest tien jaar. Tegen die tijd zou hij haar wel zat zijn geweest.'

'Dan heb je nog een kans. Duurt je slavencontract geen tien jaar? En als Lucius je nieuwe eigenaar wordt...' Zijn gezicht klaarde op. 'Is het dan echt waar dat Lucius de erfgenaam wordt? Ik heb een gerucht opgevangen, maar ik durfde daar haast niet op te hopen. Faustina zegt...' Hij stopte.

'Wat zegt Faustina?'

Hij keek me angstig aan. Ik had het niet mogen horen, het was vrouwenpraat...'

'Maakt niet uit,' drong ik aan.

'Ze scheen te denken dat Regina iets zou erven, dat ze een of andere greep op Germanicus had. Iets wat hij gedaan of gezegd had toen hij jong was. Regina is hier een maan of twee geleden geweest en beweerde dat ze zijn...' Hij keek me van opzij aan.

'Daar weet u al van?'

'Ik heb er iets over gehoord.'

'Faustina deed haar haren en hielp haar baden en kleden toen ze hier was. Regina had haar eigen slavin en een custos - een reisgenoot - maar ze had liever Faustina. Ze stuurde haar eigen meid weg. Ze wilde echt met Crassus trouwen, denk ik. Voor zijn geld misschien. Faustina kon het niet begrijpen. Al het geld van de wereld kon haar niet in zijn bed lokken als ze de keus had.'

Maar natuurlijk had ze als slavin helemaal geen keus. 'Wist Germanicus,' zei ik voorzichtig, 'iets van je gevoelens af?' Ik had gehoord wat Aulus daarover te vertellen had, maar ik vroeg me af wat Rufus zou zeggen.

Hij verraste me. 'Ja. Dat moet hij geweten hebben. Hij had het er nooit over. Maar ik denk dat hij het leuk vond om mij te laten zien wat hij met haar deed. Als ze tijdens feesten en partijen voor hem moest dansen - hij had een kostuum voor haar, dat uit alleen een rokje en een halsketting van hazelnoten bestond moest ik als ze danste altijd spelen. Ze moest dan steeds dichterbij komen dansen en halfnaakt over hem heen hangen, terwijl hij dan met zijn tanden naar de noten beet. Soms beet hij in de noten, soms in haar borsten - gemene beten - terwijl de andere gasten lachten en schreeuwden. Soms was ze gewoon in tranen van pijn en schaamte, terwijl ik gedwongen was toe te kijken. En daarna stuurde hij haar dan weg om op hem te wachten. Als de gasten dan weg waren liet hij me halen om voor de deur luit te spelen en te horen hoe hij op het bed aan de andere kant van de deur met haar tekeer ging.'

Plotseling kon ik me dat goed indenken. Crassus was als een wrede kat met zijn slachtoffers, hij gaf ze niet meteen een klap maar treiterde ze met slim uitgedachte martelingen.

De jongen had weer tranen van woede in zijn ogen. 'O ja,' zei hij bitter. 'Crassus wist het.'

'Heb je hem vermoord, Rufus?' Ik kon er haast begrip voor opbrengen als hij dat gedaan had.

'Ik heb hem niet aangeraakt,' zei Rufus. Hij stond op. 'En als u me nu wilt verontschuldigen, ik moet klaagzangen gaan spelen. Ik loop nu al het risico op een pak ransel.' Hij ging op weg naar de deur.

Ik riep hem achterna: 'Rufus, hoe goed kende jij Daedalus?' Hij bleef verrast staan. 'Beter dan de meeste anderen. We hielden allebei van muziek. Hij was slim. Ik mocht hem wel, al vonden de meesten hem niet aardig.'

'Waarom,' zei ik, 'heeft iedereen hier in huis, jou inbegrepen, het dan over hem in de verleden tijd? Alsof hij dood is?' Rufus bleef in de deuropening staan om me even aan te kijken.

'Nou, dat is hij toch zeker?' zei hij. 'Daedalus was een eerzaam man. Als hij nog in leven was zou hij terug zijn gekomen.' En toen was hij zelf ook weg.

Ik zat hem een paar tellen na te staren. Iets wist ik nu heel zeker. Crassus had op zijn minst één doodsvijand in huis gehad. Twee, als je Faustina meetelde. Ik ben met Marcus in heel wat hoge kringen geweest, maar ik had nog maar zelden zoveel haat gezien als daarnet op het gezicht van Rufus. Wie die moord ook op zijn geweten had, Rufus had in ieder geval vurig gehoopt op de dood van Germanicus. 'Ik heb hem niet aangeraakt,' had hij gezegd, maar hij had de moord niet ontkend.

Verder was hij als laatste in de villa geweest en had hij het grootste deel van de optocht gemist. En het was me ook opgevallen dat hij geen antwoord had gegeven op mijn vraag waar hij dan wel geweest was.

Ik stond op en keek de slaapzaal rond.

Slaven hebben maar weinig bezittingen. De spullen die ze hebben verstoppen ze meestal ergens buiten de gebouwen, in de een of andere holle boom of begraven op een plek waarvan ze vurig hopen dat die geheim zal blijven - er is weinig privacy in de slavenverblijven. Maar toch zijn er een paar plekken waar het altijd de moeite loonde om een kijkje te nemen. Ik kende die plekjes. Ik was zelf ook een slaaf geweest.

Ik knielde en begroef mijn hand onder het dek in de hoop stro en riet waar Rufus op sliep. Eerst kon ik niets vinden, maar toen ik het al bijna op wilde geven sloten mijn vingers zich om iets wat glad en zacht was, met een leren koordje eromheen. Ik haalde het te voorschijn.

Een geweven zakje. Mijn vingers voelden door de stof heen, maar er zaten geen munten in. Daar had Rufus niet over gelogen. Dat was verrassend. Een luitspeler als Rufus kon als hij op een banket gespeeld had toch meestal wel op wat kleingeld rekenen - als zijn meester het hem niet gaf, dan toch altijd wel een paar van de gasten. Maar hier zat geen geld in. Ik maakte het koordje los en maakte het zakje open.

Er zaten twee kleine, in een lapje stof gevouwen pakjes in. In een ervan zat een lok roodachtig haar - lang, krullerig en geverfd. Geparfumeerd ook, trouwens. Haast zeker van Faustina. Het andere pakje was een verrassing. Ook daar zaten wat haren in: kort, donker, dik en krullend. Niet meer dan een haar of twee en niet langer dan mijn duimnagel, maar zorgvuldig ingepakt alsof elke haar kostbaar was.

Ik ging op mijn hurken zitten en bekeek ze. Toch niet nog een tweede meisje? Daarvoor was Rufus veel te verliefd. Misschien een zus, of een moeder? Nee, het zag er niet uit als vrouwenhaar. Van zijn vader dan? Maar waarom zou hij haren van zijn vader in zijn matras verstoppen? Ik kon er niets bij bedenken. Ik hoorde wat bij de deur. Ik pakte alles snel weer in en stopte het terug waar ik het gevonden had. Maar er kwam niemand naar binnen.

Ik wachtte. Er gebeurde nog steeds niets. Ik voelde mijn huid weer tintelen.

Ik liep naar de deur en keek naar buiten. Niets. Alleen in de verte de slaven die nog steeds bezig waren de overblijvende houtblokken op de kar te laden. Het was spookachtig.

Ik keek de slaapzaal nog eens door. Nee, zei ik tegen mezelf, ik haalde me dingen in mijn hoofd. Ik moest het tweede gaan doen waarvoor ik hierheen gekomen was; rondkijken in Andretha's kamer. Aulus had hem een 'potter' genoemd. Het zou interessant zijn om te zien wat hij daar allemaal opgepot had. Ik liep langzaam de zaal door, maar onderweg viel mijn oog op een klein kastje naast een van de bedden. Het was kennelijk van Paulus; het blad met de strigilis en de olie stond er bovenop. Ik stopte even.

Een geluid. Ik draaide me snel om, maar was te laat. Het enige wat ik zag was een wapperend tuniek in de deuropening en weer was de zaal leeg. Maar er was geen twijfel mogelijk. Ik werd bespied.

Nou, als ze weer terug zouden komen zou ik voorbereid zijn. Ik liep expres op het kastje af en deed het open. Het zat niet op slot. Er zat niets interessants in, alleen zijn gereedschappen. Ik keek achter me. De zaal was nog steeds leeg. Ik ging snel op mijn knieën zitten met de bedoeling het bedstro te doorzoeken, zoals ik eerder ook al had gedaan.

Toen raakte iets me hard op mijn achterhoofd. Ik had het rare gevoel dat ik voorover viel, en dat was dat.