66-Vrijdag, 20.25 uur

Toen Jessica naar huis reed voorspelde de radio zware storm: harde wind, bliksem, overstromingen. Delen van Roosevelt Boulevard stonden al onder water.

Ze dacht aan de avond waarop ze Patrick had ontmoet, jaren geleden. Ze had hem toen aan het werk gezien op de Spoedeisende Hulp en was onder de indruk geweest van zijn charme en zelfvertrouwen, zijn talent om patiënten gerust te stellen die daar binnenkwamen, vragend om hulp.

Mensen reageerden op hem, geloofden dat hij in staat was om hun pijn te verlichten. Dat hij er goed uitzag hielp natuurlijk. Jessica probeerde rationeel over hem te denken. Wat wist ze eigenlijk? Zou ze over hem in dezelfde termen kunnen denken als over Brian Parkhurst? Nee, dat kon ze niet.

Maar hoe langer ze erover nadacht, des te reëler de mogelijkheid. Het feit dat hij arts was, dat hij geen alibi had voor de belangrijkste momenten in het tijdsverloop van de moorden, dat hij zijn jongere zusje had verloren aan geweld, dat hij katholiek was, en - onontkoombaar - het feit dat hij al die vijf meisjes had behandeld. Hij kende hun namen, hun adressen, hun medische achtergrond.

Ze had de foto's van Nicole Taylors hand nog eens bekeken. Zou Nicole FAR hebben gespeld in plaats van PAR? Dat was mogelijk.

Ondanks haar instincten moest Jessica het ten slotte toegeven: als ze Patrick niet persoonlijk zou hebben gekend zou ze nu met een heel arrestatieteam voor zijn deur hebben gestaan, op basis van één onweerlegbaar feit: hij kende alle vijf de meisjes.

67-Vrijdag, 20.55 uur

Byrne stond op de intensive care en keek naar Lauren Semanski. De artsen hadden hem gezegd dat ze veel amfetamines in haar systeem had, dat ze een chronische gebruiker was en dat de midazolam waarmee haar ontvoerder haar had ingespoten niet hetzelfde effect had gehad als wanneer Lauren niet zoveel speed in haar bloedbaan zou hebben gehad. Hoewel ze haar nog niet hadden kunnen spreken was het duidelijk dat Lauren Semanski's verwondingen erop duidden dat ze uit een rijdend voertuig was gesprongen. Hoewel ze ernstig was toegetakeld, nog afgezien van het gif van de drugs in haar lichaam, mocht het een wonder heten dat ze niet in levensgevaar verkeerde. Byrne ging bij haar bed zitten.

Hij wist dat Patrick Farrell een vriend van Jessica was, vermoedelijk zelfs meer dan een vriend. Maar dat moest Jessica hem maar zelf vertellen. Er waren al zoveel valse aanwijzingen en doodlopende sporen in deze zaak. Byrne was er niet van overtuigd dat ze met Patrick Farrell nu de dader in handen hadden. Toen hij de man had ontmoet op de plaats delict bij het Rodin Museum had hij niets bijzonders gevoeld. Maar dat betekende tegenwoordig niet zoveel meer. De kans was groot dat hij nu Ted Bundy een hand zou kunnen geven zonder enig idee met wie hij te maken had. Alles wees op Patrick Farrell. Er waren wel arrestatiebevelen uitgevaardigd op veel zwakkere gronden. Hij nam Laurens hand in de zijne en sloot zijn ogen. De pijn concentreerde zich boven zijn ogen, heet en vernietigend. Algauw begonnen de beelden te exploderen in zijn hoofd. De lucht in zijn longen werd omgeleid en de deur aan het eind van zijn gedachten zwaaide wijd open...

68-Vrijdag, 20.55 uur

Geleerden geloven dat er een storm opstak boven de Calvarieberg op de dag dat Christus stierf. De hemel boven de vallei zou donker zijn geworden toen Hij aan het kruis hing.

Lauren Semanski was heel sterk. Vorig jaar, toen ze probeerde zichzelf van het leven te beroven, had ik haar al gevolgd en me afgevraagd waarom zo'n vastberaden jonge vrouw zoiets zou doen. Het leven is een geschenk. Het leven is een zegen. Waarom wilde ze dat weggooien? Waarom wilden die andere meisjes dat?

Nicole moest leven met de spot van haar klasgenoten en een vader die dronk. Tessa had het langdurige stervensproces van haar moeder doorstaan en moest nu de slopende ziekte van haar vader onder ogen zien. Bethany werd gepest met haar overgewicht. Kristi had problemen met anorexia.

Toen ik hen behandelde, wist ik dat ik de Heer bedroog. Ze hadden zelf hun weg gekozen, maar ik had hun de voet dwars gezet. Nicole en Tessa en Bethany en Kristi.

En toen was daar Lauren. Lauren had het ongeluk van haar ouders alleen kunnen verwerken door op een nacht in de auto te gaan zitten en de motor te starten. Ze had Opus meegenomen, haar pluchen kleine pinguïn, die ze op haar vijfde verjaardag van haar moeder had gekregen. Vandaag verzette ze zich tegen de midazolam. Waarschijnlijk gebruikte ze weer speed. Toen ze het portier openduwde reden we ongeveer vijftig kilometer per uur. Toch sprong ze eruit. Zomaar. Het verkeer was veel te druk voor mij om te keren en haar achterna te gaan. Ik moest haar wel laten ontsnappen.

Het is te laat om mijn plan nog te veranderen. Het is het uur van de none.

En hoewel Lauren het laatste Geheim had moeten worden, kan een ander meisje haar plaats ook innemen, een meisje met glanzende krullen en een lichtkrans van onschuld om haar hoofd.

De wind wakkert aan als ik stop en de motor afzet. Er wordt zware storm

voorspeld. Maar er zal vannacht nog een andere storm woeden, een duistere afrekening van de ziel. Het licht bij Jessica thuis...

69-Vrijdag, 20.55 uur

... schijnt helder, warm en uitnodigend, als een eenzaam vonkje tussen de dovende kooltjes van de nacht.

Hij zit op straat in zijn auto, beschut tegen de regen. In zijn hand houdt hij een rozenkrans. Hij denkt aan Lauren Semanski en hoe ze hem is ontkomen. Zij was het vijfde meisje, het vijfde Geheim, het laatste onderdeel van zijn meesterwerk.

Maar Jessica is hier. En met haar heeft hij ook nog een rekening te vereffenen.

Met Jessica en haar kleine meid.

Hij inspecteert de voorwerpen die hij gereedhoudt: de injectienaalden, het blauwe krijt, de dikke naald en draad van de zeilmaker. Hij zit klaar om de verdorven nacht in te stappen... De beelden kwamen en gingen, heel vaag of treiterend helder, als het visioen van een drenkeling die omhoogkeek vanaf de bodem van een zwembad met chloor.

De pijn in Byrnes hoofd was nauwelijks te harden. Hij liep van de intensive care naar het parkeerterrein, stapte in zijn auto en controleerde zijn wapen. Regen kletterde tegen de voorruit. Hij startte de motor en reed naar de snelweg.

70-Vrijdag, 21.00 uur

Sophie was doodsbang voor onweer. Jessica wist waar dat vandaan kwam. Het was aangeboren. Toen Jessica zelf nog klein was, verborg ze zich altijd onder de trap van hun huis in Catherine Street zodra het begon te onweren. Als het heel erg werd, kroop ze onder haar bed. Soms nam ze een kaars mee. Tot de dag waarop ze de matras in brand stak.

Ze hadden weer voor de tv gegeten. Jessica was te moe om te protesteren. Het maakte ook niet uit. Ze had wat lusteloos in haar eten geprikt, niet geïnteresseerd in zoiets banaals als eten, terwijl haar hele wereld op instorten stond. Haar maag was van streek door de gebeurtenissen van die dag. Hoe had ze zich zo in Patrick kunnen vergissen? Had ze zich wel vergist?

De beelden van wat er met die jonge vrouwen was gebeurd lieten haar niet met rust.

Ze controleerde haar antwoordapparaat. Geen berichten.

Vincent logeerde bij zijn broer. Ze pakte de telefoon om hem te bellen, maar halverwege legde ze de hoorn weer neer.

Shit.

Ze deed de afwas met de hand, alleen om haar handen iets te doen te geven. Ze schonk een glas wijn in, maar goot het weer leeg. Ze maakte een kop thee, maar liet die koud worden.

Op de een of andere manier wist ze zichzelf bezig te houden totdat het Sophies bedtijd was. Buiten donderde en bliksemde het. Binnen stond Sophie doodsangsten uit.

Jessica had alle gebruikelijke remedies al geprobeerd. Een verhaaltje voorlezen? Hielp niet. Nog een keer naar Finding Nemo kijken? Hielp niet. Ze wilde zelfs De kleine zeemeermin niet zien. Dat was zeldzaam. Jessica bood aan om samen een kleurboek in te kleuren (nee), liedjes uit The Wizard of Oz te zingen (nee), de sjablonen op de gekleurde eieren in de keuken te plakken (nee).

Ten slotte stopte ze Sophie maar in bed en bleef bij haar zitten. Bij elke donderslag keek haar dochtertje haar aan alsof het einde van de wereld was aangebroken.

Jessica probeerde overal aan te denken, behalve aan Patrick. Tot nu toe tevergeefs.

Er werd op de deur geklopt. Dat zou Paula wel zijn.

'Ik ben zo terug, schat.'

'Blijf bij me, mam.'

'Een paar seconden maar...'

De lampen doofden en gingen flakkerend weer aan. 'Dat kan er ook nog wel bij.' Jessica staarde naar het lampje op het nachtkastje alsof ze het kon dwingen om te blijven branden. Ze pakte Sophies hand. Sophie kneep haar vingers bijna fijn. Gelukkig bleven de lampen aan. Dank u, Heer. 'Mama moet even naar de deur. Het is Paula. Je wilt Paula toch wel zien?'

'Ik kom zo terug,' zei ze. 'Red je het wel?' Sophie knikte, ook al trilde haar lipje.

Jessica kuste haar op haar voorhoofd en hield Jools, haar kleine bruine beer, omhoog. Sophie schudde haar hoofd. Jessica probeerde Molly, de beige beer. Ook niet. Er was moeilijk peil op te trekken. Sophie had goede en slechte beren. Ze ging ten slotte alckoord met Timothy, de panda.

'Zo terug.'

'Oké.'

Ze liep de trap af toen de bel ging - één, twee, drie keer. Het klonk niet als Paula.

'Ik kom al!' riep ze.

Ze probeerde door het geslepen glas van het ruitje in de deur te kijken, maar het was beslagen. Het enige wat ze zag waren de parkeerlichten van de ambulance aan de overkant. Blijkbaar kon zelfs een tyfoon Carmine Arrabiata niet van zijn wekelijkse hartaanval afhouden. Ze opende de deur. Het was Patrick.

Haar eerste opwelling was de deur dicht te gooien. Maar ze beheerste zich. Voorlopig. Ze wierp een blik door de straat naar de volgauto, maar die was nergens te bekennen. Ze liet de stormdeur dicht.

'Wat doe je hier, Patrick?'

'Jess,' zei hij, 'je moet naar me luisteren.'

Er kwam een gevoel van woede bij haar op, dat worstelde met haar angst. 'Dat begrijp je dus verkeerd,' zei ze. 'Daar heb ik helemaal geen behoefte aan.'

'Jess, toe nou! Kijk dan, fk ben het.' Patrick sprong van zijn ene voet op de andere. Hij was doorweekt.

'Ik? Wie is "ik" eigenlijk? Jij hebt die vijf meisjes behandeld,' zei ze. 'Is het nooit bij je opgekomen om met die informatie naar de politie te gaan?'

'Ik heb zoveel patiënten,' zei Patrick. 'Je denkt toch niet dat ik me iedereen kan herinneren?'

De wind loeide. Ze moesten bijna schreeuwen om zich boven de storm uit verstaanbaar te maken.

'Gelul. Je hebt ze alle vijf het afgelopen jaar nog gezien.' Patrick staarde naar de grond. 'Misschien wilde ik gewoon niet...' 'Wat? Erbij betrokken raken? Ach, klets toch niet, man!' 'Jess. Als je alleen maar...'

'Je hoort hier helemaal niet te zijn, Patrick,' zei ze. 'Je brengt me in een heel lastige positie. Ga naar huis.'

'God, Jess. Je denkt toch niet echt dat ik iets te maken heb met die... die...'

Een goede vraag, dacht Jessica. De enige vraag die ertoe deed, eigenlijk.

Ze wilde net antwoord geven toen er weer een zware donderklap kwam en de stroom uitviel. De lampen flakkerden. Aan, uit, aan.

'Ik... Ik weet niet wat ik moet denken, Patrick.'

'Geef me vijf minuten, Jess. Vijf minuten, dan ga ik weer.'

Jessica zag een wereld van pijn in zijn ogen.

'Alsjeblieft,' zei hij. Hij was kletsnat en een beetje zielig, zoals hij daar stond te smeken.

Krankzinnig genoeg dacht ze aan haar wapen. Het lag in de gangkast boven, op de bovenste plank, zoals altijd. Echt, ze dacht aan haar pistool en of ze dat nog op tijd zou kunnen pakken als het nodig was.

Dit ging over Patrick.

Het leek allemaal heel onwezenlijk.

'Mag ik niet even binnenkomen?' vroeg hij.

Bekvechten had geen zin. Ze opende de stormdeur, en meteen sloeg er een gordijn van regen naar binnen. Jessica hield de deur open. Ze wist dat Patrick werd geschaduwd, ook al kon ze de auto nergens ontdekken. Ze was gewapend en er waren versterkingen vlakbij. Hoe ze het ook probeerde, ze kon niet geloven dat Patrick schuldig was. Dit was geen misdrijf uit hartstocht, een moment van krankzinnigheid waarin hij zijn zelfbeheersing had verloren en te ver was gegaan. Dit was een systematische, in koelen bloede gepleegde moord op zes mensen — misschien wel meer.

Had ze maar één concreet bewijs, dan was er geen twijfel meer.

Maar tot dat moment...

De stroom viel uit.

Boven hoorde ze Sophie jammeren.

'Jezus christus,' zei Jessica. Ze keek de straat door. Sommige huizen leken nog stroom te hebben. Of was dat kaarslicht? 'Misschien is het de zekering,' zei Patrick. Hij stapte naar binnen en liep langs haar heen. 'Waar is de meterkast?'

Jessica keek naar de vloer en zette haar handen in haar zij. Het werd haar te veel.

'Onder aan de keldertrap,' zei ze gelaten. 'En op de eettafel ligt een zaklantaarn. Maar ik geloof niet dat we...' 

'Mama!' Van boven.

Patrick trok zijn regenjas uit. 'Ik zal even naar de zekeringen kijken. Dan vertrek ik weer, dat beloof ik je.'

Hij pakte de zaklantaarn en liep naar de kelderdeur.

Jessica schuifelde in de plotselinge duisternis naar de trap toe. Ze liep naar boven en kwam Sophies kamer binnen.

'Niets aan de hand, liefje,' zei ze, terwijl ze op de rand van het bed ging zitten. Sophie keek haar aan met een klein, rond, angstig gezichtje in het schemerdonker. 'Ga je mee naar beneden met mama?'

Sophie schudde haar hoofd.

'Weet je het zeker?'

Sophie knikte. 'Is papa hier?'

'Nee, schat,' zei Jessica, met een gevoel van wanhoop. 'Mama zal... Mama zal wat kaarsen pakken, goed? Die vind je toch leuk?' Sophie knikte weer.

Jessica liep de kamer uit. Ze opende de linnenkast naast de badkamer en zocht in de doos met hotelzeepjes en gratis shampoos en conditioners. Ze herinnerde zich de tijd dat ze nog regelmatig een heerlijk lang bubbelbad nam, met allemaal kaarsen om zich heen - in het stenen tijdperk van haar huwelijk. Soms kwam Vincent er dan bij. Op de een of andere manier leken dat nu de herinneringen van heel iemand anders. Ze vond een paar sandelhoutkaarsen, haalde ze uit de doos en liep ermee terug naar Sophies kamer. Natuurlijk. Geen lucifers.

'Zo terug.'

Ze liep de trap af naar de keuken. Haar ogen begonnen wat te wennen aan het donker. In de keukenla met rommeltjes zocht ze naar lucifers en vond een boekje, nog van haar trouwdag. Ze voelde de gouden reliëf-letters JESSICA EN VINCENT op de glimmende voorkant. Daar had ze nu echt behoefte aan. Als ze in dat soort dingen geloofde zou ze nog denken dat het een complot was om haar een diepe depressie te bezorgen. Ze draaide zich om naar de trap. Een felle bliksemschicht. Op hetzelfde moment hoorde ze het geluid van brekend glas. Ze maakte bijna een sprong van schrik. Eindelijk was een van de takken van de stervende esdoorn naast het huis afgebroken en door de ruit van de achterdeur gegaan.

'Dit wordt steeds leuker,' mompelde Jessica. De regen waaide de keuken binnen. Overal lag glas. 'O, verdomme!'

Ze pakte een vuilniszak uit het aanrechtkastje en een paar punaises van het prikbord in de keuken. Vechtend tegen de wind en de regenvlagen bevestigde ze de zak voor het gat in de ruit, zorgvuldig de scherpe punten van het glas ontwijkend. Wat stond haar nog meer te wachten?

Ze wierp een blik omlaag langs de keldertrap en zag het licht van de zaklantaarn door het donker dansen.

Haastig pakte ze de lucifers en liep naar de eetkamer. In een la van de buffetkast lagen genoeg kaarsen. Ze stak er vijf of zes aan en zette die in de huis- en de eetkamer. Toen rende ze de trap op om de twee kaarsen in Sophies kamer aan te steken. 'Zo beter?' vroeg ze. 'Ja, beter,' zei Sophie.

Jessica stak een hand uit en droogde Sophies wangen. 'Zo meteen gaat het licht wel weer aan. Oké?' Sophie knikte, niet overtuigd.

Jessica keek de kamer rond. De kaarsen wisten de schaduwmonsters redelijk te verdrijven. Ze kneep haar dochter even in haar neus. Sophie giechelde. Jessica stond net boven aan de trap toen de telefoon ging. Ze nam op in de slaapkamer. 'Hallo?'

Een geruis en gesis, met heel zwak daarbovenuit: 'John Shepherd.' Het klonk alsof hij vanaf de maan belde. 'Ik kan je bijna niet verstaan. Wat is er?' 'Ben je daar?' 'Ja.'

De lijn kraakte. 'We hebben net bericht gekregen uit het ziekenhuis,' zei hij-

'Wat?' vroeg Jessica. Dit ging zo echt niet. 'Zal ik je op je mobieltje bellen?'

'Oké,' zei Jessica, maar toen herinnerde ze zich dat het telefoontje in haar auto lag, die in de garage stond. 'Nee, sorry. Vertel het maar.'

'We weten eindelijk wat Lauren Semanski in haar hand hield.'

Iets over Lauren Semanski. 'Oké!'

'Een stuk van een balpen.'

'Een wat?'

'Ze had een afgebroken balpen in haar hand,' riep Shepherd. 'Van het St. Joseph's.'

Dat verstond Jessica heel duidelijk, hoewel ze het liever niet zou hebben gehoord. 'Wat bedoel je?'

'Er stond een logo en het adres van het St. Joseph's op. Die pen komt uit het ziekenhuis.'

Haar hart was een klomp ijs in haar borst. Dat kon niet waar zijn. 'Weet je het zeker?'

'Geen enkele twijfel,' zei Shepherd. Zijn stem kraakte weer. 'Luister... we zijn Farrell kwijtgeraakt... Roosevelt Boulevard staat onder water, helemaal tot aan...'

Stilte.

'John?'

Niets. De verbinding was verbroken. Jessica ramde een paar keer op de haak. 'Hallo?'

Een muur van zwarte stilte.

Jessica hing op en liep naar de gangkast. Ze wierp een blik de trap af. Patrick was nog in de kelder.

Ze tastte naar de bovenste plank van de kast. Het duizelde haar. Hij heeft naar je gevraagd, had Angela gezegd. Ze trok de Glock uit zijn holster.

Ik was op weg naar het huis van mijn zus, had Patrick gezegd, geen zes meter bij het nog warme lichaam van Bethany Price vandaan. Ze controleerde het magazijn van de Glock. Het was vol. Zijn dokter kwam gisteren langs, had Agnes Pinsky gezegd. Ze sloeg het magazijn op zijn plaats en laadde het wapen door. Voorzichtig liep ze de trap af.

De wind loeide om het huis. De gebarsten ruiten.

'Patrick?'

Geen antwoord.

Jessica bereikte de voet van de trap, sloop de huiskamer door, opende de la van de buffetkast en pakte de oude zaklantaarn. Ze drukte op de schakelaar. Niets. Natuurlijk. Bedankt, Vincent. Ze sloot de la. Iets harder: 'Patrick?' Stilte.

Dit dreigde heel snel uit de hand te lopen. Ze ging zeker niet zonder licht de kelder in. Vergeet het maar.

Voorzichtig liep ze naar de trap en zo zachtjes mogelijk weer naar boven. Ze zou Sophie en een paar dekens meenemen, haar naar de zolder brengen en de deur op slot doen. Akelig voor Sophie, maar in elk geval was ze daar veilig. Jessica wist dat ze zichzelf en de situatie onder controle moest houden. Ze zou Sophie opsluiten, haar mobieltje halen en om hulp bellen.

'Het is oké, schat,' zei ze. 'Het is oké.'

Ze tilde Sophie op en klemde haar tegen zich aan. Haar tanden klapperden.

In het flakkerende kaarslicht begon ze zich dingen in te beelden. Dat kón toch niet? Ze pakte de kaars en hield hem dichterbij. Nee, ze vergiste zich niet. Daar, op Sophies voorhoofd, zag ze een kruisje van blauw krijt.

De moordenaar was niet in het huis. De moordenaar was in de kamer.

71-Vrijdag, 21.25 uur

Byrne zette zijn auto op Roosevelt Boulevard aan de kant. De straat was ondergelopen. Zijn hoofd bonsde. De beelden kwamen door, een voor een, als de diashow van een krankzinnig slachthuis. De moordenaar loerde op Jessica en haar dochter. Byrne had het lot bekeken dat de dader in Kristi Hamiltons handen had gedrukt. Eerst zag hij het niet. Niemand zag het. Pas toen het lab het nummer tevoorschijn had gebracht, werd het duidelijk. De aanwijzing was niet een verkooppunt van de Big-4-loterij, maar het nummer zelf. Het lab had vastgesteld dat de dader het nummer 9-7-0-0 had ingevuld. Het adres van de St. Katherine Church was Frankford Avenue 9700. Jessica had er niet ver naast gezeten. De Rozenkransmoordenaar had drie jaar geleden de deur van die kerk besmeurd en was van plan geweest om daar vanavond de laatste akte van zijn krankzinnige moordpartij op te voeren. Hij had Lauren Semanski naar de kerk willen brengen om het laatste van de vijf Droevige Geheimen te voltrekken op het altaar daar. De kruisiging.

Dat Lauren had teruggevochten en was ontkomen betekende slechts een vertraging van zijn plannen. Toen Byrne de gebroken balpen aanraakte die Lauren in haar hand had gehouden wist hij waar de moordenaar naartoe ging en wie zijn laatste slachtoffer zou zijn. Hij had onmiddellijk het Achtste District gebeld, dat vijf of zes agenten naar de kerk had gestuurd en twee patrouillewagens naar Jessica's huis. Byrne kon alleen maar hopen dat ze op tijd zouden zijn.

De straatverlichting en de verkeerslichten werkten niet meer. En zoals altijd in dat soort omstandigheden vergat iedereen in Philly hoe je moest autorijden. Byrne pakte zijn mobieltje en belde Jessica weer. In gesprek. Hij probeerde haar mobieltje. Het ging vijf keer over, toen kreeg hij haar voicemail. Toe nou, Jess.

Hij zette zijn auto aan de kant en sloot zijn ogen. Aan iemand die nooit de verblindende pijn van een hevige migraine heeft meegemaakt is niet uit te leggen hoe dat voelt. De koplampen van de tegenliggers brandden in zijn ogen. Tussen die flitsen door zag hij de lichamen. Niet de krijtlijnen van de plaats delict nadat alles is weggehaald, maar de slachtoffers zelf.

Tessa Wells, met haar armen en benen rond die pilaar.

Nicole Taylor in dat veld met kleurige bloemen.

Bethany Price en haar kroon van prikkeldraad.

Kristi Hamilton, doordrenkt met bloed.

Hun ogen waren open - vragend, smekend.

En die smekende blikken waren allemaal op hém gericht.

Het vijfde lichaam was vaag, maar toen hij het zag begon hij te beven van ontzetting, geschokt tot in het diepst van zijn ziel.

Het vijfde lichaam was dat van een klein meisje.

72-Vrijdag, 21.35 uur

Jessica gooide de slaapkamerdeur dicht en deed hem op slot. Ze moest beginnen met de directe omgeving. Ze keek onder het bed, achter de gordijnen, in de kast, met haar wapen voor zich uit. Niets.

Op de een of andere manier was Patrick naar boven gekomen en had het teken van het kruis op Sophies voorhoofd gemaakt. Ze probeerde Sophie er voorzichtig naar te vragen, maar haar kleine meid leek verlamd van angst.

Die gedachte maakte Jessica woedend en misselijk tegelijk. Maar op dat moment was woede een vijand. Haar leven werd bedreigd.

Ze ging weer op het bed zitten. 'Je moet nu naar mama luisteren, oké?'

Sophie staarde voor zich uit, alsof ze in shock was.

'Liefje? Luister je naar mama?'

Stilte van haar dochter.

'Mama maakt een bedje in de kast, oké? Alsof je gaat kamperen. Goed?' Sophie reageerde niet.

Jessica liep snel naar de kast, schoof alles naar achteren, pakte Sophies lakens en dekens en maakte een provisorisch bed op. Het brak haar hart, maar ze had geen keus. Alles wat gevaarlijk voor Sophie kon zijn haalde ze uit de kast en gooide het op de grond. Toen tilde ze haar dochter uit bed, vechtend tegen haar eigen tranen van angst en woede. Ze kuste Sophie en deed de kastdeur dicht. Ze draaide de grote sleutel om en stak die in haar zak. Met haar wapen in haar vuist sloop ze de kamer uit.

Alle kaarsen die ze in huis had aangestoken waren uitgeblazen. Buiten huilde de wind, maar binnen was alles doodstil. Het was een bedwelmende duisternis, een duisternis die alles leek op te slokken wat hij aanraakte. Jessica kende de indeling van het huis, maar kon niets zien. Terwijl ze de trap afliep haalde ze zich de plattegrond van de woonkamer voor de geest. De tafel, de stoelen, de buffetkast, de hoge kast met de tv, de video en de stereo, de banken. Het was allemaal zo vertrouwd, en vreemd tegelijk. In elke schaduw kon zich een monster verbergen. Elk silhouet was een gevaar.

Elk jaar bij de politie had ze trouw haar schietoefeningen gedaan. Ze had ook de tactische training met scherpe munitie gevolgd. Maar ze had er nooit op gerekend dat zoiets zich ooit zou afspelen in haar eigen huis, haar eigen veilige schuilplaats voor de krankzinnige buitenwereld. Dit was de plek waar haar kleine meid speelde. Opeens was het veranderd in een slagveld.

Toen ze de onderste tree bereikte besefte ze pas wat ze deed. Ze had Sophie boven achtergelaten, in haar eentje. Was de bovenverdieping werkelijk veilig? Had ze echt overal gekeken, elk mogelijk gevaar uitgesloten?

'Patrick?' zei ze. Haar stem klonk zwak, smekend. Geen antwoord.

Koud zweet droop over haar rug en schouders, tot aan haar middel. Toen, wat luider, maar niet luid genoeg om Sophie bang te maken: 'Patrick, luister. Ik heb mijn wapen in mijn hand. Ik meen het. Kom tevoorschijn. Nu. We gaan naar het bureau. We moeten hierover praten. Dit kun je me niet aandoen.' Een ijzige stilte. Alleen de wind.

Patrick had haar Maglite - de enige zaklantaarn in huis die werkte. De wind blies tussen de ruitjes en de stijlen door, met een laag, klaaglijk gehuil, als van een gewond dier.

Jessica stapte de keuken in en probeerde zich te concentreren op de duisternis. Ze liep snel, met haar linkerschouder tegen de muur en het pistool in haar rechterhand. Als het nodig was kon ze haar rug naar de muur draaien en met het wapen een halve cirkel van honderdtachtig graden beschrijven, terwijl ze van achteren dekking had. De keuken was verlaten.

Voordat ze om de deurpost heen de woonkamer binnenging bleef ze staan luisteren, gespitst op alle geluiden van de nacht. Hoorde ze iemand kreunen? Huilen? Ze wist dat het niet Sophie was. Ze probeerde te bepalen uit welke kamer het kwam, maar het was alweer verdwenen.

Door het gat in de achterdeur kwam de geur van de regen in de voor-jaarstuin, een vochtige grondlucht. Ze sloop verder door het donker. Haar voet knerpte over het gebroken glas op de keukenvloer. De hoeken van het zwarte plastic voor het kapotte raam klapperden door een windvlaag.

Terwijl ze naar de huiskamer sloop herinnerde ze zich dat haar laptop op het kleine bureau lag. Als ze zich niet vergiste en deze nacht nog een beetje geluk had moest de batterij volledig geladen zijn. Ze bewoog zich voetje voor voetje naar het bureau en klapte de laptop open. Het scherm kwam tot leven, flikkerde twee keer en wierp een melkachtig blauw licht door de huiskamer. Jessica sloot een paar seconden haar ogen en opende ze weer. Er was genoeg licht om de hele kamer te kunnen zien. Ze keek achter de banken en in de dode hoek naast de hoge kast. Ze opende de kleerkast bij de voordeur. Niemand.

Ze stak de kamer over naar de hoge kast waarin de televisie stond. Ze wist bijna zeker dat Sophie haar elektronische wandelende hondje in een van de laden had opgeborgen. Voorzichtig trok ze hem open. Het heldere plastic snuitje keek haar aan. 

Ja.

Jessica haalde de batterijen eruit, liep ermee naar de eetkamer en stak ze in de zaklantaarn. Een zee van licht. 'Patrick. Dit is menens. Geef antwoord.' Ze verwachtte geen reactie. Die kwam ook niet.

Jessica haalde diep adem, zocht haar middelpunt en daalde toen langzaam de keldertrap af. Beneden was het aardedonker. Patrick had de Maglite gedoofd. Halverwege de trap bleef Jessica staan en bewoog de lichtbundel door de hele kelder, kruislings met de hand waarin ze haar wapen hield. Dingen die anders zo gewoon en nuttig waren - de wasmachine, de droger, het fonteintje, de boiler, de waterontharder, de golfclubs, de tuinmeubels en al die andere spullen uit hun leven - hadden nu iets dreigends, met lange, scherpe schaduwen. Alles was precies zoals ze het verwachtte. Maar geen Patrick.

Ze daalde nog verder af. Rechts was een nis met de meterkast en de zekeringen. Ze richtte de zaklantaarn zo ver mogelijk in de nis en zag iets wat haar de adem benam.

De schakelkast van de telefoon.

De telefoon was niet uitgevallen door de storm.

De draden hingen uit de kast. Ze waren doorgesneden.

Ze zette haar voet op de betonnen vloer en scheen nog eens met haar zaklantaarn door de kelder. Achterwaarts liep ze naar de muur aan de voorkant en struikelde bijna over een voorwerp. Iets zwaars, van metaal.

Ze draaide zich haastig om en zag dat het een van haar gewichten was, de halter van tien pond.

Op hetzelfde moment ontdekte ze Patrick. Hij lag voorover op het beton. Naast hem lag de andere halter. Blijkbaar was hij erover gestruikeld toen hij terugkwam van de telefoonschakelkast. Hij bewoog zich niet.

'Sta op,' zei ze. Haar stem klonk hees en aarzelend. Ze spande de haan van de Glock. De klik weerkaatste tegen de gemetselde wanden. 'Sta... op... verdomme!' Hij verroerde zich niet.

Jessica kwam nog een stap dichterbij en stootte hem aan met haar voet. Niets. Geen enkele reactie. Ze ontspande de haan een beetje, maar hield het wapen gericht. Toen bukte ze zich, legde een hand in zijn nek en voelde naar zijn hartslag. Die was sterk genoeg. Maar ze voelde ook iets vochtigs. Bloed.

Jessica deinsde terug.

Blijkbaar had Patrick de telefoondraden doorgesneden, was toen over de halter gestruikeld en tegen de betonnen vloer geslagen. Bewusteloos. Jessica greep de Maglite die naast hem op de grond lag en rende naar boven, de trap op en naar buiten. Ze moest haar mobieltje hebben. Op de veranda bleef ze even staan. De regen kletterde nog steeds op het dakje. Ze keek de straat door. Alles was donker. Takken zwiepten als kale beenderen boven de stoep. De wind wakkerde weer aan en binnen een paar seconden was ze doorweekt. De straat was verlaten. Afgezien van die ambulance. De parkeerlichten waren nu gedoofd, maar Jessica hoorde de motor en zag de uitlaatgassen. Ze stak haar wapen in haar holster en sprintte door de slagregens naar de overkant. De verpleger stond achter de wagen, op het punt de deuren te sluiten. Hij draaide zich naar haar om zodra hij haar zag aankomen. 'Wat is er?' vroeg hij.

Jessica zag het naamplaatje op zijn borst. De man heette Drew.

'Drew, luister goed,' zei ze.

'Oké.'

'Ik ben rechercheur van politie. Er ligt een gewonde man bij mij in huis.'

'Hoe ernstig?'

'Dat weet ik niet. Maar luister. Geen vragen stellen.' 'Oké.'

'Mijn telefoon doet het niet en de stroom is uitgevallen. Bel het alarmnummer en zeg dat ik hulp nodig heb. De hele politie moet hiernaartoe. Als je ze hebt gebeld, kom dan mee naar mijn huis. Die man ligt in de kelder.'

Een zware windvlaag joeg een gordijn van regen door de straat. Bladeren en rommel dansten in een wervelstorm om haar voeten. Jessica moest schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. 'Begrepen?' riep ze.

Drew pakte zijn tas, sloot de achterdeuren van de ambulance en hield zijn portofoon omhoog. 'Kom mee.'

73-Vrijdag, 21.45 uur

Het verkeer kroop door Cottman Avenue. Byrne was nog een halve kilometer bij Jessica's huis vandaan. Hij tuurde naar een paar zijstraten, maar die werden versperd door takken en gebroken stroomkabels, of ze stonden onder water.

Auto's naderden voorzichtig de ondergelopen delen en kropen er met een slakkengang doorheen. Toen Byrne eindelijk Jessica's straat naderde, bereikte zijn migraine een hoogtepunt. Bij het geluid van een claxon klemde hij zijn vuisten om het stuur en besefte toen pas dat hij met zijn ogen dicht reed. Hij moest naar Jessica.

Ten slotte zette hij de auto aan de kant, controleerde zijn dienstpistool en stapte uit.

Nog maar een paar straten.

De pijn dreigde hem te verlammen toen hij zijn kraag opzette tegen de wind. Hij boog zich tegen het noodweer in en zag... Hij is in huis. Dichtbij.

Hij had niet verwacht dat ze iemand anders zou binnenlaten. Hij wil haar helemaal voor zichzelf. Hij heeft plannen met haar en haar dochter.

Toen die andere man binnenkwam, betekende dat...

74-Vrijdag, 21.55 uur

... een aanpassing van zijn plannen, maar geen verandering.

Ook Christus had deze week zijn obstakels moeten overwinnen. De Farizeeërs hadden Hem willen verleiden tot godslastering. En natuurlijk had Judas Hem verraden aan de opperpriesters door hun te vertellen waar Christus te vinden was.

Maar Jezus had zich niet laten weerhouden.

En niets zal mij kunnen tegenhouden.

Ik zal afrekenen met deze indringer, deze Ischariot.

In deze donkere kelder zal hij met zijn leven moeten betalen.

75-Vrijdag, 21.55 uur

Toen ze binnenkwamen wees Jessica de ziekenbroeder de deur naar de kelder.

'Hij ligt onder aan de trap, rechts,' zei ze. 'Kunt u iets zeggen over zijn verwondingen?' vroeg Drew. 'Geen idee,' antwoordde Jessica. 'Hij is bewusteloos.' Toen Drew de trap afliep naar de kelder hoorde Jessica hem het alarmnummer bellen.

Ze liep de trap op naar Sophies kamer en maakte de kastdeur open. Sophie was wakker en zat recht overeind in een woud van jassen en broeken.

'Gaat het, schat?' vroeg ze. Sophie zei nog altijd niets. 'Mama is bij je, liefje. Mama is er weer.'

Ze tilde Sophie op. Haar dochtertje sloeg haar armen om haar hals. Ze waren veilig. Jessica voelde Sophies hart tegen het hare bonzen. Ze liep de kamer door naar de ramen aan de voorkant. De straat stond nog maar half onder water. Waar bleven de hulptroepen? 'Mevrouw?' Drew riep haar.

Jessica liep naar de trap. 'Wat is er?' 'Eh... ik weet niet hoe ik het moet zeggen.' 'Wat?'

'Er ligt helemaal niemand in de kelder,' zei Drew.

76-Vrijdag, 22.00 uur

Byrne sloeg de hoek om, de pikdonkere straat in. Vechtend tegen de wind zigzagde hij tussen de dikke, afgerukte takken door die over de stoep en de straat verspreid lagen. Hier en daar zag hij een flakkerend lichtje achter de ramen en grillige schaduwen op de gordijnen. In de verte lag een gebroken stroomkabel te vonken op een auto. Er waren geen patrouillewagens van het Achtste District te zien. Hij probeerde zijn mobieltje nog eens. Niets. Geen signaal. Hij was maar één keer bij Jessica thuis geweest en moest goed kijken om zich te herinneren waar ze ook alweer woonde. Hij wist het niet. Dat was een van de lastigste dingen als je in Philadelphia woonde, zelfs in Northeast. In sommige buurten leken alle huizen op elkaar. Hij aarzelde voor een halfvrijstaand huis dat hem bekend voorkwam. Het was moeilijk te zeggen, in die donkere straat zonder lantaarns. Hij sloot zijn ogen en dacht diep na. Maar de beelden van de Rozenkransmoordenaar drongen zich te veel aan hem op, als de letters van een oude handschrijfmachine die met zijn zachte loden hamertjes vlekkerige zwarte afdrukken maakte op 

77-Vrijdag, 22.00 uur

Drew wachtte onder aan de keldertrap. Jessica stak wat kaarsen in de keuken aan en zette Sophie op een stoel aan de eettafel. Ze legde haar pistool op de koelkast.

Toen liep ze de trap af. De bloedvlek op het beton zat er nog, maar Patrick was nergens te bekennen.

'De centrale zei dat er een paar patrouillewagens aankomen,' zei hij, 'maar er ligt niemand in de kelder.' 'Weet je het zeker?'

Drew liet het licht van zijn zaklantaarn door de kelder glijden. 'Ja... Als er hier geen geheime uitgang is, moet hij de trap op zijn verdwenen, naar boven.'

Drew richtte zijn zaklantaarn omhoog. Op de trap waren geen bloederige voetafdrukken te zien. Drew droeg latexhandschoenen. Hij knielde, raakte het bloed aan en wreef het tussen zijn vingers. 'En zojuist lag hij hier nog?' vroeg hij.

'Ja,' zei Jessica. 'Twee minuten geleden. Zodra ik hem vond ben ik de trap op gerend, naar buiten.'

'Hoe is hij gewond geraakt?' vroeg Drew.

'Geen idee.'

'U mankeert niets?'

'Nee hoor.'

'Nou ja, de politie zal zo wel komen. Dan kunnen ze het huis doorzoeken.' Hij stond op. 'Voorlopig zijn we veilig, hierbeneden.' Wat? dacht Jessica.

Voorlopig zijn we veilig, hierbeneden? 'En met uw kleine meid is alles goed?'

Jessica staarde hem aan. Een ijzige hand sloot zich om haar hart. 'Ik heb je niet verteld dat ik een dochtertje had.'

Drew trok zijn handschoenen uit en gooide ze in zijn tas.

Bij het licht van de zaklantaarn zag Jessica de blauwe krijtvlekken op zijn vingers en de diepe snee op de rug van zijn rechterhand, op het-zelfde moment dat ze Patricks voeten onder de trap uit zag steken. En toen wist ze het. Deze man had het alarmnummer helemaal niet gebeld. De politie was niet onderweg. Jessica draaide zich om en wilde naar de trap rennen. Naar Sophie. Vluchten. Maar voordat ze zich kon verroeren schoot er een hand uit het donker. Andrew Chase greep haar vast.

78-Vrijdag, 22.05 uur

Het was Patrick Farrell niet. Toen Byrne de administratie van het ziekenhuis nog eens had doorgewerkt, viel alles op zijn plaats. Behalve dat ze op de Spoedeisende Hulp van het St. Joseph's door Patrick Farrell waren behandeld hadden de vijf meisjes nog iets gemeen: de ambulance. Ze woonden allemaal in North Philly. Dus waren ze allemaal door de Glenwood Paramedic Group naar het ziekenhuis gebracht.

En op weg daarheen hadden ze eerste hulp gekregen van Andrew Chase. Chase kende Simon Close, en voor die vriendschap had Close met zijn leven moeten betalen.

Op de dag dat ze stierf had Nicole Taylor niet geprobeerd om P-A-R-K-H-U-R-S-T of een andere naam in haar hand te kerven, maar P-A-R-A-M-E-D-I-C. Ziekenbroeder. Zoals in grote letters op de ambulances stond.

Byrne klapte zijn mobieltje open en probeerde nog één keer het alarmnummer. Niets. Hij keek op de display. Geen streepjes, geen signaal. De patrouillewagens zouden niet meer op tijd komen. Hij stond er alleen voor.

Weer aarzelde hij voor een halfvrijstaand huis, terwijl hij een hand boven zijn ogen hield om ze te beschutten tegen de regen. Zou dit het zijn?

Denk na, Kevin. Wat voor herkenningspunten herinnerde hij zich van de dag toen hij Jessica had opgehaald? Hij wist het niet meer. Hij draaide zich om en keek achter zich.

Aan de overkant stond een ziekenwagen geparkeerd. De Glenwood Paramedic Group. Dit was het huis.

Hij trok zijn wapen, laadde het door en liep haastig het pad af naar de deur.

79-Vrijdag, 22.10 uur

Jessica vocht zich moeizaam omhoog door een ondoordringbare mist. Ze zat op de vloer van haar eigen kelder. Het was bijna donker. Ze probeerde die twee feiten te combineren, maar de betekenis ontging haar. Totdat de harde realiteit met een klap tot haar doordrong. Sophie.

Ze wilde overeind komen, maar haar benen reageerden niet. Toch was ze niet vastgebonden. Nu herinnerde ze het zich weer: ze was ergens mee ingespoten. Haar hand ging naar de plaats in haar nek waar ze de injectie had gekregen. Er bleef een klontje bloed aan haar vinger kleven. In het vage licht van de zaklantaarn achter haar zag ze het klontje weer vervagen. Nu begreep ze de doodsangst die de vijf meisjes hadden moeten doorstaan. Maar zij was geen meisje. Ze was een vrouw. Een politievrouw. Instinctief ging haar hand naar haar heup. Niets. Waar was haar pistool? Boven. Op de koelkast. Shit.

Heel even voelde ze zich misselijk worden. Het duizelde haar en de vloer leek te golven onder haar voeten.

'Het had niet zover hoeven te komen, weet je,' zei hij. 'Maar ze verzette zich. Eerst wilde ze er zelf vanaf, maar later verzette ze zich. Ik heb het zo vaak gezien.'

De stem kwam van achter haar - een zacht, afgemeten geluid, met een ondertoon van melancholie om een diep persoonlijk verdriet. Hij hield nog steeds de zaklantaarn in zijn hand. De lichtbundel danste en speelde door de ruimte.

Jessica wilde reageren, zich bewegen, van zich af slaan. Haar geest was willig, maar het vlees wilde niet gehoorzamen.

Ze was alleen met de Rozenkransmoordenaar. Ze had gedacht dat er versterkingen kwamen, maar dat was niet zo. Niemand wist dat ze hier waren. Beelden van zijn slachtoffers kwamen haar voor de geest. Kristi Hamilton, doorweekt met bloed. De kroon van prikkeldraad op het hoofd van Bethany Price.

Ze moest hem aan de praat houden. 'Wat... Wat bedoel je?' 'Ze hadden alle kansen in het leven,' zei Andrew Chase. 'Allemaal. Maar die wilden ze niet. Ze waren intelligent en gezond. Ze mankeerden niets. Maar dat was niet genoeg voor hen.'

Jessica richtte moeizaam haar blik op de trap en bad vurig dat Sophies kleine gestalte daar niet zou verschijnen.

'Die meisjes hadden alles, maar ze besloten het weg te gooien,' zei Chase. 'En waarvoor?'

De wind huilde buiten de kelderraampjes. Andrew Chase begon te ijsberen. Het licht van zijn zaklantaarn gleed weer door het donker. 'Wat voor kans had mijn kleine meid?' vroeg hij. Hij heeft een kind, dacht Jessica. Dat is gunstig. 'Heb je een dochtertje?' vroeg ze.

Haar stem leek van heel ver weg te komen, alsof ze door een ijzeren buis sprak.

'Ik had een dochtertje,' zei hij. 'Maar ze mocht er niet zijn.'

'Wat is er dan gebeurd?' Jessica had er steeds meer moeite mee om haar zinnen te formuleren. Ze wist niet of het verstandig was om de man te confronteren met een tragedie in zijn leven, maar ze had geen andere ideeën.

'Je was erbij.'

Was ik erbij? dacht Jessica. Waar heeft hij het in godsnaam over?

'Ik weet niet wat je bedoelt,' zei ze.

'Het geeft niet,' zei hij. 'Het was niet jouw schuld.'

'Mijn... schuld?'

'De wereld leek krankzinnig geworden die nacht. O, ja. Een groot kwaad werd uitgestort over de straten van deze stad en een storm daalde neer. Mijn kleine meisje was het offer. De deugdzamen ontvingen hun beloning.' Zijn stem schoot uit en kreeg een hypnotisch ritme. 'Maar vannacht zal ik de rekening vereffenen.'

O, mijn god, dacht Jessica, toen de herinnering aan die krankzinnige kerstnacht weer bij haar boven kwam als een golf van misselijkheid. Hij had het over Katherine Chase. De vrouw die de miskraam had gekregen in haar patrouillewagen. Andrew en Katherine Chase. 'In het ziekenhuis zeiden ze dingen als: "Probeer het te verwerken. U kunt nog andere kinderen krijgen." Wat wisten zij ervan? Het was nooit meer hetzelfde voor Kitty en mij. Met de zogenaamde wonderen van de moderne geneeskunde konden ze mijn kleine meid niet redden, en de Heer schonk ons geen ander kind.' 'Dat... Daar kon niemand iets aan doen die nacht,' zei Jessica. 'Het was noodweer, dat weet je toch?'

Chase knikte. 'O ja, ik weet het. Het kostte me bijna twee uur om bij St. Katherine te komen. Ik bad tot de beschermheilige van mijn vrouw. Ik offerde een deel van mezelf. Maar mijn kleine meid kwam nooit terug.'

St. Katherine, dacht Jessica. Ze had gelijk gehad. Chase pakte de nylontas die hij bij zich had en liet hem op de vloer vallen, naast Jessica. 'Dacht je echt dat de maatschappij een man als "Willy Kreuz zal missen? Hij was een pedofiel. Een barbaar. De laagste vorm van menselijk leven.'

Hij zocht in zijn tas en begon er voorwerpen uit te halen, die hij op de grond legde, naast Jessica's rechterbeen. Langzaam liet ze haar blik zakken. Ze zag een accuboormachine, een spoel met dik zeilmakersdraad, een grote kromme naald en nog een glazen injectiespuit. 'Ongelooflijk wat sommige kerels je vertellen, alsof ze er trots op zijn,' zei Chase. 'Een paar glazen whisky, wat Percocets, en al hun afschuwelijke geheimen borrelen naar boven.'

Hij stak de draad door de naald. Ondanks de woede en razernij in zijn stem had hij een vaste hand. 'En wijlen doctor Parkhurst?' ging hij verder. 'Een man die zijn vertrouwenspositie misbruikte om jonge meisjes in te palmen? Toe nou. Hij was geen haar beter. Het enige waarin hij van types als Kreuz verschilde was zijn afkomst. Tessa heeft me alles verteld over doctor Parkhurst.'

Jessica probeerde te antwoorden, maar het lukte niet. Haar angst vormde een prop in haar keel. Regelmatig verloor ze nu het bewustzijn. 'Straks zul je het wel begrijpen,' zei Chase. 'Op paaszondag is de wederopstanding.'

Hij legde de naald met de draad op de grond en boog zich naar Jessica toe, tot vlak bij haar gezicht. In het vage licht leken zijn ogen bloedrood. 'De Heer vroeg Abraham om zijn zoon. En nu heeft de Heer mij om jouw dochter gevraagd.' Lieve god, nee! dacht Jessica. 'Het is tijd,' zei hij. Jessica probeerde zich te bewegen. Het ging niet.

Andrew Chase liep de trap op. Sophie.

Jessica opende haar ogen. Hoe lang was ze bewusteloos geweest? Weer trachtte ze zich te bewegen. Ze voelde nu wel haar armen, maar niet haar benen. Ze kon zich niet op haar zij draaien en ze had de kracht niet om zich naar de trap te slepen. Was ze alleen? Was hij weg?

Er brandde nog maar één kaars, die op de wasdroger stond en lange, flakkerende schaduwen over het kale plafond van de kelder wierp. Jessica spitste haar oren. Ze zakte even weg, maar schrok weer wakker.

Voetstappen achter haar. Het was zo moeilijk om haar ogen open te houden. Zó moeilijk. Haar armen en benen leken van lood.

Ze draaide haar hoofd zo ver mogelijk opzij en zag Sophie in de armen van dat monster. Het bloed stolde in haar aderen.

Nee, dacht ze.

Nee.

Neem mij.

Ik bied me aan. Neem mij!

Andrew Chase legde Sophie op de vloer naast Jessica. Ze had haar ogen dicht; haar lichaam was slap.

De adrenaline in Jessica vocht tegen de drug waarmee hij haar had ingespoten. Als ze maar overeind kon komen om hem één keer te raken, dan zou hij niet meer opstaan. Hij was zwaarder dan zij, maar ongeveer even lang. Eén klap maar. Met de woede die ze nu voelde moest dat genoeg zijn.

Toen hij zich even omdraaide zag ze dat hij haar Glock gevonden had. Het wapen stak achter zijn broeksband.

Buiten zijn gezichtsveld schoof Jessica wat dichter naar Sophie toe. Die kleine inspanning was haar al te veel. Ze moest even rusten. Ze probeerde vast te stellen of Sophie nog ademde, maar ze kon het niet zien.

Andrew Chase draaide zich weer naar hen toe, met de boor in zijn hand. 'Het is tijd om te bidden,' zei hij.

Hij stak een hand in zijn zak en haalde er een schroefbout uit. 'Maak haar handen gereed,' zei hij tegen Jessica. Hij knielde en drukte de accuboormachine in Jessica's rechterhand. Jessica voelde haar maag omhoogkomen. Ze moest braken. 'Wat?'

'Ze slaapt alleen maar. Ik heb haar een lichte dosis midazolam gegeven.

Ais je een gat in haar handen boort, zal ik haar in leven laten.' Hij trok een stuk elastiek uit zijn zak en wikkelde het om Sophies polsen. Toen plaatste hij de rozenkrans tussen haar vingers. Een rozenkrans zonder kralen. Als jij het niet doet, doe ik het wel. En daarna zal ik haar op weg zenden naar haar Schepper, recht voor je ogen.' 'Ik... kan het niet...'

'Je hebt dertig seconden.' Hij boog zich naar voren, boog Jessica's rechterwijsvinger om de greep van de boor en testte hem. De batterij was geladen. Het geluid van de draaiende boor ging Jessica door merg en been. 'Doe het. Dan blijft ze leven.' Sophie keek Jessica aan.

'Ze is mijn dochter,' zei Jessica, nauwelijks verstaanbaar.

Chases gezicht bleef onverstoorbaar, ondoorgrondelijk. Het dansende kaarslicht wierp lange schaduwen over zijn gezicht. Hij trok de Glock achter zijn broeksband vandaan, spande de haan en drukte de loop tegen Sophies hoofd. 'Nog twintig seconden.'

'Wacht!'

Jessica voelde haar kracht wegvloeien en weer terugkeren. Haar vingers trilden.

'Denk aan Abraham,' zei Chase. 'Denk aan de vastberadenheid die hem naar het altaar dreef. Je kunt het.'

'Ik... kan het niet.'

'Iedereen moet offers brengen.'

Jessica probeerde tijd te rekken.

Het was haar enige kans.

'Oké,' zei ze. 'Goed.' Ze sloot haar hand om de greep van de boor, die zwaar en koud aanvoelde. Ze testte de knop een paar keer. De boor reageerde. Het koolstofboortje zoemde. 'Breng haar hier,' zei Jessica zwak. 'Zo kan ik er niet bij.' Chase kwam naar hen toe, tilde Sophie op en legde haar naast Jessica neer. Met het elastiek om haar polsen waren Sophies handjes nu in gebed gevouwen.

Jessica bracht langzaam de boor omhoog en liet hem even in haar schoot rusten.

Ze herinnerde zich haar eerste oefening met de zware bal op de sportschool. Na twee of drie sets wilde ze ermee kappen. Ze lag op haar rug op de mat, met die bal in haar handen, volkomen uitgeput. Het lukte niet meer. Niet nog een keer. Ze zou nooit een bokser worden. Maar voordat ze kon opgeven kwam er een oude man met een gegroefd gezicht - een zwaargewicht die tot het meubilair van Frazier's Gym behoorde en ooit nog tegen Sonny Liston had gebokst - naar haar toe en zei dat de meeste mensen die het opgaven niet de kracht misten, maar de wil. Ze was hem nooit vergeten.

Toen Andrew Chase zich omdraaide en wilde weglopen verzamelde Jessica al haar wilskracht, al haar reserves. Ze zou maar één kans krijgen om haar dochtertje te redden, en dat was nu. Ze haalde de schakelaar over, vergrendelde hem in die stand en ramde de boor omhoog. Hard en snel. De lange boor groef zich diep in de linkerkant van Chase' kruis, dwars door de huid, de spieren en het vlees, en scheurde de slagader in zijn dijbeen open. Een warme fontein van slagaderlijk bloed spoot in Jessica's gezicht, waardoor ze even verblind werd en begon te kokhalzen. Chase schreeuwde van pijn, draaide om zijn as en wankelde naar achteren toen zijn knieën het begaven. Hij drukte zijn linkerhand tegen de scheur in zijn broek om de bloeding te stelpen, maar het bloed pompte tussen zijn vingers door, donker als fluweel in het zwakke licht. In een reflex vuurde hij de Glock af op het plafond. Het gebulder van het wapen weergalmde luid door de kleine ruimte.

De adrenaline gaf Jessica de kracht om zich op haar knieën te hijsen. Haar oren tuitten. Ze moest Sophie tegen hem beschermen. Ze móést. Op de een of andere manier zou ze overeind moeten komen om hem die boor in zijn hart te drijven.

Door de rode film van bloed over haar ogen zag ze Chase tegen de grond slaan. Het pistool kletterde op de vloer. Halverwege de kelder begon hij weer te schreeuwen, terwijl hij zijn riem van zijn broek trok en om de bovenkant van zijn linkerdijbeen bond. Het bloed stroomde langs zijn been en vormde een plas op de grond. Brullend als een roofdier trok hij de tourniquet strak. Kon ze zich naar het wapen slepen?

Jessica probeerde naar hem toe te kruipen. Haar handen gleden weg in het bloed en ze moest vechten voor elke centimeter. Maar voordat ze hem had bereikt raapte Chase de met bloed besmeurde Glock van de grond en duwde zich langzaam omhoog. Hij wankelde naar voren met de maniakale grimas van een dodelijk gewond dier. Een meter bij haar vandaan. Hij zwaaide het pistool voor zich uit, terwijl zijn gezicht veranderde in een masker van dood en pijn.

Jessica probeerde op te staan. Het ging niet. Ze kon alleen hopen dat Chase nog dichterbij zou komen. Met twee handen bracht ze de boor omhoog.

Chase strompelde naar haar toe. En bleef staan. Te ver weg.

Ze kon hem niet bereiken. Hij zou hen allebei vermoorden. Chase sloeg zijn ogen ten hemel en begon te schreeuwen. Het spookachtige gehuil vulde de kelder, het huis, de wereld, net op het moment dat die wereld weer tot leven kwam met de kracht van een strak opgewonden veer. De stroom was terug.

Boven begon de televisie te blèren. Naast hen sloeg de boiler aan. Boven hen lichtten de lampen op. De tijd stond stil.

Jessica veegde het bloed uit haar ogen en zag haar aanvaller door een waas van rood. De drug had een vreemde uitwerking op haar ogen, waardoor ze Andrew Chase opeens dubbel zag - een gespleten beeld, waarvan de omtrekken vervaagden.

Jessica sloot haar ogen, opende ze weer en probeerde zich aan het felle licht aan te passen.

Het was geen dubbel beeld. Het waren twee mannen. Op de een of andere manier was Kevin Byrne achter Andrew Chase opgedoken. Jessica knipperde nog twee keer met haar ogen om zeker te weten dat ze niet hallucineerde. Dat deed ze niet.

80-Vrijdag, 22.15 uur

In al zijn jaren bij de politie was Byrne altijd verbaasd geweest als hij de mensen die hij zocht eindelijk tegenkwam. Ze waren zelden zo groot of zo grotesk als de daden die ze hadden bedreven. Hij had een theorie dat de monsterlijkheid van het misdrijf dikwijls omgekeerd evenredig was aan de lichamelijke proporties van de dader.

Zonder enige twijfel was Andrew Chase het grootste monster dat hij ooit had ontmoet.

Maar nu de man tegenover hem stond, nog geen anderhalve meter bij hem vandaan, leek hij klein en nietig. Toch liet Byrne zich daardoor niet in slaap sussen. Andrew Chase was allesbehalve klein of nietig in de levens van de families die hij had verwoest.

En hoewel Chase zwaargewond was, wist Byrne dat de moordenaar op dit moment een voordeel had: Byrne kon niet helder denken. Zijn oordeel werd vertroebeld door besluiteloosheid en woede. Woede om zijn eigen leven. Woede om Morris Blanchard. Woede om de manier waarop de zaak met Diablo was afgelopen en hem had verlaagd tot alles waartegen hij juist vocht. Woede om het feit dat hij, als hij zijn werk wat beter had gedaan, misschien het leven van een paar onschuldige meisjes had kunnen redden.

En dat alles voelde Andrew Chase haarfijn aan, als een dodelijk gewonde cobra.

Byrne dacht aan het oude nummer van Sonny Boy Williamson, Collector Man Blues — dat het tijd werd om de deur te openen, omdat de belastingontvanger was gekomen.

En de deur ging wijd open. Byrne maakte met zijn linkerhand een vertrouwd gebaar, het eerste teken dat hij had geleerd toen hij gebarentaal studeerde. Ik hou van je.

Andrew Chase draaide zich om en richtte zijn Glock. Zijn rode ogen fonkelden.

Kevin Byrne zag hen allemaal, in de ogen van dit monster, al die on-schuldige slachtoffers. En hij bracht zijn pistool omhoog.

De twee mannen vuurden.

En net als de vorige keer werd alles wit en stil.

De dubbele explosie was oorverdovend. Jessica hoorde meteen niets meer. Ze zakte in elkaar op de koude keldervloer. Overal lag bloed. Ze kon haar hoofd niet meer optillen. Langzaam zakte ze weg in de nevel, zoekend naar Sophie in dit knekelhuis van verscheurd mensenvlees. Haar hartslag werd trager, haar zicht vervaagde. Sophie, dacht ze, steeds waziger. Mijn hart. Mijn leven.

81-Paaszondag, 11.05 uur

Haar moeder zat op de schommel in haar favoriete gele zonnejurk, die de diepviolette vlekjes in haar ogen accentueerde. Haar lippen waren rood, haar haar was warm mahoniebruin in de zomerzon. De geur van vers aangestoken houtskoolbriketten steeg op, met op de achtergrond de geluiden van een wedstrijd van de Phillies. Dichterbij hoorde ze het gegiechel van haar nichtjes en snoof ze de lucht op van sigaren en het aroma van de vino di tavola.

Zachtjes klonk de krassende stem van Dean Martin met Come Back to Sorrento op vinyl. Altijd op vinyl. De technologie van de cd was nog niet doorgedrongen tot het huis van haar herinneringen. 'Mam?' zei Jessica.

'Nee, schat,' zei Peter Giovanni. Haar vaders stem klonk anders. Ouder, op een of andere manier.

'Pap?'

'Ik ben hier, kind.'

Een golf van opluchting sloeg door haar heen. Haar vader was bij haar en alles zou goed komen. Ja, toch? Hij zit bij de politie, weet je. Ze opende haar ogen. Ze voelde zich zwak, volkomen uitgeput. Ze lag in een ziekenhuiskamer, maar voor zover ze kon nagaan was ze niet aan allerlei apparaten of infusen gekoppeld. De herinneringen kwamen terug: het gebulder van de schoten in haar kleine kelder. Maar blijkbaar was ze zelf niet geraakt.

Haar vader stond aan het voeteneinde van haar bed, met achter hem haar nichtje Angela. Ze draaide haar hoofd naar rechts en zag John Shepherd en Nick Palladino. 'Sophie,' zei Jessica.

De stilte die volgde brak haar hart in een miljoen stukken, elk een vurige komeet van angst. Ze keek van de een naar de ander, langzaam en duizelig. Ogen. Ze moest hun ogen zien. In ziekenhuizen zeggen mensen altijd van alles. Meestal wat anderen willen horen. Er is een goede kans dat...

Met de juiste therapie en medicijnen...

Hij is de beste op dit terrein...

Als ze haar vaders ogen kon zien, zou ze het weten.

'Met Sophie is alles goed,' zei haar vader.

Zijn ogen logen niet.

'Vincent is met haar beneden in de kantine.'

Ze sloot haar ogen en liet haar tranen de vrije loop. Nu kon ze alle nieuws verdragen. Kom maar op.

Haar keel was rauw en droog. 'Chase,' zei ze met moeite. De twee rechercheurs keken haar aan en wisselden een blik. 'Wat is er gebeurd met... Chase?' herhaalde ze.

'Hij ligt ook hier. Op de intensive care. Met bewaking,' zei Shepherd. 'Ze zijn vier uur met hem bezig geweest. Het slechte nieuws is dat hij het wel zal redden. Het goede nieuws is dat hij voor de rechter moet verschijnen en we keiharde bewijzen hebben. Zijn huis was een kweekschaaltje.' Jessica sloot een moment haar ogen om het te verwerken. Had Andrew Chase werkelijk bloedrode ogen? Ze had het gevoel dat die nog wel zouden terugkomen in haar nachtmerries.

'Maar Patrick Farrell heeft het niet gered,' zei Shepherd. 'Het spijt me.' De waanzin van die nacht drong langzaam tot haar bewustzijn door. Ze had Patrick serieus van die moorden verdacht. Misschien, als ze hem had geloofd, zou hij die avond niet naar haar huis zijn gekomen. Dan had hij nu nog geleefd.

Een overstelpend verdriet golfde diep uit haar binnenste omhoog. Angela pakte de plastic kan met ijswater en hield het rietje bij Jessica's lippen. Angies ogen waren rood en gezwollen. Ze streek Jessica's haar glad en kuste haar op haar voorhoofd. 'Hoe ben ik hier gekomen?' vroeg Jessica.

'Je vriendin Paula,' zei Angela. 'Ze kwam kijken of je alweer stroom had. De achterdeur stond wijd open. Ze ging naar beneden en ze... ze zag alles.' Angela begon weer te huilen.

En op dat moment wist Jessica het weer. Ze kon de naam bijna niet zeggen. De heel reële mogelijkheid dat hij zijn leven voor het hare had gegeven vrat zich door haar hart als een hongerig beest dat naar buiten wilde. En in dit grote, steriele gebouw zou er geen pil en geen remedie zijn om die wond ooit te genezen. 'En Kevin?' vroeg ze ten slotte.

Shepherd keek eerst naar de grond en toen naar Nick Palladino. Toen ze Jessica weer aankeken, zag ze de grimmige blik in hun ogen. 

82

CHASE BEKENT SCHULD EN KRIJGT LEVENSLANG

door Eleanor Marcus-DeChant, verslaggever van The Report

Andrew Todd Chase, de zogenoemde Rozenkransmoordenaar, bekende donderdag schuld aan acht moorden met voorbedachten rade, waardoor er een einde kwam aan een van de bloederigste serie misdrijven uit de geschiedenis van Philadelphia. Hij werd onmiddellijk overgebracht naar het State Correctional Institution in Greene County, Pennsylvania.

Tegenover de officier van justitie in Philadelphia bekende de 32-jarige Chase de moorden op Nicole T. Taylor (17); Tessa A. Wells (17); Bethany R. Price (15); Kristi A. Hamilton (16); Patrick M. Farrell (36); Brian A. Parkhurst (35); Wilhelm Kreuz (42), en Simon E. Close (33), allemaal uit Philadelphia. Simon Close was verslaggever van deze krant.

In ruil voor zijn bekentenis vervielen de andere aanklachten, waaronder kidnapping, zwaar lichamelijk letsel en poging tot moord, en werd de eis tot de doodstraf omgezet in levenslang. Rechter Liam McManus veroordeelde Chase conform de eis, zonder mogelijkheid tot strafvermindering.

Chase onderging het proces zwijgend en onbewogen. Hij werd verdedigd door Benjamin W. Priest, een pro-Deoadvocaat. Priest verklaarde dat gezien het gruwelijke karakter van de misdrijven en de overweldigende bewijslast tegen zijn cliënt deze uitkomst het beste was waarop Chase, een verpleger bij de Glenwood Paramedic Group, had kunnen hopen.

'Meneer Chase zal nu de behandeling kunnen krijgen die hij zo dringend nodig heeft.'

Rechercheurs verklaarden dat Chase' vrouw Katherine (30) onlangs was opgenomen in de psychiatrische inrichting Ranch House in Norristown. Mogelijk kan dit feit aanleiding zijn geweest tot deze reeks van gewelddaden.

Bij zijn werkwijze liet Chase onder meer een rozenkrans achter op de plaats van elk misdrijf en verminkte hij de handen van zijn vrouwelijke slachtoffers.

83 - 16 mei, 07.55 uur

Er bestaat een verkoopprincipe, de 'regel van 250'. Volgens die regel leert iedereen in zijn leven ongeveer 250 mensen kennen. Als je één klant tevreden maakt, kan dat tot 250 verkoopacties leiden. Hetzelfde zou je kunnen zeggen over haat. Als je één vijand maakt...

Om die reden, en misschien nog talloze andere, word ik gescheiden gehouden van de rest van de gevangenen hier.

Even voor achten hoor ik ze komen. Dan brengen ze me naar de kleine binnenplaats, waar ik elke dag een halfuur kan luchten. Omstreeks deze tijd.

Ook vandaag. De bewaarder komt naar mijn cel. Hij steekt zijn arm door de tralies en doet me de handboeien om. Hij is niet mijn vaste bewaarder. Ik heb hem nooit eerder gezien.

De bewaarder is geen grote man, maar hij lijkt in uitstekende conditie. Hij heeft ongeveer mijn postuur, mijn lengte. Ik had kunnen weten dat hij in alle opzichten onopvallend zou zijn, behalve in zijn vastberadenheid. In dat opzicht voel ik me met hem verwant.

Hij geeft bevel de cel te openen. De deur schuift opzij. Ik stap naar buiten. Wees gegroet, Maria, vol van genade...

We lopen de gang door. Het geluid van mijn kettingen echoot tegen de dode wanden — staal dat met staal converseert. Gij zijt de gezegende onder de vrouwen...

Bij elke stap weergalmt er een naam. Nicole, Tessa, Bethany, Kristi. En gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot...

De pillen die ik slik tegen de pijn helpen niet echt. Ze brengen ze een voor een naar mijn cel, drie keer per dag. Ik zou ze vandaag allemaal hebben geslikt als ik de kans had gekregen. Heilige Maria, moeder van God...

Deze dag kwam een paar uur geleden trillend tot leven, een dag waarvan ik al heel lang wist dat hij op mijn pad zou komen. Bid voor ons, zondaars...

Ik sta boven aan de steile ijzeren trap, zoals Christus op de Calvarieberg stond. Mijn koude, grijze, eenzame Golgotha.

Nu...

Ik voel de hand tegen het midden van mijn rug.

En in het uur van onze dood...

Ik sluit mijn ogen.

Daar komt de duw.

Amen.

84 - 18 mei, 13.55 uur

Jessica reed met John Shepherd mee naar West Philly. Ze waren nu twee weken partners en waren op weg naar het verhoor van een getuige in een dubbele moordzaak waarbij de eigenaars van een klein warenhuis in South Philly waren doodgeschoten en in de kelder onder hun winkel achtergelaten. De moord had alle schijn van een executie. De zon was warm en stond hoog aan de hemel. De stad had eindelijk de schroom van het vroege voorjaar afgeworpen en omhelsde de dag. Raampjes open, dak omlaag, fruitkraampjes langs de straten. Het definitieve rapport van dr. Summers over Andrew Chase bevatte enkele interessante ontdekkingen, bijvoorbeeld het feit dat onderhoudspersoneel van de St. Dominic-begraafplaats meldde dat er die week op woensdag een graf was opgegraven dat toebehoorde aan Andrew Chase. Er was niets weggehaald - het kleine kistje was ongemoeid gelaten - maar dr. Summers ging ervan uit dat Andrew Chase werkelijk had geloofd dat zijn doodgeboren dochtertje op paaszondag zou zijn herrezen. Het motief achter zijn waanzin was waarschijnlijk geweest dat hij de levens van vijf meisjes wilde offeren om zijn eigen dochter terug te brengen uit de dood. Volgens zijn verwrongen redenering hadden de vijf uitverkoren meisjes de dood al verwelkomd in hun leven omdat ze een poging tot zelfmoord hadden gedaan. Ongeveer een jaar voordat hij Tessa vermoordde had Chase als onderdeel van zijn werk een lichaam overgebracht vanuit het krot naast het huis in North 8th waar Tessa Wells was vermoord. Toen had hij waarschijnlijk de pilaar in de kelder gezien.

Op het moment dat Shepherd in Bainbridge Street parkeerde ging Jessica's mobieltje. Het was Nick Palladino.

'Ja, Nick?' vroeg ze.

'Heb je het nieuws al gehoord?'

God, ze had de pest aan gesprekken die zo begonnen. En ze dacht niet dat ze zulk belangrijk nieuws had gehoord dat het een telefoontje waard was. 'Nee,' zei ze. 'Maar spaar me een beetje, Nick. Ik moet nog eten.' 'Andrew Chase is dood.'

Eerst leken die woorden doelloos door haar hoofd te kaatsen, zoals onverwacht nieuws - goed of slecht - meestal doet. Toen rechter McManus hem tot levenslang had veroordeeld was Jessica ervan uitgegaan dat Chase veertig jaar of langer in de gevangenis zou zitten, tientallen jaren waarin hij alle tijd had om na te denken over de pijn en het leed dat hij had aangericht. Niet een paar weken.

Volgens Nick waren de details van Chase' dood enigszins vaag, maar het scheen dat hij van een hoge stalen trap was gevallen en zijn nek had gebroken.

'Een gebroken nek?' vroeg Jessica, en ze probeerde de ironie uit haar stem te weren.

Nick hoorde het. 'Ik weet het,' zei hij. 'Karma is soms net een bitch met een bazooka.'

Dat zeker, dacht Jessica.

Dat zeker.

Frank Wells stond te wachten in de deuropening van zijn rijtjeshuis. Hij leek klein, breekbaar en dodelijk bleek. Hij droeg dezelfde kleren als de vorige keer dat ze hem had gezien, hoewel ze nu nog ruimer om hem heen vielen.

Tessa's hanger met het engeltje was teruggevonden in een ladekast in de slaapkamer van Andrew Chase en eindelijk vrijgegeven door de eindeloze bureaucratie die bij dit soort halsmisdrijven hoort. Voordat ze uitstapte haalde Jessica het uit de tas waarin de politie de bewijzen bewaart en stak het in haar eigen zak. Ze inspecteerde haar gezicht in het spiegeltje, niet zozeer om te zien hoe ze eruitzag, als wel om na te gaan of ze niet had gehuild. Ze moest hier nog één keer sterk zijn.

'Kan ik iets voor u doen?' vroeg Wells.

Wat u voor me kunt doen is beter worden, had Jessica willen antwoorden. Maar dat zou niet gebeuren. 'Nee, meneer,' zei ze. Hij had haar binnen gevraagd, maar ze had bedankt. Ze stonden op het stoepje. Het afdakje van gegolfd aluminium werd verwarmd door de zon. Sinds de vorige keer dat ze hier was, zag Jessica, had Wells een kleine bloembak onder het raam op de eerste verdieping opgehangen. Heldergele viooltjes groeiden naar Tessa's kamer toe.

Frank Wells had het nieuws over de dood van Andrew Chase verwerkt zoals hij ook op het nieuws van Tessa's dood had gereageerd: stoïcijns en ondoorgrondelijk. Hij had slechts geknikt.

Toen ze hem de hanger met het engeltje teruggaf meende ze heel even een flikkering van emotie te zien. Ze draaide zich om en keek de straat door alsof ze op een lift wachtte, om de man een moment van privacy te gunnen.

Wells keek naar zijn handen. Hij hield het engeltje tussen zijn vingers. 'Ik wil u dit geven,' zei hij.

'Ik... Dat kan ik niet aannemen, meneer. Ik weet hoeveel het voor u betekent.'

'Alstublieft,' zei hij. Hij legde de hanger in haar hand en sloot zijn vingers om de hare. Zijn huid voelde aan als warm calqueerpapier. 'Tessa zou het hebben gewild. Ze lijkt op u, in een heleboel opzichten.' Jessica opende haar hand en keek naar de inscriptie op de achterkant van de hanger:

Zie, en ik zend een engel voor uw aangezicht, om u te leiden op uw weg.

Jessica boog zich naar voren en kuste Frank Wells op zijn wang. Ze probeerde haar emoties in de hand te houden toen ze terugliep naar haar auto. Bij de stoep gekomen zag ze een man uit een zwarte Saturn komen die een paar auto's verderop in 20th Street stond geparkeerd. Hij was een jaar of vijfentwintig, had een gemiddeld postuur, slank maar gespierd, met terugwijkend donkerbruin haar en een verzorgde snor. Hij droeg een spiegelende vliegeniersbril en een lichtbruin uniform. Jessica keek op toen hij naar het huis van Frank Wells liep. Ze begreep meteen wie hij moest zijn: Jason Wells, Tessa's broer. Ze herkende hem van de foto aan de muur van de huiskamer. 'Meneer Wells,' zei Jessica, 'ik ben Jessica Balzano.' 'O, natuurlijk,' zei Jason. Ze gaven elkaar een hand. 'Ik leef mee met uw verlies,' zei Jessica.

'Dank u,' zei Jason. 'Ik mis haar nog elke dag. Tessa was het licht van mijn leven.'

Jessica kon zijn ogen niet zien, maar dat hoefde ook niet. Jason Wells was een man met diep verdriet.

'Mijn vader heeft veel respect voor u en uw partner,' ging Jason verder.

'We zijn allebei heel dankbaar voor alles wat u hebt gedaan.' Jessica knikte, zoekend naar woorden. 'Ik hoop dat u en uw vader ergens troost zullen vinden.' 'Dank u,' zei Jason. 'Hoe gaat het met uw collega?' 'Hij redt het wel,' zei Jessica, die vurig hoopte dat ze de waarheid sprak. 'Ik zou graag een keer bij hem op bezoek gaan, als u denkt dat het kan.' 'Natuurlijk,' antwoordde Jessica, hoewel ze wist dat zo'n bezoek tevergeefs zou zijn. Ze keek op haar horloge, in de hoop dat het niet zo onhandig overkwam als het voelde. 'Nou, ik moet weer gaan. Ik vond het fijn met u kennis te maken.' 'En ik met u,' zei Jason. 'Pas goed op uzelf.'

Jessica liep naar haar auto en stapte in. Ze dacht aan het langzame proces van wederopbouw dat nu moest beginnen in het leven van Frank en Jason Wells en al die andere families van de slachtoffers van Andrew Chase.

Pas toen ze de auto startte drong het tot haar door. Ze herinnerde zich waar ze dat logo eerder had gezien, het logo dat haar voor het eerst was opgevallen op de foto van Frank en Jason Wells aan de muur van de huiskamer, het logo op het zwarte windjack van de jonge man. Ze had het nu teruggezien op de mouw van Jasons uniform. Had Tessa nog broers of zussen?

Ja. Eén broer, Jason. Hij is veel ouder. Hij woont in Waynesburg. De gevangenis van Greene stond in Waynesburg. Jason Wells was bewaarder in Greene.

Jessica keek naar de voordeur van het huis van Frank Wells. Jason en zijn vader stonden in de deuropening. Ze hielden elkaar vast. Jessica pakte haar mobieltje en hield het in haar hand. Ze wist dat de sheriff van Greene County wel geïnteresseerd zou zijn in het feit dat de oudere broer van een van Chase' slachtoffers in de gevangenis werkte waar Andrew Chase dood was aangetroffen. Heel geïnteresseerd zelfs.

Ze draaide zich nog één keer om naar het huis, met haar vinger al boven de toetsen van het telefoontje. Frank Wells keek haar met zijn vochtige oude ogen aan. Hij stak zijn magere hand op en zwaaide. Jessica zwaaide terug.

Voor het eerst sinds ze hem had ontmoet las ze geen verdriet of angst op het gezicht van de oudere man, geen droefheid. In plaats daarvan straalde hij een grote kalmte uit, dacht ze, een onwrikbare zekerheid, een bijna bovennatuurlijke rust.

Jessica begreep het.

Toen ze wegreed en het mobieltje weer in haar tasje borg, keek ze in het spiegeltje en zag Frank Wells in de deuropening staan. Zo zou ze zich hem altijd herinneren. Dat ene, korte moment had Frank Wells eindelijk vrede gevonden, dacht Jessica.

En als je iemand was die in zulke dingen geloofde, dan gold dat ook voor Tessa.

Zo iemand was Jessica.

Epiloog - 31 mei, 11.05 uur

De zon scheen fel en meedogenloos op Memorial Day. De hemel boven de Delaware Valley was azuurblauw en onbewolkt. De auto's rond de begraafplaats van Holy Cross stonden te glimmen, klaar voor de zomer. Het harde, gouden zonlicht weerkaatste in de voorruiten. De meeste mannen waren gekleed in kleurige polohemden en kakibroeken, de grootvaders in pak. De vrouwen droegen jurkjes met spaghettibandjes en zomerse schoentjes in een regenboog van pastelkleuren.

Jessica knielde, legde bloemen op het graf van haar broer Michael en plantte de kleine vlag bij de grafsteen. Ze tuurde over de uitgestrekte begraafplaats en zag andere families hetzelfde doen. Een paar oudere mannen salueerden. Rolstoelen glansden, de berijders verdiept in hun herinneringen. Zoals altijd op deze dag kwamen de families van de gesneuvelde militairen bijeen op dit grote veld van glinsterend groen. Hun blikken ontmoetten elkaar, vol begrip en gedeeld verdriet. Over een paar minuten zou Jessica naar het graf van haar moeder lopen, waar haar vader al wachtte, waarna ze zwijgend naar de auto zouden teruggaan. Zo deden ze dat in haar familie. Ieder treurde voor zich. Ze draaide zich om en keek naar de weg.

Vincent leunde tegen de Cherokee. Hij kon niet tegen begraafplaatsen, maar dat was oké. Ze waren er samen nog niet uit, en misschien zou dat ook nooit gebeuren, maar de laatste paar weken leek hij een ander mens geworden.

Jessica zei een stil gebed op en liep tussen de grafstenen door naar hem toe.

'Hoe houdt hij zich?' vroeg Vincent. Ze keken allebei naar Peter, die met zijn brede schouders op zijn tweeënzestigste nog altijd een krachtige indruk maakte. 'Hij is een rots,' zei Jessica.

Vincent pakte Jessica's hand in de zijne. 'En hoe gaat het met óns?' Jessica keek haar echtgenoot aan en zag een man met verdriet, een man die worstelde met het pijnlijke besef dat hij tekortgeschoten was. Hij had zijn trouwbelofte gebroken en zijn vrouw en dochtertje niet kunnen beschermen. Een psychopaat was Vincent Balzano's huis binnengedrongen en had zijn gezin bedreigd, zonder dat hij er was. Dat was misschien wel de grootste nachtmerrie voor een politieman. 'Ik weet het niet,' zei ze. 'Maar ik ben blij dat je er bent.' Vincent glimlachte en hield haar hand vast. Jessica trok hem niet terug. Ze hadden afgesproken om naar een huwelijkstherapeut te gaan. Over een paar dagen was hun eerste afspraak. Jessica was er nog niet aan toe om haar bed of haar leven weer met Vincent te delen, maar het was een eerste stap. Als ze waren voorbestemd om deze crisis te overwinnen, dan zou het zo gaan.

Sophie had thuis wat bloemen geplukt en verdeelde die systematisch over de graven. Omdat ze de citroengele jurk die ze bij Lord & Taylor's hadden gekocht niet met Pasen had kunnen dragen, had ze zich vast voorgenomen om hem elke zondag en feestdag aan te doen totdat ze eruit was gegroeid. Hopelijk duurde dat nog lang.

Toen Peter op weg ging naar de auto, schoot er een eekhoorn achter een grafsteen vandaan. Sophie rende er giechelend achteraan. Haar gele jurk en haar kastanjebruine krullen straalden in de lentezon.

Ze leek weer gelukkig.

Misschien was dat genoeg.

Vijf dagen geleden had Kevin Byrne de intensive care van het HUP, het Hospital at the University of Pennsylvania, verlaten. De kogel die Andrew Chase die avond had afgevuurd had zich in Byrnes achterhoofdskwab geboord en zijn hersenen op iets meer dan een centimeter gemist. De operatie had ruim twaalf uur geduurd, en sinds die tijd lag hij in coma.

De dokters zeiden dat zijn vitale functies nog krachtig genoeg waren, maar vertrouwden haar ook toe dat de kans dat hij weer bij bewustzijn zou komen steeds kleiner werd met elke week die er voorbijging. Een paar dagen na het incident bij haar thuis had Jessica kennisgemaakt met Donna en Colleen, en daaruit was een relatie ontstaan waarvan Jessica het gevoel had dat hij weieens lang zou kunnen duren. In vreugde of verdriet, dat was nog niet duidelijk. Ze had zelfs al een paar woorden in gebarentaal geleerd.

Jessica kwam elke dag, ook vandaag, hoewel ze wist dat ze veel te doen had. Het gaf haar een schuldgevoel om weer te moeten vertrekken, maar het leven ging door. En zo hoorde het ook. Ze zou een kwartiertje blijven, dacht ze, toen ze op de stoel tussen de bloemen op Byrnes kamer ging zitten en een tijdschrift doorbladerde. Het had de Cosmo kunnen zijn, of De Sportvisser, ze had echt geen idee.

Zo nu en dan keek ze even naar Byrne. Hij was sterk vermagerd, zijn huid was bleek en grijs, en zijn haar begon pas aan te groeien. Om zijn hals had hij het zilveren crucifix dat hij van Althea Pettigrew had gekregen. Jessica droeg de hanger met het engeltje dat Frank Wells haar had gegeven. Alsof ze allebei een talisman bezaten tegen de Andrew Chases van deze wereld.

Ze had hem zoveel te vertellen - dat Colleen een speech mocht houden op haar dovenschool, en dat Andrew Chase was omgekomen. Ze wilde hem zeggen dat het team een week geleden een fax van de FBI had gekregen met de informatie dat Miguel Duarte, de man die de moord op Robert en Helen Blanchard had bekend, onder een valse naam een rekening had bij een bank in New Jersey. Het geld was via een omweg aan hem overgemaakt vanaf een buitenlandse rekening op naam van Morris Blanchard, die Duarte tienduizend dollar had betaald om zijn ouders te vermoorden.

Kevin Byrne had al die tijd gelijk gehad.

Jessica boog zich weer over haar blad en staarde naar een artikel over hoe en waar snoekbaarzen paaien. Dus toch De Sportvisser. 'Hé,' zei Byrne.

Jessica maakte bijna een sprong van schrik toen ze zijn stem hoorde -heel zwak, zacht en schor, maar onmiskenbaar zijn stem. Ze schoot overeind en boog zich over het bed. 'Ik ben er,' zei ze. 'Ik ben... Ik ben hier.'

Kevin Byrne opende zijn ogen en sloot ze weer. Eén afschuwelijk moment was Jessica ervan overtuigd dat hij ze nooit meer open zou doen. Maar na een paar seconden stelde hij haar in het ongelijk. 'Ik heb een vraag voor je,' zei hij.

'Oké,' zei Jessica, met bonzend hart. 'Goed.'

'Heb ik je ooit verteld waarom ze me Riff Raff noemen?' vroeg hij.

'Nee,' zei ze zacht. Ze wilde niet huilen. Ze mocht niet huilen.

Heel even gleed er een lachje om zijn droge lippen.

'Dat is een mooi verhaal, partner,' zei hij.

Jessica nam zijn hand in de hare.

Ze kneep er zachtjes in.

Partner.

Dankwoord

Een boek uitgeven is teamwork, en geen enkele schrijver heeft ooit een betere ploeg achter zich gehad dan ik.

Mijn dank gaat uit naar de weledelgestrenge Seamus McCaffery, de rechercheurs Patrick Boyle, Jimmy Williams, Bill Frazier, Michele Kelly, Eddie Rocks en Bo Diaz, adjudant Irma Labrice, Catherine McBride, Cass Johnston en de mannen en vrouwen van de politie van Philadelphia. Alle fouten in politieprocedures komen geheel voor mijn verantwoordelijkheid, en ik hoop dat die bekentenis in mijn voordeel zal werken als ik ooit in Philly word aangehouden. Ook dank ik Kate Simpson, Jan Klincewicz, Mike Driscoll, Greg Pastore, JoAnn Greco, Patrick Nestor, Vita DeBellis, D. John Doyle (M.D.), Vernoca Michael, John en Jessica Bruening, David Najfach en Christopher Richards.

Ik ben veel dank verschuldigd aan Meg Ruley, Jane Berkey, Peggy Gordijn, Don Cleary en iedereen bij The Jane Rotrosen Agency. Bijzondere dank aan Linda Marrow, Gina Centrello, Rachel Kind, Libby McGuire, Kim Hovey, Dana Isaacson, Arielle Zibrak en het geweldige team van Random House/Ballantine Books. Dank ook aan de stad Philadelphia, die ik als decor mocht gebruiken voor fictieve scholen, moord en doodslag.

Zoals altijd dank ik mijn gezin omdat ze het leven met een schrijver willen verdragen. Mijn naam staat dan wel op het omslag, maar elke pagina is de weerslag van hun geduld, steun en liefde.