25-Dinsdag, 15.30 uur

De duisternis was naadloos en totaal - een eeuwige nacht waarin tijd geen rol speelde. Onder die duisternis, heel vaag, klonk het geruis van de wereld.

Bethany Price was toegedekt met een sluier van bewustzijn, die heen en weer golfde als de branding op het strand.

Cape May, dacht ze, door de dichte nevel in haar hoofd. De beelden worstelden zich omhoog vanuit het diepst van haar geheugen. Ze had al jaren niet meer aan Cape May gedacht. Toen ze nog klein was namen haar ouders haar mee naar Cape May, een paar kilometer ten zuiden van Atlantic City, aan de kust van Jersey. Daar zat ze op het strand, met haar voeten in het natte zand begraven. Papa had zijn malle hawaïshort aan, mama haar zedige badpak.

Ze herinnerde zich hoe ze zich omkleedde in het strandhuisje, ook toen al heel verlegen met haar lichaam en haar gewicht. Bij die gedachte raakte ze zichzelf aan. Ze was nog helemaal aangekleed. Ze wist dat ze ongeveer een kwartier in een auto had gereden, misschien zelfs langer. Hij had haar een naald in haar hals gestoken waardoor ze in slaap was gevallen, maar toch ook niet. Ze had nog steeds de geluiden van de stad gehoord, overal om haar heen: bussen, claxons, mensen die liepen en praatten. Ze wilde naar hen roepen, maar het ging niet.

Het werd stil. Ze was bang.

De kamer was maar klein, hooguit één bij anderhalve meter. Eigenlijk geen kamer, maar een kast. Aan de muur tegenover de deur had ze een groot crucifix gevoeld. Op de vloer stond een bidbankje met een kussen. Het tapijt op de vloer was nieuw; ze rook de petroleumlucht van de nieuwe vezels. Onder de deur zag ze een dunne streep geel licht. Ze had honger en dorst, maar ze durfde niets te vragen.

Hij wilde dat ze zou bidden. Hij was in het donker binnengekomen en had haar een rozenkrans gegeven. Ze moest beginnen met het Credo van de apostelen. Hij had haar niet seksueel betast; ze had er tenminste niets van gemerkt.

Hij was een tijdje weg geweest, maar nu was hij terug. Hij ijsbeerde heen en weer voor de kast, blijkbaar ontstemd over iets.

'Ik kan je niet verstaan,' zei hij vanaf de andere kant van de deur. 'Wat zei paus Pius de Zesde hier ook alweer over?'

'Ik... dat weet ik niet,' zei Bethany.

'Zonder contemplatie, zei hij, is de rozenkrans een lichaam zonder ziel, en dreigt het bidden ervan een mechanische herhaling van formules te worden, strijdig met Christus' gebod.' 'Het spijt me.'

Waarom deed hij dit? Hij was altijd aardig tegen haar geweest en had haar met respect behandeld toen ze problemen had.

Het geluid van de machine werd luider.

Het klonk als een boor.

'Nu!' dreunde zijn stem.

'Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met u...' begon ze, misschien wel voor de honderdste keer.

De Heer is met u, dacht ze. De nevel in haar hoofd was terug. Is de Heer wel met me?

26-Dinsdag, 16.00 uur

De zwart-witvideo was korrelig, maar duidelijk genoeg om de bewegingen van de bezoekers te kunnen zien op het parkeerterrein van het St. Joseph's Hospital. Het verkeer - auto's en voetgangers — was voorspelbaar: ambulances, politiewagens, busjes van leveranciers van medische en andere artikelen. De meeste voetgangers waren ziekenhuispersoneel: artsen, verpleegkundigen, huishoudelijke staf. Via deze ingang kwamen maar weinig gewone bezoekers. Een handvol politiemensen, dat was alles. Jessica, Byrne, Tony Park en Nick Palladino zaten opgesloten in het benauwde hok dat als koffiekamertje en videoruimte dienstdeed. Toen de tape 16:06:03 aangaf, zagen ze Nicole Taylor. Nicole kwam uit een dienstingang van het ziekenhuis, aarzelde even en slenterde toen naar de straat. Ze had een klein tasje aan een riem over haar schouder en een flesje vruchtensap of misschien een Snapple in haar linkerhand. Op de plaats delict in Bartram Gardens was geen tasje of fles gevonden.

Op straat gekomen scheen Nicole iets te zien aan de bovenkant van het beeld. Ze sloeg haar hand over haar mond, mogelijk verrast, en liep toen naar een auto die helemaal links op het scherm geparkeerd stond. Het leek een Ford Windstar. Het was niet te zien of er iemand in zat. Op het moment dat Nicole bij de rechterkant van de wagen kwam, stopte er een bestelbus van Allied Medical tussen de camera en de minivan. 'Shit,' zei Byrne. 'Toe nou. Toe nou...' De tijd op de tape was 16:06:55.

De chauffeur van het busje van Allied Medical stapte uit en ging het ziekenhuis binnen. Een paar minuten later kwam hij terug en stapte weer in zijn cabine.

Toen de bestelbus wegreed waren de Windstar en Nicole verdwenen. Ze lieten de band nog vijf minuten lopen en spoelden toen snel door. Nicole en de Windstar kwamen niet meer terug. 'Kun je terugspoelen naar het punt waarop ze naar die minivan loopt?' vroeg Jessica.

'Ja hoor,' zei Tony Park.

Ze bekeken de band nog een paar keer. Nicole die uit het ziekenhuis kwam, onder het afdak door, en naar de Windstar liep. Telkens zetten ze het beeld stil op het moment dat de bestelbus ertussen kwam en haar aan het zicht onttrok.

'Kun je niet dichterbij komen?' vroeg Jessica.

'Niet met dit apparaat,' antwoordde Park. 'Maar het lab kan allerlei trucs uithalen.'

De Audio-/Videoafdeling, in de kelder van het Roundhouse, was in staat om videobeelden te vergroten. De tape waarnaar ze keken was een kopie van het origineel, omdat bewakingsvideo's heel langzaam worden opgenomen en niet met een normale recorder kunnen worden afgespeeld. Jessica boog zich nog dichter naar de kleine zwart-witmonitor. De Windstar leek een nummerbord uit Pennsylvania te hebben, met een nummer dat eindigde op 6. Welke cijfers, letters of combinaties daaraan voorafgingen was niet te zeggen. Als ze de eerste cijfers van een kenteken hadden zou het veel eenvoudiger zijn om het nummer met het merk en type van de auto te combineren.

'Zullen we proberen om alle Windstars met dat cijfer te zoeken?' vroeg Byrne. Tony Park wilde al de kamer uit lopen, maar Byrne hield hem tegen, noteerde iets in zijn opschrijfboekje en gaf Park het velletje mee. Park verdween.

De andere rechercheurs bleven naar het verkeer op de bewakingsvideo kijken. Het ziekenhuispersoneel slenterde traag naar binnen of kwam opgewekt weer naar buiten. Jessica vond het een onverdraaglijke gedachte dat Nicole Taylor, achter die bestelbus die in de weg stond, waarschijnlijk had staan praten met iemand die niet veel later een einde zou maken aan haar leven.

Ze keken nog zes keer de hele tape af, maar het leverde niets nieuws op.

Tony Park kwam terug met een dikke stapel computerprints onder zijn arm en Ike Buchanan op zijn hielen.

'Er zijn vijfentwintighonderd Windstars in Pennsylvania geregistreerd,' zei Park, 'waarvan er zo'n tweehonderd een kenteken hebben dat eindigt op 6.'

'Shit,' zei Jessica.

Maar Park hield stralend een print omhoog waarop één regel met een gele viltstift was gemarkeerd. 'Een ervan staat op naam van doctor Brian Parkhurst in Larchwood Street.'

Byrne sprong overeind. Hij keek even naar Jessica en streek met een vinger over het litteken op zijn voorhoofd. 'Dat is niet genoeg,' zei Buchanan. 'Waarom niet?' vroeg Byrne. 'Moet ik je dat nog uitleggen?'

'Hij kende allebei de slachtoffers, hij stond met zijn auto op de plek waar Nicole Taylor voor het laatst is gezien...'

'Dat weten we niet zeker. En zelfs als dat zo is, weten we ook niet of ze bij hem in de auto is gestapt.'

'Hij had de gelegenheid,' ging Byrne stug door, 'en misschien zelfs het motief.'

'Het motief?' vroeg Buchanan.

'Karen Hillkirk,' zei Byrne.

'Hij heeft Karen Hillkirk toch niet vermoord?'

'Dat hoefde ook niet. Maar Tessa Wells was minderjarig. Misschien wilde ze hun affaire bekendmaken.' 'Welke affaire?'

Natuurlijk had Buchanan gelijk.

'Luister nou. Hij is arts,' zei Byrne, die het niet zo makkelijk opgaf, hoewel Jessica het gevoel had dat zelfs Byrne niet van Parkhursts schuld overtuigd was. Maar hij wist wel iets. 'Volgens het rapport van de lijkschouwer zijn allebei de meisjes verdoofd met midazolam en hebben ze daarna een injectie gekregen met een verlammend middel. Parkhurst rijdt in een minivan, dus dat klopt. Hij past in het profiel. Geef me de kans om hem nog eens te verhoren. Twintig minuten maar. Als hij niet doorslaat, laten we hem gaan.'

Ike Buchanan dacht daar even over na. 'Brian Parkhurst komt nooit meer dit gebouw binnen zonder een advocaat van het aartsbisdom. Dat weet jij en dat weet ik,' zei hij. 'Laten we eerst nog maar wat feiten verzamelen voordat we de puntjes van deze tekening met elkaar verbinden. Eerst wil ik nagaan of die Windstar inderdaad van iemand is die in het ziekenhuis werkt. Dan is er nog tijd genoeg om mensen in hun kraag te grijpen. We moeten precies weten wat Parkhurst op die vrijdag heeft gedaan.'

Het meeste politiewerk is oerdegelijk en oersaai. Rechercheurs zitten een groot deel van de dag achter een wiebelend grijs bureau met kleverige laden vol papier, een telefoon in hun ene hand en een bekertje koude koffie in de andere. Mensen terugbellen, wachten tot ze zelf worden teruggebeld. Doodlopende sporen volgen, teleurstellingen verwerken. Getuigen die niets verdachts hebben gehoord of gezien en geen kwaad willen spreken — totdat ze zich twee weken later opeens een cruciaal feit herinneren. Praten met rouwcentra om te horen of ze die dag met een rouwstoet door een straat gereden zijn. Praten met krantenjongens, oversteekmoeders, tuinmannen, schilders, straatvegers, gemeente-personeel. Praten met junks, hoertjes, alcoholisten, dealers, zwervers, marktkooplui, iedereen die er zijn beroep of roeping van heeft gemaakt om rond te hangen op die straathoek waarin zij toevallig geïnteresseerd zijn.

Pas dan, als geen van die telefoontjes iets nuttigs heeft opgeleverd, gaan rechercheurs op pad om dezelfde vragen nog eens persoonlijk aan dezelfde mensen te stellen.

Halverwege de middag had het onderzoek een wat moedeloze sfeer gekregen, zoals in de dug-out van een team dat in de zevende inning met 5-0 achter staat. Mensen tikten met potloden, telefoons rinkelden niet meer, oogcontact werd vermeden. Met de hulp van een handvol agenten in uniform had de taskforce bijna alle eigenaren van de Windstars opgespoord, op een paar na. Twee van hen werkten in het St. Joseph's, van wie één bij de huishoudelijke dienst. Om vijf uur gaven ze een persconferentie achter het Roundhouse. De commissaris en de officier van justitie namen het voortouw. Alle verwachte vragen werden gesteld, alle verwachte antwoorden gegeven. De camera's vingen Kevin Byrne en Jessica Balzano, als leiders van de taskforce. Jessica hoopte dat ze niets zou hoeven zeggen. Dat hoefde ook niet.

Tegen tien voor halfees zaten ze weer achter hun bureaus. Ze zapten langs de plaatselijke kanalen totdat ze ergens de persconferentie zagen. Kort applaus en gejoel begroette de close-up van Kevin Byrne. De commentaarstem van de presentator begeleidde de aftocht van Brian Parkhurst uit het Roundhouse, eerder die dag. Parkhursts naam werd in grote letters onder in beeld geprojecteerd bij een slowmotion-opname van het moment waarop hij in zijn auto stapte.

Nazarene Academy had teruggebeld met de informatie dat Brian Parkhurst de vorige donderdag en vrijdag vroeg naar huis was gegaan en op maandag pas om kwart over acht 's ochtends weer was verschenen. In principe had hij alle tijd gehad om de twee meisjes te ontvoeren en de twee lichamen achter te laten.

Om halfees kreeg Jessica een telefoontje van de onderwijsinspectie in

Denver, waarmee Tessa's ex-vriendje Sean Brennan van de lijst van potentiële verdachten kon worden afgevoerd. Ze reed samen met John Shepherd naar het forensisch laboratorium, een splinternieuw gebouw op een paar straten van het Roundhouse, aan 8th en Poplar. Er was nieuws. Het botje dat in Nicole Taylors handen was gevonden bleek een deel van een lamsbout te zijn. Het was afgezaagd met een gekarteld mes en daarna geslepen met een vetsteen.

De twee slachtoffers hadden respectievelijk een schapenbotje en een reproductie van een schilderij van William Blake in hun hand gehouden. Het was nuttige informatie, maar het wierp geen nieuw licht op de zaak.

'We hebben ook identieke tapijtvezels gevonden op beide slachtoffers,' zei Tracy McGovern, de adjunct-directeur van het lab. Overal staken mensen hun vuist in de lucht. Harde bewijzen! Synthetische vezels konden worden getraceerd.

'Allebei de meisjes hadden dezelfde nylonvezels op de zoom van hun rok,' zei Tracy. 'Tessa Wells zelfs meer dan twaalf. De rok van Nicole Taylor leverde veel minder op, omdat ze in de regen had gelegen, maar toch genoeg.'

'Tapijt uit een woning? Een bedrijf? Een auto?' vroeg Jessica. 'Waarschijnlijk niet uit een auto. Het lijkt me woningtapijt in de gemiddelde prijsklasse. Donkerblauw. Maar de vezels kleefden alleen tegen de onderkant van hun zoom. Op de rest van hun kleren kwamen ze niet voor.'

'Dus ze hebben niet languit op dat tapijt gelegen?' vroeg Byrne. 'Of erop gezeten?'

'Nee,' zei Tracy. 'Dit patroon doet vermoeden dat ze...' 'Knielden,' zei Jessica. 'Knielden,' bevestigde Tracy.

Om zes uur zat Jessica achter haar bureau, draaide een beker koude koffie rond en bladerde in haar boeken over christelijke kunst. Er zaten wel wat veelbelovende suggesties bij, maar geen enkele letterlijke kopie van de houding van de slachtoffers op de plaats delict. Eric Chavez had een afspraakje voor het eten. Hij stond voor de kleine doorkijkspiegel in verhoorkamer A en strikte steeds opnieuw zijn das om de perfecte dubbele Windsor-knoop te krijgen. Nick Palladino belde nog met de laatste Windstar-eigenaren.

Kevin Byrne staarde naar de foto's aan de wand, roerloos als een beeld van het Paaseiland. Hij leek volkomen geabsorbeerd door de details en ging steeds opnieuw het tijdsverloop na. Beelden van Tessa Wells, Nicole Taylor, het krot in 8th Street, het narcissenveld in Bartram Gardens. Handen, voeten, armen, benen. Beelden met een liniaal, om de juiste schaal te bepalen. Beelden met een raster voor de context. De antwoorden op al zijn vragen hingen daar, recht voor hem. Hij leek wel in coma, dacht Jessica. Ze had er een maandsalaris voor over gehad om te weten wat er op dat moment door Kevin Byrne heen ging. De middag ging langzaam over in de avond. En nog steeds stond Kevin Byrne tegenover het bord. Zijn ogen gingen van links naar rechts, van boven naar beneden.

Opeens pakte hij de close-up van Nicole Taylors linkerhandpalm, liep ermee naar het raam en hield hem in het zwakke licht. Hij keek naar Jessica, maar leek dwars door haar heen te staren. Ze was niet meer dan een obstakel in de baan van die verre blik. Hij haalde een vergrootglas van zijn bureau en boog zich weer over de foto.

'Jezus,' zei hij ten slotte. Een handvol rechercheurs keek op. 'Dat we dat niet hebben gezien! Ongelooflijk.'

'Gezien? Wat dan?' vroeg Jessica. Ze was blij dat Byrne eindelijk iets zei. Ze begon zich al zorgen te maken.

Byrne wees naar de inkepingen in het vlezige deel van de handpalm, de afdrukken die volgens Tom Weyrich waren veroorzaakt door Nicoles nagels.

'Deze snijwondjes.' Hij pakte het rapport van de lijkschouwer over Nicole Taylor. 'Kijk,' ging hij verder. 'In de groeven van haar linkerhand zijn sporen van rode nagellak gevonden.' 'Ja, en?' vroeg Buchanan.

'De nagels van haar linkerhand waren groen,' zei Byrne.

Hij wees naar de close-up van de nagels van Nicole Taylors linkerhand.

Ze waren mosgroen gelakt. Toen hield hij een foto van haar rechterhand omhoog.

'De nagels van haar rechterhand waren rood.'

De drie overgebleven rechercheurs keken elkaar aan en haalden hun schouders op.

'Zien jullie het niet? Ze heeft die wondjes niet gemaakt door haar linkervuist te ballen. Ze heeft ze gemaakt met haar andere hand.' Jessica probeerde iets te zien in de foto, alsof ze de positieve en negatieve elementen van een prent van M.C. Escher bestudeerde. Maar er viel haar niets op. 'Ik begrijp het niet,' zei ze. Byrne pakte zijn jas en liep naar de deur. 'Dat komt nog wel.'

Byrne en Jessica stonden in de kleine digitale videokamer van het forensisch lab.

De videospecialist was bezig de foto's van Nicole Taylors linkerhand te vergroten. De meeste foto's van de plaats delict werden nog gemaakt op 3 5-mm film en dan overgezet naar een digitaal bestand, waarna ze konden worden verscherpt, vergroot en zo nodig geprepareerd voor het proces. Het belangrijkste deel van deze foto waren de kleine, halvemaanvormige inkepingen linksonder op Nicoles handpalm. De technicus vergrootte het gebied en maakte het wat helderder. Toen het beeld verscheen ging er een collectieve zucht door het kleine kamertje. Nicole Taylor had hun een boodschap gestuurd. De snijwondjes waren niet toevallig.

'O, mijn god,' zei Jessica. De adrenaline gonsde in haar oren - de eerste keer dat ze dat bij Moordzaken meemaakte.

Voordat ze stierf had Nicole Taylor de nagels van haar rechterhand gebruikt om het begin van een woord te spellen in haar linkerhandpalm. Een kreet om hulp van een stervend meisje in die laatste, wanhopige momenten van haar leven. Er was geen twijfel mogelijk. De wondjes spelden PAR.

Byrne klapte zijn mobieltje open en belde Ike Buchanan. Binnen twintig minuten zou er een verklaring van redelijk vermoeden worden uitgetypt voor de chef van het team en de officier van justitie. Met een beetje geluk zouden ze binnen het uur een huiszoekingsbevel hebben voor de woning van Brian Allan Parkhurst.

27-Dinsdag 18.30 uur

Simon Close staarde naar de voorpagina van The Report, die trots op het scherm van zijn Apple PowerBook prijkte. WIE VERMOORDT DE ROZENKRANSMEISJES?

Was er iets mooiers dan je eigen naam te zien onder een schreeuwende, provocerende krantenkop?

Misschien één of hooguit twee dingen, dacht Simon. En die kostten hem allebei geld, in plaats van iets op te leveren. De Rozenkransmeisjes. Zijn idee.

Hij had nog een paar andere namen geprobeerd. Maar dit was het. Simon hield van deze tijd van de avond — de voorbereidingen om toe te slaan. Hoewel hij zich goed kleedde voor zijn werk, altijd een overhemd en een das, meestal een jasje en een linnen broek, koos hij 's avonds liever voor de Europese stijl, het Italiaanse vakmanschap, de exquise stoffen. Overdag was het Chaps, 's avonds voluit Ralph Lauren. Hij had Dolce & Gabbana gepast, en Prada, maar hij kocht uiteindelijk Armani en Pal Zileri. De hemel zij dank voor die halfjaarlijkse uitverkoop bij Boyds.

Hij zag een glimp van zichzelf in de spiegel. Welke vrouw zou hem kunnen weerstaan? Er waren genoeg goedgeklede mannen in Philadelphia, maar hoeveel van hen konden met enige zwier de Europese mode dragen?

En dan had je de vrouwen.

Toen Simon zijn vleugels uitsloeg, na de dood van zijn tante Iris, had hij een tijdje in Los Angeles, Miami, Chicago en New York gewoond. Hij had - heel even - overwogen om in New York te blijven, maar binnen een paar maanden was hij alweer terug in Philadelphia. New York was hem te snel, te krankzinnig. En terwijl Philly-girls net zo sexy waren als die meiden in Manhattan, hadden ze één groot voordeel boven meisjes in New York. Bij Philly-girls had je nog een kins.

Hij had net het volkmaakte kuiltje in zijn das gestrikt toen er op de deur werd geklopt. Hij liep zijn kleine flat door en deed open.

Het was Andy Chase. Een vrolijke, verfomfaaide Andy Chase.

Andy droeg een vuile Phillies-cap, achterstevoren, en een koningsblauw Members Only-jack — werden die nog gemaakt? vroeg Simon zich af — compleet met epauletten en ritsen op de zakken.

Simon wees op zijn wijnrode das. 'Is dit niet te flikkerachtig?' vroeg hij.

'Nee.' Andy liet zich op de bank vallen, pakte een nummer van Macworld en beet in een appel. 'Precies flikkerachtig genoeg.'

'Krijg de tering.'

Andy haalde zijn schouders op. 'Ik begrijp niet hoe je zoveel geld aan kleren kunt uitgeven. Ik bedoel, je kunt toch maar één pak tegelijk dragen? Wat heeft het voor zin?'

Simon draaide zich om en paradeerde door de woonkamer. Hij maakte een pirouette en boog. 'Moet je dat nog vragen als je mij ziet? Stijl is voldoende beloning op zichzelf, mon frère.'

Andy geeuwde spottend en nam nog een hap van zijn appel.

Simon schonk zich een paar vingers Courvoisier in en trok een blikje Miller Lite open voor Andy. 'Sorry. Geen pinda's.'

Andy schudde zijn hoofd. 'Lach maar. Liever pinda's dan die fwa gra-troep die jij eet.'

Simon deed alsof hij zijn handen tegen zijn oren drukte. Andy Chase was een schande voor de mensheid.

Ze namen nog even de dag door. Voor Simon behoorden deze gesprekjes tot zijn zakelijke contacten met Andy. Hij onderhield de betrekkingen, maar meer ook niet.

'Hoe is het met Kitty?' vroeg Simon plichtmatig, met zoveel interesse als hij kon voorwenden. Het varken, dacht hij. Kitty Bramlett was een tengere, bijna knappe caissière bij de Wal-Mart geweest toen Andy voor haar viel. Dat was zeventig pond en drie onderkinnen geleden. Kitty en Andy, die de middelbare leeftijd naderden, hadden nu een gezapig, kinderloos huwelijk, gebaseerd op gewoonte. Maaltijden uit de magnetron, verjaardagen bij de Chinees en twee keer per maand een nummertje voor de televisie, onder het toeziend oog van Jay Leno. Dan nog liever dood, dacht Simon.

'Zoals altijd.' Andy gooide het tijdschrift weg en rekte zich uit. Simon ving een blik op van Andy's broeksband, die met veiligheidsspelden dichtzat. 'Om een of andere reden wil ze je nog steeds koppelen aan haar zus. Alsof die iets met je te maken zou willen hebben.'

Kitty's zus Rhonda leek op een vrouwelijke uitgave van Willard Scott, maar dan veel mannelijker.

'Ik zal haar weieens bellen,' antwoordde Simon.

'Je ziet maar.'

Het regende nog. Jammer voor zijn imago, maar Simon had geen andere keus dan zich in zijn smaakvolle maar saaie en functionele London Fog-regenjas te hijsen — het enige onderdeel van zijn garderobe dat dringend aan vervanging toe was. Maar alles beter dan zijn Zileri te laten natregenen.

'Ik heb geen zin in dat gelul van jou,' zei Simon, en hij maakte een wapperend gebaar. Andy begreep de hint, kwam overeind en liep naar de deur. Het klokhuis van zijn appel bleef achter op de bank. 'Maar mijn avond verziek je niet,' vervolgde Simon. 'Ik zie er fantastisch uit, ik ruik lekker, en ik heb een hoofdartikel in de pen. Het leven is dolce.'

Andy trok een gezicht. Dolce?

'O, hemel,' zei Simon. Hij zocht in zijn zak, haalde er een briefje van honderd uit en gaf het aan Andy. 'Bedankt voor de tip,' zei hij. 'Ga zo door.'

'Met alle plezier, bro,' zei Andy. Hij stak het geld in zijn zak, stapte naar buiten en verdween de trap af.

Bro? dacht Simon. Als dit het voorgeborchte is, moet de hel wel vreselijk zijn.

Hij bekeek zichzelf nog één keer in de passpiegel tegen de binnenkant van de deur van zijn kleerkast.

Perfect.

De stad was van hem.

28-Dinsdag, 19.00 uur

Brian Parkhurst was niet thuis. Zijn Ford Windstar was nergens te zien. De zes rechercheurs verspreidden zich door het drie verdiepingen hoge huis in Garden Court. Beneden waren een kleine woon- en eetkamer, met een keuken aan de achterkant. Tussen de eetkamer en de keuken liep een steile trap naar de eerste verdieping, waar de badkamer was, naast een slaapkamer die was ingericht als kantoor. De derde verdieping, waar ooit twee slaapkamers waren geweest, was verbouwd tot één grote suite. Nergens lag donkerblauw nylontapijt.

De inrichting was grotendeels modern: een leren bank en fauteuil, een teakhouten kast en eettafel. Het bureau in het kantoor was ouder, waarschijnlijk geloogd eiken. Zijn boekenkast wees op een gevarieerde smaak. Philip Roth, Jackie Collins, Dave Barry, Dan Simmons. De rechercheurs vonden ook een ander boek: William Blake: The Complete Illuminated Books.

Ik weet niet veel van Blake, eerlijk gezegd, had Parkhurst tijdens het verhoor gezegd.

Byrne bladerde het boek snel door, maar er was niets uit gescheurd. Een onderzoek van de koelkast, de vrieskist en het keukenafval leverde geen resten van een lamsbout op. Het kookboek in de keuken lag opengeslagen bij karamelvla.

De kasten in huis bevatten niets bijzonders: drie pakken, twee tweedjasjes, vijf of zes paar nette schoenen, een dozijn overhemden. Alles in behoudende stijl en van goede kwaliteit.

Aan de muren van zijn kantoor hingen drie diploma's van het hoger onderwijs - een van John Carroll University en twee van de universiteit van Pennsylvania - en een fraai ingelijst affiche van de Broadway-productie van The Crucible.

Jessica nam de eerste verdieping voor haar rekening. Ze doorzocht de kast op het kantoor, die blijkbaar was ingeruimd voor Parkhursts sportieve prestaties: tennis, squash en surfen. Er hing ook een dure wetsuit. In de bureauladen vond ze de gebruikelijke zaken: elastiekjes, pennen, paperclips en TicTacs. In een andere la lagen cartridges en een reservetoetsenbord. Alle laden gingen zonder probleem open, behalve de dossierla.

Die zat op slot.

Vreemd, voor een man die alleen woonde, dacht Jessica. Een snelle maar grondige inspectie van de bovenste la leverde geen sleutel op.

Jessica wierp een blik op de gang en luisterde naar het geroezemoes. Haar collega's waren bezig. Ze liep terug naar het bureau en pakte snel haar setje met lopers. Je werkte niet drie jaar bij Voertuigen zonder iets over sloten te leren. Binnen drie seconden had ze de dossierla open. De meeste mappen waren bestemd voor huishoudelijke en persoonlijke zaken: belastinggegevens, bonnetjes, kwitanties, verzekeringspolissen. En een stapeltje betaalde Visa-rekeningen. Jessica noteerde het kaartnummer. Een snelle blik op de kwitanties maakte haar ook niet wijzer. Geen bonnetjes van een winkel in religieuze artikelen. Ze wilde het bureau alweer afsluiten toen ze het hoekje van een kleine bruine envelop achter de la ontdekte. Ze reikte zo ver mogelijk naar binnen en trok de envelop eruit. Hij was met tape tegen de achterkant bevestigd, maar niet dichtgeplakt.

In de envelop zaten vijf foto's, genomen in Fairmount Park, ergens in de herfst. Op drie van de foto's was een geheel aangekleed meisje te zien, dat verlegen poseerde in een quasi-verleidelijke houding. Op de andere twee foto's zat hetzelfde meisje op de schoot van een lachende Brian Parkhurst. De foto's waren gedateerd in oktober van het vorige jaar. Het meisje was Tessa Wells. 'Kevin!' riep Jessica naar beneden.

Byrne stormde de trap op, met vier treden tegelijk. Jessica liet hem de foto's zien.

'Wel verdomme!' zei Byrne. 'We hadden hem, en we hebben hem laten gaan.'

'Maak je niet druk. We krijgen hem wel.' Ze hadden een complete kofferset onder de trap gevonden. Parkhurst was niet op reis. Jessica somde de bewijzen op. Parkhurst was arts. Hij kende beide slachtoffers. Hij beweerde dat hij met Tessa Wells uitsluitend een beroepsmatige relatie had gehad, als haar decaan. Toch bezat hij persoonlijke foto's van haar. Ooit had hij een verhouding met een leerlinge gehad. En een van de slachtoffers had vlak voor haar dood de eerste letters van zijn achternaam gespeld.

Byrne liep naar de telefoon op Parkhursts bureau en belde Ike Buchanan. Hij zette de speaker aan en vertelde Buchanan wat ze hadden ontdekt.

De adjudant luisterde en sprak toen de drie woorden waarop Byrne en Jessica hadden gehoopt: 'Pak hem op.'

29-Dinsdag, 20.15 uur

Was Sophie Balzano al het mooiste meisje ter wereld als ze wakker was, nog half in slaap, leek ze echt een engeltje, op de drempel tussen dag en nacht, in dat dromerige schemergebied tussen waken en slapen. Jessica had zich aangeboden voor de eerste wacht bij het huis van Brian Parkhurst in Garden Court, maar ze had bevel gekregen om naar huis te gaan en te gaan slapen. Net als Kevin Byrne. Twee andere rechercheurs hielden de wacht.

Jessica zat op de rand van Sophies bed en keek naar haar. Ze hadden samen een bubbelbad genomen. Sophie had haar eigen haar gewassen en van conditioner voorzien. Nee, ze hoefde geen hulp, dank je wel. Daarna hadden ze een pizza gedeeld in de huiskamer. Dat was eigenlijk tegen de regels - ze hoorden netjes aan tafel te eten - maar nu Vincent er niet meer was bleef er van die regels niet veel over. Daar moest ze iets aan doen, dacht Jessica.

Toen ze Sophie gereedmaakte voor de nacht merkte Jessica dat ze haar dochter wat vaker knuffelde en wat dichter tegen zich aan trok. Het viel Sophie ook op. Ze keek haar moeder aan met zo'n blik van 'wat mankeert je, mam?'. Jessica wist heel goed wat haar mankeerde. En Sophies reactie op zulke momenten was haar redding.

Maar nu ze Sophie had ingestopt kon ze zich eindelijk ontspannen en een beetje bijkomen van de ellende van die dag. Een beetje.

'Verhaaltje?' mompelde Sophie, met een enorme geeuw.

'Moet ik je voorlezen?'

Sophie knikte.

'Oké,' zei Jessica.

'Niet de Hoke,' zei Sophie.

Jessica lachte. De Hoke was Sophies grote boeman van dit moment. Het was allemaal begonnen in het winkelcentrum van de King of Prussia, een jaar geleden, en de aanwezigheid van een vijf meter hoge opblaasbare groene Hulk die ze daar hadden neergezet als promotie voor de dvd. Eén blik op die reus was voor Sophie voldoende geweest om bevend achter Jessica's benen weg te kruipen. 'Wat is ddt?' had ze gevraagd, met een trillend lipje en haar vingers in Jessica's rok gegraven.

'O, dat is de Hulk,' zei Jessica. 'Hij is niet echt, hoor.' 'Ik wil de Hoke niet.'

Het werd zo erg dat Sophie nu al in paniek raakte bij alles wat groen was en meer dan anderhalve meter hoog.

'We hebben geen verhalen over de Hoke, schat,' zei Jessica. Ze had gedacht dat Sophie de Hulk nu wel vergeten was, maar sommige monsters hadden blijkbaar een lang leven.

Sophie glimlachte en kroop diep onder de dekens, klaar voor een Hoke-vrije droom.

Jessica liep naar de kast, pakte de boekenkist en bestudeerde de huidige oogst aan kleuterliteratuur: The Runaway Bunny; You're the Boss, Baby Duck!; Curious George.

Ze ging op het bed zitten en bekeek de ruggen van de boekjes - voor kinderen van twee jaar en jonger. Sophie was bijna drie. Ze was al véél te oud voor The Runaway Bunny. Lieve god, dacht Jessica, wat gaat dat snel. Het onderste boek was How Do I Put It On?, een leerboekje om jezelf aan te kleden. Dat kon Sophie al maanden. Het was lang geleden dat ze haar OshKosh-overall achterstevoren had aangetrokken of haar linkerschoen aan haar rechtervoet had gedaan.

Jessica koos voor Yertle the Turtle, het verhaal van Dr. Seuss, waar Sophie dol op was. Jessica ook.

Jessica begon te lezen, over de avonturen en levenslessen van Yertle en de bende op het eiland van Sala-ma-Sond. Na een paar bladzijden keek ze even naar Sophie, in de verwachting een brede lach te zien. Ze had altijd veel plezier om Yertle, vooral het gedeelte waarin hij Koning van de Modder werd.

Maar Sophie was al diep in slaap.

Lichtgewicht, dacht Jessica met een glimlach.

Ze zette het lampje bij het bed op de zwakste stand en trok de dekentjes nog wat strakker om Sophie heen. Toen legde ze het boek terug in de kist.

Ze dacht aan Tessa Wells en Nicole Taylor. Hoe kon ze ook anders? Ze had het gevoel dat die twee meisjes nog heel lang in haar gedachten zouden zijn.

Hadden hun moeders ook op de rand van hun bed gezeten, zoals zij nu, zich verwonderend over de volmaakte schoonheid van hun dochter? Hadden ze gekeken hoe ze sliep, terwijl ze God dankten voor elke ademtocht? Natuurlijk.

Jessica keek naar de foto op Sophies nachtkastje, in het lijstje met de hartjes en strikjes. Er zaten zes foto's in. Vincent en Sophie op het strand toen Sophie nog maar net een jaar was. Ze droeg een slappe oranje hoed en een zonnebril. Haar mollige korte beentjes waren bedekt met nat zand. Er was een foto van Jessica en Sophie in de achtertuin, terwijl Sophie de enige radijs in haar handje had die de minimoestuin dat jaar had opgebracht. Sophie had het zaadje geplant, de plant water gegeven en de vrucht geoogst. Daarna had ze met alle geweld de radijs willen opeten, hoewel Vincent haar had gewaarschuwd dat hij niet echt lekker was. Maar Sophie, een doordouwer, zo koppig als een muilezel, had dapper geprobeerd haar gezicht in de plooi te houden toen ze in het radijsje beet. Maar ten slotte vond ze het toch te bitter. Met een grimas had ze de radijs in een papiertje gespuwd. Dat betekende het einde van haar agrarische interesse.

De foto rechtsonder was van Jessica's moeder, genomen toen Jessica zelf nog maar een peuter was. Maria Giovanni zag er fantastisch uit in haar gele zonnejurk, met haar dochtertje op haar knie. Haar moeder leek zo op Sophie! Wat had Jessica graag gewild dat Sophie haar oma zou hebben gekend, hoewel Maria tegenwoordig zelfs voor Jessica nog maar een vage herinnering was, als een beeld achter een blok glas. Ze deed Sophies lampje uit en bleef in het donker zitten. Ze was nog maar twee dagen geleden aan haar nieuwe baan begonnen, maar het leek al maanden. Al die jaren dat ze nu bij de politie werkte had ze tegen de rechercheurs van Moordzaken aangekeken zoals de meeste van haar collega's: als specialisten die zich volledig op één ding konden concentreren. Rechercheurs van de andere teams hielden zich met veel meer uiteenlopende zaken bezig. Zoals het gezegde luidde: moord was niets anders dan een uit de hand gelopen poging tot zwaar lichamelijk letsel. Daar had ze zich dus in vergist.

Het was misschien maar één ding, maar wel meer dan genoeg. Voor de zoveelste keer in de afgelopen drie jaar vroeg Jessica zich af of het wel eerlijk was tegenover Sophie dat ze voor de politie had gekozen en elke dag haar leven waagde. Op die vraag had ze nog steeds het antwoord niet.

Ze ging naar beneden en controleerde voor de derde - of vierde? - keer de voor- en de achterdeur.

Op woensdag had ze vrij, maar ze wist echt niet wat ze moest doen. Hoe kon ze zich nu ontspannen? Hoe kon ze rustig met haar eigen leven doorgaan terwijl er twee meisjes op zo'n gruwelijke manier waren vermoord? Het rooster kon haar echt niet schelen, en ze kende geen enkele smeris die zich daar iets van aan zou trekken. In deze fase zou het halve korps bereid zijn over te werken om die klootzak te pakken te krijgen. Haar vader hield altijd zijn jaarlijkse paasfeest op de woensdag voor Pasen. Misschien zou dat haar wat afleiding bezorgen. Ze zou erheen gaan om haar werk even te vergeten. Haar vader kon de dingen heel goed in het juiste perspectief plaatsen.

Jessica ging op de bank zitten, zapte langs de zenders, maar zette de tv weer uit. Ze wilde net naar bed gaan met een boek toen de telefoon ging. Ze hoopte vurig dat het niet Vincent was - of toch wel? Hij was het niet. 'Met rechercheur Balzano?'

Een mannenstem. Luide muziek op de achtergrond. Een discodreun. 'Met wie spreek ik?' vroeg Jessica.

De man gaf geen antwoord. Gelach en rinkelende ijsblokjes. Hij stond in een bar.

'Laatste kans,' zei Jessica. 'Met Brian Parkhurst.'

Jessica keek op de klok en noteerde de tijd in het opschrijfboekje naast de telefoon. Toen keek ze op de display van de nummermelder. Streepjes.

'Waar bent u?' Haar stem klonk te hoog, te ijl, te zenuwachtig. Kalm, Jess.

'Dat doet er niet toe,' zei Parkhurst.

'Toch wel, hoor,' zei Jessica luchtig. Zo, dat klonk beter.

'Ik was aan het woord.'

'Fijn, doctor Parkhurst. Dat komt goed uit. We willen u graag spreken.' 'Dat weet ik.'

'Waarom komt u niet naar het Roundhouse? Dan kunnen we daar verder praten.' 'Liever niet.' 'Hoezo?'

'Ik ben niet achterlijk, rechercheur. Ik weet dat u in mijn huis bent geweest.'

Hij praatte enigszins met dubbele tong.

'Waar bent u nu?' vroeg Jessica voor de tweede keer.

Geen antwoord. Jessica hoorde de muziek overgaan in een Latino-discobeat. Ze maakte nog een aantekening: salsaclub.

'Kom naar me toe,' zei Parkhurst. 'Er zijn dingen die u moet weten over die meisjes.'

'Waar en wanneer?'

'Kom naar The Clothespin. Over een kwartier.' Naast salsaclub noteerde ze: binnen 15 min. van stadskantoor. The Clothespin was de grote sculptuur van Claes Oldenburg op Center Square Plaza, vlak bij het stadskantoor. Vroeger zeiden mensen in Philadelphia: 'Kom naar de adelaar van Wanamaker' — het grote warenhuis met het mozaïek van een adelaar in de vloer. Iedereen kende de adelaar van Wanamakers. Maar die was er niet meer. Nu was het de Clothespin.

'En kom alleen,' voegde Parkhurst er nog aan toe. 'Dat denk ik niet, doctor Parkhurst.'

'Als ik iemand anders zie, ben ik vertrokken,' zei hij. 'Ik praat niet met uw partner.'

Jessica kon het Parkhurst niet kwalijk nemen dat hij op dit moment niet met Kevin Byrne in één ruimte wilde zijn. 'Geef me twintig minuten,' zei ze.

De verbinding werd verbroken.

Jessica belde Paula Farinacci, die haar voor de zoveelste keer uit de brand hielp. Ze verdiende een plek in de oppashemel. Jessica wikkelde een slaperige Sophie in haar lievelingsdekentje en bracht haar drie deuren verderop. Toen ze terugkwam, belde ze Kevin Byrne op zijn mobieltje, maar ze kreeg zijn voicemail. Ze probeerde zijn nummer thuis, maar tevergeefs.

Toe nou, partner, dacht ze. Ik heb je nodig.

Ze trok jeans en gympen aan, met een regenjack. Ze greep haar mobieltje, stak een nieuw magazijn in haar Glock, klikte haar holster aan haar riem en ging op weg naar het centrum.

Jessica stond in de stromende regen te wachten bij de hoek van 15th en Market Street. Om voor de hand liggende redenen was ze niet recht onder de sculptuur van The Clothespin gaan staan. Ze had geen zin zich als doelwit aan te bieden.

Ze keek het plein rond. Er waren niet veel mensen, in de regen. De lichtjes van Market Street vormden een glinsterend rood-geel water-verfpalet op de stoep.

Toen ze nog klein was nam haar vader haar en Michael vaak mee naar het centrum en de Reading Terminal Market voor een cannelloni van Terminis. De oorspronkelijke Terminis in South Philly lag maar een paar straten van hun huis, maar het was veel leuker om met de trein naar de binnenstad te rijden en het laatste eindje naar de markt te lopen. Dan smaakte de cannelloni echt veel beter. Dat was nog altijd zo. In die tijd slenterden ze na Thanksgiving nog door Walnut Street, om de etalages van de dure winkels te bekijken. Ze konden nooit iets kopen van al dat moois, maar de prachtige uitstallingen brachten haar meisjeshoofd op hol. Wat lang geleden, dacht Jessica. Het regende pijpenstelen.

Er kwam een man naar de sculptuur. Jessica schrok op uit haar gemijmer. Hij droeg een groene regenjas, met de capuchon over zijn hoofd en zijn handen in zijn zakken. Hij leek te aarzelen aan de voet van het reusachtige kunstwerk en keek om zich heen. Vanuit Jessica's positie leek hij ongeveer even lang als Brian Parkhurst, maar zijn gewicht en zijn haarkleur kon ze niet bepalen.

Jessica trok haar wapen en hield het achter haar rug in de aanslag. Ze wilde net op hem toe stappen toen de man opeens de trap afliep naar de ondergrondse.

Jessica haalde diep adem en stak haar wapen weer weg.

Ze zag auto's over het plein rijden. De koplampen sneden als kattenogen door de regen.

Ze belde Brian Parkhurst op zijn mobieltje. Voicemail.

Ze probeerde het mobieltje van Kevin Byrne. Idem.

Ze trok de capuchon van haar regenjack wat strakker om haar hoofd. En wachtte.

30-Dinsdag, 20.55 uur

Hij is dronken.

Dat maakt mijn werk wel makkelijker. Tragere reflexen, minder bevattingsvermogen, een vagere blik. Ik kan hem buiten de bar opwachten, naar hem toe lopen, hem zeggen wat ik ga doen en hem aan flarden schieten. Hij zou niet eens weten wat hem overkwam. Maar wat is daar de lol van? Waar zit de les?

Nee, ik vind dat mensen dingen moeten léren. Ik weet ook wel dat er een grote kans bestaat dat ze me de voet dwars zullen zetten voordat ik klaar ben met dit passiespel. En als ik ooit, op een dag, die lange gang door loop naar die antiseptische kamer waar ze me op een brancard zullen vastbinden, zal ik mijn lot aanvaarden.

Want als mijn tijd gekomen is, zal over mij worden geoordeeld door een veel grotere macht dan het gerechtshof van Pennsylvania.

Tot die tijd ben ik degene die naast je zit in de kerk, degene die je zijn plaats aanbiedt in de bus, degene die de deur voor je openhoudt op een winderige dag, degene die de geschaafde knie van je dochtertje verbindt.

Dat is de gratie om in Gods lange schaduw te mogen leven.

Soms blijkt die schaduw niets anders te zijn dan een staande kapstok.

Soms is die schaduw alles waar je ooit bang voor bent geweest.

31-Dinsdag, 21.00 uur

Byrne zat aan de bar, doof voor de muziek of de drukte rond het biljart. Het enige wat hij hoorde was het gebulder in zijn eigen hoofd. Hij zat in Shotz, een verlopen bar ergens op een hoek in Gray's Ferry, in alle opzichten het tegendeel van een politiekroeg. Hij had ook naar de hotelbars in het centrum kunnen gaan, maar hij verdomde het om tien dollar voor een drankje te betalen.

Wat hij écht wilde was nog een paar minuten met Brian Parkhurst. Kon hij hem nog maar één keer onder handen nemen; dan had hij zekerheid. Hij sloeg zijn whisky achterover en bestelde er nog een. Al eerder die avond had hij zijn mobieltje uitgezet, maar met zijn pieper aan. Hij keek erop en zag het nummer van het Mercy Hospital. Dat was al de tweede keer die dag dat Jimmy belde. Byrne keek op zijn horloge. Hij zou nog even langs Mercy gaan. Als hij zijn charme in de strijd wierp moesten de verpleegsters op Cardiologie hem wel een bezoekje van een paar minuten gunnen. Bezoektijden bestonden er niet voor een politieman.

De andere oproepen waren van Jessica. Hij zou haar straks terugbellen.

Eerst had hij een paar minuten nodig voor zichzelf.

De rust van de luidruchtigste kroeg in Gray's Ferry.

Tessa Wells.

Nicole Taylor.

Als er een moord is gepleegd, komen er een paar rechercheurs opdraven om aantekeningen te maken, waarna ze weer teruggaan naar hun eigen leven. Tenminste, dat denkt het grote publiek. Niets is minder waar. Want de ongewroken doden zijn niet dood. De ongewroken doden blijven je achtervolgen - als je naar de film gaat, of zit te eten met je gezin, of een paar pilsjes pakt met de jongens in de kroeg op de hoek. Ze volgen je als je in bed ligt met je geliefde. Ze kijken, ze wachten, ze vragen. Wat doe je voor mij? fluisteren ze zachtjes in je oor, terwijl jouw eigen leven doorgaat, terwijl jouw kinderen gezond en voorspoedig opgroeien, terwijl jij lacht, huilt, voelt en gelooft. Hoe kun je van het leven genieten? vragen ze. Hoe kun jij je amuseren terwijl ik hier op het koude marmer lig? Wat doe je voor mij?

Byrne had een hoger percentage opgeloste zaken op zijn naam staan dan wie ook van het departement - deels, wist hij, door zijn unieke samenwerking met Jimmy Purify, deels door de nachtmerries die hem bij klaarlichte dag achtervolgden na de vier kogels uit Luther Whites pistool en een duik in het water van de Delaware. De systematische moordenaar beschouwde zichzelf van nature als superieur aan de meeste andere mensen, maar vooral superieur aan de politie die hem moest opsporen. Die eigendunk was Kevin Byrnes belangrijkste drijfveer. En in dit geval, de zaak van de Rozenkransmeisjes, dreigde het een obsessie te worden. Dat wist hij. Dat had hij al geweten vanaf het moment dat hij die doorgerotte keldertrap aan North 8th Street afdaalde en de onmenselijke vernedering zag die Tessa Wells was aangedaan.

Maar het was net zozeer zijn plichtsgevoel als wel het schrikbeeld van Morris Blanchard. Hij had zich vaak genoeg vergist, eerder in zijn carrière, maar dat had nooit tot de dood van een onschuldige geleid. Byrne wist niet of hij met de arrestatie en veroordeling van de Rozenkransmoordenaar zijn schuld kon inlossen of weer in het reine kon komen met de stad Philadelphia, maar hij hoopte wel dat het een leegte in hem zou vullen.

Dan kon hij ontslag nemen met opgeheven hoofd. Sommige rechercheurs volgden het spoor van het geld, anderen het spoor van de wetenschap, weer anderen het spoor van het motief. Kevin Byrne vertrouwde op de deur aan het eind van zijn gedachten. Nee, hij kon de toekomst niet voorspellen of door handoplegging de identiteit van een moordenaar bepalen; maar soms vóélde het alsof hij dat kon, en dat maakte misschien het verschil — die kleine nuance, die verborgen bedoeling, de route die hij volgde, de draad door het labyrint. De afgelopen vijftien jaar, sinds het moment waarop hij was verdronken, had hij zich maar één keer vergist.

Hij moest slapen. Hij rekende af, zei een paar stamgasten gedag en stapte de eindeloze regen in. Gray's Ferry rook schoon. Byrne knoopte zijn regenjas dicht en vroeg zich af of hij nog kon rijden na vijf whisky's. Dat moest lukken. Min of meer. Toen hij naar zijn auto liep, zag hij dat er iets niet klopte, maar het drong niet onmiddellijk tot hem door.

Even later wel.

Het linkerruitje was ingeslagen. De splinters glinsterden op de voor-stoel. Hij keek naar binnen. Zijn cd-speler en zijn mapje met cd's waren verdwenen.

'Wel godverdomme,' zei hij. 'Klotestad.'

Hij liep een paar keer om de auto heen, als een dolle hond die achter zijn eigen staart aan zat. Ten slotte ging hij op de motorkap zitten en overwoog één moment het incident te melden. Maar hij wist wel beter. Je had net zoveel kans een gestolen autoradio in Gray's Ferry terug te vinden als Michael Jackson om een baantje in een crèche te krijgen. De gestolen speler kon hem minder schelen dan de verdwenen cd's. Dat was een prachtige collectie klassieke blues. Daar zat drie jaar werk in. Hij wilde net instappen toen hij zag dat iemand hem in de gaten hield vanaf een open veldje aan de overkant van de straat. Byrne kon niet zien wie het was, maar iets in de houding van de man vertelde hem alles wat hij wilde weten. 'Hé!' riep Byrne.

De man rende weg en verdween achter de gebouwen aan de andere kant van de straat.

Byrne ging hem achterna. De Glock voelde zwaar in zijn hand, als dood gewicht.Tegen de tijd dat hij de overkant bereikte had de man zich al opgelost in de stromende regen. Byrne rende toch het met puin bezaaide veldje over naar de steeg achter de rijtjeshuizen van de straat.

Hij kon de dief nergens ontdekken.Waar was hij gebleven, verdomme? Byrne stak de Glock in zijn holster en liep het steegje door, terwijl hij naar links tuurde. Een doodlopende straat. Een vuilniscontainer, een berg vuilniszakken, versplinterde houten kratten. Voorzichtig sloop hij verder. Stond er iemand achter die container? Hij schrok van een donderslag en draaide zich bliksemsnel om. Zijn hart bonsde tegen zijn ribben. Niemand te zien.

Hij liep door, turend naar elke schaduw die hij zag. Het machinegeweervuur van de regen op de plastic vuilniszakken overstemde een moment alle andere geluiden.

Toen, tegen de achtergrond van de regen, hoorde hij een zacht gejammer en het ritselen van plastic.

Byrne keek achter de container. Het was een zwarte jongen van een jaar of achttien. In het maanlicht zag Byrne het petje, het Flyers-shirt en de tatoeage op zijn rechterarm als teken dat hij lid was van de JBM, de Junior Black Mafia, een jeugdbende. Op zijn linkerarm zaten gevangenistatoeages. De jongen zat geknield. Hij was vastgebonden en had een prop in zijn mond. Zijn gezicht was gezwollen door een pak slaag en zijn ogen waren groot van angst. Wat was hier aan de hand, verdomme?

Byrne voelde een beweging links van hem. Voordat hij zich kon omdraaien werd er een zware arm om zijn nek geslagen. Het volgende moment drukte er een koud en vlijmscherp mes tegen zijn keel. 'Beweeg je niet, klootzak,' siste iemand in zijn oor.

32-Dinsdag, 21.10 uur

Jessica wachtte. Mensen kwamen en gingen, haastig door de regen, zoekend naar een taxi, rennend naar het station. Brian Parkhurst was er niet bij.

Jessica tastte onder haar regenjack en drukte twee keer op de knop van haar zendertje.

Bij de ingang van Center Square Plaza, nog geen vijftien meter bij haar vandaan, maakte een armoedig geklede man zich uit de schaduwen los.

Jessica keek hem aan en spreidde haar handen, met de handpalmen naar boven.

Nick Palladino haalde zijn schouders op. Voordat ze uit Northeast vertrok had Jessica nog twee keer geprobeerd om Byrne te bereiken. Op weg naar het centrum had ze Nick gebeld, die meteen bereid was om voor dekking te zorgen. Nicks grote ervaring als undercoveragent bij Narcotica maakte hem een expert op het gebied van surveillance. Hij droeg een rafelig sweatshirt met capuchon en een vuile katoenen broek. Voor Nick Palladino was dat een geweldig offer.

John Shepherd stond onder de steiger aan de kant van het stadskantoor, recht aan de overkant, met een verrekijker in zijn hand. Een paar agenten in uniform hadden positie gekozen bij de ingang van de ondergrondse in Market Street, allebei met een foto van Brian Parkhurst uit zijn jaarboek, voor het geval hij die route zou nemen. Hij was niet komen opdagen. En het zag er niet naar uit dat hij nog zou verschijnen.

Jessica belde het bureau. Het team dat Parkhursts huis bewaakte had niets gezien.

Jessica slenterde naar Palladino toe. 'Neemt Kevin nog steeds niet op?' vroeg hij. 'Nee,' zei Jessica.

'Hij ligt te slapen, denk ik. Hij heeft zijn rust verdiend.'

Jessica aarzelde. Ze wist niet hoe ze het moest vragen. Ze was nieuw in dit clubje en ze wilde niemand op de tenen trappen. 'Ging het wel goed met hem?'

'Kevin is moeilijk te peilen, Jess.' 'Hij leek volkomen uitgeput.'

Palladino knikte en stak een sigaret op. Ze waren allemaal doodmoe. 'Heeft hij je al verteld over zijn... ervaring?' 'Luther "White, bedoel je?'

Wat Jessica ervan wist was dat Kevin Byrne vijftien jaar geleden betrokken was geweest bij een arrestatie die fout liep — een bloederige confrontatie met een mogelijke verkrachter, Luther White. White had het niet overleefd en Byrne was maar ternauwernood aan de dood ontsnapt. Dat 'ternauwernood' begreep Jessica niet helemaal. 'Ja,' zei Palladino.

'Nee, eigenlijk niet,' zei Jessica. 'En ik durfde hem er niet naar te vragen.'

'Hij had bijna het loodje gelegd,' zei Palladino. 'Het scheelde niet veel. Ik heb zelfs begrepen dat hij een tijdje dood is geweest.' 'Dan had ik het toch goed gehoord,' zei Jessica ongelovig. 'En nu is hij... helderziend, of zoiets?'

'God, nee.' Palladino glimlachte en schudde zijn hoofd. 'Dat woord moet je nooit tegen hem gebruiken. Je kunt trouwens beter je mond houden over die hele zaak.' 'Waarom?'

'Laat ik het zo zeggen. Een rechercheur van Central, een vent met een grote bek, zei er een keer iets smalends over tegen Byrne, in Finnigan's Wake. Ik geloof dat hij nog steeds zijn avondeten door een rietje zuigt.' 'Aha, op die manier,' zei Jessica.

'Maar Kevin heeft wel een bepaalde... antenne voor de echt gevaarlijke types. Dat had hij wel, tenminste. Maar die zaak met Morris Blanchard was een zware klap. Hij had zich in Blanchard vergist en dat werd bijna zijn ondergang. Ik weet dat hij weg wil bij de politie, Jess. Hij heeft zijn twintig jaar erop zitten. Maar hij kan de uitgang niet vinden.' De twee rechercheurs staarden over het verregende plein. 'Hoor eens,' zei Palladino, 'het is waarschijnlijk niet aan mij om het te zeggen, maar Ike Buchanan heeft je een geweldige kans gegeven, dat weet je toch wel?'

'Hoe bedoel je?' vroeg Jessica, hoewel ze dat wel kon raden.

'Toen hij die taskforce vormde en Kevin de leiding gaf, had hij jou een ander baantje kunnen geven. Misschien had hij dat wel moeten doen.

Niets persoonlijks, begrijp me goed.' 'Geen punt.'

'Ike is rechtdoorzee. Je denkt misschien dat hij je aan de taskforce heeft toegevoegd om politieke redenen — er zijn een paar klootzakken op het bureau die dat denken, dat zal je niet verbazen - maar hij gelooft echt in je. Anders zou je hier nu niet zijn.'

Wauw, dacht Jessica. Hoe komen we hier zo plotseling op?

'Ik hoop dat ik dat vertrouwen kan waarmaken,' zei ze.

'O, jij redt het wel.'

'Bedankt, Nick. Dat betekent veel voor me.' En ze meende het. 'Ja, nou... Ik weet zelf niet waarom ik dat tegen je zei.' In een opwelling omhelsde Jessica hem. Na een paar seconden lieten ze elkaar los, streken hun haar glad, hoestten achter hun hand en herstelden zich. Wat een emotie allemaal. 'Goed,' zei Jessica wat ongemakkelijk, 'wat doen we nu?' Palladino's blik gleed over het plein - langs het stadskantoor, naar South Broad, en via Center Square Plaza door Market Street. Hij zag John Shepherd onder het afdak van de ingang van de ondergrondse. John ving zijn blik. De twee mannen haalden hun schouders op. Het goot nog steeds van de regen.

'Ach, jezus,' zei hij. 'Laten we er maar mee kappen.'

33-Dinsdag, 21.15 uur

Byrne hoefde niet om te kijken om te zien wie het was. De vochtige geluiden uit de mond van de man - het gebrek aan sis- en plofklanken en de nasale toon van zijn stem - maakten duidelijk dat het iemand moest zijn die kort geleden een paar boventanden was kwijtgeraakt en een gebroken neus had opgelopen.

Het was Diablo, de lijfwacht van Gideon Pratt.

'Kalm aan,' zei Byrne.

'O, ik ben kalm, cowboy,' zei Diablo. 'Koel als ijs.'

Toen voelde Byrne iets veel ergers dan het kille mes tegen zijn keel: Diablos handen die hem fouilleerden en hem zijn Glock ontfutselden - de ergste van alle nachtmerries voor een politieman.

Diablo drukte de loop van de Glock tegen Byrnes hoofd.

'Ik ben een smeris,' zei Byrne.

'Nee toch?' zei Diablo. 'De volgende keer dat je iemand in elkaar slaat zou ik maar bij de televisie vandaan blijven.'

De persconferentie, dacht Byrne. Diablo had de persconferentie gezien en was hem vanaf het Roundhouse gevolgd. 'Ik raad het je niet aan,' zei Byrne. 'Hou je smoel.'

De vastgebonden jongen keek van de een naar de ander en zocht een uitweg. De tatoeage op Diablos onderarm vertelde Byrne dat hij lid was van de P-Town Posse, een bont gezelschap van Vietnamezen, Indonesiërs en loslopende boeven die om een of andere reden nergens anders thuishoorden.

De P-Town Posse en de JBM waren natuurkrachten met een haat die in de loop der jaren steeds dieper was geworden. Byrne begreep wat hier gebeurde.

Diablo had een valstrik gezet.

'Laat hem nou maar gaan,' zei Byrne. 'Wij lossen het samen wel op.' 'Dit is voorlopig nog niet opgelost, klootzak.'

Byrne wist dat hij iets moest doen. Hij slikte een paar keer, proefde de

Vicodin achter in zijn keel en voelde de vonk in zijn vingers. Diablo was hem voor.

Zonder enige waarschuwing of de suggestie van een geweten stapte Diablo om hem heen, richtte de Glock en schoot het joch van dichtbij neer. Eén kogel in het hart. Een fontein van bloed, weefsel en botsplinters sloeg tegen de vuile bakstenen muur en vormde een dieprode vlek, die door de regen werd weggespoeld. De jongen zakte in elkaar. Byrne sloot zijn ogen. In gedachten zag hij Luther White zijn pistool op hem richten, al die jaren terug. Hij voelde het ijzige water om zich heen, terwijl hij steeds verder zonk, dieper en dieper. Het bliksemde. Even later volgde de donder. De tijd kroop. En stond stil.

Toen de pijn uitbleef opende Byrne zijn ogen en zag Diablo om de hoek verdwijnen. Byrne wist hoe het verderging. Diablo zou het wapen ergens in de buurt achterlaten - in de container, een vuilnisbak, achter een regenpijp. De politie zou het vinden. Geen twijfel mogelijk. En dat betekende het einde van het leven van Kevin Francis Byrne. Wie zou hem komen halen? vroeg hij zich af. Johnny Shepherd?

Zou Ike zich aanbieden om hem te arresteren?

Byrne kon zich niet verroeren. Hij staarde naar de regen die op het lichaam van de jongen neerkletterde en het bloed deed wegsijpelen in de barsten van het beton.

Zijn gedachten draaiden in kringetjes. Als hij dit meldde, als hij er een officiële zaak van maakte, dan was dit nog maar het begin. Het verhoor, de technische recherche, de collega's, de substituut-officieren, de voorlopige zitting, de pers, de aanklacht, de rijksrecherche, de heksenjacht, het ziekteverlof.

Angst sloeg door hem heen, glinsterend als metaal. Het grijnzende, spottende gezicht van Morris Blanchard danste achter zijn ogen. De stad zou hem dit nooit vergeven. De stad zou het niet vergeten.

Hij stond over een dode zwarte jongen gebogen, zonder getuigen, zonder partner. Hij was dronken. Een zwarte jongen die lid was van een bende, geëxecuteerd met een enkele kogel uit een politie-Glock, een dodelijk schot waarvoor hij op dit moment geen geloofwaardige verklaring kon geven. Voor een blanke smeris in Philadelphia kon het niet veel erger worden.

Hij had geen tijd om erover na te denken.

Byrne hurkte bij de jongen neer en voelde zijn pols. Geen teken van leven. Hij pakte zijn Maglite, met zijn hand zo veel mogelijk om het lampje, en inspecteerde het lichaam. Aan de hoek en de wond te zien moest de kogel dwars door hem heen zijn gegaan. Hij zocht op de grond tussen de jongen en de muur. Junkfoodbakjes, natte peuken, een paar pastelkleurige condooms. Geen kogel.

Boven zijn hoofd, in een van de kamers met uitzicht op de steeg, ging een lamp aan. Het kon niet lang duren voordat de eerste sirene zou naderen. Byrne kreeg haast. Hij gooide vuilniszakken opzij, kokhalzend door de stank van rottende etensresten. Doorweekte kranten, natte tijdschriften, sinaasappelschillen, koffiefilters, eierdoppen. Opeens waren de goden hem goedgezind.

Naast de scherven van een kapotte bierfles zag hij de kogel. Hij raapte hem op en stak hem in zijn zak. Het metaal was nog warm. Daarna pakte hij een plastic bewijszakje, waarvan hij er altijd een paar bij zich had. Hij keerde het binnenstebuiten, legde het over de kogelwond in de borst van de jongen en zorgde ervoor dat hij een flinke streep bloed te pakken kreeg. Toen deed hij een stap terug, keerde het zakje weer om en verzegelde het. Hij hoorde de sirene.

Tegen de tijd dat hij zich omdraaide en het op een lopen zette waren zijn acties al overgenomen door iets heel anders dan zijn gezonde verstand, iets duisters dat niets te maken had met de politieacademie, het handboek of het werk. De simpele drang tot overleven.

Hij liep de steeg door, er absoluut van overtuigd dat hij iets over het hoofd had gezien. Dat moest wel.

Aan het einde van de steeg keek hij naar links en naar rechts. Niemand te zien. Hij rende het veldje over, stapte in zijn auto, zocht in zijn zak en zette zijn mobieltje aan. Het begon meteen te bellen. Hij schrok van het geluid, maar nam op. 'Byrne.'

Het was Eric Chavez. 'Waar zit je?' vroeg Chavez.

Niet hier. Hij kón hier niet zijn. Mobieltjes waren te traceren, dacht hij. Als het erop aankwam, zouden ze dan kunnen bewijzen waar hij was toen hij dit telefoontje kreeg? De sirene kwam steeds dichterbij. Zou Chavez hem horen?

'Old City,' zei Byrne. 'Wat is er?'

'We kregen net een melding. Het alarmnummer. Iemand heeft een vent een lichaam naar het Rodin Museum zien dragen.'

Jezus.

Hij moest weg. Nu. Geen tijd om na te denken. Zo werden mensen dus betrapt. Maar hij had geen keus. 'Ik kom eraan.'

Voordat hij wegreed keek hij nog even de steeg door, naar het duistere tableau daar. In het midden lag een dood joch, dat het einde van zijn nachtmerrie niet had gehaald - terwijl voor Kevin Byrne de nachtmerrie nog maar nauwelijks was begonnen.

34-Dinsdag, 21.20 uur

Hij was in slaap gevallen. Al sinds zijn jeugd in het Lake District, waar het geluid van de regen op het dak zo slaapverwekkend klonk, kon Simon zijn ogen niet openhouden als het plensde. De knal van een uitlaat wekte hem.

Of misschien was het een schot. Dit was immers Gray's Ferry.

Hij keek op zijn horloge. Eén uur. Hij had een uur zitten slapen! Mooie speurder was hij. Een echte inspecteur Clouseau.

Het laatste wat hij zich herinnerde voordat hij in slaap sukkelde was dat Kevin Byrne naar binnen was gestapt bij Shotz, een rauw café waar je twee treden afdaalde als je binnenkwam — letterlijk en figuurlijk. Het was een verlopen Ierse kroeg met van die House-of-Pain-types. Simon had in een zijstraat geparkeerd, deels om uit Byrnes blikveld te blijven, deels omdat er geen ruimte was voor het café. Hij wilde wachten tot Byrne weer naar buiten kwam en hem dan volgen om te zien of hij ergens in een donker straatje een crackpijp zou opsteken. Als het een beetje meezat zou Simon naar de auto kunnen sluipen om een foto te maken van de legendarische Kevin Francis Byrne met een twaalf centimeter lange glazen shooter tussen zijn lippen. Dan had hij hem in zijn macht.

Simon pakte zijn kleine, opvouwbare paraplu, opende het portier, stak de paraplu op en sloop naar het laatste huis. Voorzichtig keek hij om de hoek. Byrnes auto stond er nog, maar zo te zien had iemand een ruitje ingeslagen. Jezus, dacht Simon. God helpe de man die op de verkeerde avond de verkeerde auto heeft gepakt.

De kroeg was nog stampvol. Hij hoorde de lieflijke klanken van een oud nummer van Thin Lizzy, dat de ruiten deed rammelen. Hij wilde net naar zijn auto teruglopen toen hij een schaduw zag — een schim die over het open veldje recht tegenover Shotz rende. Zelfs in het vage schijnsel van de neonreclame van het café herkende Simon het silhouet van Kevin Byrne.

Wat deed hij daar in godsnaam?

Simon richtte zijn camera, stelde scherp en maakte een paar foto's. Hij wist niet goed waarom, maar als je iemand schaduwde met een camera en de volgende dag de foto's op een rijtje legde had je een beter beeld van de volgorde van de gebeurtenissen.

Bovendien kon je digitale foto's zo weer wissen. Het was niet als vroeger, toen elke opname op zo'n kleinbeeldfilm geld kostte. Terug in de auto bekeek hij de foto's op het kleine lcd-schermpje van de camera. Niet slecht. Een beetje donker, natuurlijk, maar het was duidelijk Kevin Byrne die uit dat steegje kwam en het braakliggende terrein overstak. Twee van de opnamen waren gemaakt tegen de achtergrond van een lichtgekleurd busje, zodat er geen twijfel was aan het forse postuur van de rechercheur. Simon controleerde of de datum en tijd op de foto stonden. Klaar.

Op dat moment kwam zijn politiebandscanner - een Uniden BC250D, een draagbaar model dat hem ooit eerder op de plaats van een misdrijf had gebracht dan de politie zelf - krakend tot leven. Hij kon de details niet volgen, maar een paar seconden later, toen Kevin Byrne vertrok, wist Simon dat hij erbij moest zijn. Wat het ook was. Hij startte de motor en hoopte dat zijn reparatie van de knaldemper voldoende zou zijn. Gelukkig wel. Hij wilde niet het geluid van een opstijgende Cessna produceren terwijl hij een van de beste rechercheurs van Philadelphia volgde. Het leven was mooi.

Hij schakelde de versnelling in. En volgde.

35-Dinsdag, 21.45 uur

Jessica zat in haar auto op de oprit. De vermoeidheid begon zijn tol te eisen. Regen kletterde op het dak van de Cherokee. Ze dacht aan wat Nick gezegd had. Het was haar wel opgevallen dat ze niet het Gesprek had gekregen toen de taskforce was gevormd, zo'n verhaaltje dat begon met: hoor eens, Jessica, dit heeft niets te maken met je capaciteiten als rechercheur...

Dat gesprek was er niet gekomen. Ze zette de motor uit.

Wat had Brian Parkhurst haar willen vertellen? Hij had niet willen praten over wat hij had gedaan, maar er was iets geweest met die meisjes wat ze had moeten weten. Zoals?

En waar was hij nu?

Als ik iemand anders zie, ben ik vertrokken.

Zou hij Nick Palladino en John Shepherd hebben herkend?

Niet waarschijnlijk.

Jessica stapte uit, sloot de Jeep af en rende naar de achterdeur, plenzend door de plassen. Ze was doorweekt, met een gevoel alsof ze al jaren geen droge draad meer aan haar lijf had gehad. Het licht boven de achterdeur was al een paar weken stuk. Jessica zocht naar haar sleutel en verweet zichzelf voor de zoveelste keer dat ze de lamp nog niet had vervangen. Boven haar kraakten de takken van de zieltogende esdoorn. Die moest echt worden gesnoeid, voordat de takken tegen het huis sloegen. Vroeger deed Vincent die dingen, maar Vincent was er niet meer. Rustig nou, Jess. Voorlopig ben je even vader en moeder tegelijk, én kokkin, klusjesman, tuinman, chauffeur en leraar. Eindelijk had ze haar sleutel gevonden. Ze wilde net de achterdeur openen toen ze weer een geluid hoorde boven haar hoofd - het gekrijs van doorbuigend aluminium, dat kraakte en scheurde onder een enorm gewicht. Toen het schrapen van leren zolen over de grond. Uit een ooghoek zag ze een hand naar zich toe komen.

Trek je wapen, Jess...

De Glock zat in haar tasje. Regel nummer één: bewaar je wapen nooit in je tasje...

De schaduw werd een gestalte. Een man. Een priester.

Hij greep haar bij haar arm. En trok haar het donker in.

36-Dinsdag, 21.50 uur

De omgeving van het Rodin Museum was een gekkenhuis. Er verzamelden zich steeds meer toeschouwers, maar Simon bleef op de achtergrond tussen het ongewassen publiek. Hij vroeg zich af waarom gewone burgers toch altijd op taferelen van chaos en ellende afkwamen, als vliegen op een mesthoop.

Dat moet ik nodig zeggen, dacht hij met een lachje. Maar hij verdedigde zichzelf met het argument dat hij, ondanks zijn fascinatie voor dood en verderf, altijd een greintje waardigheid behield en afstand bewaarde om zijn werk te kunnen doen. Zijn lezers hadden immers recht op informatie. Wat je er ook van mocht denken, hij was en bleef journalist.

Voorzichtig wrong hij zich naar voren, terwijl hij zijn kraag opsloeg, een bril met een schildpadmontuur opzette en zijn haar over zijn voorhoofd kamde.

De dood sloop hier rond. Net als Simon Close. Hier leefde hij van.

37-Dinsdag, 21.50 uur

Het was pater Corrio.

Pater Mark Corrio was priester geweest van St. Paul's in Jessica's jeugd. Hij was als pastoor geïnstalleerd toen Jessica een jaar of negen was, en ze herinnerde zich nog hoe alle vrouwen hadden gezwijmeld bij zijn donkere, knappe kop en allemaal hadden geroepen dat het zo zonde was dat hij voor het celibaat had gekozen. Zijn donkere haar was inmiddels zilvergrijs, maar hij was nog altijd een mooie man. En hier, op haar donkere veranda in de regen, ontpopte hij zich als reddende engel.

Een van de goten boven de achterdeur hing gevaarlijk los en dreigde af te breken onder het gewicht van een met water doorweekte tak die van een boom gevallen was. Pater Corrio had Jessica nog net op tijd onder de goot vandaan gesleurd om erger te voorkomen. Het volgende moment brak de goot volledig af en sloeg tegen de grond.

Goddelijke tussenkomst? Misschien. Maar dat nam niet weg dat Jessica nog een paar seconden op haar benen stond te trillen.

'Het spijt me dat ik je heb laten schrikken,' zei hij.

Het spijt dat ik bijna je kop van je romp had geschoten, Padre, dacht Jessica, maar ze zei het niet.

'Kom binnen,' nodigde ze hem uit.

Toen ze droge kleren had aangetrokken, koffie had gezet en de eerste beleefdheden had uitgewisseld belde Jessica met Paula om haar te zeggen dat ze eraan kwam.

'Hoe is het met je vader?' vroeg de pastoor. Ze zaten in de huiskamer. 'Goed. Dank u.'

'Ik zie hem de laatste tijd niet vaak meer in St. Paul's.'

'Hij is niet zo groot,' zei Jessica. 'Misschien zit hij achterin.'

Pater Corrio glimlachte. 'Hoe bevalt het leven in Northeast?'

Zoals pater Corrio het zei klonk het als het buitenland. Maar voor de afgesloten wereld van South Philly was het dat waarschijnlijk ook, dacht Jessica. 'Lekker brood is hier niet te krijgen,' zei ze.

Pater Corrio lachte. 'Had ik dat maar geweten! Dan was ik even langs Sarcone's gegaan.'

Jessica herinnerde zich het warme brood van Sarcone's nog van vroeger. Kaas van DiBruno's, gebak van Isgro's. Die gedachten, en de komst van pater Corrio, maakten haar heel verdrietig.

Wat dééd ze hier eigenlijk, in de buitenwijken? En nog belangrijker: wat had haar oude pastoor hier te zoeken?

'Ik zag je gisteren op de televisie,' zei hij.

Heel even wilde Jessica hem zeggen dat hij zich vergiste. Ze werkte bij de politie. Maar toen herinnerde ze het zich. Natuurlijk, de persconferentie.

Ze wist niet goed wat ze moest zeggen. Op de een of andere manier voelde ze aan dat pater Corrio vanwege de moorden kwam. Maar ze had geen behoefte aan een preek. 'Is die jongeman een verdachte?' vroeg hij.

Hij doelde op het circus rond het verhoor van Brian Parkhurst op het Roundhouse. Parkhurst was vertrokken in het gezelschap van monseigneur Pacek. Mogelijk als eerste salvo in de pr-oorlog die nog zou volgen had Pacek nadrukkelijk en heel dramatisch elk commentaar geweigerd. Jessica had voortdurend herhalingen gezien van de opname bij 8th en Race. De media hadden Parkhursts naam te pakken gekregen en met grote letters onder de beelden geprojecteerd.

'Niet echt,' loog Jessica. Liegen tegen haar pastoor! 'Maar we willen hem graag nog eens spreken.'

'Ik heb begrepen dat hij voor het aartsbisdom werkt?' Het was een vraag en een feit tegelijk. Daar waren priesters en psychiaters heel goed in.

'Ja,' zei Jessica. 'Hij is decaan aan Nazarene, Regina en een paar andere scholen.'

'En denk jij dat hij schuldig is aan deze...?'

Pater Corrio zweeg. Hij wilde het liever niet uitspreken.

'Ik zou het echt niet weten,' zei Jessica.

Pater Corrio verwerkte dat. 'Het is een afschuwelijke zaak.'

Jessica knikte zwijgend.

'Als ik over zulke misdrijven hoor,' vervolgde pater Corrio, 'vraag ik me weieens af hoe beschaafd we eigenlijk zijn. We denken wel dat we in de loop van de eeuwen zo verlicht geworden zijn, maar dit... Het is barbaars.'

'Ik probeer het zo niet te zien,' zei Jessica. 'Als ik me echt in de gruwelijke details verdiep zou ik mijn werk niet meer kunnen doen.' Het klonk gemakkelijk toen ze het zei. Dat was het niet. 'Heb je ooit gehoord van het Rosarium Virginis Mariae?' 'Ik geloof het wel,' zei Jessica. Ze dacht dat ze het was tegengekomen bij haar onderzoek in de bibliotheek, maar zoals de meeste informatie was het bedolven onder een vloedgolf van andere feiten. 'Wat is daarmee?' Pater Corrio glimlachte even. 'Wees maar niet bang, er komt geen onverwachts proefwerk.' Hij zocht in zijn koffertje en haalde er een envelop uit. 'Ik vond dat je dit moest lezen,' zei hij. 'Wat is het?'

'Het Rosarium Virginis Mariae is een apostolische brief over de rozenkrans van de Maagd Maria.' 'En heeft het iets met deze moorden te maken?' 'Dat weet ik niet,' zei hij.

Jessica wierp een blik op de opgevouwen papieren in de envelop. 'Dank u,' zei ze. 'Ik zal het vanavond nog lezen.'

Pater Corrio dronk zijn koffie op en keek op zijn horloge.

'Nog een kopje?' vroeg Jessica.

'Nee, dank je,' zei pater Corrio. 'Ik moet weer terug.'

Voordat hij kon opstaan ging de telefoon. 'Neem me niet kwalijk,' zei

Jessica.

Ze nam op. Het was Eric Chavez.

Terwijl ze luisterde keek ze naar haar spiegelbeeld in de nachtzwarte ruit. De donkere avond dreigde haar met huid en haar te verslinden. Ze hadden weer een meisje gevonden.

38-Dinsdag, 22.20 uur

Het Rodin Museum was een klein museum aan 22nd Street en de Benjamin Franklin Parkway, gewijd aan het werk van de Franse beeldhouwer.

Toen Jessica arriveerde zag ze al een paar patrouillewagens staan. Twee rijbanen van Parkway waren afgezet. De menigte toeschouwers groeide. Kevin Byrne zat naast John Shepherd gehurkt.

Het meisje zat op de grond, met haar rug tegen het bronzen hek van het voorplein van het museum. Ze leek een jaar of zestien. Haar handen waren met een bout tegen elkaar geschroefd, net als bij de anderen. Ze had rood haar, ze was mollig en knap. Ze droeg een schooluniform van Regina High.

In haar handen hield ze een zwarte rozenkrans, waaraan drie tientjes ontbraken.

Op haar hoofd prijkte een doornenkroon van prikkeldraad. Bloed druppelde in een dun, rood spinnenweb over haar gezicht. 'Wel godverdómme!' riep Byrne, en hij ramde zijn vuist tegen de motorkap van de auto.

'Ik heb een opsporingsbevel voor Parkhurst laten uitgaan,' zei Buchanan. 'En iedereen kijkt uit naar zijn auto.'

Jessica had het al op haar radio gehoord toen ze naar de binnenstad reed, voor de derde keer die dag.

'Een kroon?' zei Byrne. 'Een króón, verdomme?'

'Het wordt duidelijker,' zei John Shepherd.

'Wat bedoel je?'

'Zie je dat hek?' Shepherd wees met zijn zaklantaarn naar het binnenste hek, van het museum zelf. 'Wat is daarmee?' vroeg Byrne.

'Dat hek wordt De poorten van de hel genoemd,' zei hij. 'Die klootzak weet het wel te verzinnen!'

'Het schilderij,' begreep Byrne. 'Het schilderij van Blake.'

'Ja.' 'Hij vertelt ons waar het volgende slachtoffer zal worden gevonden.' Voor een rechercheur bij Moordzaken was er maar één ding erger dan de afwezigheid van sporen: het besef dat je werd gemanipuleerd. De collectieve woede op deze plaats delict was tastbaar. 'Het meisje heet Bethany Price,' zei Tony Park, terwijl hij zijn aantekeningen raadpleegde. 'Haar moeder heeft haar vanmiddag als vermist opgegeven. Ze zat nog op het bureau van het Zesde District toen het telefoontje binnenkwam. Dat is ze, daar.'

Hij wees naar een vrouw van eind dertig, in een lichtbruine regenjas. Ze deed Jessica denken aan die totaal getraumatiseerde mensen die je op journaalbeelden uit het buitenland zag, als er een autobom was afgegaan: verweesd, verdoofd, hol. 'Hoe lang werd ze al vermist?' vroeg Jessica.

'Ze was vandaag niet uit school thuisgekomen. Iedereen met een dochter op de middelbare school is knap zenuwachtig.' 'Dankzij de media,' zei Shepherd. Byrne begon te ijsberen.

'En de man die het alarmnummer had gebeld?' vroeg Shepherd. Park wees naar een man die achter een van de patrouillewagens stond. Hij was een jaar of veertig, goed gekleed in een marineblauw pak met een clubdas.

'Zijn naam is Jeremy Darnton,' zei Park. 'Hij zei dat hij ongeveer zestig kilometer per uur reed toen hij hier voorbijkwam. Het enige wat hij zag was iemand die een meisje over zijn schouder droeg. Tegen de tijd dat hij kon remmen en terugrijden was de dader al verdwenen.' 'Geen signalement?' vroeg Jessica.

Park schudde zijn hoofd. 'Een wit shirt of een wit jasje. Met een donkere broek.' 'Dat is alles?' 'Dat is alles.'

'Dat zou dus iedere ober in Philly kunnen zijn,' zei Byrne. Hij begon weer te ijsberen. 'Ik wil die vent in mijn vingers krijgen. Ik wil hem achter de tralies.'

'Dat willen we allemaal, Kevin,' zei Shepherd. 'Maar we krijgen hem wel.'

'Parkhurst heeft me te grazen genomen,' zei Jessica. 'Hij wist dat ik niet alleen zou komen — dat ik de hele cavalerie zou meebrengen. Het was een truc om onze aandacht af te leiden.' 'En dat is hem gelukt,' zei Shepherd.

Een paar minuten later liepen ze allemaal naar het slachtoffer toe, in het gezelschap van Tom Weyrich, die aan zijn eerste onderzoek begon. Weyrich zocht naar een hartslag en verklaarde dat de dood was ingetreden. Daarna bekeek hij de polsen van het meisje. Op elke pols had ze een oud litteken, een kronkelende grijze richel, ongeveer twee centimeter beneden de muis van haar hand - de overblijfselen van een primitieve snijwond.

Ergens in de afgelopen jaren had Bethany Price een zelfmoordpoging gedaan.

Terwijl de zwaailichten van de vijf of zes patrouillewagens weerkaatsten tegen het standbeeld van De denker en de regen nog in kracht toenam, waardoor kostbare aanwijzingen verloren gingen, keek één man in de menigte aandachtig toe, een man die een diepe, geheime kennis bezat van de gruweldaden die de dochters van Philadelphia overkwamen.

39-Dinsdag, 22.25 uur

De lichtjes op het gezicht van het standbeeld zijn prachtig.

Maar niet zo mooi als Bethany. Haar tere blanke trekken geven haar het gelaat van een engel, net zo stralend als de wintermaan.

Waarom bedekken ze haar niet?

Ach, beseften ze maar wat een gekwelde ziel Bethany was. Dan zouden ze niet zo van streek zijn.

Ik moet toegeven dat het me een kil maar diep gevoel van opwinding bezorgt dat ik hier tussen de brave burgers van mijn stad sta toe te kijken. Nog nooit van mijn leven heb ik zoveel politiewagens bij elkaar gezien. De zwaailichten veranderen Parkway in een kermis. Het is bijna feestelijk. Er zijn al vijftig of zestig mensen samengedromd. De dood is altijd een attractie. Als een achtbaan. Probeer er dichtbij te komen, maar niet té dichtbij. Helaas zullen we ooit, op een dag, toch te dichtbij komen, of we willen of niet.

Wat zouden ze denken als ik nu mijn jas opensloeg en liet zien wat ik bij me had? Ik kijk naar rechts. Naast me staat een getrouwd stel van halverwege de veertig — blank, welvarend, goed gekleed. 'Hebt u enig idee wat er is gebeurd?' vraag ik de man. Hij neemt me even op, met een schattende blik. Ik geef geen aanstoot. Ik ben niet bedreigend. 'Ik weet het niet zeker,' zegt hij, 'maar ik geloof dat ze weer een meisje hebben gevonden.' 'Een meisje?'

'Weer een slachtoffer van die... die rozenkranspsychopaat.' Ik sla vol afschuw mijn hand voor mijn mond. 'Echt? Hier?' Ze knikken plechtig, voornamelijk uit een zelfvoldaan gevoel van trots dat zij degenen zijn die me het nieuws hebben verteld. Het zijn van die mensen die naar Entertainment Tonight kijken en meteen naar de telefoon rennen om als eerste hun vrienden te vertellen over de beroemdheid die die dag gestorven is.

'Ik hoop dat ze hem snel te pakken krijgen,' zeg ik.

'Dat lukt ze niet,'zegt de vrouw. Ze draagt een duur vest van witte wol en een dure paraplu. Ze heeft de kleinste tandjes die ik ooit heb gezien. 'Waarom denkt u dat?' vraag ik.

'Onder ons gezegd,' antwoordt ze, 'die politiemensen zijn niet de slimsten van de klas.'

Ik kijk naar haar kaak en de losse huid van haar hals. Weet ze wel dat ik mijn handen zou kunnen uitstrekken om binnen één seconde haar ruggengraat te breken?

En daar heb ik best zin in. Echt waar. Het arrogante, betweterige kreng. Ik zou het moeten doen. Maar ik doe het niet. Ik heb werk te doen.

Misschien volg ik ze wel naar huis om haar een bezoekje te brengen als dit alles achter de rug is.

40-Dinsdag, 22.30 uur

Het terrein van het misdrijf strekte zich inmiddels vijftig meter naar alle kanten uit. De file op Parkway had nog maar één rijbaan ter beschikking. Twee agenten in uniform regelden het verkeer. Byrne en Jessica keken hoe Tony Park en John Shepherd de dienstdoende rechercheurs instrueerden. Zij waren officieel naar deze plek geroepen, hoewel het duidelijk was dat de taskforce de zaak al snel zou overnemen. Jessica leunde tegen een van de patrouillewagens en probeerde greep te krijgen op deze nachtmerrie. Ze wierp een blik op Byrne. Hij staarde afwezig voor zich uit, verloren in zijn eigen wereld. Op dat moment stapte er iemand uit de menigte naar voren. Uit haar ooghoek zag Jessica hem naar zich toe komen. Voordat ze kon reageren stond hij al naast haar. Ze draaide zich om, defensief. Het was Patrick Farrell. 'Hallo,' zei Patrick.

Op het eerste gezicht was zijn aanwezigheid op de plaats delict zo onverklaarbaar dat Jessica even dacht dat hij alleen maar op Patrick leek. Het was een van die momenten waarop iemand die bij een bepaald deel van je leven hoort opeens een ander deel binnenstapt, waardoor alles uit het lood wordt geslagen, alsof het niet meer klopt.

'Hé,' zei Jessica, verbaasd over de klank van haar eigen stem. 'Wat doe jij hier?'

Byrne, die vlakbij stond, keek bezorgd haar kant op, alsof hij wilde vragen: alles oké? Op dit soort momenten en in deze situatie was iedereen extra gespannen en was een onbekend gezicht algauw verdacht. 'Patrick Farrell, mijn partner, Kevin Byrne,' zei Jessica, een beetje stijf. De twee mannen gaven elkaar een hand. Eén seconde maakte Jessica zich nerveus over hun ontmoeting, hoewel ze geen idee had waarom. Dat gevoel werd nog versterkt door een flikkering in Kevin Byrnes ogen toen de twee mannen handen schudden - een vluchtig wantrouwen, dat net zo snel verdween als het was opgekomen.

'Ik was op weg naar het huis van mijn zus in Manayunk en ik zag zwaai-lichten. Daarom stopte ik,' zei Patrick. 'Een pavlovreactie, ben ik bang.' 'Patrick is trauma-arts in het St. Joseph's,' zei Jessica tegen Byrne. Byrne knikte, misschien uit begrip voor de problemen van de Spoedeisende Hulp, of als bevestiging van hun beroepsmatige band als twee mannen die dagelijks de bloedende wonden van de stad behandelden. 'Een paar jaar geleden zag ik een reddingsoperatie op de Schuylkill Expressway. Ik ben gestopt en heb ter plaatse een tracheotomie gedaan. Sindsdien kan ik geen stel zwaailichten meer voorbijrijden.' Byrne kwam een stap dichterbij en liet zijn stem dalen. 'Als we deze vent te pakken krijgen en hij toevallig gewond raakt bij zijn arrestatie en toevallig bij u op de Spoedeisende Hulp terechtkomt, neem dan vooral alle tijd om hem op te lappen, oké?' Patrick glimlachte. 'Ik zal eraan denken.'

Buchanan kwam naar hen toe. Hij zag eruit als iemand die het gewicht van een loodzware burgemeester op zijn schouders torste. 'Ga naar huis. Jullie allebei,' zei hij tegen Jessica en Byrne. 'Ik wil jullie tot donderdag niet meer zien.'

Geen van de twee rechercheurs sprak hem tegen.

Byrne hield zijn mobieltje omhoog en zei tegen Jessica: 'Sorry hiervoor. Ik had het uitgezet. Het zal niet meer gebeuren.'

'Geen punt,' zei Jessica.

'Als je wilt praten, wanneer ook maar, dan bel je me.' 

'Bedankt.'

Byrne keek Patrick aan. 'Prettig kennis te maken, dokter.' 

'Insgelijks,' zei Patrick.

Byrne draaide zich op zijn hakken om, dook onder het gele lint door en liep naar zijn auto.

'Hoor eens,' zei Jessica tegen Patrick, 'ik blijf hier nog even, voor het geval ze iemand nodig hebben voor het buurtonderzoek.'

Patrick keek op zijn horloge. 'Goed. Ik ging toch naar mijn zus.'

Jessica legde even een hand op zijn arm. 'Waarom bel je me later niet?

Ik ben hier niet lang meer bezig.'

'Weet je het zeker?'

Absoluut niet, dacht Jessica.

'Absoluut.'

Patrick had een fles merlot in zijn ene hand, een doos chocoladetruffels in de andere.

'Geen bloemen?' vroeg Jessica met een knipoog toen ze opendeed en hem binnenliet.

Patrick glimlachte. 'Ik ben niet over het hek van het Morris Arboretum gekomen,' zei hij. 'Ik heb het heus wel geprobeerd.' Jessica hielp hem uit zijn druipende regenjas. Zijn zwarte haar was verwaaid en glinsterde van de regen. Maar zelfs verwaaid en nat was Patrick nog gevaarlijk sexy. Jessica probeerde ergens anders aan te denken, hoewel ze niet wist waarom. 'Hoe is het met je zus?' vroeg ze.

Claudia Farrell Spencer was de hartchirurg die Patrick had moeten worden, een natuurkracht die alle ambities van Martin Farrell had waargemaakt. Behalve dat ze geen jongen was. 'Zwanger en vals als een roze poedel,' zei Patrick. 'Hoe ver is ze al?'

'Drie jaar, volgens haar,' zei Patrick. 'Maar in werkelijkheid acht maanden. Ze is zo groot als een Humvee.'

'Dat heb je toch wel tegen haar gezegd, hoop ik? Zwangere vrouwen horen die dingen graag.'

Patrick lachte. Jessica pakte de wijn en de truffels van hem aan en legde ze op het tafeltje in de hal. 'Ik zal glazen halen.'

Toen ze wilde weglopen pakte Patrick haar hand. Jessica draaide zich om en keek hem aan. Ze stonden tegenover elkaar in het kleine halletje, met een verleden tussen hen in en een heden dat nog onzeker was. De seconden regen zich aaneen. 'Voorzichtig, doe,' zei Jessica. 'Ik kan hard meppen.' Patrick glimlachte.

Iemand moet nu iets doen, dacht Jessica. Patrick deed het.

Hij legde zijn handen om Jessica's middel en trok haar tegen zich aan. Het was een ferm, maar geen dwingend gebaar.

De kus was diep, traag, volmaakt. Eerst kon Jessica nog moeilijk geloven dat ze in haar eigen huis iemand anders kuste dan haar echtgenoot, maar toen verzoende ze zich met de gedachte dat Vincent die horde gemakkelijk had genomen met Michelle Brown. Het had ook geen zin om je druk te maken of het wel juist was of niet. Het voelde goed.

En toen Patrick haar meetrok naar de bank in de huiskamer voelde het nog veel beter.

41-Woensdag, 01.40 uur

De Ocho Rios, een kleine reggaetent in Northern Liberties, begon leeg te lopen. De dj draaide nu op de achtergrond en er waren nog maar een paar stelletjes op de dansvloer.

Byrne liep de zaal door en praatte met een van de barkeepers, die door een deur achter de bar verdween. Even later kwam er een man tevoorschijn door het plastic kralengordijn. Toen hij Byrne zag, klaarde zijn gezicht op.

Gaundett Merriman was begin veertig. Hij had het helemaal gemaakt bij de Champagne Posse in de jaren tachtig en bezat op een gegeven moment zelfs een huis in Society Hill en een strandhuis aan de kust van Jersey. Zijn lange dreadlocks - met grijze strengen, zelfs toen hij nog geen dertig was — waren zijn handelsmerk geweest in de clubscene. En in het Roundhouse.

Byrne herinnerde zich dat Gaundett de trotse eigenaar was geweest van een perzikkleurige Jaguar XJS, een perzikkleurige Mercedes 380 SE en een perzikkleurige BMW 636 Csi, alle drie tegelijk. Hij parkeerde ze voor zijn huis in Delancey, waar ze stonden te glimmen met verchroomde velgen en gouden marihuanablaadjes op de motorkap, alleen maar om de blanke buurt te provoceren. Blijkbaar was hij zijn voorliefde voor die kleur niet kwijtgeraakt. Deze avond droeg hij een perzikkleurig linnen pak met perzikkleurige leren sandalen.

Byrne had het nieuws gehoord, maar hij was niet voorbereid op de spookachtige verschijning die nu op hem toe kwam. Gaundett Merriman was een geest.

De ziekte had in volle hevigheid toegeslagen, zo te zien. Zijn gezicht en handen waren bedekt met Kaposi en zijn polsen staken als knoestige twijgen onder zijn mouwen uit. Zijn hippe Patek Philippe-horloge dreigde elk moment van zijn hand te glijden.

Maar ondanks alles was hij nog steeds Gaundett Merriman: macho en cool, rude bwoi Gaundett. Zelfs nu het einde naderde wilde hij de wereld laten weten dat hij de naald had gevolgd tot aan het virus. Het tweede wat Byrne opviel aan het geraamte dat nu met uitgestoken armen de zaal overstak was dat Gauntlett Merriman een zwart T-shirt droeg met een tekst in grote witte letters: I'm not fucking gay!

De twee mannen omhelsden elkaar. Gauntlett voelde breekbaar in Byrnes armen, als droog aanmaakhout, dat bij de geringste druk kon knappen. Ze gingen zitten aan een tafeltje in de hoek. Gauntlett riep een ober, die Byrne een whisky bracht en Gauntlett een Pellegrino.

'Drink je niet meer?' vroeg Byrne.

'Al twee jaar niet,' zei Gauntlett. 'De medicatie, man.'

Byrne glimlachte. Hij kende Gauntlett vrij goed. 'Ik herinner me nog de tijd dat je alle krijtlijnen van het stadion kon opsnuiven.'

'In die tijd hield ik het ook vol om een hele nacht te neuken.'

'Welnee.'

Gauntlett grijnsde. 'Oké, een uurtje.'

De twee mannen streken hun kleren glad en peilden eikaars gezelschap. Het was al een tijd geleden. De dj draaide iets van Ghetto Priest. 'Hoe vind je dit?' vroeg Gauntlett, terwijl hij zijn magere hand over zijn gezicht en zijn ingevallen borst bewoog. 'Shit, of niet?' Byrne wist niet wat hij moest zeggen. 'Lullig, man.' Gauntlett schudde zijn hoofd. 'Nee. Het was een mooie tijd,' zei hij. 'Ik heb nergens spijt van.'

Ze namen een slok. Gauntlett zweeg. Hij wist wat er komen ging.

Smerissen en boeven, dat veranderde nooit. 'Waar heb ik de eer van uw bezoek aan te danken, rechercheur?'

'Ik ben op zoek naar iemand.'

Gauntlett knikte weer. Dat had hij wel verwacht.

'Een klootzak die Diablo heet,' vervolgde Byrne. 'Grote vent, met tatoeages op zijn smoel. Ken je hem?'

'Enig idee waar ik hem kan vinden?'

Gauntlett Merriman wist genoeg om niet te vragen waarom.

'Officieel of officieus?' vroeg hij.

'Officieus.'

Gauntletts blik gleed over de dansvloer, lang en traag, met alle gewicht van de gunst die hij Byrne bewees. 'Ik geloof dat ik je wel kan helpen.' 'Ik wil hem alleen maar spreken.'

Gauntlett hief een broodmagere hand op. 'Ston a riva battan nuh know sun hat,' zei hij in het patois van Jamaica.

Deze kende Byrne: Een steen op de bodem van de rivier weet niets van de warmte van de zon.

'Ik stel het op prijs,' zei Byrne. Hij hoefde er niet bij te zeggen dat Gauntlett het voor zichzelf moest houden. Hij noteerde zijn mobiele nummer op de achterkant van een visitekaartje. 'Geen punt.' Hij dronk van zijn water. 'Oude vrienden.' Gauntlett kwam overeind, een beetje onvast op zijn benen. Byrne wilde hem helpen, maar hij kende Gaundetts trots. De man vond zijn evenwicht. 'Ik bel je.' Ze omhelsden elkaar nog eens.

Toen hij bij de deur kwam draaide Byrne zich om, zocht Gauntletts gezicht in de menigte en dacht: een stervend man kent zijn toekomst. Kevin Byrne benijdde hem.

42-Woensdag, 02.00 uur

'Spreek ik met meneer Amis?' vroeg de lieve stem door de telefoon. 'Dag schat,' zei Simon met een accent uit Noord-Londen. 'Hoe is het?' 'Goed hoor, dank u,' zei ze. 'Wat kan ik vanavond voor u doen?' Simon gebruikte drie verschillende callgirldiensten. Bij deze, StarGals, stond hij bekend als Kingsley Amis. 'Ik ben heel eenzaam.' 'Daar zijn we voor, meneer Amis,' zei ze. 'Bent u stout geweest?' 'Vreselijk stout,' zei Simon. 'En ik verdien straf.'

Terwijl hij op de komst van het meisje wachtte bekeek Simon een proef van de voorpagina van The Report van de volgende dag. Hij had het hoofdartikel al klaar. Voorlopig kon hij vooruit, totdat de Rozenkransmoordenaar was gepakt.

Een paar minuten later, terwijl hij zijn Stoli dronk, bracht hij de foto's uit zijn camera naar zijn laptop over. God, daar hield hij van, als al zijn apparatuur zo efficiënt samenwerkte.

Zijn hart klopte wat sneller toen de afzonderlijke foto's een voor een op het scherm verschenen.

Hij had nog nooit eerder de motordrivefunctie van zijn digitale camera gebruikt, waarmee hij een snelle serie foto's achter elkaar kon nemen zonder opnieuw te hoeven instellen. Het werkte perfect. In totaal had hij zes foto's van Kevin Byrne die het braakliggende veldje in Gray's Ferry overstak, en nog een handvol opnamen van het Rodin Museum.

Geen heimelijke ontmoeting met crackdealers in een steegje. Nog niet.

Simon klapte zijn laptop dicht, nam een snelle douche en schonk zich nog een paar vingers Stoli in.

Twintig minuten later, toen hij naar de deur liep, vroeg hij zich af wie er aan de andere kant zou staan. Zoals altijd zou ze blond en slank zijn. En ze zou een geruite rok, een blauwe blazer, een witte blouse, kniekousjes en penny-loafers dragen. Met een boekentas over haar schouder. Ja, hij was een héél stoute jongen.

43-Woensdag, 09.00 uur

'Je zegt het maar,' zei Ernie Tedesco.

Ernie Tedesco was de eigenaar van Tedesco & Sons Quality Meats, een klein vleeswarenbedrijf in Pennsport. Byrne en hij waren al jaren bevriend, sinds Byrne een bende had opgerold die Ernies vrachtwagens kaapte. Byrne was naar huis gegaan met de bedoeling om een douche te nemen, snel wat te eten en Ernie uit bed te bellen. In plaats daarvan had hij gedoucht en was hij op de rand van zijn bed gaan zitten. Voordat hij het wist was het zes uur 's ochtends. Soms zegt het lichaam gewoon nee.

De twee mannen omhelsden elkaar in machostijl: een stevige hand, een stap naar voren en een ram op de schouders. Ernies vleesfabriek was gesloten voor een verbouwing. Zodra hij vertrok, had Byrne het rijk alleen.

'Bedankt, man,' zei Byrne.

'Altijd tot je dienst,' antwoordde Ernie. Hij stapte door de grote stalen deur naar buiten en was verdwenen.

Byrne had de hele ochtend de politieband afgeluisterd. Er was geen melding gemaakt van een lijk in een steegje in Gray's Ferry. Nog niet. De sirene die hij de vorige avond had gehoord had er dus niets mee te maken gehad.

Byrne stapte een van de grote koelcellen binnen - een ijzige ruimte, waarin grote lappen vlees aan haken van het plafond hingen. Hij trok handschoenen aan en schoof een stuk vlees een meter bij de muur vandaan.

Een paar minuten later opende hij de buitendeur en liep naar zijn auto. Hij was langs een slooppand in Delaware gereden, waar hij tien of twaalf bakstenen had meegenomen.

Terug in de koelcel stapelde hij de stenen zorgvuldig op een aluminium karretje, dat hij achter het hangende karkas zette. Toen deed hij een stap terug en bestudeerde de baan. Helemaal fout. Hij legde de stenen weer anders, en nog een keer, totdat het klopte.

Hij trok de wollen handschoenen uit en verving ze door een latex stel. Hij haalde een wapen uit de zak van zijn jasje, de zilveren Smith & Wesson die hij Diablo had afgenomen in de nacht dat hij Gideon Pratt had gearresteerd. Toen wierp hij nog een snelle blik door de cel. Hij haalde diep adem, ging een paar passen achteruit en nam een schiet-houding aan, met zijn lichaam haaks op het doelwit. Hij spande de haan en vuurde. De knal weerkaatste luid tegen de roestvrijstalen deuren en de tegelwanden.

Byrne liep op het heen en weer zwaaiende karkas toe en bekeek het aandachtig. De inslagwond was klein, nauwelijks zichtbaar. En de uittreewond was onmogelijk te vinden in al die plooien vet. De kogel had de stapel bakstenen geraakt, zoals de bedoeling was. Byrne vond hem weer terug op de vloer, vlak bij een afvoergoot. Op dat moment kwam zijn radio tot leven. Byrne zette hem wat harder. Het was de melding die hij had verwacht en gevreesd. Er was een lijk gevonden in Gray's Ferry.

Byrne schoof de lap vlees weer terug in de oorspronkelijke positie. Hij waste de kogel, eerst in bleekwater en toen in het heetste water dat zijn handen nog konden verdragen. Daarna droogde hij hem af. Hij had de Smith & Wesson opzettelijk geladen met een full-metal jacket. Een hollow-point zou vezels hebben meegenomen als hij door de kleding van het slachtoffer ging, en dat had Byrne onmogelijk kunnen dupliceren. Hij wist niet hoeveel aandacht de technische recherche zou besteden aan de moord op een bendelid, maar hij moest voorzichtig zijn. Hij pakte het plastic zakje waarin hij de vorige avond wat bloed van het slachtoffer had meegenomen. Hij gooide de kogel erin, sloot het zakje, verzamelde de stenen, wierp nog een blik door de cel en vertrok. Hij had een afspraak in Gray's Ferry.

44-Woensdag, 09.15 uur

De bomen langs het ruiterpad dat zich door Pennypack Park slingerde stonden al bijna in knop. Het was een populaire joggingroute en op deze frisse lenteochtend waren er heel wat trimmers. Onder het lopen nam Jessica de afgelopen nacht nog eens door. Patrick was een paar minuten over drie vertrokken. Ze waren zo ver gegaan als twee verantwoordelijke volwassenen konden doen zonder daadwerkelijk seks te hebben — een stap waar ze allebei nog niet aan toe waren, zonder dat ze dat met zoveel woorden hoefden te zeggen. De volgende keer zou ze misschien niet meer zo verantwoordelijk zijn, dacht Jessica.

Ze rook hem nog op haar lichaam en ze voelde hem op haar vingertoppen en haar lippen. Maar zulke gevoelens werden al snel naar de achtergrond gedrongen door de gruwelijke realiteit van haar werk. Ze versnelde haar tempo.

Ze wist dat de meeste seriemoordenaars een patroon hadden, een soort afkoelingsperiode tussen de moorden. Maar deze dader ging achter elkaar door, alsof het de uitbarsting was van een psychose, een ontlading, een razernij, die vermoedelijk zou eindigen in zijn eigen dood. De fysieke verschillen tussen de slachtoffers hadden niet groter kunnen zijn. Tessa was mager en blond. Nicole was een gothic meisje met gitzwart haar en piercings. Bethany was dik. Hij móést hen hebben gekend.

En dan waren er nog de foto's van Tessa Wells die bij hem thuis waren gevonden. Het maakte Brian Parkhurst tot de belangrijkste verdachte.

Zou hij een relatie hebben gehad met alle drie de meisjes?

Zelfs als dat zo was, bleef de belangrijkste vraag onbeantwoord. Waarom had hij het gedaan? Hadden de meisjes zijn avances afgewezen? Gedreigd de zaak openbaar te maken? Nee, dacht Jessica. Er moest een patroon van geweld te vinden zijn, ergens in zijn verleden.

Aan de andere kant, als ze de gedachtewereld van een monster kon begrijpen, zou ze nu ook weten waarom.

Maar iemand met zo'n ziekelijke religieuze obsessie moest daar al eerder iets mee hebben gedaan. Toch had geen enkele database iets opgeleverd dat maar in de verte deed denken aan deze werkwijze, in Philadelphia of waar dan ook.

Gisteren was Jessica door Frankford Avenue in Northeast gereden. Vlak bij Primrose Road was ze langs St. Katherine of Siena gekomen. St. Katherine was de kerk die drie jaar terug met bloed was besmeurd. Ze nam zich voor dat incident nog eens te onderzoeken. Ze wist dat ze zich aan strohalmen vastklampte, maar strohalmen waren het enige wat ze hadden, op dit moment. En het zou niet de eerste zaak zijn die werd opgelost dankzij zo'n vergezochte connectie.

In elk geval mocht de dader niet klagen over geluk. Hij had drie meisjes van de straat opgepikt in Philadelphia, zonder dat iemand het had gemerkt.

Oké, dacht Jessica. Laten we beginnen bij het begin. Zijn eerste slachtoffer was Nicole Taylor. Als Brian Parkhurst de moordenaar was, wisten ze waar hij Nicole had ontmoet: op school. Als het iemand anders was, kende hij Nicole ergens anders van. Maar waarvan? En waarom was juist zij uitgekozen? Ze hadden de twee mensen van het St. Joseph's ondervraagd die een Ford Windstar hadden, maar het waren allebei vrouwen, de een al ver in de zestig, de ander een alleenstaande moeder met drie kinderen. Ze pasten niet echt bij het profiel. Zou het iemand kunnen zijn langs de route die Nicole naar school nam? Daar was een uitvoerig buurtonderzoek gedaan. Niemand had verdachte personen in haar gezelschap gezien. Een vriend van de familie?

En als dat zo was, hoe kende hij dan de andere twee meisjes? Ze hadden alle drie een andere huisarts en een andere tandarts. Geen van drie deed aan sport, dus coaches en trainers vielen ook af. Ze hadden een verschillende smaak in kleren, in muziek, in bijna alles. Elke vraag leidde steeds weer tot die ene naam: Brian Parkhurst. Wanneer had Parkhurst in Ohio gewoond? Ze zou met de politie in Ohio overleggen over onopgeloste moorden met een vergelijkbare werkwijze in die tijd. Want als die er waren...

Jessica kon die gedachte niet afmaken, want op dat moment kwam ze om een bocht in het ruiterpad en struikelde over een tak die de vorige nacht door de storm van een boom was gerukt.

Ze probeerde zich nog te herstellen, maar het lukte niet. Ze viel voorover, draaide om haar as en kwam op haar rug in het natte gras terecht.

Ze hoorde mensen naderen. Wat een vernedering.

Het was al een tijdje geleden dat ze voor het laatst gevallen was, maar in de tussenliggende jaren was haar behoefte om in het openbaar op de natte grond te liggen niet groter geworden. Voorzichtig bewoog ze zich en probeerde vast te stellen of er niets gebroken of verstuikt was. 'Gaat het?'

Jessica keek op van haar positie in het gras. De man die het vroeg was in het gezelschap van een paar vrouwen van middelbare leeftijd, die allebei een iPod aan hun middel hadden hangen. Ze droegen goede joggingpakken, een bijpassende set met reflecterende strepen en een rits onder aan de broekspijpen. Jessica voelde zich maar armoedig met haar versleten sweatpants en haar afgedragen Puma's.

'Ja, hoor. Niks aan de hand,' zei Jessica. Dat was ook zo. Ze had niets gebroken. Het zachte gras had haar val opgevangen. Afgezien van de grasvlekken en een gebutst ego mankeerde haar niets. 'Ik ben de eikeltjesinspecteur van de gemeente. Ik doe gewoon mijn werk.' De man glimlachte, deed een stap naar voren en stak zijn hand uit. Hij was begin dertig, blank en blond, en zag er goed uit, op een wat academische manier. Ze pakte zijn hand, liet zich overeind trekken en klopte zich af. De twee vrouwen glimlachten begripvol. Al die tijd waren ze op hun plaats blijven joggen. Toen Jessica haar schouders ophaalde met een gebaar van 'we zijn allemaal weieens gevallen, renden ze weer verder.

'Ik ben zelf een paar dagen geleden ook gemeen gevallen,' zei de man. 'Daar bij die muziektent. Ik struikelde over een plastic emmertje van een kind. Ik was ervan overtuigd dat ik mijn rechterarm gebroken had.' 'Ja. Je schaamt je dood.'

'Welnee,' zei hij. 'Zo kon ik tenminste één zijn met de natuur.' Jessica glimlachte.

'Een glimlach!' zei de man. 'Zoveel succes heb ik niet vaak bij knappe vrouwen. Het kost me meestal een maand om een lachje los te krijgen.'

Sterke tekst, vond Jessica. Maar hij zag er onschuldig uit.

'Vindt u het goed als ik met u meeloop?' vroeg hij.

'Ik was bijna klaar,' zei Jessica, hoewel dat niet waar was. Maar deze man leek nogal praatziek en afgezien van het feit dat ze liever niet praatte onder het lopen had ze al genoeg om over na te denken.

'Geeft niet,' zei de man, maar hij keek teleurgesteld, alsof ze hem een tik op zijn neus had gegeven.

Jessica voelde zich schuldig. Hij was blijven staan om haar te helpen en zij reageerde heel bot. 'Ik heb nog energie voor anderhalve kilometer,' zei ze. 'Hoe hard loopt u?' 'Net onder de grens van een hartaanval.'

Jessica lachte weer. 'Ik kan geen reanimatie,' zei ze. 'Als u naar uw borst grijpt zult u uzelf moeten redden.' 'Geen probleem. Ik heb EHBO,' zei hij.

En daarmee liepen ze weer verder, in een rustig tempo, behendig de appels ontwijkend, terwijl het zonlicht vlekkerig tussen de bomen viel. Het was eindelijk opgehouden met regenen en de zon droogde de aarde. 'Doet u nog iets aan Pasen?' vroeg de man.

Als hij haar keuken had kunnen zien, met zeker tien potjes verf om eieren te beschilderen, zakken met suikereitjes, chocolade paashazen, kleine gele spekkies en ander snoepgoed, zou hij dat niet hebben gevraagd. 'Reken maar.'

'Ik vind het zelf het leukste feest van het jaar.' 'Waarom?'

'Begrijp me goed, Kerstmis is ook geweldig, hoor. Maar Pasen is een soort... wedergeboorte, zal ik maar zeggen. Een nieuw begin.' 'Dat is mooi uitgedrukt,' vond Jessica.

'Ach, laat ik maar eerlijk zijn,' zei hij. 'Ik ben gewoon verslaafd aan chocolade-eieren.'

Jessica lachte. 'U bent niet de enige.'

Ze jogden een halve kilometer in stilte, beschreven toen een flauwe bocht en kwamen op een lang recht stuk. 'Mag ik wat vragen?' zei hij. 'Natuurlijk.'

'Waarom denkt u dat hij katholieke meisjes uitkiest?'

De woorden raakten Jessica als een mokerslag tegen haar borst.

In één vloeiende beweging trok ze de Glock uit haar holster, draaide om haar as, haalde uit met haar rechtervoet en schopte de man de benen onder zijn lijf vandaan. Binnen een fractie van een seconde had ze hem op zijn gezicht in het zand, met de loop van het wapen tegen zijn achterhoofd gedrukt.

'Geen beweging, verdomme!'

'Ik vroeg alleen...'

'Kop dicht!'

Een paar andere joggers haalden hen in. De uitdrukking op hun gezicht was duidelijk genoeg.

'Politie!' zei Jessica. 'Doorlopen, alstublieft.'

De joggers veranderden in sprinters. Eén blik op Jessica's wapen en ze renden zo snel mogelijk het pad af. 'Als u me...'

'Stotter ik soms? Kop dicht, zei ik.'

Jessica probeerde even op adem te komen. Toen ze zich voldoende had hersteld vroeg ze: 'Wie bent u?'

Waarom zou ze op het antwoord wachten? Het feit dat hij voorover op de grond lag, met haar knie op zijn achterhoofd, maakte hem het spreken ook wel lastig.

Jessica trok de rits van de achterzak van zijn joggingpak open en haalde er een portefeuille uit. Ze bladerde hem door en vond de perskaart. Haar neiging om de trekker over te halen werd nog sterker. Simon Edward Close. The Report.

Ze leunde nog een tijdje met haar knie tegen zijn achterhoofd, wat harder nu. Op dit soort momenten zou ze graag negentig kilo zijn geweest. 'Weet u waar het Roundhouse is?' vroeg ze. 'Ja, natuurlijk. Ik...'

'Goed,' zei Jessica. 'Dan spreken we dit af: als u met me wilt praten, neemt u contact op met de voorlichter daar. Als dat te veel moeite is, blijf dan uit mijn buurt, godverdomme!' Ze verminderde de druk op zijn achterhoofd met een paar ons. 'Ik sta nu op en loop naar mijn auto. Daarna rij ik weg. U blijft hier liggen, doodstil, totdat ik vertrokken ben. Is dat goed begrepen?' 'Ja,' antwoordde Simon.

Ze leunde nu met haar hele gewicht op zijn hoofd. 'Ik meen het. Eén beweging, zelfs maar om uw hoofd op te tillen, en ik pak u op voor ondervraging in de zaak van de Rozenkransmoorden. Ik kan u tweeënzeventig uur in een cel gooien zonder dat er een haan naar kraait. Capice?

'Ca-pietsj...' mompelde Simon. De natte graspol in zijn mond maakte zijn Italiaans er niet beter op.

Een tijdje later, toen Jessica haar auto had gestart en naar de uitgang van het park reed, keek ze even achterom. Simon lag er nog steeds, plat op zijn buik.

God, wat een klootzak.

45-Woensdag, 10.45 uur

Een plaats delict zag er bij daglicht altijd heel anders uit. Het steegje leek bijna vriendelijk en vreedzaam. Bij de ingang stonden een paar agenten in uniform.

Byrne liet zijn legitimatie zien en dook onder het lint door. Toen de twee rechercheurs hem zagen begroetten ze hem op de gebruikelijke manier: een opgestoken hand met de handpalm omlaag, een kleine beweging naar beneden en dan naar voren. Alles onder controle. Xavier Washington en Reggie Payne waren al zo lang partners dat Byrne de indruk kreeg dat ze zich hetzelfde gingen kleden en eikaars zinnen afmaakten, zoals een oud getrouwd stel. 'We kunnen weer naar huis,' zei Payne met een lachje. 'Wat hebben we hier?' vroeg Byrne.

'Een kleine verdunning van de genenpoel.' Payne trok het plastic laken terug. 'Dit is wijlen Marius Green.'

Het lichaam lag nog in exact dezelfde positie als toen Byrne de vorige avond was vertrokken.

'De kogel is dwars door hem heen gegaan.' Payne wees naar Marius' borst.

'Een .38?' vroeg Byrne.

'Zou kunnen, maar het lijkt me eerder een kaliber 9. We hebben de huls en de kogel nog niet gevonden.' 'Lid van de JBM?' vroeg Byrne.

'Ja,' antwoordde Payne. 'Marius was geen frisse jongen.'

Byrne wierp een blik op de agenten die nog naar de kogel zochten. Toen keek hij op zijn horloge. 'Ik heb wel een paar minuten.'

'Dan kunnen we dus écht naar huis,' merkte Payne op. 'De grote man is ter plaatse.'

Byrne deed een paar passen naar de container toe. De berg plastic vuilniszakken onttrok hem aan het gezicht. Hij raapte een eind hout op en harkte wat in de rotzooi. Toen hij zeker wist dat er niemand keek haalde hij het zakje tevoorschijn, maakte het open, keerde het om en liet de bebloede kogel op de grond vallen. Hij zocht nog even verder, maar niet al te grondig.

Na een poosje draaide hij zich weer om naar Payne en Washington. 'Goed. Ik moet weer achter mijn eigen psychopaat aan,' zei Byrne. 'We zien je wel op het bureau,' antwoordde Payne. 'Ja. Gevonden!' riep een van de agenten die bij de container aan het zoeken was.

Payne en Washington keken elkaar aan, wisselden een high five en liepen naar de agent toe. Ze hadden hun kogel.

Feiten. Het bloed van Marius Green kleefde aan de kogel. Hij was tegen de stenen geketst. Einde verhaal.

Er was geen enkele reden om de zaak nog verder uit te zoeken. De kogel zou als bewijsstuk worden opgeborgen en naar de afdeling Ballistiek worden gebracht, in ruil voor een ontvangstbewijs. Daarna zou hij worden vergeleken met kogels die op de plaatsen van andere misdrijven waren gevonden. Byrne had het sterke vermoeden dat de Smith & Wesson die hij Diablo had afgenomen al eerder bij smerige zaakjes was gebruikt.

Byrne zuchtte diep, wierp een blik op de hemel en stapte weer in zijn auto. Nog maar één kleinigheid. Hij zou Diablo moeten vinden om hem duidelijk te maken dat hij beter voorgoed uit Philadelphia kon vertrekken.

Zijn pieper ging.

Het was monseigneur Terry Pacek. Het hield maar niet op.

De Sporting Club, de grootste fitnessclub van de binnenstad, bevond zich op de zevende verdieping van het historische Bellevue, het stijlvolle gebouw aan Broad en Walnut Street.

Byrne trof Terry Pacek op een van de LifeCycles. De tien of twaalf hometrainers stonden in een vierkant, naar elkaar toe gericht. De meeste waren bezet. Achter Byrne en Pacek contrasteerde het gestamp en gepiep van Nikes op het basketbalveld beneden met het zoemen van de loopbanden, het sissen van de fietsen en het gekreun van de sporters - fit, bijna fit, of hopeloos. 'Monseigneur,' begroette Byrne de geestelijke.

Pacek ging rustig door en leek Byrne niet te zien. Hij zweette wel, maar hijgde niet. Een snelle blik op de display van de hometrainer wees uit dat hij er al veertig minuten op had zitten en nog steeds negentig toe-ren per minuut draaide. Byrne wist dat Pacek een jaar of vijfenveertig moest zijn, maar hij was in perfecte conditie, zelfs als hij tien jaar jonger was geweest. Hier, zonder soutane en boordje, in een modieuze Perry Ellis-joggingbroek en een mouwloos T-shirt, leek hij meer een goed geconserveerde tight-end dan een priester. Dat was hij ook. Byrne had begrepen dat Terry Pacek nog altijd recordhouder van Boston College was voor de meeste receptions in één seizoen. Niet voor niets stond hij bekend als de John Mackey van de jezuïeten. Byrne keek om zich heen en zag een bekende journaallezer hijgend op een StairMaster bezig. Een paar gemeenteraadsleden zwoegden op twee loopbanden naast elkaar. Hij merkte dat hij een beetje gegeneerd zijn buik inhield. Morgen zou hij weer eens aan zijn conditie werken. Ja, morgen, nam hij zich heilig voor. Of overmorgen. Eerst moest hij Diablo vinden. 'Bedankt dat u kon komen,' zei Pacek. 'Geen probleem,' zei Byrne.

'Ik weet dat u het druk hebt,' vervolgde Pacek. 'Ik zal u niet lang ophouden.'

Byrne wist dat 'Ik zal u niet lang ophouden' zoveel betekende als: 'Maak het je gemakkelijk, want dit gaat wel even duren.' Hij knikte en wachtte even. Pacek zweeg. 'Wat kan ik voor u doen?' vroeg hij ten slotte. De vraag was even retorisch als overbodig. Pacek drukte op de cool down-knop van de fiets en reed langzaam uit. Toen stapte hij van het zadel en gooide een handdoek om zijn nek. Hoewel Terry Pacek er veel strakker uitzag dan Byrne, was hij ook een kop kleiner. Daar putte Byrne weer wat troost uit, hoe onnozel ook.

'Ik vermijd graag de bureaucratie als het enigszins mogelijk is,' zei Pacek. 'En is dat nu mogelijk?' vroeg Byrne.

Pacek keek hem aan - een paar seconden te lang. Toen glimlachte hij. 'Loopt u maar mee.'

Pacek ging hem voor. Even later stapten ze in de lift naar het balkon op de tweede verdieping, met de trimbaan. Byrne hoopte dat 'lopen' ook inderdaad lopen betekende toen ze van start gingen over de met tapijt beklede baan die een cirkel rond de fitnesszaal beneden beschreef. 'Hoe staat het onderzoek ervoor?' vroeg Pacek. Gelukkig hield hij een matig tempo aan.

'U hebt me toch niet gebeld voor een verslag?'

'Nee,' antwoordde Pacek. 'Maar ik begrijp dat er gisteravond nog een meisje is gevonden.'

Dat was geen geheim, dacht Byrne. Het was zelfs gemeld door cnn, dus wisten ze het nu ook in Borneo. Dat zou het toerisme naar Philadelphia wel bevorderen. 'Ja,' zei Byrne.

'En u bent nog steeds geïnteresseerd in Brian Parkhurst.' Dat was voorzichtig uitgedrukt. 'We willen hem graag spreken.' 'Het is in het belang van iedereen, vooral dat van de ontroostbare families van die jonge meisjes, dat deze psychopaat wordt opgepakt en dat er recht geschiedt. Ik ken doctor Parkhurst, rechercheur, en ik kan nauwelijks geloven dat hij iets te maken zou hebben met deze misdrijven. Maar dat is natuurlijk mijn beslissing niet.'

'Wat wilt u van mij, monseigneur?' Byrne was niet in de stemming voor politieke spelletjes.

Na twee volle rondjes waren ze weer terug bij de deur. Pacek veegde het zweet van zijn voorhoofd en zei: 'We zien elkaar beneden. Over twintig minuten.'

De Zanzibar Blue was een chique jazzclub en restaurant in het souterrain van het Bellevue, onder de lobby van het Park Hyatt, negen verdiepingen lager dan de Sporting Club. Byrne bestelde een koffie aan de bar. Pacek kwam binnen, met glinsterende ogen en een gezonde kleur van het sporten.

'Wodka-ijs,' zei hij tegen de barman.

Hij leunde tegen de bar, naast Byrne. Zwijgend haalde hij een papiertje uit zijn zak, dat hij aan Byrne gaf. Er stond een adres op in West Philly. 'Brian Parkhurst bezit een huis in 6lst Street, bij Market. Dat is hij aan het verbouwen,' zei Pacek. 'Daar is hij nu.'

Byrne wist dat je in dit leven niets voor niets kreeg. Hij vroeg zich af wat Paceks belang was. 'Waarom vertelt u me dit?' 'Omdat het niet meer dan correct is, rechercheur.' 'Maar uw bureaucratie is niet zoveel anders dan de onze.' '"Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn verdrukkers,'" zei Pacek met een knipoog. 'Psalm 110.' Byrne pakte het papiertje aan. 'Ik stel het op prijs.' Pacek nam een slok van zijn wodka. 'Ik ben hier niet geweest.' 'Ik begrijp het.'

'Hoe wilt u verklaren waar u deze informatie vandaan hebt?'

'Laat u dat maar aan mij over,' zei Byrne. Hij zou een van zijn tipgevers naar het bureau laten bellen, over een minuut of twintig: 'Hé... ik heb hem gezien, die vent die jullie zoeken... Ja, in de buurt van Cobbs Creek.' 

'We strijden allemaal voor de goede zaak,' zei Pacek. 'Al vroeg in het leven kiezen we onze wapens. U hebt gekozen voor een penning en een pistool, ik voor het kruis.'

Byrne wist dat dit niet gemakkelijk moest zijn voor Pacek. Als Parkhurst toch de dader was, zou Pacek een storm van woede te verduren krijgen omdat het aartsbisdom hem ooit had geaccepteerd - een man die ooit een affaire met een jong meisje had gehad en nu als decaan voor een paar duizend anderen was aangenomen.

Aan de andere kant: hoe eerder de Rozenkransmoordenaar werd gepakt, des te beter. Niet alleen voor alle katholieke meisjes in Philadelphia, maar ook voor de Kerk zelf.

Byrne legde een tientje op de bar en liet zich van zijn kruk glijden. Hij torende boven de priester uit.

'Ga met God,' zei Pacek.

'Dank u.'

Pacek knikte.

'En, monseigneur?' zei Byrne, terwijl hij zijn jas aantrok. 'Het is psalm 119.'

46-Woensdag, 11.15 uur

Jessica stond af te wassen in haar vaders keuken toen het 'gesprek' kwam. Zoals in alle Italiaans-Amerikaanse families werd alles van enig belang principieel besproken, uiteengerafeld, geanalyseerd en opgelost op maar één plek in huis: de keuken. Vandaag vormde geen uitzondering.

Als vanzelf pakte Peter een theedoek en kwam naast zijn dochter staan. 'Amuseer je je wel?' vroeg hij, bij wijze van inleiding tot de werkelijke vraag, als een ervaren politieman.

'Natuurlijk,' zei Jessica. 'De cacciatore van tante Carmella roept mooie herinneringen op.' Een moment verloor ze zich in een pastelkleurige mijmering, vol heimwee naar haar jeugd in dit huis; die zorgeloze jaren op familiefeestjes met haar broer; kerstinkopen doen in de May Company; wedstrijden van de Eagles in het ijzige Veterans Stadium; Michael voor het eerst in zijn uniform, zo trots maar ook zo angstig.

God, wat miste ze hem. '... de sopressata?'

De vraag van haar vader bracht haar met een schok weer terug in het heden. 'Wat zei je, pap?'

'Heb je de sopressata al geprobeerd?'

'Nee.'

'Hemels. Van Chickies. Ik geef je een schaaltje mee.'

Jessica was nog nooit van een feestje bij haar vader vertrokken zonder een schaaltje. Niemand van de gasten, trouwens.

'Wat is er mis, Jess?'

'Niks.'

Dat woord bleef even hangen, maar stortte toen neer, zoals altijd als ze probeerde haar vader een rad voor ogen te draaien. Hij prikte erdoorheen.

'Goed, kind,' zei Peter. 'Laat maar horen.'

'Er is echt niks,' zei Jessica. 'De gewone dingen, je weet wel. Het werk.'

Peter pakte een bord en droogde het af. 'Ben je nerveus over het onderzoek?' 'Nee.' 'Mooi.'

'Nerveus is het woord niet,' zei Jessica, en ze gaf haar vader nog een bord. 'Doodsbenauwd, eerder.'

Peter lachte. 'Je krijgt hem wel te pakken.'

'Je schijnt te vergeten dat ik geen enkele ervaring heb bij Moordzaken.' 'Je redt het wel.'

Jessica geloofde er niets van, maar als haar vader het zei klonk het opeens plausibel. 'Dat weet ik.' Jessica aarzelde. 'Mag ik je wat vragen?' 'Natuurlijk.'

'En ik wil een eerlijk antwoord.'

'Natuurlijk, schat. Ik ben politieman. Ik spreek altijd de waarheid.' Jessica keek hem nijdig aan over de rand van haar brilletje. 'Oké. Ik luister,' zei Peter. 'Wat is er?'

'Had jij er iets mee te maken dat ik bij Moordzaken kon komen?' 'Helemaal niets, Jess.' 'Want als dat zo is...' 'Wat?'

'Dan denk je misschien dat je me helpt, maar het tegendeel is waar. Dan is er alle kans dat ik plat op mijn gezicht ga.'

Peter glimlachte, stak een brandschone hand uit en kneep Jessica in haar wang, zoals hij dat al deed sinds ze een baby was. 'Niet dit gezicht,' zei hij. 'Dit engelensmoeltje.'

Jessica bloosde en glimlachte. 'Hé, pap! Ik ben bijna dertig. Een beetje te oud voor dat vista bella-sprookje.' 'Te oud? Nooit,' zei Peter.

Ze zwegen een tijdje. Toen, zoals ze al vreesde, vroeg Peter: 'Krijg je genoeg gegevens van het lab?'

'Tot nu toe wel, denk ik,' zei Jessica.

'Zal ik eens bellen?'

'Nee!' riep Jessica, wat heftiger dan haar bedoeling was. 'Ik bedoel, nog niet. Ik bedoel, het is heel aardig van je, maar...' 'Je doet het liever alleen.'

'Ja.'

'Hé, hoe lang kennen we elkaar?'

Jessica bloosde weer. Ze kon haar vader nu eenmaal niet voor de gek houden. 'Het komt wel goed.'

'Zeker weten?'

'Ja.'

'Dan laat ik het aan jou over. Maar als ze niet opschieten, bel me dan.' 'Dat zal ik doen.'

Peter glimlachte en gaf Jessica een natte kus op haar kruin, net toen Sophie de keuken in kwam stormen met haar achternichtje Nanette, twee kleine meisjes met grote ogen van een overdosis suiker. Peter straalde. 'Al mijn meiden onder één dak,' zei hij. 'Wie heeft een mooier leven dan ik?'

47-Woensdag, 11.25 uur

Het kleine meisje giechelt als ze het jonge hondje achternarent in het kleine, drukke park aan Catharine Street. Ze zigzagt tussen een woud van benen door. Wij, de volwassenen, kijken toe en houden haar in de gaten, altijd waakzaam. Wij zijn het schild tegen de boze buitenwereld. Als je bedenkt wat zo'n kleintje allemaal zou kunnen overkomen staatje verstand bijna stil.

Ze blijft even staan, bukt zich en raapt iets van de grond — een van die grote schatten die kinderen overal vinden. Ze bekijkt het aandachtig, met een zuivere belangstelling die niet wordt bezoedeld door hebzucht of eigenbelang.

Wat zei Laura Elizabeth Richards ook alweer over zuiverheid?

'Het rachtige licht van de heilige onschuld schijnt als een stralenkrans rond haar gebogen hoofd.'

De wolken beloven regen, maar heel even daalt er een sluier van gouden zonlicht op South Philadelphia neer.

Het hondje rent langs het meisje heen, draait zich om en hapt naar haar hielen. Misschien vraagt het zich af waarom ze niet meer met hem speelt. Het kleine meisje loopt niet weg en begint niet te huilen. Ze is net zo stoer als haar moeder. En toch heeft ze ook iets kwetsbaars en liefs, iets van Maria.

Ze gaat op een bankje zitten, trekt zedig haar jurkje recht en klopt op haar knieën.

De puppy springt bij haar op schoot en likt haar gezicht. Sophie lacht. Het is een prachtig geluid. Maar stel dat haar kleine stemmetje ooit werd gesmoord? Dan zouden al haar knuffelbeesten om haar huilen.

48-Woensdag, 11.45 uur

Voordat ze bij haar vader vertrok was Jessica even zijn kantoortje in de kelder binnengeglipt om internet op te gaan. Met Google vond ze algauw wat ze zocht en ze printte het uit.

Terwijl haar vader en haar tantes Sophie in de gaten hielden in het parkje naast het Fleisher Art Memorial, liep Jessica de straat door naar Dessert, een gezellig café in 6th Street. Het was daar veel rustiger dan in het park, tussen die met suiker opgefokte kleuters en met chianti volgegoten volwassenen. Bovendien had Vincent ook zijn gezicht laten zien, en Jessica had geen zin in gelazer.

Bij een stuk sachertaart en een kop koffie bekeek ze de uitkomsten. Eerst had ze Google laten zoeken naar de dichtregels die ze in Tessa's dagboek had gevonden.

Het antwoord kwam al snel. Het was een gedicht van Sylvia Plath, getiteld 'Elm'.

Natuurlijk, dacht Jessica: Sylvia Plath, de beschermheilige van alle melancholieke tienermeiden, de dichteres die in 1963 zelfmoord had gepleegd toen ze dertig was.

Ik ben terug. Noem me maar Sylvia.

Wat had Tessa daarmee bedoeld?

Daarna had ze gezocht naar het incident bij de kerk van St. Katherine, waar drie jaar eerder, in die krankzinnige kerstnacht, bloed tegen de deur was gegooid. Er was niet veel te vinden in het archief van de Inquirer of The Daily News. Natuurlijk had The Report er de meeste aandacht aan besteed in een lang artikel van niemand minder dan haar favoriete riooljournalist, Simon Close.

Het bleek dat het bloed niet tegen de deur was gesmeten, maar er met een kwast op was geschilderd. En het was gebeurd terwijl de hele congregatie in de kerk zat voor de nachtmis.

Op de foto bij het artikel was de dubbele deur van de kerk te zien, maar

niet erg duidelijk. Het was onmogelijk te zeggen of het bloed iets moest voorstellen of niet. Het artikel gaf daar ook geen uitsluitsel over. Volgens Simon Close zou de politie het incident hebben onderzocht, maar Jessica kon nergens een vervolg vinden.

Ze belde even rond en ontdekte dat de zaak was behandeld door een rechercheur die Eddie Kasalonis heette.

49-Woensdag, 12.10 uur

Afgezien van de pijn in zijn schouder en de grasvlekken op zijn nieuwe joggingpak was het een welbestede ochtend geweest. Simon Close zat thuis op de bank en dacht na over zijn volgende stap. Hoewel hij geen hartelijke reactie had verwacht toen hij zich tegenover Jessica Balzano bekend had gemaakt als journalist, moest hij toegeven dat haar gewelddadige aanpak hem toch wel had verrast. Verrast - en behoorlijk opgewonden ook. Hij had haar aangesproken met zijn beste accent uit Eastern Pennsylvania, en Balzano had niets vermoed tot het moment dat hij haar overviel met zijn onverwachte vraag. Hij viste de kleine digitale recorder uit zijn zak.

'Goed... Als u met me wilt praten, neemt u contact op met de voorlichter daar. Als dat te veel moeite is, blijf dan uit mijn buurt, godverdomme!'

Hij klapte zijn laptop open en controleerde zijn e-mail. Nog meer spam voor Vicodin, penisvergroters, voordelige hypotheken, haargroeimiddelen en de gebruikelijk fanmail van lezers: Val toch dood, vuile rat. Veel schrijvers verzetten zich tegen moderne technieken. Simon kende er heel wat die nog met een balpen op een blocnote schreven. Anderen zaten op antieke Remington-handschrijfmachines te beuken. Snobistische, prehistorische onzin. Simon Close kon er met zijn pet niet bij. Misschien dachten ze dat ze op die manier meer contact hadden met hun innerlijke Hemingway, of de Charles Dickens die zich een uitweg zocht. Simon deed alles digitaal, wat dan ook.

Met zijn Apple PowerBook, zijn DSL-verbinding en zijn Nokia-mobieltje voelde hij zich koning van deze technologische maatschappij. Toe maar, dacht hij. Schrijven jullie maar lekker met jullie griffels op jullie leitjes. Ik vind het best. Ik ben sneller dan jullie allemaal. Want Simon geloofde in de twee basisprincipes van de schandaaljour-nalistiek: het is makkelijker om vergiffenis te krijgen dan toestemming; en het is beter om de eerste te zijn dan de betrouwbaarste. Rectificeren kon altijd nog, achteraf.

Hij zette de tv aan en zapte langs de kanalen. Soaps, spelletjes, talkshows met veel geschreeuw, sport. Gaap. Zelfs de hooggeprezen BBC America zond een idiote derde-generatiekloon van Trading Spaces uit. Misschien was er nog een oude film op AMC. Hij bekeek het lijstje. Criss Cross met Burt Lancaster en Yvonne De Carlo. Niet slecht, maar hij had hem al gezien. Bovendien had hij nu het begin gemist.

Hij ging nog één keer alle kanalen langs en wilde net de tv uitzetten toen hij op een ingelaste nieuwsuitzending stuitte. Een plaatselijke zender. Moord in Philly. Wat een schok.

Maar het was niet een volgend slachtoffer van de Rozenkransmoordenaar.

De camera liet iets heel anders zien, iets wat Simons hart een beetje sneller deed kloppen. Oké, véél sneller. Het was de steeg in Gray's Ferry.

De steeg waar Kevin Byrne de vorige avond wankelend uit tevoorschijn was gekomen.

Simon drukte de opnametoets van zijn videorecorder in. Een paar minuten later spoelde hij de reportage terug en bevroor het beeld bij een opname van de ingang van de steeg, die hij vergeleek met de foto van Byrne op zijn eigen laptop. Identiek.

Kevin Byrne was in die steeg geweest op de avond dat daar een zwarte jongen was doodgeschoten. Dus toch een schot - niet de knalpijp van een auto.

Dit was geweldig, veel beter nog dan de mogelijkheid om Byrne te betrappen in een drugspand. Simon ijsbeerde een tijdje door zijn kleine woonkamer en probeerde de beste manier te vinden om hier zijn voordeel mee te doen.

Had Byrne die jongen in koelen bloede geëxecuteerd?

Probeerde hij de zaak nu in de doofpot te stoppen?

Was het een drugsdeal die verkeerd afgelopen was?

Simon opende zijn e-mailprogramma, haalde even adem om rustig te worden, dacht toen na en typte:

Beste rechercheur Byrne,

Dat is lang geleden! Hoewel, eigenlijk niet. Zoals blijkt uit bijgevoegde foto heb ik u gisteren nog gezien. Dit is mijn aanbod. Ik rij met u en uw smakelijke partner mee totdat u die deugniet te pakken hebt die katholieke schoolmeisjes vermoordt. Zodra het zover is, wil ik de primeur.

In ruil daarvoor zal ik deze foto's vernietigen.

Zo niet, dan kunt u de foto's (ja, ik heb er heel wat) terugzien op de voorpagina van het volgende nummer van The Report.

Prettige dag nog!

Toen Simon het doorlas - hij kalmeerde altijd enigszins voordat hij zijn heftigste mailtj es verstuurde - miauwde Enid en sprong vanaf haar vaste plekje op de dossierkast op zijn schoot. 'Wat is er, poezeloes?'

Enid scheen de tekst van Simons e-mail aan Kevin Byrne te lezen. 'Te scherp?' vroeg hij de kat. Enid begon te spinnen.

'Je hebt gelijk, kitty-kitty. Dat is gewoon onmogelijk.'

Toch besloot Simon de mail nog een paar keer door te lezen voordat hij hem verstuurde. Misschien zou hij zelfs een dagje wachten, om te zien hoe groot de zaak van die dode jongen in dat steegje nog werd. Hij kon zich wel vierentwintig uur inhouden, om daardoor een klootzak als Kevin Byrne in zijn macht te krijgen.

Of misschien moest hij de e-mail aan Jessica sturen.

Briljant, dacht hij.

Of kon hij beter de foto's op een cd zetten en in de krant publiceren om te zien hoe Byrne zou reageren?

In elk geval moest hij een back-up van de foto's maken, voor alle zekerheid.

Hij dacht na over de kop, een grote letter boven een foto van Byrne die uit het steegje in Gray's Ferry kwam. Politieman speelt eigen rechter? leek hem een goede opening. Met daaronder: Rechercheur in steegje op plaats van moord! God, hij was echt geniaal.

Simon liep naar de gangkast en pakte een nieuwe cd. Toen hij de kastdeur sloot en terugliep naar de kamer was er iets veranderd. Of niet echt veranderd, maar een beetje... vreemd. Zoals wanneer je een middenoorinfectie hebt en je evenwichtsgevoel verstoord is. Hij bleef in de deuropening van zijn kleine huiskamer staan om te bedenken wat er mis was.

Alles leek nog precies zoals hij het had achtergelaten: zijn PowerBook op het tafeltje, zijn lege koffiekopje ernaast, Enid spinnend op haar kleedje bij de radiator. Misschien vergiste hij zich. Hij keek naar de vloer.

Het eerst zag hij de schaduw, vlak naast de zijne. Maar hij was slim genoeg om te weten dat je twee lichtbronnen nodig had om twee verschillende schaduwen te werpen. Achter hem hing maar één kleine lamp.

Toen voelde hij de hete adem in zijn nek en rook de vage geur van pepermunt.

Simon draaide zich om. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hij keek recht in de ogen van de duivel.