58-Donderdag, 11.25 uur

Volgens de gegevens van het Bureau Motorvoertuigen woonde Wilhelm Kreuz in Kensington Avenue en werkte hij als parkeerbeheerder in North Philly. Het arrestatieteam reed in twee wagens naar het adres. Vier leden van het SWAT-team zaten in een zwart busje, vier van de zes rechercheurs van de taskforce volgden in een auto van het bureau: Byrne, Jessica, John Shepherd en Eric Chavez.

Op een paar straten van het adres ging er een mobieltje in de Taurus. Iedereen keek. Het was het toestel van John Shepherd. 'Ja. Hoe lang... Oké... Bedankt.' Hij klapte het mobieltje dicht. 'Kreuz is al twee dagen niet op zijn werk verschenen. Niemand heeft hem gezien of gesproken.' De rechercheurs dachten daar zwijgend over na. Aan een inval gaat een bepaald ritueel vooraf: een innerlijk gesprek dat bij iedere politieman weer anders verloopt. Sommigen bidden, anderen zwijgen, maar iedereen probeert op zijn eigen manier zijn woede in te tomen en zijn zenuwen de baas te worden.

Inmiddels wisten ze wat meer over de verdachte. Wilhelm Kreuz paste volledig bij het profiel. Hij was tweeënveertig, leefde teruggetrokken en had aan de universiteit van Wisconsin gestudeerd. Hij had een lang strafblad, maar niets zo smerig of gewelddadig als de Rozenkransmoorden. Toch was hij bepaald geen modelburger. Hij was een paar keer veroordeeld voor zedenmisdrijven, met de aantekening van een beperkt risico voor herhaling. Hij had zes jaar gezeten in Chester en zich na zijn vrijlating in 2002 gemeld bij de autoriteiten in Philadelphia. Zijn voorkeur lag bij meisjes tussen de tien en de veertien. Zijn slachtoffers waren zowel bekenden als onbekenden. Hoewel de Rozenkransmeisjes ouder waren dan Kreuz' eerdere slachtoffers, konden de rechercheurs geen enkele logische verklaring bedenken waarom zijn vingerafdrukken op zoiets persoonlijks als het scapulier van Bethany Price terecht waren gekomen. Ze hadden Bethany's moeder gevraagd of ze Wilhelm Kreuz kende. Ze had nooit van hem gehoord.

Kreuz had een driekamerflat op de eerste verdieping van een bouwvallig gebouw bij Somerset. De ingang lag naast de deur van een al lang gesloten stomerij. Volgens de plattegrond van Bouw- en Woningtoezicht waren er vier appartementen op de eerste verdieping, waarvan er maar twee bewoond werden. Officieel, tenminste. De achteruitgang van het gebouw kwam uit in een steegje over de hele lengte van het blok. Kreuz' appartement lag aan de voorkant. De twee ramen keken uit op Kensington Avenue. Een SWAT-scherpschutter koos positie aan de overkant van de straat, op het dak van een gebouw van drie verdiepingen. Een ander SWAT-lid hield vanaf de begane grond de achterkant van het gebouw onder schot.

De overige twee leden van het arrestatieteam zouden de deur forceren met een stormram, een zware cilinder die ze gebruikten voor extra gevaarlijke, snelle acties. Zodra de deur open was zouden Jessica en Byrne naar binnen stormen, met John Shepherd als rugdekking. Eric Chavez moest zich aan het eind van de gang opstellen, bij de trap.

Ze boorden het slot aan de straatkant open en baanden zich snel een weg naar binnen. Terwijl ze zich verspreidden door de kleine hal controleerde Byrne de rij van vier brievenbussen. Geen ervan leek in gebruik. Ze waren al lang geleden opengebroken en nooit gerepareerd. De vloer lag bezaaid met folders, menu's en catalogi. Boven de brievenbussen hing een schimmelig prikbord van kurk. Een paar plaatselijke winkeliers maakten reclame op omkrullend felgekleurd papier. De aanbiedingen dateerden van bijna een jaar geleden. De mensen die foldertjes rondbrachten in de buurt hadden dit adres blijkbaar al opgegeven. De muren van het halletje waren beklad met bendelogo's en obsceniteiten in minstens vier talen.

Op de trap naar de eerste verdieping lagen vuilniszakken, opengescheurd en leeggehaald door een menagerie van ongedierte, op twee of vier poten. De stank van rottende etensresten en urine was overweldigend.

De eerste verdieping was nog erger. De lucht van uitwerpselen vermengde zich met een zure geur van hasj. De gang was lang en smal, met kale ijzeren spanten en loshangende stroomdraden. Loslatend stucwerk en afbladderende verf hingen in vochtige stalactieten van het plafond. Byrne liep zachtjes naar de juiste deur en legde zijn oor ertegenaan. Hij luisterde even, schudde toen zijn hoofd en probeerde de kruk. Op slot. Hij deed een stap naar achteren.

Een van de twee SWAT-leden maakte oogcontact met de rechercheurs. Zijn collega kwam met de stormram naar de deur en telde langzaam af. Het ging beginnen. 'Politie. We komen binnen!' zei hij.

Hij haalde de stormram naar achteren en sloeg hem tegen de deur, vlak onder het slot. Het oude hout versplinterde onmiddellijk en de deur scheurde uit zijn bovenste scharnier. De agent trok zich terug, terwijl zijn collega om de deurpost heen stapte, met zijn .223-kaliber AR-15-geweer omhoog. Byrne stormde naar binnen.

Jessica volgde, met haar Glock-17 naar de grond gericht. De kleine woonkamer lag meteen rechts. Byrne drukte zich tegen de muur en schoof ernaartoe. Ze werden begroet door de stank van schoonmaakmiddelen, kersenwierook en rottend vlees. Een paar geschrokken ratten vluchtten weg langs de plint. Jessica zag het geronnen bloed op hun grijze snuit. Hun nagels krasten over het droge hout van de vloer.

Het was onheilspellend stil in het appartement. Ergens in de huiskamer tikte een ouderwetse klok. Geen stemmen, geen ademhaling. De kamer was een puinhoop: een goudkleurige fluwelen loveseat vol met vlekken, kussens op de vloer, een paar lege pizzadozen, een stapel vuile kleren. Geen mensen.

Links was een deur, vermoedelijk de slaapkamer. Hij zat dicht. Toen ze dichterbij kwamen hoorden ze het vage geluid van een radio uit de kamer. Een gospelzender.

De SWAT-agent nam zijn positie weer in, met zijn geweer omhoog. Byrne liep naar de deur. Langzaam bewoog hij de kruk, toen duwde hij snel de deur open en sprong achteruit. De radio klonk nu luider. 'De bijbel zegt heel duidelijk, eh... dat iedereen zich ooit, eh... zal moeten verantwoorden tegenover, eh... God!'

Byrne keek even naar Jessica. Met een knikje van zijn kin begon hij af te tellen. Toen stormden ze de kamer in. En kwamen terecht in de hel.

'O, Jezus,' zei de SWAT-agent, en hij sloeg snel een kruisje. 'O, Lieve Heer.'

De slaapkamer was kaal, zonder meubels of stoffering. Tegen de muren zat loshangend bloemetjesbehang met vlekken. Op de grond lagen dode insecten, kleine botjes, nog meer junkfoodresten. In de hoeken hing spinrag. Het grijze, dofglanzende stof van jaren bedekte de plinten. De kleine radio stond in een hoek bij de ramen aan de voorkant, die waren afgedekt met gescheurde, schimmelige beddenlakens. Er waren twee mensen.

Aan de muur tegenover de deur hing een man ondersteboven aan een provisorisch kruis, dat leek vervaardigd uit twee delen van een metalen ledikant. Zijn polsen, voeten en nek waren aan het kruis vastgesnoerd met prikkeldraad dat diep in zijn vlees sneed. De man was naakt en van zijn keel tot aan zijn kruis opengesneden. Vet, huid en spieren waren opzij getrokken in een diepe naad. Er was ook een dwarssnee gemaakt over zijn borst, zodat er een kruis was ontstaan van bloed en rafelig weefsel.

Onder hem, aan de voet van het kruis, zat een jong meisje. Haar haar, dat misschien ooit blond was geweest, had nu een bruinrode kleur. Ze was doorweekt met bloed, dat een glinsterende poel had gevormd in de schoot van haar denimrok. De metaalachtige stank ervan walmde door de kamer. De handen van het meisje waren met een bout aan elkaar geschroefd. Ze had een rozenkrans in haar hand met nog maar één tientje kralen.

Byrne was de eerste die zich herstelde van de aanblik. Het was nog altijd een gevaarlijke omgeving. Hij sloop langs de muur tegenover het raam en keek in de kast. Alles veilig,' verklaarde hij ten slotte.

En hoewel er geen onmiddellijke dreiging meer was van een levende tegenstander en de rechercheurs hun wapens weer in de holsters konden steken, aarzelden ze toch, alsof ze het gruwelijke beeld voor hun ogen alleen met dodelijk geweld konden verdrijven. Maar dat was onmogelijk.

De moordenaar was hier geweest en had dit godslasterlijke tableau achtergelaten, deze confrontatie die ze de rest van hun leven met zich mee zouden dragen.

Haastig doorzochten ze de slaapkamerkast, maar dat leverde niets op: een paar werkuniformen en een berg vuil ondergoed en sokken. De twee uniformen waren van Acme Parking. Aan de voorkant van een van de werkoverhemden was een legitimatie met een foto bevestigd. De gekruisigde man was Wilhelm Kreuz. De foto klopte. Eindelijk staken de rechercheurs hun wapens weg. John Shepherd belde de technische recherche.

'Het is zijn naam,' zei de nog bevende SWAT-agent tegen Byrne en

Jessica. Op zijn donkerblauwe uniformjasje stond de naam D. MAURER. 'Wat bedoel je?' vroeg Byrne.

'Mijn familie is Duits,' zei Maurer, die zich maar met moeite herstelde, zoals zij allemaal. 'Kreuz betekent "kruis" in het Duits. Hij heet dus eigenlijk Willem Kruis.'

Het vierde Droevige Geheim is het dragen van het kruis. Byrne vertrok even, maar kwam snel weer terug. Hij bladerde zijn opschrijfboekje door met de lijst van meisjes die als vermist waren opgegeven. Hij had er ook foto's bij. Het duurde niet lang. Even later knielde hij bij het meisje neer en hield een foto naast haar gezicht. Ze heette Kristi Hamilton, ze was zestien en ze woonde in Nicetown. Byrne stond op en staarde naar het afschuwelijke tafereel tegenover hem. Ergens in zijn achterhoofd, de diepste catacomben van zijn angst, wist hij dat hij deze man binnenkort zou tegenkomen en dat ze samen naar de rand van de leegte zouden lopen.

Byrne wilde iets zeggen tegen zijn mensen, het team waarvan hij de leiding had, maar op dit moment voelde hij zich allesbehalve een leider. Voor het eerst in al die jaren bij de politie kon hij geen passende woorden vinden.

Op de vloer, naast Kristi Hamiltons rechterbeen, lag een Burger King-bekertje met een deksel en een rietje.

Op het rietje waren de afdrukken van lippen te zien.

Het bekertje zat vol met bloed.

Byrne en Jessica liepen doelloos door Kensington Avenue, allebei met hun eigen beelden van de waanzin die ze hadden aangetroffen op de plaats delict. De zon kwam voorzichtig achter een paar dikke grijze wolken vandaan en wierp een regenboog over de straat, maar niet in hun ziel. Ze wilden allebei praten. Ze wilden allebei schreeuwen.

Maar voorlopig zwegen ze nog, terwijl de storm in hun binnenste woedde.

Het publiek denkt weieens dat politiemensen elk misdrijf, elke gebeurtenis, onder ogen kunnen zien met een klinische afstandelijkheid. Goed, de politie heeft zelf ook de neiging om die illusie van onverstoorbaarheid in stand te houden. Maar dat imago is bedoeld voor de televisie en de film. 'Hij lacht ons uit,' zei Byrne.

Jessica knikte. Er was geen twijfel mogelijk. De dader had hen naar het appartement van Kreuz gelokt met die vingerafdruk, die hij opzettelijk had aangebracht. Het lastigste van dit werk, begon ze te ontdekken, was je eigen wraakgevoel naar de achtergrond te dringen. En dat werd steeds moeilijker.

De mate van geweld nam toe. De aanblik van Wilhelm Kreuz' verminkte lichaam maakte duidelijk dat dit niet zou uitlopen op een rustige arrestatie. De razernij van de Rozenkransmoordenaar moest eindigen in een bloederige confrontatie.

Ze bleven weer voor het appartement staan, leunend tegen de wagen van de technische recherche.

Na een paar seconden boog een van de agenten in uniform zich uit het raam van Kreuz' slaapkamer.

'Rechercheurs?'

'Wat is er?' vroeg Jessica.

'Kom even boven.'

De vrouw leek eind tachtig. Haar dikke brillenglazen vormden gekleurde prisma's in het zwakke tl-licht van de twee kale lampen aan het plafond van de gang. Ze stond in haar deuropening, over een rollator gebogen. Ze woonde twee deuren bij Wilhelm Kreuz vandaan. Ze rook naar kattenbakvulling, spierbalsem en koosjere salami. Ze heette Agnes Pinsky.

De agent zei: 'Vertelt u deze meneer eens wat u mij zojuist hebt verteld, mevrouw.'

'Wat?'

Agnes droeg een gescheurde blauw-witte peignoir van badstof, scheef dichtgeknoopt. De linkerzoom zat hoger dan de rechter en bood uitzicht op een steunkous tot aan haar knie, met een blauwe wollen sok eroverheen.

'Wanneer hebt u meneer Kreuz voor het laatst gezien?' vroeg Byrne.

'Willy? O, die is altijd heel aardig tegen me,' zei ze.

'Fijn,' zei Byrne. 'Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?'

Agnes Pinsky keek van Jessica naar Byrne en terug. Het scheen nu pas tot haar door te dringen dat ze met vreemden sprak. 'Hoe hebt u mij gevonden?'

'We hebben gewoon aangeklopt, mevrouw Pinsky.' 

'Is hij ziek?'

'Ziek?' vroeg Byrne. 'Waarom denkt u dat?' 'Zijn dokter was hier.'

'Wanneer was zijn dokter hier?'

'Gisteren,' zei ze. 'Zijn dokter kwam gisteren langs.'

'Hoe weet u dat het een dokter was?'

'Hoe of ik dat wéét? Bent u niet goed, of zo? Ik weet heus wel hoe een dokter eruitziet. Ik ben niet dement.' 'En hoe laat kwam die dokter?'

Agnes Pinsky staarde Byrne onbehaaglijk lang aan. Wat ze had willen zeggen was weer verdwenen in een troebele uithoek van haar geest. Ze keek als iemand die ongeduldig op haar wisselgeld wachtte in het postkantoor.

Natuurlijk zouden ze een politietekenaar sturen, maar de kans op een bruikbaar portret leek klein.

Toch had Jessie genoeg over Alzheimer en dementie gehoord om te weten dat sommige beelden opeens vlijmscherp konden zijn. Zijn dokter kwam gisteren langs.

Er was nog maar één Droevig Geheim over, dacht Jessica terwijl ze de trap afliep.

Waar zouden ze nu terechtkomen? Naar welke buurt zouden ze uitrukken met hun wapens en hun stormram? Northern Liberties? Glenwood? Tioga?

Wat was het volgende gezicht waarover ze zich zouden buigen, verbijsterd en sprakeloos?

Niemand twijfelde eraan wat ze zouden aantreffen als ze weer te laat zouden komen.

Het laatste meisje zou gekruisigd worden.

Vijf van de zes rechercheurs hadden zich verzameld in de Lincoln Room op de bovenverdieping van Finnegan's Wake. Die kamer was voorlopig voor hen gereserveerd en afgesloten voor het publiek. Uit de jukebox beneden klonken de Corrs.

'Hebben we nou opeens met een vampier te maken?' vroeg Nick Palladino. Hij stond voor de grote ramen met uitzicht op Spring Garden Street. In de verte was het verkeer over de Ben Franklin Bridge te horen. Palladino was een man die het liefst nadacht terwijl hij heen en weer liep, met zijn handen in zijn zakken, rinkelend met zijn kleingeld. 'Ik bedoel, geef mij maar een bendeoorlog,' ging Nick verder. 'Zo'n punk met een Mac-Ten, die een andere klootzak overhoopschiet vanwege territorium, drugs, aanzien, erecode of wat dan ook. Dat kan ik nog volgen. Maar dit?'

Iedereen begreep wat hij bedoelde. Het was zoveel makkelijker als het motief als een uithangbord aan het misdrijf hing. Hebzucht was het eenvoudigst. Volg de groene voetstappen.

Palladino was niet te stuiten. 'Payne en Washington werden een paar avonden terug bij dat lijk in Gray's Ferry geroepen,' ging hij verder. 'Een bendelid van de JBM. Ik hoorde dat ze de dader hebben gevonden in Erie. Dood. Kijk, zo heb ik het graag. Dat is overzichtelijk.' Byrne sloot een moment zijn ogen. Toen hij ze weer opende, was het een stralende nieuwe dag.

John Shepherd kwam de trap op. Byrne wenkte de dienster, Margaret. Ze bracht John een Jim Beam, puur.

'Dat bloed was allemaal van Kreuz,' zei Shepherd. 'Het meisje is gestorven aan een gebroken nek, net als de anderen.' 'En het bloed in het bekertje?' vroeg Tony Park.

'Ook van Kreuz. De lijkschouwer denkt dat hij, voordat hij stierf, zijn eigen bloed moest drinken door een rietje.'

'Zijn eigen bloed moest drinken...' herhaalde Chavez, zichtbaar huiverend. Het was geen vraag, maar de vaststelling van iets wat onmogelijk te bevatten was. 'Ja,' antwoordde Shepherd.

'Dan is het nu officieel,' zei Chavez. 'Erger kan niet.' De zes rechercheurs lieten het op zich inwerken. De griezelfilm van de Rozenkransmoorden werd met de dag gruwelijker. '"En hij zeide tot hen: drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden,'" zei Jessica.

Vijf mannen trokken hun wenkbrauwen op. Vijf hoofden draaiden zich naar Jessica toe.

'Ik heb heel wat gelezen de laatste tijd,' zei ze. 'Vandaag is het Witte Donderdag, de dag van het Laatste Avondmaal.' 'Dus die Kreuz was de Petrus van onze dader?' vroeg Palladino. Jessica haalde haar schouders op. Ze had erover nagedacht. De rest van de avond zouden ze waarschijnlijk besteden aan het ontrafelen van het leven van Wilhelm Kreuz, op zoek naar een connectie die een aanwijzing kon vormen.

'Had ze iets in haar handen?' vroeg Byrne.

Shepherd knikte en hield een kopie van een digitale foto omhoog. De rechercheurs verzamelden zich rond de tafel en bestudeerden om beurten de foto.

'Wat is het - een loterijbriefje?' vroeg Jessica. 'Ja,' zei Shepherd.

'O, geweldig,' zei Palladino. Hij liep weer terug naar het raam, met zijn handen in zijn zakken. 'Vingerafdrukken?' vroeg Byrne. Shepherd schudde zijn hoofd.

'Weten we waar dit lot vandaan komt?' vroeg Jessica.

'Ik heb al gebeld met de commissie,' zei Shepherd. 'We zullen het straks wel horen.'

Jessica tuurde naar de foto. De moordenaar had zijn laatste slachtoffer een Big-4-lot in de hand gedrukt. Waarschijnlijk was het meer dan zomaar een provocatie. Net als de andere voorwerpen moest het een aanwijzing zijn voor de vindplaats van het volgende meisje.

Het lotnummer zelf was onleesbaar door het bloed.

Wilde hij het volgende lichaam bij een lotenverkoper achterlaten? Daar waren er honderden van. Die konden ze niet allemaal bewaken.

'Die vent heeft wel ongelooflijk veel geluk,' zei Byrne. 'Vier meisjes van de straat opgepikt, zonder één enkele ooggetuige. Hij lijkt wel een geest.'

'Zou het geluk zijn, of leven we gewoon in een stad waar niemand zich nog ergens iets van aantrekt?' vroeg Palladino.

'Als ik dat dacht, zou ik nu ontslag nemen en naar Miami Beach vertrekken,' zei Tony Park. Zijn vijf collega's knikten.

Op het bureau had de taskforce alle ontvoeringen en vindplaatsen van de lichamen op een grote kaart uitgezet. Maar er was geen duidelijk patroon te onderscheiden, geen enkele manier om de volgende stap van de moordenaar te voorspellen. Ze waren al teruggevallen op het basisprincipe: dat seriemoordenaars dicht bij huis begonnen. Dus leefde of werkte de dader in North Philly. Terug bij af.

Byrne bracht Jessica naar haar auto.

Ze bleven nog even staan, allebei zoekend naar woorden. Op dit soort momenten had Jessica spijt dat ze niet rookte. Haar trainer bij Frazier's Gym zou haar streng de les hebben gelezen bij zo'n gedachte, maar toch benijdde ze Byrne om de troost die hij scheen te vinden in een Marlboro Light.

Een schuit stoomde traag over de rivier. Het verkeer ging schoksgewijs.

Philly leefde, ondanks deze waanzin, ondanks de afschuw en het verdriet dat al deze families moesten verwerken. 'Hoe dit ook afloopt, het zal niet fraai zijn,' zei Byrne. Jessica wist het. Ze wist ook dat ze nog voor het einde van deze zaak waarschijnlijk een belangrijke nieuwe waarheid over zichzelf zou ontdekken - een donkere hoek van angst, woede en ellende die ze liever niet zou hebben gekend. Hoe vurig ze ook het tegendeel wilde geloven, ze zou als een ander mens uit deze tunnel komen. Ze had het niet zo bedoeld toen ze deze baan aannam, maar als een losgeslagen trein denderde ze nu op de afgrond af, zonder een kans om nog te remmen.

Deel 4

59-Goede Vrijdag, 10.00 uur

De drug sloeg zowat het dak van haar schedel weg.

De rush ramde tegen de wand van haar achterhoofd, kaatste een tijdje rond, op het ritme van de muziek, en zaagde toen door haar nek in scherpe driehoeken, zoals je de bovenkant van een pompoen afzaagt met Halloween.

'Heftig,' zei Lauren.

Lauren Semanski stond al onvoldoende voor twee van haar zes vakken op Nazarene. Als iemand haar een pistool op de borst zette zou ze zelfs na twee jaar algebra nog niet kunnen vertellen wat een vierkantsvergelijking was. Ze wist niet eens of dat wel bestond in algebra. Misschien was het wel meetkunde. En hoewel haar familie uit Polen kwam had ze dat land niet op de kaart kunnen aanwijzen. Ze had het ooit geprobeerd, maar haar met glitters gelakte nagel was ergens ten zuiden van Libanon uitgekomen. De afgelopen drie maanden had ze vijf bonnen gekregen, haar digitale wekker en de timer van de videorecorder in haar kamer knipperden al bijna twee jaar op 12.00 uur en de enige keer dat ze had geprobeerd een verjaardagstaart voor haar kleine zus Caidin te bakken had ze bijna het huis in de fik gestoken.

Op haar zestiende wist Lauren Semanski over een heleboel dingen nog helemaal niets, zoals ze zelf grif toegaf. Maar ze wist wel wat goede speed was.

'Kryptonite!' Ze gooide de tooter op het tafeltje en leunde achterover op de bank. Ze had de behoefte om te janken. Ze keek om zich heen. Stoned, het hele stel. Iemand zette de muziek harder. Billy Corgan, zo te horen. De Pumpkins waren wel oud, maar cool. Zwan kon écht niet meer. 'Laurentina!' brulde Jeff, nauwelijks verstaanbaar boven de muziek uit. Ze had de pest aan die bijnaam, maar Jeff trok zich er niets van aan. Hij speelde luchtgitaar, een paar favoriete licks, kwijlend op zijn Mars Volta-T-shirt en grijnzend als een hyena.

God, wat een homo, dacht Lauren. "Wel lekker, maar volkomen gestoord. 'Ik moet weg,' riep ze.

'Ach, toe nou, Lo!' Hij hield haar de tooter voor, alsof ze nog niet een hele Rite-Aid had gesnoven.

'Nee.' Ze moest naar de supermarkt om kersenglaceer voor die stomme paasham te halen. Alsof ze honger had! Wie wilde er nou eten? Niemand die ze kende. Maar toch moest ze weg. 'Ze vermoordt me als ik niet naar de winkel ga.'

Jeff trok een gezicht, boog zich toen over de glazen salontafel en legde een lijntje. Hij was weg. Ze hoopte nog op een afscheidskus, maar toen hij achteroverleunde zag ze zijn ogen. Opgestegen.

Lauren kwam overeind en pakte haar tasje en haar paraplu. Ze keek naar de stormbaan van lichamen in diverse stadia van geestverruiming. De ramen waren afgedekt met pakpapier en in alle fittingen zaten rode lampen.

Ze zou later wel terugkomen.

Jeff had genoeg voor het héle weekend.

Ze stapte naar buiten met haar Ray-Ban stevig op haar neus. Het regende nog steeds - hield dat ooit op? - maar zelfs de bewolkte hemel was te licht voor haar. Bovendien stond die bril haar wel tof. Soms droeg ze hem zelfs 's nachts, in bed.

Lauren schraapte haar keel en slikte. De brandende speed achter in haar keel gaf haar een tweede rush.

Ze was veel te stoned om naar huis te gaan. Bovendien leek het daar wel Bagdad tegenwoordig. Ze had geen zin in die ellende. Ze pakte haar Nokia en probeerde een excuus te bedenken. Een uurtje om veilig te landen, dat was het enige wat ze nodig had. Autopech? De VW stond al in de garage, dus dat ging niet. Een zieke vriendin? Toe nou, Lo. Oma B. zou onderhand om een briefje van de dokter vragen. Wat had ze al een tijd niet geprobeerd? Niet veel. De afgelopen maand had ze bijna vier dagen per week bij Jeff gezeten. En elke dag werd het laat.

Ik weet het, dacht ze opeens. Ik heb het.

Sorry, oma, maar ik ben niet op tijd voor het eten. Ik ben gekidnapt. Ha! Alsof dat haar iets zou kunnen schelen.

Sinds Laurens ouders een jaar geleden een crashtest-dummytest in praktijk hadden gebracht woonde ze bij de mummies. Verdomme. Ze zou wel wat verzinnen.

Zo nu en dan tilde ze even haar zonnebril op om etalages te kijken. De Ray-Ban was cool, maar wel érg donker, man.

Ze stak het parkeerterrein over, achter de winkels op de hoek van haar straat, en zette zich al schrap voor de aanval van haar grootmoeder. 'Hé, Lauren!' riep iemand.

Ze draaide zich om. Wie was dat? Ze keek om zich heen. Niemand te zien. Een paar auto's en busjes. Ze probeerde de stem te plaatsen, maar herkende hem niet. 'Hallo?' zei ze. Stilte.

Ze liep terug tussen een busje en een truck van de brouwerij. Toen zette ze haar zonnebril af en draaide zich om haar as.

Op dat moment voelde ze een hand over haar mond. Eerst dacht ze nog dat het Jeff was, maar Jeff zou een geintje nooit zo ver doordrijven. Dit was niet geestig. Ze probeerde zich los te rukken, maar degene die deze (niet zo leuke) grap met haar uithaalde was behoorlijk sterk. Echt sterk. Ze voelde een naald in haar linkerarm. Wat? Dit pik ik niet, klootzak, dacht ze.

Ze wilde hem schoppen en slaan, maar opeens zakte ze door haar knieën en viel tegen het busje aan. Ze probeerde bij haar positieven te blijven toen ze naar de grond gleed, maar er gebeurde iets met haar. Het enige wat ze wist was dat ze de details moest onthouden. Als de politie deze klootzak arresteerde - en daar ging ze van uit - zou ze de beste getuige zijn die ze ooit hadden gehad. Om te beginnen rook hij schoon. Een beetje té schoon zelfs, als je het haar vroeg. En hij droeg rubberhandschoenen.

Dat was niet gunstig voor de jongens van de technische recherche. Het slappe gevoel verspreidde zich naar haar buik, haar borst en haar keel.

Terugvechten, Lauren.

Ze had voor het eerst alcohol gedronken toen ze negen was en haar oudere nicht Gretchen haar wijn had gegeven bij het vuurwerk op Onafhankelijkheidsdag bij Boat House Row. Het was liefde bij de eerste slok. Sinds die dag had ze alle middelen gebruikt die de mensheid kende en een paar die misschien alleen bij aliens bekend waren. Wat er in die naald zat kon ze wel aan. Dat de wereld om haar heen begon te janken en te vervormen was niets bijzonders. Ze was ooit teruggereden uit Atlantic City terwijl ze stomdronken was van de whisky en tot aan haar nek vol zat met amfetaminen. Ze kreeg even een witje. Maar kwam er weer overheen.

Ze lag op haar rug in een busje. Of misschien was het een SUV? Hoe dan ook, ze reden. En snel. Haar hoofd zwom, maar het zwom niet lekker. Meer van drie uur in de ochtend en ik had die xtc en die Nardil niet moeten nemen.

Ze had het koud en trok het laken over zich heen. Het was geen laken, maar een hemd of een jasje, of zoiets.

Uit de verste hoeken van haar bewustzijn hoorde ze die stomme Kornringtone van haar mobieltje. Het ding zat in haar zak. Ze hoefde het er alleen maar uit te halen, zoals ze dat al tig keer had gedaan, en haar grootmoeder te zeggen dat ze de politie moest bellen, zodat deze lui zou worden opgepakt.

Maar ze kon zich niet verroeren. Haar armen leken wel een ton te wegen.

Weer hoorde ze haar mobieltje. De man stak een arm uit en begon het toestel uit de zak van haar jeans te wringen. Het waren strakke jeans, dus dat viel niet mee. Mooi zo. Ze wilde zijn arm grijpen om hem tegen te houden, maar het leek alsof ze zich in slowmotion bewoog. Hij trok nu de Nokia uit haar zak, heel langzaam, met zijn andere hand op het stuur, terwijl hij de straat in het oog hield.

Van ergens diep in haar binnenste voelde Lauren een geweldige woede opkomen, een vulkaanuitbarsting van razernij. Als ze niet snel iets deed, zou ze dit niet overleven. Ze trok het jasje tot over haar kin. Opeens had ze het heel koud. Ze voelde iets in een van de zakken. Een pen? Ja, dat was het. Ze haalde hem eruit en klemde hem zo stevig mogelijk in haar hand.

Als een mes.

Toen hij eindelijk het mobieltje uit haar zak had, wist Lauren dat ze in actie moest komen. Op het moment dat hij zijn hand terugtrok beschreef ze met haar vuist een grote boog. De pen raakte de rug van zijn rechterhand en de punt brak af. Hij slaakte een kreet en de auto slingerde naar links, toen naar rechts, en Lauren werd van de ene kant naar de andere gesmeten. Ze moesten een stoeprand hebben geraakt, want opeens werd ze in de lucht gegooid en viel met een klap weer neer. Ze hoorde een luide klik en voelde een koude luchtstroom. De zijdeur was open, maar ze reden nog steeds.

Ze voelde de kille, vochtige wind in de auto, met de lucht van uitlaatgassen en vers gemaaid gras. Daar kwam ze een beetje van bij, waardoor haar opkomende misselijkheid weer afnam. Maar niet lang. De drug die hij haar had ingespoten kreeg weer vat op haar. Bovendien zweefde ze nog op de speed. Wat hij haar ook had toegediend, het maakte haar wazig en verdoofde haar zintuigen.

De wind joeg nog om haar heen. De grond gierde voorbij, niet ver van haar voeten. Het deed haar denken aan de orkaan in The Wizard of Oz. Of de orkaan in Twister.

Ze reden nog harder nu. De tijd leek te verdwijnen, maar kwam weer terug. Ze keek op toen de man weer zijn arm naar haar uitstak. Hij had iets in zijn hand, iets wat metaalachtig glinsterde. Een pistool? Een mes? Nee. Ze kon zich heel moeilijk concentreren. Lauren tuurde naar het voorwerp. De wind blies stof en gruis de wagen in, dat in haar ogen stak en haar blik vertroebelde. Toen zag ze de injectienaald naderen — groot, scherp en dodelijk. Ze wilde niet nog zo'n shot. Echt niet.

Lauren Semanski raapte haar laatste restjes moed bijeen.

Ze hees zich half overeind en voelde wat meer kracht in haar benen.

Toen zette ze zich af.

En ontdekte dat ze kon vliegen.

60-Vrijdag, 10.15 uur

De politie van Philadelphia deed nu haar werk onder het kritisch oog van de landelijke media. De drie grote televisiestations, plus Fox en CNN, hadden cameraploegen in de hele stad en kwamen drie of vier keer per uitzending met updates.

Het plaatselijke tv-nieuws herhaalde voortdurend de reportages over de Rozenkransmoordenaar, compleet met eigen logo en tune. Ook gaven ze een lijst van katholieke kerken die missen voor Goede Vrijdag opdroegen, en een handvol die een gebedswake voor de slachtoffers hielden.

Katholieke families, vooral met dochters - of ze nu op een katholieke school zaten of niet - stonden doodsangsten uit. De politie verwachtte een ernstige toename van schietincidenten. Postbodes en bestellers van FedEx en UPS liepen het meeste risico, evenals mensen met wie anderen nog een appeltje te schillen hadden.

Ik dacht dat hij de Rozenkransmoordenaar was, edelachtbare. Ik moest hem wel neerknallen. Ik heb een dochter.

De politie hield het nieuws over de dood van Brian Parkhurst zo lang mogelijk uit de media, maar ten slotte lekte het toch uit, zoals altijd. De officier van justitie gaf een verklaring aan de verzamelde pers op de trappen van Arch Street 1412. Toen haar werd gevraagd of er bewijzen waren dat Brian Parkhurst de Rozenkransmoordenaar was moest ze nee zeggen. Parkhurst was een belangrijke getuige geweest. En zo draaide de carrousel verder.

Het nieuws over het vierde slachtoffer bracht de gekken pas echt uit hun holen. Toen Jessica naar het Roundhouse reed zag ze enkele tientallen mensen met kartonnen borden demonstreren op de stoep in 8th Street. Blijkbaar verwachtten ze het einde van de wereld. Jessica meende namen als Jezebel en Magdalena op een paar borden te zien. Binnen was het nog erger. Hoewel ze wisten dat het geen enkel bruikbaar spoor zou opleveren moesten ze toch alle verklaringen opnemen van goedkope klonen van Raspoetin, Jason en Freddy, Hannibal, Gacy, Dahmer en Bundy. In totaal meer dan honderd bekentenissen. Boven, op het bureau van Moordzaken, was Jessica bezig haar aantekeningen te verzamelen voor de bespreking van de taskforce toen ze aan de andere kant een schrille vrouwenlach hoorde. Welke gek is dat nou weer? vroeg ze zich af.

Ze keek op, en verstijfde. Het was het blonde meisje met de paardenstaart en het leren jack. Het meisje dat ze met Vincent had gezien. Hier, op het bureau! Nu Jessica haar wat beter zag, bleek ze niet zo jong te zijn. Toch schrok ze ervan, hier, in deze omgeving. 'Wat krijgen we nou?' zei Jessica, zo luid dat Byrne het hoorde. Ze gooide haar spullen op de tafel bij het rooster. 'Wat is er?' vroeg Byrne.

'Dit meen je toch niet?' zei ze, in een vergeefse poging om rustig te blijven. 'Waar haalt dat... wijf de gore moed vandaan om haar gezicht te laten zien?'

Jessica deed een stap naar voren, en blijkbaar was haar houding zo dreigend dat Byrne zich genoodzaakt zag om tussen haar en de vrouw in te stappen.

'Hola!' zei Byrne. 'Wacht nou eens even. Waar heb je het over?'

'Laat me erlangs, Kevin.'

'Als je me eerst vertelt wat er aan de hand is.'

'Dat is dat wijf dat ik een paar dagen geleden met Vincent heb gezien.

Niet te geloven dat ze...'

'Wie? Die blonde?'

'Ja. Dat is...'

'Dat is Nicci Malone.'

'Wie?'

'Nicolette Malone.'

Jessica groef in haar geheugen, maar de naam zei haar niets. 'Moet ik haar kennen?'

'Ze is rechercheur bij Narcotica. Ze werkt vanuit Central.' Opeens brak er iets in Jessica's borst, een ijsschots van schaamte en schuldgevoel die haar koude rillingen bezorgde. Vincent was gewoon aan het werk geweest. Die blonde vrouw was iemand met wie hij werkte. Dat had Vincent haar willen vertellen, maar zij had niet geluisterd. Voor de zoveelste keer had ze zich aangesteld als een idioot. Jaloezie, uw naam is Jessica.

De taskforce moest vergaderen.

Na de ontdekking van Kristi Hamilton en Wilhelm Kreuz was Moordzaken gebeld door de FBI. De volgende dag zouden ze een gesprek hebben met een paar agenten van het FBI-kantoor in Philadelphia. De juridische aspecten van deze moorden waren al onderwerp van discussie geweest, vanwege de reële mogelijkheid dat alle slachtoffers waren ontvoerd, waardoor althans een deel van het misdrijf onder de federale jurisdictie viel. Het bureau had geprobeerd zijn eigen bevoegdheden te beschermen, zoals gebruikelijk, maar niet al te fanatiek. Alle hulp was immers welkom. De Rozenkransmoorden waren zo snel geëscaleerd, en nu, na de moord op Wilhelm Kreuz, dreigden ze een omvang te krijgen waar de politie van Philadelphia gewoon niet op berekend was.

De technische recherche had alleen al vijf of zes mensen aan het werk in Kreuz' appartement aan Kensington Avenue, nog los van de andere zaken.

Om halftwaalf haalde Jessica haar e-mail op.

Er zat wat spam in haar mailbox en een paar berichtjes van autodieven die ze in de kraag had gegrepen toen ze nog bij Voertuigen zat - de gebruikelijke kanonnades en dreigementen dat ze haar nog wel zouden krijgen. Tussen die bekende, ranzige mails vond ze ook een bericht van sclose@thereport.com.

Ze moest twee keer naar het adres van de afzender kijken voordat ze zeker wist dat ze zich niet vergiste. Simon Close van The Report. Jessica schudde haar hoofd over de brutaliteit van de man. Waarom dacht die lui dat ze geïnteresseerd zou zijn in wat hij te melden had? Ze wilde de mail al wissen toen ze zag dat er een bijlage was. Ze controleerde het bericht op virussen, maar het was schoon. Meer dan je van Simon Close kon zeggen.

Jessica opende de bijlage. Het was een kleurenfoto. Eerst had ze er moeite mee om de man op de foto te herkennen. Ze vroeg zich af waarom Simon Close haar een foto zou sturen van iemand die ze niet kende. Aan de andere kant, als ze net zo dacht als een riooljournalist zou ze zich ernstig zorgen moeten maken over zichzelf.

De man op de foto zat op een stoel, met tape om zijn borst gewikkeld. Zijn armen en polsen waren met tape aan de leuningen van de stoel gesnoerd. De man hield zijn ogen stijf dicht, alsof hij een klap verwachtte of vurig zat te bidden.

Jessica vergrootte de foto twee keer.

Toen pas zag ze dat de man zijn ogen helemaal niet dicht had. 'O, jezus!' zei ze. 'Wat?' vroeg Byrne.

Jessica draaide de monitor naar hem toe.

De man op de stoel was Simon Edward Close, sterverslaggever van The Report, het belangrijkste schandaalblad in Philadelphia. Iemand had hem aan een eetkamerstoel vastgesnoerd en allebei zijn ogen dichtgenaaid.

Toen Byrne en Jessica bij het appartement in City Line aankwamen werden ze opgewacht door twee collega's van Moordzaken, Bobby Lauria en Ted Campos.

Ze stapten naar binnen. Simon Close zat nog in precies dezelfde houding als op de foto.

Bobby Lauria vertelde Byrne en Jessica wat ze wisten. 'Wie heeft hem gevonden?' vroeg Byrne.

Lauria raadpleegde zijn aantekeningen. 'Een vriend van hem, een zekere Chase. Ze zouden samen ontbijten bij Denny's in City Line, maar het slachtoffer kwam niet opdagen. Chase heeft hem twee keer gebeld en is toen gaan kijken wat er aan de hand was. De deur stond open. Hij heeft het alarmnummer gebeld.'

'Heb je de gegevens van de telefooncel bij Denny's gecontroleerd?'

'Dat was niet nodig,' zei Lauria. 'Allebei de berichten stonden op het antwoordapparaat van het slachtoffer en de nummermelding klopte met het nummer van Denny's. Hij spreekt de waarheid.'

'Dit is toch die klootzak met wie je vorig jaar een probleem had?' vroeg Campos.

Byrne wist waarom hij dat vroeg, en ook wat er komen ging. 'Ja.' De digitale camera waarmee de foto was gemaakt stond nog op het statief tegenover Close. Een technisch rechercheur was bezig de camera en het statief op vingerafdrukken te onderzoeken.

'Kijk hier eens,' zei Campos. Hij knielde bij het salontafeltje, pakte met zijn gehandschoende hand de muis van Close' laptop en opende het iPhoto-programma. Er verschenen zestien foto's op het scherm, met opeenvolgende bijschriften: kevinbyrne1.jpg, kevinbyrne2.jpgenzovoort. Maar de opnamen waren onherkenbaar, alsof ze met een tekenprogramma waren bewerkt en beklad met een stift. Een rode stift. Campos en Lauria keken naar Byrne. 'Ik moet het je vragen, Kevin,' zei Campos.

'Dat weet ik,' zei Byrne. Ze wilden weten waar hij de afgelopen vierentwintig uur was geweest. Niet dat ze hem ergens van verdachten, maar ze wilden duidelijkheid. Byrne kende de procedure. 'Ik zal een verklaring afleggen op het bureau.' 'Goed. Geen punt,' zei Lauria.

'Weten we de doodsoorzaak al?' vroeg Byrne, blij dat hij van onderwerp kon veranderen.

Campos stond op en bleef achter het slachtoffer staan. Er zat een klein gaatje in de nek van Simon Close, waarschijnlijk veroorzaakt door een boortje.

De technische recherche werkte verder. Het was wel duidelijk dat degene die Close' ogen had dichtgenaaid - en niemand twijfelde eraan wie dat was geweest - zich niet had bekommerd om de kwaliteit van zijn handwerk. De dikke zwarte draad was door de zachte huid van de oogleden naar de wang getrokken, tot ruim twee centimeter onder het oog. Dunne straaltjes bloed liepen over Simons gezicht, als bij een bloedende Christus.

De huid en het vlees waren strak aangetrokken, naar boven toe, waardoor ook het zachte weefsel rond Close' mond omhoog was gekomen en zijn tanden waren ontbloot.

De bovenlip wees omhoog, maar de tanden zaten op elkaar geklemd. Van een meter afstand zag Byrne iets zwarts en glimmends achter de voortanden van de man.

Byrne pakte een potlood en gebaarde naar Campos. 'Ga ja gang,' zei Campos.

Byrne stak het potlood voorzichtig tussen Close' tanden en wrikte ze van elkaar. Heel even leek zijn mond leeg, alsof Byrne alleen een reflectie in het borrelende speeksel van de man had gezien. Toen viel er iets uit Simons mond, rolde over zijn borst en zijn schoot en kwam op de grond terecht met een zachte tik, als van plastic, op de hardhouten vloer.

Jessica en Byrne zagen het wegrollen, tot het bleef liggen. Ze keken elkaar aan. Allebei beseften ze op hetzelfde moment wat het moest zijn. Een seconde later kletterde de rest van de ontbrekende rozenkranskralen uit de mond van de dode man, als een speelautomaat die uitbetaalde.

Tien minuten later hadden ze de kralen geteld, zonder ze aan te raken, om geen bruikbare bewijzen te vernietigen, hoewel de kans dat de Rozenkransmoordenaar nu nog een fout zou maken wel heel klein was.

Voor alle zekerheid telden ze opnieuw. De betekenis van het aantal kralen dat in Simons mond was gepropt ontging niemand in de kamer. Het waren er vijftig. Alle vijf de tientjes.

De conclusie was duidelijk. De rozenkrans voor het laatste meisje in het passiespel van deze krankzinnige lag al gereed.

61-Vrijdag, 13.25 uur

Tegen twaalf uur werd de Ford Windstar van Brian Parkhurst gevonden in een parkeergarage, een paar straten van het gebouw waar hij was opgehangen. De technische recherche doorzocht de auto op sporen, maar er werd geen bloed aangetroffen, of enig ander bewijs dat een van de vermoorde meisjes in deze auto zou zijn vervoerd. Het tapijt was bronskleurig en kwam niet overeen met de vezels die op de eerste vier slachtoffers waren aangetroffen.

In het handschoenenkastje lagen de gebruikelijke zaken: kentekenbewijs, handleiding, een paar wegenkaarten.

Veel interessanter was de brief die ze achter de zonneklep ontdekten, met de getypte namen van tien meisjes. Vier van die namen kende de politie al: Tessa Wells, Nicole Taylor, Bethany Price en Kristi Hamilton. De envelop was geadresseerd aan rechercheur Jessica Balzano. Er was weinig twijfel dat het volgende slachtoffer een van de overige zes namen zou zijn.

Maar de vraag was wel waarom wijlen dr. Parkhurst die namen in zijn bezit had gehad en wat dat kon betekenen.

62-Vrijdag, 14.45 uur

Het witte bord was verdeeld in vijf kolommen. Boven aan elke kolom stond een 'Droevig Geheim'; beproeving, geseling, doornenkroon, dragen van het kruis en kruisiging. Onder elk van die kopjes, behalve het laatste, was een foto van het bijbehorende slachtoffer gehangen. Jessica deed verslag aan het team over wat ze had gehoord van Eddie Kasalonis en wat pater Corrio aan haar en Byrne had verteld. 'De Droevige Geheimen hebben betrekking op de laatste week van Christus' leven,' zei Jessica. 'En hoewel de slachtoffers in een verkeerde volgorde zijn ontdekt, schijnt de dader zich strikt aan de volgorde van de geheimen te houden.

Zoals iedereen weet is het vandaag Goede Vrijdag, de dag waarop Christus werd gekruisigd. Er is nog maar één geheim over: dat van de kruisiging.'

Elke katholieke kerk in de stad was door een politiewagen bewaakt. Tegen vijf voor halfvier kwamen van alle kanten de berichten binnen. Klokslag drie - het evangelie gaat ervan uit dat Christus tussen twaalf en drie uur aan het kruis heeft gehangen - was voorbijgegaan zonder dat er iets bijzonders was gebeurd bij welke kerk dan ook. Omstreeks vier uur hadden ze contact opgenomen met alle families van de meisjes op het lijstje dat in Parkhursts auto was gevonden. Geen van de meisjes was nog zoek. Zonder paniek te zaaien werden de families gewaarschuwd om op hun hoede te zijn. Ter bescherming werd er een patrouillewagen naar alle adressen gestuurd.

Waarom deze meisjes op de lijst stonden en wat ze gemeen hadden was nog onduidelijk. De taskforce deed onderzoek naar de clubs waarvan ze lid waren, de kerken die ze bezochten, de kleur van hun ogen en hun haar, hun etnische afkomst, maar tot nu toe zonder resultaat. Ieder van de zes rechercheurs van het team zou met een van de zes overgebleven meisjes op de lijst gaan praten. Het antwoord op dit afschuwelijke raadsel moest bij hen te vinden zijn, daar was iedereen van overtuigd.

63-Vrijdag, 16.15 uur

Het huis van de Semanski's stond tussen twee braakliggende veldjes in een zieltogende straat in North Philly.

Jessica sprak even met de twee agenten in de auto langs de stoep en beklom toen het inzakkende trapje. De binnendeur was open, de hordeur van de knip. Jessica klopte toch. Na een paar seconden verscheen er een vrouw van begin zestig, in een blauw kabelvest en een versleten zwartka-toenen broek.

'Mevrouw Semanski? Ik ben rechercheur Balzano. We hebben elkaar over de telefoon gesproken.'

'O ja,' zei de vrouw. 'Ik ben Bonnie. Komt u binnen.'

Bonnie Semanski opende de hordeur voor Jessica.

Het interieur van het huis leek uit een andere eeuw te stammen. Er zou wel wat waardevol antiek bij zijn, dacht Jessica, maar de Semanski's zagen het waarschijnlijk als bruikbaar meubilair en verder niets. Waarom zou je het weggooien?

Rechts was een kleine huiskamer met een versleten sisalkleed in het midden en een verzameling oude meubels. In een leunstoel zat een magere man van boven de zestig. Op het metalen klaptafeltje naast hem stond een verzameling amberkleurige medicijnbuisjes uitgestald, naast een kan ijsthee. Hij keek naar een ijshockeywedstrijd, maar hij scheen langs de televisie heen te staren, in plaats van naar het beeld. Hij wierp een blik op Jessica, die glimlachte. De man tilde half zijn arm op en zwaaide. Bonnie Semanski nam Jessica mee naar de keuken. 'Lauren kan elk moment thuiskomen. Ze had vandaag natuurlijk vrij,' zei Bonnie. 'Ze is bij vrienden.'

Ze gingen zitten aan een rood-witte eettafel van chroom en formica. Zoals alles in het huis leek de keuken nog uit de jaren zestig te stammen, helemaal intact. De enige moderne elementen waren een kleine witte magnetron en een elektrische blikopener. Het was duidelijk dat de Semanski's Laurens grootouders waren, niet haar ouders. 'Heeft Lauren vandaag ook gebeld?' 'Nee,' zei Bonnie. 'Ik heb haar zojuist op haar mobieltje gebeld, maar ik kreeg haar voicemail. Ze zet het soms uit.'

'U zei over de telefoon dat ze vanochtend rond acht uur van huis was gegaan?'

'Ja, zo ongeveer.'

'Weet u waar ze naartoe ging?'

'Naar vrienden,' herhaalde Bonnie, als een mantra waarachter ze zich verschool.

'Weet u ook wie?'

Bonnie schudde haar hoofd. Wie de 'vrienden' ook waren, ze konden Bonnies goedkeuring niet wegdragen.

'Waar zijn haar vader en moeder?' vroeg Jessica.

'Die zijn vorig jaar omgekomen bij een verkeersongeluk.'

'Wat erg voor u,' zei Jessica.

'Dank u.'

Bonnie Semanski keek uit het raam. De buien waren afgenomen tot een gestage motregen. Eerst dacht Jessica dat de vrouw in huilen zou uitbarsten, maar toen ze wat beter keek besefte ze dat Bonnie haar tranen al lang geleden had vergoten. Het verdriet leek naar de onderste helft van haar hart gezakt en liet zich niet verstoren.

'Kunt u me vertellen hoe dat precies is gegaan?' vroeg Jessica. 'Vorig jaar, een week voor Kerstmis, reden Nancy en Carl naar huis van Nancy's parttimebaan bij de bouwmarkt. Ze huurden toen nog mensen in voor de feestdagen. Dat is nu wel anders,' zei ze. 'Het was laat en al behoorlijk donker. Carl moet een bocht te snel hebben genomen. De auto raakte van de weg en stortte in een ravijn. Ze zeggen dat ze op slag dood waren.'

Het verbaasde Jessica dat de vrouw dat zo koel vertelde. Maar waarschijnlijk had Bonnie Semanski al zo vaak haar verhaal gedaan, tegenover zoveel mensen, dat ze er wat afstand van kon nemen. 'Was het een zware klap voor Lauren?' vroeg Jessica. 'O ja.'

Jessica maakte een aantekening en noteerde het tijdsverloop. 'Heeft Lauren een vriendje?'

Bonnie maakte een wegwerpgebaar. 'Dat kan ik niet bijhouden. Het zijn er zoveel.' 'Hoe bedoelt u?'

'Er komen steeds weer anderen langs. Op alle uren van de dag. Het lijken wel daklozen.'

'Weet u of iemand van hen Lauren pas nog heeft bedreigd?' 'Bedreigd?'

'Iemand met wie ze problemen heeft? Iemand die haar lastigvalt?' Bonnie dacht even na. 'Nee, ik geloof het niet.'

Jessica schreef nog wat op. 'Zou ik even in Laurens kamer mogen kijken?' 'Ja, hoor.'

Lauren Semanski's kamer was op de eerste verdieping, aan de achterkant van het huis. Op de deur zat een verbleekte sticker met BEWARE: SPUN MONKEY ZONE. Jessica kende genoeg drugtermen om te begrijpen dat Lauren waarschijnlijk niet 'op bezoek bij vrienden' was om een picknick voor de kerk te organiseren.

Bonnie opende de deur en Jessica stapte de kamer in. De meubels waren van goede kwaliteit, in landelijke Franse stijl, wit met gouden accenten: een hemelbed met bijpassende nachtkastjes, een toilettafel en een bureau. De kamer was citroengeel geschilderd, lang en smal, met een schuin plafond dat tot kniehoog aan beide kanten afliep, en aan het eind een raam. Rechts waren ingebouwde boekenkasten, links een paar deurtjes in de halve muur, waarschijnlijk met een bergruimte erachter. De wanden waren behangen met posters van rockbands. Gelukkig liet Bonnie haar alleen. Jessica had liever geen toeschouwers als ze Laurens spullen doorzocht. Op het bureau stond een serie foto's in goedkope lijstjes: een schoolfoto van Lauren als meisje van negen of tien; een kiekje van Lauren en een smoezelige puberjongen voor het museum; en een plaatje uit een tijdschrift van Russell Crowe.

Jessica keek in de laden van de toilettafel. Sweaters, sokken, jeans, shorts. Niets bijzonders. Haar kleerkast leverde ook niets op. Jessica sloot de deur, leunde ertegenaan en keek de kamer door. Denk na! Waarom stond Lauren Semanski op die lijst, behalve omdat ze naar een katholieke school ging? Wat zou er in deze kamer te vinden zijn dat paste in de puzzel van deze bizarre moorden?

Jessica ging achter Laurens computer zitten en bekeek de bookmarks van de webbrowser. Een site hardradio.com, over heavy metal. Iets wat snakenet heette. Maar wat vooral haar aandacht trok was yellowribbon.org. Eerst dacht Jessica nog dat het te maken had met krijgsgevangenen en vermiste militairen. Ze ging het net op, klikte de site aan en zag dat het over zelfmoord onder jongeren ging.

Was ik ook zo gefascineerd door dood en wanhoop toen ik zo oud was? dacht Jessica.

Waarschijnlijk wel. Het kwam door de hormonen. Terug in de keuken zag Jessica dat Bonnie een pot koffie had gezet. Ze schonk Jessica een kop in en ging tegenover haar zitten. Er stond ook een schaaltje met vanillewafeltjes op tafel.

'Ik wil u nog wat vragen over het ongeluk van vorig jaar,' zei Jessica.

'Goed,' antwoordde Bonnie, maar haar omlaag wijzende mondhoeken maakten duidelijk dat ze er weinig voor voelde.

'Ik zal niet veel beslag leggen op uw tijd, dat beloof ik u.'

Bonnie knikte.

Jessica probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen toen ze een uitdrukking van toenemend afgrijzen op Bonnie Semanski's gezicht zag ontstaan. Het duurde even voordat Jessica besefte dat Bonnie haar niet recht aankeek, maar over haar linkerschouder staarde. Jessica draaide zich langzaam om en volgde de blik van de vrouw.

Op de achterveranda stond Lauren Semanski. Haar kleren waren gescheurd, haar knokkels geschaafd en bloederig. Ze had een langgerekte kneuzing op haar rechterbeen en een paar diepe sneden in haar rechterarm. Aan de linkerkant van haar hoofd was een groot deel van de huid weggeschuurd. Haar linkerpols leek gebroken; het bot stak door het vlees. En de huid van haar rechterwang bungelde in een bloederige lap van haar gezicht. 'Schat?' vroeg Bonnie, die overeind kwam en een bevende hand voor haar mond sloeg. Alle kleur was uit haar gezicht geweken. 'Mijn god, wat... wat is er gebeurd, kindje?'

Lauren keek van haar grootmoeder naar Jessica. Haar ogen waren bloeddoorlopen en dof. Een geweldige agressie kwam door haar trauma heen naar boven.

'Die klootzak wist niet wie hij voor zich had,' zei ze. Toen zakte Lauren Semanski in elkaar.

Voordat de ziekenwagen arriveerde kwam Lauren nog een paar keer bij bewustzijn en zakte dan weer terug. Jessica deed wat ze kon om een shock te voorkomen. Zodra ze had vastgesteld dat er geen rugblessures waren wikkelde ze haar in een deken en legde haar benen wat hoger. Jessica wist dat het vermijden van een shock veel beter was dan het behandelen van de gevolgen.

Ze zag dat Lauren haar rechterhand tot een vuist had gebald. Ze hield iets vast, iets met een scherpe rand, iets van plastic. Voorzichtig probeerde Jessica de vingers van het meisje los te krijgen, maar dat lukte niet. Ze liet het maar zo.

Terwijl ze wachtten brabbelde Lauren wat onsamenhangende dingen. Jessica kreeg een vage indruk van wat er gebeurd moest zijn, maar kon er geen lijn in ontdekken. Lauren mompelde met opeengeklemde tanden. Jeffs huis... Stelletje rukkers... Klootzak.

Laurens droge lippen en ruwe neusgaten, haar brosse haar en haar enigszins doorschijnende huid vertelden Jessica dat het meisje aan de speed moest zijn. Naald. Klootzak.

Voordat Lauren op de brancard werd getild opende ze nog even haar ogen en zei één woord waardoor de wereld opeens tot stilstand kwam.

De ambulance vertrok en nam Bonnie Semanski en haar kleindochter mee naar het ziekenhuis. Jessica belde het bureau en vertelde wat er was gebeurd. Een paar rechercheurs waren al op weg naar het St. Joseph's. Jessica had de ambulancebroeders strikte instructies gegeven om Laurens kleren intact te laten en zo veel mogelijk alle vezels en vloeistoffen te bewaren. Vooral de forensische integriteit van het voorwerp in Laurens rechterhand moest worden bewaakt.

Jessica bleef in het huis van de Semanski's achter. Ze liep naar de huiskamer en ging bij George Semanski zitten.

'Uw kleindochter komt er wel bovenop,' zei ze, in de hoop dat het overtuigend klonk. Ze zou het zelf ook graag geloven. George Semanski knikte. Hij wrong nog steeds zijn handen en bleef maar zappen, als een soort therapie.

'Ik moet u nog één vraag stellen, meneer, als dat goed is.' Na een paar seconden stilte knikte hij weer. Het farmaceutische menu op het tv-tafeltje bezorgde hem blijkbaar een narcotische vertraging. 'Uw vrouw vertelde me dat het een zware klap voor Lauren was toen haar vader en moeder vorig jaar verongelukten,' zei Jessica. 'Kunt u me daar wat meer over vertellen?'

George Semanski pakte een buisje met pillen en keerde het boven zijn hand om, maar zonder het open te maken. Het was clonazepam, zag Jessica.

'Nou, na de begrafenis en zo, na de plechtigheid, ongeveer een week later, probeerde ze...'

'Wat, meneer Semanski?'

George Semanski zweeg. Hij zette het buisje terug. 'Ze probeerde zelfmoord te plegen.' 'Hoe?'

'Nou... op een nacht liep ze naar de auto en maakte een slang aan de uitlaat vast, die ze door een raampje naar binnen legde. Om de koolmonoxide in te ademen, denk ik.' 'En wat gebeurde er?'

'Ze raakte bewusteloos, maar viel tegen de claxon. Bonnie werd wakker en rende naar buiten.'

'Moest Lauren naar het ziekenhuis?'

'Ja,' zei George. 'Ze hebben haar bijna een week gehouden.' Jessica voelde haar hart bonzen. Het stukje van de puzzel viel op zijn plaats. Bethany Price had geprobeerd haar polsen door te snijden. Tessa Wells had een verwijzing naar Sylvia Plath in haar dagboek. Lauren Semanski had geprobeerd zichzelf te vergiftigen met koolmonoxide.

Zelfmoord, dacht Jessica.

Al die meisjes hadden zelfmoord willen plegen.

'Meneer Wells? U spreekt met rechercheur Balzano.' Jessica belde hem met haar mobieltje. Ze stond op de stoep voor het huis van de Semanski's en liep onrustig heen en weer. 'Hebt u iemand opgepakt?' vroeg Wells.

'Daar zijn we nog mee bezig, meneer. Ik heb een vraag aan u over Tessa. Het gaat om vorig jaar, omstreeks Thanksgiving.' 'Vorig jaar?'

'Ja,' zei Jessica. 'Dit is misschien moeilijk voor u om over te praten, maar geloof me: voor mij is het even moeilijk om ernaar te vragen.' Jessica herinnerde zich de rommella in Tessa's kamer. Daar had ze ziekenhuisarmbandjes gevonden. 'Wat is er met Thanksgiving?' vroeg Wells. 'Heeft Tessa soms in het ziekenhuis gelegen in die tijd?' Jessica luisterde en wachtte. Ze merkte dat ze haar vuist om het mobieltje klemde alsof ze het kapot wilde knijpen. Ze ontspande zich wat. 'Ja,' zei hij.

'Kunt u me ook zeggen waarom ze in het ziekenhuis lag?' Ze sloot haar ogen.

Frank Wells haalde pijnlijk en rochelend adem. Hij vertelde het haar.

'Tessa Wells heeft vorig jaar november een handvol pillen geslikt. Lauren Semanski heeft zich in de garage opgesloten en de auto gestart. Bethany Price heeft haar polsen doorgesneden,' zei Jessica. 'Minstens drie van de meisjes op die lijst hebben een zelfmoordpoging gedaan.' Ze waren terug in het Roundhouse.

Byrne glimlachte. Jessica voelde een golf van elektriciteit door zich heen gaan. Lauren Semanski was nog zwaar verdoofd. Totdat ze met haar konden praten moesten ze zich redden met wat ze nu wisten. Er was nog geen bericht over wat ze in haar hand had gehouden. Volgens de rechercheurs in het ziekenhuis had Lauren het nog steeds niet losgelaten. De artsen zeiden dat ze moesten wachten.

Byrne had een fotokopie van het lijstje van Brian Parkhurst. Hij scheurde het doormidden, gaf het ene deel aan Jessica en hield zelf het andere. Toen pakte hij zijn mobieltje.

Algauw hadden ze het antwoord. De tien meisjes op de lijst hadden allemaal het afgelopen jaar een poging tot zelfmoord gedaan. Jessica vermoedde dat Brian Parkhurst, misschien bij wijze van boetedoening, de politie had willen vertellen waarom deze meisjes het doelwit waren. Ze hadden hem, als hun schooldecaan, verteld dat ze hadden geprobeerd zichzelf van het leven te beroven. Er zijn dingen die u moet weten over die meisjes.

Misschien, vanuit een verwrongen soort logica, wilde de dader afmaken wat de meisjes zelf waren begonnen. Maar over zijn motief zouden ze zich wel bekommeren als ze hem in de boeien hadden. Eén ding was duidelijk: de dader had Lauren Semanski ontvoerd en haar verdoofd met midazolam. Waar hij niet op had gerekend was dat ze vol zat met amfetamines. De speed werkte als tegengif tegen de midazolam. Bovendien was ze een heel kwaad en agressief meisje, een vechter. In dit geval had hij absoluut de verkeerde meid gepakt.

Voor het eerst in haar leven was Jessica blij dat een tiener drugs gebruikte. Maar als de moordenaar zich liet leiden door de vijf Droevige Geheimen van de rozenkrans, waarom stonden er dan tien meisjes op Parkhursts lijst? Wat hadden de vijf slachtoffers gemeen, behalve dat ze een poging tot zelfmoord hadden gedaan? Zou hij werkelijk stoppen bij vijf? Ze vergeleken hun aantekeningen.

Vier meisjes hadden een overdosis pillen genomen, drie hadden hun polsen doorgesneden, twee hadden een slang aan de uitlaat van een auto gekoppeld en één meisje was met haar auto over een vangrail een ravijn in gereden. De airbag had haar gered.

De methode was dus niet de gemeenschappelijke factor tussen de vijf meisjes.

Hun school, misschien? Vier van de meisjes zaten op Regina, vier op Nazarene, één op Marie Goretti en één op Neumann. Ook hun leeftijden verschilden: vier meisjes van zestien, twee van zeventien, drie van vijftien, één van achttien. Was het de buurt? Nee.

Clubs of buitenschoolse activiteiten? Nee.

Lidmaatschap van een bende? Natuurlijk niet. Wat dan wel?

Vraag en u zal gegeven worden, dacht Jessica. Het antwoord lag voor hun neus.

Het was het ziekenhuis.

Het St. Joseph's, dat hadden ze gemeen.

'Kijk hier,' zei Jessica.

Op de dag van hun zelfmoordpoging waren vijf van de meisjes behandeld in het St. Joseph's: Nicole Taylor, Tessa Wells, Bethany Price, Kristi Hamilton en Lauren Semanski.

De rest was ergens anders opgenomen, in vijf verschillende ziekenhuizen. 'Mijn god,' zei Byrne. 'Dat is het.' De aanwijzing waarnaar ze al zo lang op zoek waren. Maar het feit dat al die meisjes in een en hetzelfde ziekenhuis waren opgenomen was niet de reden waarom Jessica plotseling op haar benen stond te trillen, evenmin als het feit dat alle vijf hadden geprobeerd zelfmoord te plegen.

De reden waarom ze opeens geen lucht meer kreeg was een heel andere. Ze waren allemaal behandeld door dezelfde arts: dr. Patrick Farrell.

64-Vrijdag, 18.15 uur

Patrick zat in verhoorkamer A, met Eric Chavez en John Shepherd. Byrne en Jessica volgden het verhoor vanachter de doorkijkspiegel. Alles werd op video opgenomen.

Voor zover Patrick wist was hij slechts een belangrijke getuige. Hij had een verse kras op zijn rechterhand.

Zodra het kon, zouden ze een monster van het weefsel onder Lauren Semanski's nagels nemen, op zoek naar DNA-bewijs. Helaas zou dat volgens de technische recherche waarschijnlijk weinig opleveren. Lauren mocht van geluk spreken dat ze nog nagels had.

Ze hadden Patricks dienstrooster van de afgelopen week doorgenomen en tot Jessica's verdriet was er niet één dag dat Patrick niet in staat zou zijn geweest om de slachtoffers op te pikken en hun lichaam ergens achter te laten.

Bij die gedachte voelde Jessica zich fysiek onpasselijk worden. Geloofde ze echt dat Patrick iets met die moorden te maken kon hebben? Met elke minuut leek de kans daarop toe te nemen. Maar dan twijfelde ze weer. Ze wist gewoon niet wat ze moest denken. Nick Palladino en Tony Park waren op weg naar de flat van Wilhelm Kreuz met een foto van Patrick. De kans was klein dat de oude Agnes Pinsky zich hem zou herinneren, en ook dis ze uit een serie foto's de juiste zou kiezen zou zelfs een pro-Deoadvocaat weinig heel laten van haar geloofwaardigheid. Maar toch zouden Nick en Tony met de foto de hele buurt langs gaan.

'Ik heb het nieuws niet zo gevolgd, ben ik bang,' zei Patrick. 'Dat begrijp ik,' antwoordde Shepherd. Hij zat op de rand van de gekraste metalen tafel. Eric Chavez leunde tegen de deur. 'Ik neem aan dat u al genoeg met de onaangename kanten van het leven wordt geconfronteerd in uw werk.' 'We hebben ook onze successen,' zei Patrick.

'Dus u zegt dat u niet wist dat een van die meisjes ooit patiënte van u was geweest?' 'Een trauma-arts, vooral op de Spoedeisende Hulp van een grotestadsziekenhuis, werkt volgens prioriteit, rechercheur. De patiënt die het dringendst zorg nodig heeft wordt het eerst geholpen. Zodra patiënten weer zijn opgelapt en naar huis kunnen - of in het ziekenhuis worden opgenomen - neemt hun eigen arts het over. Eigenlijk kun je niet zeggen dat ik patiënten heb. Mensen die bij de Spoedeisende Hulp komen vallen maar hooguit een uur, of soms nog minder, onder de zorg van de dienstdoende arts. Elk jaar worden er duizenden mensen behandeld op de Spoedeisende Hulp van het St. Joseph's.'

Shepherd luisterde, knikte op de juiste momenten en trok afwezig de toch al perfecte vouwen in zijn broek strak. Een college over het functioneren van de Spoedeisende Hulp was volstrekt overbodig voor een ervaren rechercheur van Moordzaken, zoals iedereen in verhoorkamer A heel goed wist.

'Maar dat is feitelijk geen antwoord op mijn vraag, dokter Farrell.' 'De naam Tessa Wells kwam me wel bekend voor toen ik hem hoorde op het nieuws, maar ik legde niet onmiddellijk een verband met het St. Joseph's.'

Lul toch niet, dacht Jessica, die steeds bozer werd. Ze hadden het nog over Tessa Wells gehad toen ze iets gingen drinken in Finnegan's Wake. 'U zegt "St. Joseph's" alsof het ziekenhuis als instituut haar had behandeld, dokter,' merkte Shepherd op, 'maar het is üw naam op het dossier.' Shepherd hield de map omhoog.

'Het dossier liegt niet, rechercheur,' zei Patrick. 'Dan moet ik haar hebben geholpen.'

Shepherd hield nog een map omhoog. 'En Nicole Taylor.' 'Echt, ik kan het me niet herinneren.' Een derde map. 'En Bethany Price.' Patrick staarde.

Nog twee dossiers. 'Kristi Hamilton is vier uur onder uw toezicht geweest, Lauren Semanski vijf.'

'De administratie zal wel kloppen, rechercheur.'

'Deze vijf meisjes zijn deze week allemaal ontvoerd en vier van hen zijn op beestachtige wijze vermoord, dokter. Deze week. Vijf tienermeisjes die toevallig binnen de afgelopen tien maanden toevallig ook door u zijn behandeld.'

Patrick haalde zijn schouders op.

'Kunt u onze belangstelling voor u begrijpen, dokter?'

'O, zeker,' zei Patrick. 'Zolang u me maar als belangrijke getuige ziet.

Dan ben ik bereid u zo veel mogelijk te helpen.'

'Tussen haakjes: hoe komt u aan die kras op uw hand?'

Het was duidelijk dat Patrick ook daarvoor zijn antwoord klaar had.

Maar hij nam er alle tijd voor. 'Dat is een lang verhaal.'

Shepherd keek op zijn horloge. 'Ik heb nog de hele avond.' Hij wierp een blik op Chavez. 'En u, rechercheur?'

'Ik heb de avond vrijgehouden, voor alle zekerheid.'

Ze draaiden zich allebei weer naar Patrick.

'Laten we zeggen dat je altijd voorzichtig moet zijn met een natte kat,' zei Patrick. Jessica herkende iets van zijn charme. Helaas voor hem waren de twee politiemannen daar immuun voor. Jessica trouwens ook, op dit moment.

Shepherd en Chavez wisselden een blik. 'Waar werd ooit een wijzer woord gesproken?'

'U bedoelt dat een kat dat heeft gedaan?' vroeg Shepherd. 'Ja,' antwoordde Patrick. 'Ze had de hele dag in de regen gezeten. Toen ik 's avonds thuiskwam zag ik dat ze zat te rillen in de struiken. Ik probeerde haar te pakken, maar dat was een slecht idee.' 'Hoe heet ze?'

Dat was een oude verhoortruc: iemand noemt een alibi en je vraagt onmiddellijk naar de naam van de desbetreffende persoon — of het desbetreffende huisdier, in dit geval. Daar had Patrick niet op gerekend. 'Hoe ze heet?' herhaalde hij.

Hij probeerde tijd te rekken. Shepherd had hem in de tang. Hij boog zich naar Patrick toe en bekeek de kras wat beter. 'Dat moet een kleine tijger zijn geweest.' 'Pardon?'

Shepherd stond op en leunde tegen de muur. Heel vriendelijk vervolgde hij: 'Weet u, dokter Farrell, ik heb vier dochters. Die zijn dol op katten. Ze zijn er gek mee. We hebben er zelf drie, Coltrane, Dizzy en Snickers. Zo heten ze. De afgelopen jaren ben ik zelf vaak genoeg gekrabd. Maar geen van die krassen leek op die van u.' Patrick staarde even naar de grond. 'Het is geen kleine tijger, rechercheur. Gewoon een grote, oude cyper.'

'Hmm,' zei Shepherd. 'Tussen haakjes,' ging hij verder, 'in wat voor auto rijdt u?' Natuurlijk wist John Shepherd al het antwoord op die vraag al.

'Ik heb een paar auto's. Maar meestal rij ik in een Lexus.' 'LS? GS? ES? SportCross?' vroeg Shepherd.

Patrick glimlachte. 'U hebt er verstand van, hoor ik.'

Shepherd lachte terug. Min of meer. 'Ik kan ook een Rolex van een TAGHeuer onderscheiden,' zei hij, 'maar ik kan ze geen van beide betalen.'

'Ik rij in een 2004 LX.'

'Dat is toch de SUV?'

'Zo zou je het kunnen noemen.'

'Hoe noemt u het dan?'

'Een LUV,' zei Patrick.

'O. Een Luxury Utility Vehicle?'

Patrick knikte.

'Natuurlijk,' zei Shepherd. 'En waar staat die auto nu?'

Patrick aarzelde. 'Hierachter, op het parkeerterrein. Hoezo?'

'Ik was gewoon nieuwsgierig,' zei Shepherd. 'Het is een dure auto. Ik wilde weten of hij veilig stond.'

'Dank u.'

'En uw andere auto's?'

'Ik heb een Alfa Romeo uit 1969 en een Chevy Venture.' 'Dat is een busje?'

'Ja.'

Shepherd noteerde het.

'Volgens de gegevens van het St. Joseph's kwam u dinsdagochtend pas om negen uur voor uw eerste dienst,' zei Shepherd. 'Klopt dat?' Patrick dacht even na. 'Ik geloof het wel.'

'Maar eigenlijk had u al om acht uur moeten beginnen. Waarom was u te laat?'

'Omdat ik de Lexus naar de garage moest brengen voor een beurt.' 'Welke garage?'

Er werd geklopt en de deur zwaaide open.

In de deuropening stond Ike Buchanan met een lange, imposante man in een elegante Brioni-krijtstreep. Hij had onberispelijk gekapt zilvergrijs haar en een volmaakt gebruinde huid. Zijn koffertje kostte meer dan een van de rechercheurs in een maand verdiende. Abraham Gold had Patricks vader, Martin, eind jaren negentig verdedigd in een zaak wegens een medische misser die veel publiciteit had gekregen. Abraham Gold was peperduur. En onverslaanbaar. Voor zover Jessica wist had Abraham Gold nog nooit een zaak verloren. 'Heren,' begon hij met zijn fraaiste rechtbankbariton, 'dit gesprek is voorbij.' 'Wat denk je?' vroeg Buchanan.

De hele taskforce keek naar haar. Jessica zocht niet alleen naar het juiste antwoord, maar ook naar de juiste woorden om het te formuleren. Ze wist het echt niet. Vanaf het moment dat Patrick een uur geleden het Roundhouse was binnengekomen had ze geweten dat dit moment zou aanbreken. Nu het zover was, had ze geen idee hoe ze moest reageren. De gedachte dat iemand die ze kende schuldig zou kunnen zijn aan zo'n vreselijk misdrijf was al erg genoeg, maar dat het een intieme vriend was - dat dacht ze, tenminste - verlamde haar volkomen. Als het ondenkbare toch waar zou zijn, als Patrick Farrell inderdaad de Rozenkransmoordenaar was, wat zei dat dan, professioneel gezien, over haar mensenkennis?

'Ik denk dat het mogelijk is.' Goed. Ze had het gezegd. Natuurlijk hadden ze Patricks achtergrond doorgelicht. Afgezien van een aantekening wegens bezit van hasj als student en de neiging om veel te hard te rijden had hij een schoon strafblad.

Nu Patrick een advocaat had ingeschakeld zouden ze het onderzoek moeten aanscherpen. Agnes Pinsky had verklaard dat hij de man zou kunnen zijn die ze bij Wilhelm Kreuz had zien aankloppen. Een verkoper in een schoenenwinkel tegenover de flat van Kreuz dacht dat hij twee dagen eerder een crèmekleurige Lexus SUV in de straat had zien staan. Maar hij wist het niet zeker.

In elk geval zou Patrick Farrell nu dag en nacht worden geschaduwd door twee rechercheurs.

65-Vrijdag, 20.00 uur

De pijn was heel subtiel: een traag rollende golf die door zijn nek omhoog kroop en dan weer zakte. Hij nam een Vicodin met wat ranzig water uit de kraan op de heren-wc van een benzinestation in North Philly.

Het was Goede Vrijdag, de dag van de kruisiging.

Byrne wist dat er nu snel een eind zou komen aan dit alles, hoe dan ook.

Waarschijnlijk vanavond al. En daarmee zou hij iets in zichzelf onder ogen moeten zien wat daar al vijftien jaar op de loer lag - duister, gewelddadig en verontrustend.

Hij wilde dat alles in orde zou zijn.

Hij had behoefte aan symmetrie.

Maar eerst moest hij nog ergens langs.

De auto's stonden dubbel geparkeerd aan twee kanten van de straat. In dit deel van de stad belde je niet de politie of bonsde je op deuren als de straat was versperd. En claxonneren deed je al helemaal niet. Je schakelde rustig achteruit en zocht een andere route. De stormdeur van het bouwvallige rijtjeshuis in Point Breeze stond open. Alle lampen brandden. Byrne bleef aan de overkant staan, schuilend voor de regen onder een rafelig zonnescherm van een gesloten bakkerij. Door het erkerraam aan de overkant zag hij de drie portretten aan de muur boven de moderne Spaanse bank van aardbeienrood fluweel: Martin Luther King, Jezus en Mohammed Ali.

Recht voor hem, in een roestige Pontiac, zat een jongen in zijn eentje op de achterbank, met een joint tussen zijn lippen, heen en weer wiegend op de muziek uit zijn oortelefoontjes. Hij had Byrne niet in de gaten. Na een paar minuten schoot hij de peuk weg, opende het portier en stapte uit.

Hij rekte zich uit, sjorde de capuchon van zijn sweatshirt over zijn hoofd en trok zijn wijde broek recht.

'Hé,' zei Byrne. Zijn hoofdpijn had nu het karakter van een doffe metronoom, die luid en ritmisch achter zijn slapen tikte. Het voelde alsof de moeder van alle migraines nog maar een claxon of een lichtflits bij hem vandaan was.

De jongen draaide zich om, verbaasd maar niet bang. Hij was een jaar of vijftien, lang en slungelig, met een postuur dat wel handig was voor basketbalpartijtjes op het plein, maar verder ook niet. Hij droeg de complete Sean John-outfit: jeans, een gevoerd leren jack en een fleece-trui met capuchon.

Hij nam Byrne onderzoekend op en schatte het gevaar en de mogelijkheden. Byrne hield zijn handen in het zicht. 'Yo,' zei de jongen ten slotte. 'Ken je Marius?' vroeg Byrne.

De jongen bekeek hem nog eens. Byrne was veel te groot om problemen mee te krijgen.

'MG was my boy,' zei de jongen ten slotte, en hij maakte het JBM-teken. Byrne knikte. Deze jongen kon nog twee kanten op, dacht hij. Er schemerde enige intelligentie achter zijn bloeddoorlopen ogen. Maar Byrne had het gevoel dat het joch liever de verwachtingen waarmaakte die de wereld van hem had.

Byrne stak langzaam zijn hand in zijn jas, rustig genoeg om de jongen te laten weten dat hij niets te vrezen had. Hij pakte de envelop. De afmetingen en de vorm konden maar één ding betekenen. 'Zijn moeder is toch Delilah Watts?' vroeg Byrne, hoewel het eigenlijk geen vraag was.

De jongen keek even naar het rijtjeshuis met het verlichte erkerraam. Een magere, gitzwarte vrouw met een te grote, hoekige zonnebril en een donkerbruine pruik bette haar ogen terwijl ze de mensen ontving die haar kwamen condoleren. Ze was niet ouder dan vijfendertig. De jongen draaide zich weer om naar Byrne. 'Ja.' Byrne liet afwezig zijn duim langs het elastiekje rond de dikke envelop glijden. Hij had de inhoud nooit geteld. Toen hij de envelop die nacht van Gideon Pratt had aangenomen had hij geen reden gehad om te denken dat er een cent minder in zou zitten dan de vijfduizend dollar die ze hadden afgesproken. Hij hoefde het nu niet meer te tellen. 'Dit is voor mevrouw Watts,' zei Byrne. Hij keek de jongen een paar seconden strak aan, een blik die ze allebei kenden en die geen nadere uideg nodig had.

De jongen stak een hand uit en pakte voorzichtig de envelop aan. 'Ze zal vragen van wie het komt.'

Byrne knikte. Een paar seconden later begreep de jongen dat er geen antwoord kwam.

Hij stak de envelop in zijn zak en Byrne keek hem na toen hij stoer de straat overstak, het huis binnenging en een paar van de jongens omhelsden die bij de deur de wacht hielden. Door het raam zag Byrne dat hij even wachtte in de korte rij. Flarden van Al Greens You Brought the Sunshine zweefden naar buiten.

Byrne vroeg zich af hoe vaak dit tafereel zich ergens in het land zou afspelen: te jonge moeders in te warme voorkamers, treurend om een kind dat slachtoffer was geworden van het beest. Wat Marius Green ook verkeerd mocht hebben gedaan in zijn korte leven, hoeveel ellende en pijn hij ook had veroorzaakt, er was maar één reden waarom hij die nacht in dat steegje was geweest, en met dat spelletje had hij niets te maken.

Marius Green was dood, net als de man die hem in koelen bloede had vermoord. Was dat gerechtigheid? Misschien niet. Maar het stond wel vast dat het was begonnen op de dag dat Deirdre Pettigrew een monster had ontmoet in Fairmount Park, een dag die was geëindigd met weer een jonge moeder die een vochtige tissue tot een prop verfrommelde in een voorkamer vol vrienden en familie.

Er zijn geen oplossingen, alleen keuzes, dacht Byrne. Hij was geen man die in karma geloofde. Hij geloofde in actie en reactie.

Byrne zag dat Delilah Watts de envelop openmaakte. Na de eerste schok legde ze een hand tegen haar hart. Ze herstelde zich en keek uit het raam, recht in zijn richting, recht in de ziel van Kevin Byrne. Hij wist dat ze hem niet kon zien, dat ze niets anders zag dan de zwarte spiegel van de nacht en de verregende reflectie van haar eigen pijn.

Kevin Byrne boog zijn hoofd, zette zijn kraag op en verdween in het noodweer.