50-Woensdag, 13.22 uur

Byrne was onderweg nog een paar keer gestopt voordat hij terugging naar het Roundhouse om Ike Buchanan bij te praten. Daarna gaf hij een van zijn tipgevers instructies om het bureau te bellen met de informatie over Brian Parkhurst. Buchanan faxte het kantoor van de officier van justitie voor een huiszoekingsbevel tegen Parkhurst. Byrne belde Jessica op haar mobieltje en trof haar in een café vlak bij haar vaders huis in South Philly. Hij reed erlangs, pikte haar op en reed naar het bureau van het Vierde District aan 11th en Wharton, waar hij haar op de hoogte bracht.

Het huis van Parkhurst was een voormalige bloemenzaak in 6lst Street, oorspronkelijk een groot woonhuis uit de jaren vijftig, dat later tot winkel was verbouwd. Het lag maar een paar deuren van het clubhuis van de Wheels of Soul, een oude, eerbiedwaardige motorclub. In de jaren tachtig, toen de opkomst van crack en cocaïne grote problemen veroorzaakte in Philly, was het niet alleen aan de politie maar vooral aan de Wheels of Soul MC te danken geweest dat de stad niet tot de grond toe afbrandde.

Als Parkhurst de meisjes korte tijd ergens wilde onderbrengen, dacht Jessica toen ze naar het huis toe reden, zou dit een ideale mogelijkheid zijn. De achteringang was groot genoeg om er een busje of minivan half naar binnen te rijden.

Langzaam reden ze langs de achterkant. De grote achterdeur van geribbeld staal was aan de buitenkant met een hangslot vergrendeld. Ze cirkelden om het blok heen en parkeerden op straat, onder de El, ongeveer vijf deuren ten westen van het huis.

Twee patrouillewagens kwamen hun tegemoet. Twee agenten in uniform zouden de voorkant bewaken, twee anderen de achterkant. 'Klaar?' vroeg Byrne.

Jessica voelde zich wat onzeker. Hopelijk was het niet te merken. 'Vooruit maar,' zei ze.

Byrne en Jessica liepen naar de deur toe. De ramen aan de voorkant waren witgekalkt en ondoorzichtig. Byrne sloeg drie keer met zijn vuist op de deur. 'Politie! Openmaken!'

Ze wachtten vijf seconden. Hij bonsde nog eens. Geen reactie.

Byrne probeerde de kruk en duwde tegen de deur, die zonder moeite openging.

De twee rechercheurs wisselden een blik. Op hetzelfde moment stormden ze naar binnen.

In de voorkamer was het een grote rotzooi: gipsplaten, verfblikken, afdekkleden, steigers. Links was niets, rechts een trap naar boven. 'Politie! We hebben een huiszoekingsbevel!' riep Byrne. Niets.

Byrne wees naar de trap. Jessica knikte. Byrne zou de eerste verdieping voor zijn rekening nemen. Hij liep de trap op.

Jessica liep naar achteren op de begane grond, terwijl ze alle kasten en alle nissen inspecteerde. De verbouwing was nog maar half af. De gang achter de voormalige toonbank was een geraamte van open wanden, loshangende draden, plastic waterleidingbuizen en verwarmingspijpen. Jessica stapte een deur door naar wat ooit de keuken was geweest. Die was volledig gesloopt. Geen apparatuur meer. Nieuwe gipsplaten, afgeplakt. Behalve de lijmlucht van de plakstroken rook ze nog iets anders. Uien. In de hoek stond een zaagbok met daarop een halfopgegeten afhaalsalade en een volle kop koffie. Ze stak een vinger in de koffie. Ijskoud.

Jessica liep de keuken uit en sloop naar een kamer aan de achterkant, waarvan de deur op een kier stond.

Zweet druppelde langs haar gezicht, haar nek en haar schouders. Het was warm, benauwd en bedompt in de gang. Het zware kevlarvest belemmerde haar. Bij de deur gekomen haalde ze diep adem. Met haar linkervoet duwde ze voorzichtig de deur open. Eerst zag ze de rechterhelft van de kamer. Daar lag een eettafelstoel, op zijn kant, naast een houten gereedschapskist. Jessica snoof de lucht op: verschaalde sigarettenrook, vers grenenhout, maar ook iets anders - smerig en primitief. Ze schopte de deur open, stormde de kleine kamer binnen en zag uit haar ooghoek een gedaante. Instinctief draaide ze zich om en richtte haar wapen op het silhouet tegen de gewitkalkte ramen aan de achterkant.

Maar er dreigde geen gevaar.

Brian Parkhurst bungelde aan een stalen plafondbalk, midden in de kamer. Zijn gezicht was paarsbruin en opgezwollen, net als zijn handen en voeten. Zijn zwarte tong hing uit zijn mond. Om zijn nek zat een elektriciteitssnoer gewikkeld, dat diep in zijn vlees sneed. Het was met een lus over de balk geslingerd. Zijn voeten waren bloot en hij droeg geen shirt. De zure lucht van opdrogende uitwerpselen drong in Jessica's neus. Ze kokhalsde een paar keer, hield toen haar adem in en keek de kamer rond.

'Hierboven is niemand!' riep Byrne.

Jessica maakte bijna een sprong bij het geluid van zijn stem. Ze hoorde zijn zware schoenen de trap af komen. 'Ik ben hier!' riep ze. Drie seconden later kwam Byrne de kamer binnen. 'O, fuck!' Jessica zag de blik in zijn ogen en las de krantenkoppen daar. Weer een zelfmoord. Net als Morris Blanchard. Weer een verdachte die net zo lang was opgejaagd totdat hij zichzelf van kant had gemaakt. Ze wilde iets zeggen, maar het was niet de plaats, en niet de tijd. Een broeierige stilte vulde de kamer. Met een klap waren ze weer terug bij af. Allebei, op hun eigen manier, probeerden ze dat feit te verzoenen met alles wat ze onderweg hadden bedacht.

Het systeem zou het nu overnemen. Ze moesten de politiearts bellen, en de technische recherche. Dan zouden ze Parkhurst lossnijden en hem overbrengen naar het lab van de lijkschouwer, die sectie zou verrichten, nadat de familie was gewaarschuwd. Een bericht in de krant en een dienst in een van de duurdere rouwcentra van Philadelphia, gevolgd door een begrafenis op een glooiende heuvel.

Maar wat Brian Parkhurst precies had gedacht, en wat hij had gedaan, zou voor altijd duister blijven.

Ze liepen wat rond op het bureau van Moordzaken, als losse erwten in een busje. Er waren altijd tegenstrijdige gevoelens op dit soort momenten, als een verdachte aan het systeem wist te ontkomen door zelfmoord. Geen aanklacht, geen schuldbekentenis, geen afronding. Byrne en Jessica zaten naast elkaar, aan hun aangrenzende bureaus. Jessica ving Byrnes blik. 'Wat is er?' vroeg hij. 'Zeg het nou maar.' 'Wat?'

'Jij denkt niet dat het Parkhurst was. Toch?'

Byrne gaf niet meteen antwoord. 'Ik denk dat hij veel meer wist dan hij ons vertelde,' zei hij. 'Ik denk dat hij iets had met Tessa Wells. Ik denk dat hij is ondergedoken omdat hij wist dat hij de gevangenis in zou draaien wegens ontucht met een minderjarige. Maar dat hij die drie meisjes heeft vermoord? Nee, dat denk ik niet.' 'Waarom niet?'

'Omdat we geen enkel concreet bewijs tegen hem hebben gevonden. Niet één vezel, niet één druppeltje vocht.'

De technische recherche had de twee huizen van Brian Parkhurst minutieus doorzocht, maar tevergeefs. 21e hadden hun verdenkingen grotendeels gebaseerd op de verwachting — nee, de zekerheid — dat ze bij Parkhurst thuis wel belastende bewijzen zouden vinden. Maar dat was een grote teleurstelling geworden. Rechercheurs hadden iedereen ondervraagd in de omgeving van zijn huis en het winkelpand dat hij verbouwde, maar ook dat had niets opgeleverd. En ze moesten zijn Ford Windstar nog vinden.

'Als hij die meisjes meenam naar zijn huis moet iémand toch iets hebben gehoord of gezien?' ging Byrne verder. 'En als ze in dat pand in 61st Street zijn geweest hadden we toch iéts moeten vinden?' Bij de huiszoeking hadden ze een aantal voorwerpen ontdekt, waaronder een kist met schroeven, moeren en bouten, maar geen enkel type dat exact overeenkwam met de bouten waarmee de handen van de drie slachtoffers tegen elkaar waren geschroefd. Er was ook een doosje met krijt, zoals bouwvakkers gebruikten om lijnen af te tekenen voor de constructie. Blauw krijt, dat wel. Ze hadden het naar het lab gestuurd om het te laten vergelijken met het krijt van de kruisjes op de hoofden van de meisjes. Maar zelfs als het overeenkwam, zei dat niet veel. Dit soort krijt vond je op alle bouwplaatsen in de stad en in alle gereedschapskisten van doe-het-zelvers. Vincent had het ook in zijn kist in de garage. 'Maar waarom heeft hij mij dan gebeld?' vroeg Jessica. 'Waarom zei hij dat "er dingen waren die ik moest weten" over die meisjes?' 'Daar heb ik ook over nagedacht,' zei Byrne. 'Misschien hebben ze alle drie toch iets gemeen, iets wat wij over het hoofd zien.' 'Maar wat is er gebeurd tussen het moment waarop hij me belde en vanochtend?' 'Geen idee.'

'Zelfmoord past niet echt in het beeld, vind je wel?' 

'Nee.'

'En dus is er een grote kans dat...'

Ze wisten allebei wat het betekende. Ze zwegen even, in de kakofonie van het drukke bureau om hen heen. Er liepen onderzoeken naar nog minstens vijf of zes andere moorden, waaraan door de betrokken rechercheurs hard werd gewerkt. Byrne en Jessica waren jaloers op hen. Er zijn dingen die u moet weten over die meisjes. Als Brian Parkhurst niet de dader was, bestond de mogelijkheid dat hij was vermoord door de man die ze zochten. Misschien omdat hij de show gestolen had. Misschien om een krankzinnige reden die verband hield met de stoornis van de dader. Misschien om de autoriteiten te bewijzen dat hij nog vrij rondliep.

Jessica noch Byrne had iets gezegd over de overeenkomst tussen de twee 'zelfmoorden', maar dat feit hing wel als een gifwolk boven het bureau. 'Oké,' verbrak Jessica de stilte. 'Als Parkhurst is vermoord door onze dader, hoe wist hij dan wie hij was?'

'Twee mogelijkheden,' zei Byrne. 'Ze kenden elkaar, of hij heeft zijn naam op de televisie gezien toen hij uit het Roundhouse kwam, twee dagen geleden.'

Hoera voor de media, dacht Jessica. Ze speelden nog even met de gedachte dat Brian Parkhurst ook een slachtoffer was van de Rozenkransmoordenaar. Maar zelfs dan hadden ze nog geen enkel idee hoe het verder zou gaan.

Het tijdschema, of het ontbreken daarvan, maakte de bewegingen van de moordenaar onvoorspelbaar.

'Op donderdag pikt onze dader Nicole Taylor op van de straat,' zei Jessica. 'Op vrijdag laat hij haar lichaam achter in Bartram Gardens, omstreeks dezelfde tijd dat hij Tessa Wells ontvoert, die hij vasthoudt tot maandag. Waarom dat tijdsverschil?' 'Goede vraag,' zei Byrne.

'Op dinsdagmiddag wordt Bethany Price meegenomen, en op dinsdagavond ziet onze enige getuige hoe ze bij het museum wordt neergelegd. Er is geen cyclus, geen symmetrie.'

'Je zou haast denken dat hij die dingen niet in het weekend wil doen.' 'Misschien is dat niet zo vergezocht als het lijkt,' zei Byrne. Hij stond op en liep naar het whiteboard, dat nu volhing met aantekeningen en foto's van de verschillende plekken waar de lichamen waren gevonden.

'Ik geloof niet dat onze man wordt gemotiveerd door de maan, de sterren, stemmen in zijn hoofd, honden die Sam heten of andere flauwekul,' zei Byrne. 'Deze dader heeft een plan. Als we dat plan begrijpen, hebben we hem te pakken, zou ik zeggen.'

Jessica keek naar haar stapel bibliotheekboeken. Daar ergens moest het antwoord te vinden zijn.

Eric Chavez kwam binnen en stak een hand op naar Jessica. 'Heb je even, Jess?'

'Natuurlijk.'

Hij had een dossier in zijn hand. 'Hier moet je even naar kijken.' 'Wat is het?'

'We hebben onderzoek gedaan naar de achtergrond van Bethany Price. Ze blijkt een strafblad te hebben.'

Chavez gaf haar het arrestatierapport. Bethany Price was ongeveer een jaar geleden aangehouden bij een drugsoperatie. Ze had bijna honderd benzedrinepillen in haar bezit — de verboden dieetpil voor te dikke tieners. Dat herinnerde Jessica zich tenminste uit haar eigen schooltijd, en blijkbaar was dat nog altijd zo.

Bethany had schuld bekend, een taakstraf gekregen van tweehonderd uur en een proeftijd van een jaar.

Dat was allemaal niet zo vreemd. De reden waarom Eric Chavez het aan Jessica meldde was de naam van de rechercheur die Bethany had aangehouden: Vincent Balzano.

Jessica dacht daarover na. Dat leek wel erg toevallig. Vincent kende Bethany Price.

Volgens het rapport was Vincent ook degene geweest die een taakstraf had geadviseerd in plaats van gevangenisstraf. 'Bedankt, Eric,' zei Jessica. 'Graag gedaan.'

'Het is een kleine wereld,' zei Byrne.

'Toch zou ik hem niet graag schilderen,' antwoordde Jessica afwezig, terwijl ze het rapport zorgvuldig doorlas.

Byrne keek op zijn horloge. 'Hoor eens, ik moet mijn dochter ophalen. Morgenochtend gaan we er met frisse moed tegenaan. Dan verscheuren we alles en beginnen we opnieuw.'

'Oké,' zei Jessica, maar ze zag de uitdrukking op Byrnes gezicht: de angst dat de ellende die zijn carrière had verziekt na de zelfmoord van Morris Blanchard opnieuw zou oplaaien.

Byrne legde een hand op Jessica's schouder, trok zijn jas aan en vertrok. Jessica bleef nog een hele tijd achter haar bureau uit het raam zitten staren.

Hoewel ze het niet graag toegaf, was ze het met Byrne eens. Brian Parkhurst was niet de Rozenkransmoordenaar.

Brian Parkhurst was een slachtoffer.

Ze belde Vincent op zijn mobieltje, maar kreeg de voicemail. Ze belde de centrale en kreeg te horen dat rechercheur Balzano op pad was. Ze liet geen boodschap achter.

51-Woensdag, 16.15 uur

Toen Byrne de naam van de jongen noemde kleurde Colleen vier tinten rood.

'Hij is mijn vriendje niet!' zei ze in gebarentaal. 'O, oké. Ik geloof je,' seinde Byrne terug. 'Echt niet!'

'Waarom bloos je dan?' vroeg Byrne, met een grote grijns op zijn gezicht. Ze reden door Germantown Avenue, op weg naar het paasfeest op de Delaware Valley-dovenschool.

'En ik blóós niet!' protesteerde Colleen, vuurrood.

'O, oké,' seinde Byrne, en hij ging er niet op door. 'Dan ligt er zeker een stopbord in mijn auto te knipperen.'

Colleen schudde haar hoofd en keek uit het raampje. Byrne zag hoe de blazer het zijdezachte blonde haar van zijn dochter deed wapperen. Sinds wanneer was het zo lang? vroeg hij zich af. En had ze altijd al van die rode lippen gehad?

Byrne trok de aandacht van zijn dochter door met zijn hand te zwaaien en seinde: 'Hé, ik dacht dat jullie een date hadden. Dan heb ik me vergist.'

'Het was geen date,' antwoordde Colleen. 'Daar ben ik te jong voor. Vraag maar aan mam.'

'Wat was het dan, als het geen date was?'

Ze rolde met haar ogen. 'We gingen gewoon met zijn tweeën naar het vuurwerk. Er stonden wel honderd miljoen ouders om ons heen.' 'Ik ben rechercheur, vergeet dat niet.' 'Dat weet ik, pap.'

'Ik heb verklikkers en tipgevers in de hele stad. Betaalde, vertrouwelijke informanten.'

'Dat weet ik, pap.'

'Ik hoorde dat jullie wel hand in hand liepen, en zo.'

Colleen antwoordde met een teken dat niet in de officiële gids voor gebarentaal voorkwam maar bij alle dove kinderen bekend was: twee handen in de vorm van vlijmscherpe tijgerklauwen. Byrne lachte. 'Goed, goed,' seinde hij. 'Je hoeft me niet te krabben.' Ze reden een tijdje zwijgend verder, genietend van eikaars gezelschap, ondanks het bekvechten. Het kwam niet vaak voor dat ze maar met hun tweeën waren. Zijn dochter veranderde zo snel. Ze was nu een tiener, en die gedachte boezemde Byrne meer angst in dan een gewapende gangster in een donker steegje. Byrnes mobieltje ging. Hij nam op. 'Byrne.' 'Kun je praten?' Het was Gauntlett Merriman.

'Hij zit op het oude schuiladres.'

Byrne dacht na. Het oude schuiladres was vijf minuten verderop.

'Wie is er bij hem?' vroeg hij.

'Hij is alleen. Op dit moment, tenminste.'

Byrne keek op zijn horloge en zag uit zijn ooghoek dat zijn dochter hem volgde. Hij draaide zijn hoofd naar het raampje. Ze kon beter liplezen dan wie ook op school, waarschijnlijk beter dan sommigen van haar dove leraren.

'Heb je hulp nodig?' vroeg Gauntlett.

'Nee.'

'Oké, dan.'

'Alles goed tussen ons?' vroeg Byrne.

'Kan niet beter, vriend.'

Byrne klapte zijn mobieltje dicht. Twee minuten later parkeerde hij langs de stoep voor een eettentje dat de Caravan Serai heette.

Hoewel het nog te vroeg was voor het avondeten zaten er al een paar stamgasten, verspreid over de twintig tafeltjes voor in de zaak. Ze dronken dikke zwarte koffie en aten Sami Hamiz' vermaarde pistachio baklava. Sami zelf stond achter de toonbank, bezig met lamsvlees te snijden voor een grote bestelling, zo te zien. Toen hij Byrne zag, droogde hij zijn handen en kwam naar voren met een grijns op zijn gezicht. 'Sabah al-hayri, rechercheur,' zei Sami. 'Blij u te zien.' 'Hoe is het, Sami?'

'Heel goed.' De twee mannen gaven elkaar een hand. 'Ken je mijn dochter nog? Colleen?' zei Byrne.

Sami stak een hand uit en raakte Colleens wang even aan. 'Natuurlijk.' Sami gebaarde 'goedemiddag' tegen Colleen, die keurig 'hallo' terugseinde. Byrne kende Sami Hamiz al sinds zijn tijd als straatagent. Sami's vrouw Nadine was ook doof, en ze spraken allebei vloeiend gebarentaal. 'Zou je een paar minuten een oogje op haar kunnen houden?' vroeg Byrne.

'Geen probleem,' zei Sami.

Colleens gezicht was duidelijk genoeg. 'Ik heb niemand nodig om een oogje op me te houden,' gebaarde ze. 'Ik ben zo terug,' zei Byrne tegen hen.

'Neem rustig de tijd,' zei Sami, terwijl hij met Colleen naar achteren liep. Byrne zag dat zijn dochter het laatste tafeltje bij de keuken kreeg. Bij de deur keek hij nog eens om. Colleen zwaaide met een slap handje terug en Byrnes hart maakte een sprongetje.

Toen Colleen nog klein was, stormde ze elke ochtend als een raket naar buiten om hem uit te zwaaien als hij naar zijn werk ging. Hij deed altijd een zwijgend gebedje dat hij haar stralende, prachtige gezichtje weer terug zou zien.

Nu hij naar buiten stapte, de straat op, merkte hij dat er in die tien jaar niets veranderd was.

Byrne stond aan de overkant van de straat, tegenover het oude schuiladres, dat op dit moment nauwelijks een schuilplaats meer mocht heten. Het was een laag pakhuis, weggemoffeld tussen twee hogere gebouwen in een vervallen gedeelte van Erie Avenue. Byrne wist dat de P-Town Posse de tweede verdieping ooit als toevluchtsoord had gebruikt.

Hij liep naar de achterkant van het gebouw en daalde het trapje af naar de kelderdeur. Die was open. Erachter lag een lange, smalle gang naar wat ooit de personeelsingang was geweest.

Langzaam en geruisloos liep Byrne de gang door. Voor zo'n zwaargebouwde man had hij zich altijd heel licht bewogen. Hij trok zijn wapen - de verchroomde Smith & Wesson die hij Diablo had afgenomen in de nacht dat ze elkaar waren tegengekomen. Bij de trap aan het eind van de gang bleef hij staan luisteren. Stilte.

Binnen een minuut stond hij op de overloop voor de bocht naar de tweede verdieping. Bovenaan was de deur van de schuilplaats. Vaag hoorde hij de klanken van een rockzender. Er moest iemand zijn. Maar wie? En met hoeveel?

Byrne haalde diep adem en liep de trap op.

Boven gekomen legde hij zijn hand tegen de deur en duwde hem voorzichtig open.

Diablo stond bij het raam dat uitkeek over het steegje tussen de gebouwen. Hij had niets in de gaten. Byrne kon maar de halve kamer zien, maar hij had niet het gevoel dat er nog iemand anders was. Wat hij wél zag deed hem huiveren. Op een kaarttafeltje nog geen halve meter van waar Diablo stond, naast Byrnes eigen dienstpistool, lag een automatische mini-uzi.

Byrne voelde het gewicht van de revolver in zijn hand, die opeens niet veel meer leek dan een klappertjespistool. Als hij Diablo ook maar één kans gaf, zou hij dit gebouw niet levend verlaten. De uzi vuurde zeshonderd schoten per minuut af, dus hoefde je geen scherpschutter te zijn om je doelwit te raken. Shit.

Na een paar seconden ging Diablo aan het tafeltje zitten, met zijn rug naar de deur. Byrne wist dat hij geen keus had. Hij moest Diablo onder schot houden, de wapens in beslag nemen en een hartig woordje met hem wisselen om voorgoed een eind te maken aan dit gelazer. Hij sloeg haastig een kruisje en stapte naar binnen.

Kevin Byrne had maar drie stappen de kamer in gedaan toen hij zijn fout besefte. Hij had het moeten zien. Daar, aan de andere kant van de ruimte, stond een oud dressoir met een gebarsten spiegel erboven. In die spiegel zag hij Diablos gezicht, wat betekende dat Diablo hem ook kon zien. De twee mannen verstijfden in die ene, allesbeslissende seconde waarin ze begrepen dat hun geplande strategie — Byrnes aanval en Diablos verdediging — niet meer werkte. Hun blikken kruisten elkaar, net als in die steeg. En deze keer wisten ze dat het heel anders af zou lopen, hoe dan ook.

Byrne had Diablo alleen duidelijk willen maken dat hij beter kon verdwijnen. Dat was nu geen optie meer.

Diablo sprong overeind, met de uzi in zijn hand. Zonder een woord draaide hij zich om en vuurde. De eerste twintig of dertig kogels sloegen in een oude bank, nog geen meter bij Byrnes rechterbeen vandaan. Byrne dook naar links en kwam tot zijn geluk achter een oude gietijzeren badkuip terecht. Nog een salvo van twee seconden uit de uzi hakte de bank bijna doormidden.

God, nee, dacht Byrne, met zijn ogen stijf dichtgeknepen, wachtend tot het hete metaal zich in zijn vlees zou boren. Niet hier. Niet zo. Hij dacht aan Colleen, die nu aan dat tafeltje zat en de deur in de gaten hield totdat hij terugkwam, zodat ze verder kon gaan met haar dag, haar leven. Terwijl hij hier op de grond lag in een smerig pakhuis en zo meteen zou sterven.

De laatste paar kogels raakten de gietijzeren badkuip, met een metaalachtig geluid dat door de ruimte galmde. Zweet prikte in zijn ogen. Toen was het stil.

'Ik wilde alleen maar praten, man,' zei Byrne. 'Dit is nergens voor nodig.'

Byrne schatte dat Diablo niet meer dan een meter of vijf bij hem vandaan stond, in het midden van de kamer, waarschijnlijk achter de zware steunbalk.

Toen, zonder enige waarschuwing, kwam het volgende salvo. Het lawaai was oorverdovend. Byrne schreeuwde, alsof hij geraakt was, en stampte met zijn voet op de houten vloer alsof hij viel. Toen kreunde hij. Weer was het stil. Byrne rook de geschroeide bekleding van de bank, een meter bij hem vandaan. En hij hoorde een geluid aan de andere kant van de kamer. Diablo kwam in beweging. Het toneelstukje had gewerkt. Diablo liep naar hem toe om hem het genadeschot te geven. Byrne sloot zijn ogen en probeerde zich de indeling van de kamer te herinneren. De enige route die Diablo kon volgen was recht door het midden. Hij had dus maar één kans, en die was nu. Byrne telde tot drie, sprong overeind, draaide zich om zijn as en vuurde drie keer, op hoofdhoogte.

Het eerste schot trof Diablo midden in zijn voorhoofd. De kogel boorde zich in zijn schedel, wierp hem naar achteren en explodeerde uit de achterkant in een rode fontein van bloed, bot- en hersenresten die zich door de halve kamer verspreidde. Het tweede en derde schot raakten hem in zijn onderkaak en keel. Diablos rechterarm schokte omhoog, terwijl hij in een reflex de uzi afvuurde. Een salvo van tien of twaalf kogels sloeg in de vloer, een paar centimeter links van Kevin Byrne. Diablo zakte in elkaar. Een paar verdwaalde kogels raakten nog het plafond.

Het was voorbij.

Byrne bleef even staan, met zijn wapen voor zich uit, als bevroren in de tijd. Hij had een man gedood. Heel langzaam ontspanden zijn spieren zich, terwijl hij zijn hoofd al schuin hield om te luisteren. Geen sirenes.

Nog niet. Hij zocht in zijn achterzak en trok er een stel latexhandschoenen uit. Uit zijn andere zak haalde hij een broodzakje met een oliedoek. Hij wreef de revolver schoon en legde het wapen op de grond, net op het moment dat hij in de verte de eerste sirene hoorde aanzwellen. Byrne vond een spuitbus met verf en spoot wat JBM-graffiti op de muur naast het raam.

Toen keek hij nog eens om zich heen. Hij moest hier weg. Technische sporen? De zaak zou geen hoge prioriteit hebben voor de politie, maar natuurlijk zouden ze wel een onderzoek instellen. Voor zover hij kon nagaan, was hij veilig. Hij griste zijn Glock van het tafeltje en rende naar de deur, ervoor zorgend dat hij niet in het bloed stapte. De sirenes naderden al toen hij de achtertrap afdaalde. Een paar seconden later zat hij in zijn auto en reed terug naar de Caravan Serai. Dat was het goede nieuws.

Het slechte nieuws was natuurlijk dat hij waarschijnlijk iets over het hoofd had gezien — iets belangrijks. En dat zou hem de kop kunnen kosten.

Het hoofdgebouw van de Delaware Valley-dovenschool was vroeg-Amerikaans van ontwerp en opgetrokken uit natuursteen. Het terrein werd altijd keurig onderhouden.

Toen ze kwamen aanrijden verbaasde Byrne zich opnieuw over de stilte. Er renden hier meer dan vijftig kinderen rond in de leeftijd tussen vijf en vijftien, met meer energie dan Byrne zich kon herinneren dat hij op die leeftijd ooit had gehad, maar toch was het doodstil. Hij had gebarentaal geleerd toen Colleen bijna zeven was, en hij beheerste die taal uitstekend. Dikwijls, als hij haar 's nachts naar bed bracht, had ze gehuild om haar situatie, omdat ze net zo wilde zijn als gewone kinderen. Op die momenten had Byrne haar in zijn armen genomen, niet wetend wat hij moest zeggen. En zelfs dis hij dat had geweten had hij de taal van zijn dochter niet kunnen spreken. Maar toen Colleen elf was gebeurde er iets merkwaardigs. Ze verlangde er niet langer naar om te kunnen horen. Zomaar. Opeens accepteerde ze haar handicap volledig en kreeg ze zelfs een wat arrogante houding over haar doofheid, die ze als een voordeel beschouwde - een geheim genootschap van heel bijzondere mensen.

Het had meer aanpassing gevraagd van Byrne dan van Colleen, maar vandaag, toen ze hem op zijn wang kuste en wegrende naar haar vriendjes en vriendinnetjes, zwol zijn hart van liefde en trots.

Ze zou het wel redden, dacht hij, zelfs als er met hem iets verschrikkelijks zou gebeuren.

Ze zou opgroeien tot een mooie, aardige, fatsoenlijke en verantwoordelijke jonge vrouw, ondanks het feit dat haar vader haar ooit, op een woensdag voor Pasen, had achtergelaten in een geurig Libanees restaurant in North Philadelphia, terwijl hij vertrok om een moord te plegen.

52-Woensdag, 16.15 uur

Ze is de zomer, deze. Ze is het water.

Haar lange, witblonde haar is in een paardenstaart gebonden met een amberkleurig kattenoog. Het valt als een glinsterende waterval tot halverwege haar rug. Ze draagt een verschoten denimrok en een rode wollen trui, met haar leren jack over haar arm. Ze komt net uit de Barnes & Noble op Rittenhouse Square, waar ze een parttimebaantje heeft. Ze is nog mager, maar ik geloof toch dat ze wat is aangekomen sinds de laatste keer dat ik haar zag. Gelukkig maar.

Het is druk op straat, dus draag ik een petje en een zonnebril. Ik stap meteen op haar toe.

'Ken je me nog?' vraag ik, terwijl ik heel even mijn zonnebril omhoogdoe. Ze aarzelt een moment. Ik ben ouder, dus behoor ik tot de wereld van volwassenen die het gezag kunnen vertegenwoordigen — en dat ook vaak doen. Het einde van de fuif, en zo. Maar na een paar seconden weet ze het weer. 'Natuurlijk!' zegt ze, en haar gezicht klaart op. 'Kristi heet je toch?'

Ze bloost. 'Ja. Dat heb je goed onthouden.' 'Hoe gaat het met je?'

Ze kleurt nog dieper en verandert van een bedeesde maar zelfverzekerde jonge vrouw in een verlegen meisje. Ik lees de schaamte in haar ogen. 'Eh... nou, veel beter,' zegt ze. 'Dat was...'

'Hé.' Ik hef een hand op om haar te onderbreken. 'Je hoeft je nergens voor te schamen. Absoluut niet. Ik kan je wel andere verhalen vertellen, geloof me.' 'Echt?'

'Zeker weten,' zeg ik.

We lopen door Walnut Street. Haar houding verandert een beetje. Ze voelt zich wat zekerder.

'Wat lees je?' vraag ik, wijzend op de tas die ze draagt. Ze bloost weer. 'Dat vind je vast raar.'

Ik blijf staan. Zij ook. 'Wat zei ik nou net?'

Kristi lacht. Op deze leeftijd is het altijd Kerstmis, altijd Halloween, altijd Onafhankelijkheidsdag. Elke dag is de dag. 'Oké, oké, 'geeft ze toe. Ze steekt een hand in de tas en haalt er een paar tijdschriften uit. Tiger Beat. 'Ik krijg korting' zegt ze.

Op de voorkant van een van de blaadjes zie ik een foto van Justin Timberlake. Ik pak het tijdschrift van haar aan en bestudeer de cover. 'Ik vind hem solo niet zo goed als toen hij nog bij *NSYNC zat,' zeg ik. 'Wat vind jij?'

Kristi kijkt me met halfopen mond aan. 'Dus je weet echt wie hij is?' 'Hé,' zeg ik quasi beledigd. 'Zó oud ben ik nou ook weer niet.' Ik geef haar het blad terug en besef dat mijn vingerafdrukken nu op het glanzende papier staan. Dat moet ik niet vergeten. Kristi schudt haar hoofd, nog steeds met een glimlach. We lopen verder door Walnut.

'Alles klaar voor Pasen?' vraag ik — een nogal primitieve manier om van onderwerp te veranderen.

'Ja, hoor,' zegt ze. 'Ik ben dol op Pasen.'

'Ik ook,'zeg ik.

'Ik bedoel, het is wel heel vroeg in het jaar, maar Pasen betekent toch dat de zomer eraan komt. Sommige mensen vinden dat pas bij Memorial Day, maar ik niet.'

Ik laat haar een paar passen vooruitlopen, zodat andere mensen kunnen passeren. Zo heimelijk mogelijk, vanachter mijn zonnebril, kijk ik hoe ze loopt. Over een paar jaar zou ze een jong veulen zijn, zoals sommige mensen dat noemen: een schoonheid met lange benen.

Als ik toesla, zal ik snel moeten zijn. Kracht is belangrijk. Ik heb de naald al in mijn zak, met het rubberdopje op zijn plaats.

Ik kijk om me heen. Het is nog steeds druk, maar iedereen lijkt verdiept in zijn eigen dromen. We zouden net zo goed alleen kunnen zijn. Het blijft me verbazen hoe je in een stad als Philadelphia praktisch onopgemerkt over straat kunt gaan.

'Waar ga je naartoe?' vraag ik.

'Naar de bushalte,' zegt ze. 'Naar huis.'

Ik doe alsof ik diep nadenk. Je woont toch in Chestnut Hill?'

Ze glimlacht en rolt met haar ogen. 'Bijna. In Nicetown.'

'Ja, dat bedoel ik.'

Ik lach.

Zij ook.

Ik heb haar.

'Wil je wat eten?' vraag ik.

Ik kijk haar scherp aan terwijl ik het vraag. Kristi heeft haar gevecht geleverd met anorexia, en ik weet dat zulke vragen haar hele leven een uitdaging zullen blijven. Een paar seconden verstrijken. Ik ben al bang dat ze me ontglipt.

Maar dat is niet zo. 'Jawel hoor,' zegt ze.

'Geweldig, 'zeg ik. 'Zullen we ergens een salade nemen? Dan breng ik je wel thuis. Dat is leuk. Dan kunnen we bijkletsen.'

Een korte aarzeling, een zenuwachtig moment, dat als een donkere sluier over haar knappe gezichtje valt. Ze kijkt om zich heen. De sluier verdwijnt. Ze trekt haar leren jack aan, zwaait even met haar paardenstaart en zegt: 'Oké.'

53-Woensdag, 16.20 uur

Eddie Kasalonis was in 2002 met pensioen gegaan. Hij was inmiddels begin zestig en had bijna veertig jaar bij de politie gewerkt, grotendeels in de binnenstad. Hij had alles meegemaakt, vanuit alle standpunten en in alle soorten licht. Na twintig jaar straatdienst was hij rechercheur geworden in South.

Jessica had hem gevonden via Personeelszaken. Ze kon Kevin niet bereiken, dus besloot ze in haar eentje naar Eddie te gaan. Ze trof hem waar hij altijd was op deze tijd van de dag: in een klein Italiaans eettentje in 10th Street.

Jessica bestelde koffie, Eddie een dubbele espresso met citroenschil. 'Ik heb heel wat gezien in de loop der jaren,' zei Eddie, als inleiding tot een nostalgisch verhaal. Hij was een grote man met vochtige grijze ogen, een marinetatoeage op zijn rechteronderarm en schouders die al een beetje krom stonden van ouderdom. De tijd had zijn verhalen er niet sneller op gemaakt. Jessica wilde hem het liefst ondervragen over het bloed op de deur van St. Katherine, maar uit respect hoorde ze hem aan. Ten slotte dronk hij zijn espresso op, bestelde er nog een en vroeg: 'Goed. Wat kan ik voor u doen, rechercheur?'

Jessica pakte haar opschrijfboekje. 'Ik heb begrepen dat u een paar jaar geleden een incident bij St. Katherine hebt onderzocht.'

Eddie Kasalonis knikte. 'U bedoelt het bloed op de deur van die kerk?'

'Ja.'

'Ik weet niet wat ik u daarover kan vertellen. Het onderzoek stelde eigenlijk niet veel voor.'

'Mag ik vragen hoe u erbij betrokken raakte? Ik bedoel, het lag een heel eind buiten uw rayon.'

Jessica had navraag gedaan. Eddie Kasalonis kwam van 3rd en Walton, in South Philly.

'Een priester van St. Casimir was hiernaartoe overgeplaatst. Een aardige jongen - een Litouwer, net als ik. Hij belde me om te vragen of ik ernaar wilde kijken.' 'En wat trof u aan?'

'Niet veel, rechercheur. Iemand had de latei boven de hoofdingang met bloed beschilderd terwijl de gelovigen de nachtmis vierden. Toen ze naar buiten kwamen druppelde er bloed op een oudere vrouw. Ze raakte helemaal buiten zinnen en riep dat het een wonder was. Er moest een ambulance aan te pas komen.' 'Wat voor bloed was het?'

'In elk geval geen mensenbloed, dat weet ik wel. Afkomstig van een of ander dier. Maar verder zijn we er niet op doorgegaan.' 'Is het later nog eens gebeurd?'

Eddie Kasalonis schudde zijn hoofd. 'Nee, voor zover ik weet niet. Ze hebben de deur schoongemaakt en een tijdje de wacht gehouden, maar daar bleef het bij. En zelf had ik het al druk genoeg in die tijd.' De ober bracht Eddies koffie en vroeg of Jessica nog iets wilde. Ze bedankte. 'Is het ook bij andere kerken gebeurd?' vroeg Jessica. 'Geen idee,' zei Eddie. 'Zoals gezegd: ik heb het alleen onderzocht om die pastoor van dienst te zijn. Ontheiliging van kerkgebouwen was niet echt mijn terrein.' 'Waren er verdachten?'

'Nee. Dat deel van Northeast is geen gebied met veel bendes. Ik heb een paar lastpakken in hun kraag gegrepen en onder druk gezet, maar niemand wist iets.'

Jessica borg haar opschrijfboekje weg en dronk haar koffie op, een beetje teleurgesteld dat het niets had opgeleverd. Maar dat had ze ook niet echt verwacht.

'Nu heb ik nog een vraag,' zei Eddie. 'Ga uw gang,' antwoordde Jessica.

'Waarom bent u geïnteresseerd in een geval van vandalisme, drie jaar geleden in Torresdale?'

Jessica vertelde het hem. Waarom zou ze niet? Zoals iedereen in Philly leefde Eddie Kasalonis mee met de Rozenkransmoorden. Hij vroeg haar niet om details.

Jessica keek op haar horloge. 'Bedankt voor uw tijd,' zei ze toen ze opstond en in haar zak tastte om te betalen voor haar koffie. Eddie Kasalonis hief een hand op. Laat maar.

'Blij dat ik kon helpen,' zei hij. Hij roerde in zijn koffie met een spijtige uitdrukking op zijn gezicht. Nog een verhaal. Jessica wachtte. 'Weet je, soms zie je op de renbaan van die oude jockeys over de reling hangen bij de training. Of je loopt langs een bouwplaats en je ziet oude timmerlui op een bankje zitten om te kijken hoe die nieuwe gebouwen uit de grond worden gestampt. En je weet dat die mannen graag zelf weer aan de bak zouden komen.'

Jessica wist waar dit naartoe ging. En ze wist ook alles van timmerlui. Vincents vader was een paar jaar geleden met pensioen gegaan. Tegenwoordig zat hij voor de televisie, met een biertje in zijn hand, om kritiek te leveren op amateuristische klusprogramma's op HGTV.

'Ja,' zei Jessica. 'Ik weet precies wat u bedoelt.'

Eddie Kasalonis deed suiker in zijn koffie en liet zich nog verder onder-uitzakken op zijn stoel. 'Nou, ik niet. Ik ben blij dat ik niet meer hoef. Toen ik voor het eerst hoorde over die zaak waar u aan werkt, rechercheur, besefte ik dat de wereld me had ingehaald. Die vent die u zoekt? Ik zou bij god niet weten wat hem bezielt.' Eddie keek op en fixeerde haar met zijn droevige, vochtige ogen. 'En ik dank de hemel dat ik er niets meer mee te maken heb.'

Jessica zou ook liever wat anders doen. Maar daar was het nu te laat voor. Ze pakte haar sleuteltjes en aarzelde. 'Kunt u me verder niets vertellen over dat bloed op de kerkdeur?'

Eddie scheen te overwegen of hij het haar moest zeggen of niet. 'Goed. Toen ik naar die bloedvlek keek, de ochtend nadat het was gebeurd, meende ik iets te zien. Iedereen zei dat ik het me verbeeldde, zoals mensen het gezicht van de Maagd Maria denken te zien in een olievlek op hun oprit, maar ik wist zeker dat ik me niet vergiste.' 'Wat was het dan?'

Eddie Kasalonis aarzelde weer. 'Het leek op een roos,' zei hij ten slotte. 'Een omgekeerde roos.'

Jessica had nog vier dingen te doen voordat ze naar huis reed. Ze moest naar de bank, de stomerij, iets te eten halen en een pakje versturen naar haar tante Lorrie in Pompano Beach. De bank, de kruidenier en de post lagen allemaal binnen een paar straten van 2nd en South. Toen ze de Jeep parkeerde dacht ze na over wat Eddie Kasalonis haar had verteld.

Het leek op een roos. Een omgekeerde roos.

Uit wat ze had gelezen wist ze inmiddels dat het begrip rozenkrans was gebaseerd op Maria en de rozentuin. In de dertiende-eeuwse kunst werd Maria afgebeeld met een roos in haar hand, geen scepter. Had dat iets te maken met haar zaak, of werd ze nu wanhopig? Wanhopig.

Absoluut.

Toch zou ze het tegen Byrne zeggen om te horen wat hij ervan vond. Ze haalde het pakje voor de post uit de achterbak van haar Jeep, sloot de auto af en liep de straat door. Toen ze langs Cosi kwam, de saladebar op de hoek van 2nd en Lombard, keek ze door het raam en zag iemand die ze herkende, hoewel ze hem liever niet zou hebben gezien. Want het was Vincent, en hij zat aan een tafeltje met een vrouw. Een jonge vrouw. Een meisje, eigenlijk.

Jessica zag haar alleen van achteren, maar dat was genoeg. Ze had lang, blond haar, in een paardenstaart. En ze droeg een leren motorjack. Jessica wist dat je politiegroupies had in alle soorten, maten en kleuren. En leeftijden, blijkbaar.

Heel even had Jessica het vreemde gevoel dat je weieens krijgt als je in een andere stad bent en iemand ziet die je meent te herkennen. Eerst die vertrouwde reactie, meteen gevolgd door het besef dat je je moet vergissen - wat zich in dit geval vertaalde als: wat doet mijn man in een restaurant met een meid die niet ouder kan zijn dan achttien, verdomme? Zonder erbij na te denken wist ze het antwoord al. Klootzak, dreunde het door haar hoofd.

Vincent zag Jessica nu ook, en zijn gezicht sprak boekdelen: schuldgevoel, schaamte en een onnozel, verontschuldigend lachje. Jessica haalde diep adem, staarde naar de grond en liep door. Ze wilde niet zo'n stom wijf zijn dat in het openbaar een scène trapte met haar man. Geen denken aan.

Binnen een paar seconden stormde Vincent al naar buiten. 'Jess!' zei hij. 'Wacht nou.'

Jessica bleef staan en probeerde haar woede in te tomen. Maar haar woede wilde niet luisteren. Het was een razende, op hol geslagen kudde van emoties.

'Zeg nou wat,' zei hij.

'Val dood.'

'Het is niet wat je denkt, Jess.'

Ze legde haar pakje op een bank en draaide zich naar hem toe. 'Goh! Hoe wist ik nou dat je dat ging zeggen?' Ze nam haar man van hoofd tot voeten op. Het verbaasde haar altijd weer hoe anders hij kon lijken, afhankelijk van haar eigen stemming op een bepaald moment. Als ze gelukkig waren vond ze zijn stoere uitstraling - de macho die niet helemaal deugde — behoorlijk sexy. Als ze kwaad was, leek hij een goedko-pe gangster, een mislukte maffioso die ze het liefst in de handboeien zou slaan.

En God zij hun genadig, maar ze was nog nooit zo kwaad op hem geweest als nu.

'Ik kan het uitleggen,' zei hij.

'Uitleggen? Net als bij Michelle Brown? Sorry, maar hoe zat dat ook alweer? Gewoon wat gynaecologie in mijn eigen bed?' 

'Luister nou.'

Vincent greep Jessica bij haar arm en voor het eerst sinds ze elkaar kenden, voor het eerst in hun grillige, hartstochtelijke liefdesrelatie, leek het of ze vreemden voor elkaar waren, die ruzie stonden te maken op een straathoek - zo'n stel waarvan je je heilig voorneemt, als je pas verliefd bent, dat je het nooit zult worden. 'Niet doen,' waarschuwde ze hem. Vincent greep haar nog steviger vast. 'Jess.'

'Laat... me... los... verdomme.' Het verwonderde Jessica niet eens dat ze haar beide handen tot vuisten had gebald. Dat beangstigde haar een beetje, maar niet voldoende om ze weer te ontspannen. Zou ze hem echt kunnen slaan? Ze wist het eerlijk niet.

Vincent deed een stap terug en hief bezwerend zijn handen. De uitdrukking op zijn gezicht op dat moment vertelde Jessica dat ze zojuist een drempel waren overgestoken en in een schimmig gebied waren beland waaruit ze misschien nooit meer terug zouden komen. Maar dat kon haar op dat ogenblik niets schelen. Het enige wat Jessica zag was die blonde paardenstaart en die onnozele glimlach van Vincent toen ze hem betrapte.

Jessica griste haar pakje van de bank, draaide zich op haar hakken om en liep terug naar haar auto. De post, de bank, het eten... lazer toch op! Ze wilde hier weg. En snel.

Ze sprong in de Jeep, startte en ramde haar voet tegen het pedaal. Ze hoopte bijna dat er een of ander jong agentje in de buurt was om haar aan te houden en een preek te geven.

Jammer. Er was nooit politie als je ze nodig had.

Behalve die lui met wie ze was getrouwd.

Voordat ze South Street in draaide keek ze nog even in haar spiegeltje en zag Vincent op de hoek staan, met zijn handen in zijn zakken - een eenzaam, snel vervagend silhouet tegen het rode baksteen van Society Hill.

En samen met hem verdween ook haar huwelijk uit het zicht.

54-Woensdag, 19.15 uur

De nacht achter de strook tape was een Dali-landschap van zwartfluwelen duinen die naar een verre horizon glooiden. Zo nu en dan kropen er vingers van licht langs de onderste rand van zijn blikveld, die hem treiterden met een illusie van veiligheid.

Zijn hoofd deed pijn. Zijn armen en benen voelden dood en nutteloos. Maar dat was nog niet het ergste. De tape over zijn ogen was irritant, maar de tape over zijn mond maakte hem gek. Voor iemand als Simon Close was de vernedering om op een stoel te worden vastgebonden, met tape over zijn gezicht en een prop in zijn mond die naar een vieze vaatdoek smaakte, nog minder erg dan de frustratie om niet te kunnen praten. Zonder woorden had hij de strijd al bij voorbaat verloren. Zo was het altijd geweest. Als kleine jongen, in het katholieke tehuis in Berwick, had hij zich bijna overal uit kunnen kletsen, hoe penibel of angstig de situatie ook was. Maar nu dus niet.

Hij kon nauwelijks een geluid uitbrengen.

De tape zat strak om zijn hoofd gewikkeld, vlak boven zijn oren, zodat hij nog wel kon horen.

Hoe kom ik hieruit? Diep ademhalen, Simon. Heel diep. Gek genoeg dacht hij aan de boeken en cd's die hij in de loop der jaren had verzameld over yoga en meditatie en het principe van buikademhaling, de yogatechnieken voor de bestrijding van stress en spanningen. Hij had er nooit een gelezen of langer dan een paar minuten naar zo'n cd geluisterd. Wat hij zocht was een snelle oplossing voor de paniekaanvallen die hij weieens had. Xanax maakte hem veel te traag om helder te kunnen denken. Maar natuurlijk bood yoga geen snelle oplossingen. Nu had hij spijt dat hij niet had volgehouden. Red me, Deepak Chopra, dacht hij. Help me, dokter Weil.

Toen hoorde hij achter zich de deur van zijn flat opengaan. De man was terug. Het geluid vervulde hem met een misselijkmakende mengeling van hoop en vrees. Hij hoorde de voetstappen van achteren op zich af komen, voelde het gewicht op de vloerplanken. En hij rook iets zoets. Een bloemenlucht je, vaag maar duidelijk aanwezig. Het parfum van een jong meisje.

Opeens werd de tape voor zijn ogen weggerukt. De brandende pijn was zo hevig dat hij één moment dacht dat zijn oogleden werden meegescheurd.

Toen zijn ogen weer aan het licht gewend waren zag hij op het salontafeltje voor zich zijn eigen Apple PowerBook, met op het scherm een actuele pagina van de website van The Report: Monster loert op Philly-meiden!

Zinnen en delen van zinnen waren met rood geaccentueerd.

... gevaarlijke psychopaat...

... gestoorde slachter van onschuldige meisjes...

Achter de laptop, op een statief, stond Simons digitale camera, met de lens op hem gericht.

Simon hoorde een klik achter zich. Zijn kwelgeest had de muis van de Apple in zijn hand en klikte door de documenten. Even later verscheen een ander artikel, van drie jaar geleden, een stuk dat hij had geschreven over bloed op de deur van een kerk in Northeast. Weer was er een gedeelte geaccentueerd: ... de schildertjes lagen bij nachte... Simon hoorde het geluid van een tas die werd opengeritst. Even later voelde hij een klein prikje in de zijkant van zijn hals. Een naald. Simon vocht tegen zijn boeien, maar het had geen zin. Zelfs als hij los had kunnen komen deed de drug uit de naald nu al zijn werk. Een warm gevoel verspreidde zich door zijn spieren, een aangename slapte die hij in een andere situatie misschien wel prettig zou hebben gevonden. Zijn gedachten raakten verbrokkeld, begonnen te zweven. Hij sloot zijn ogen. De laatste tien jaar van zijn leven trokken aan hem voorbij. De tijd maakte vreemde sprongen, golfde op en neer, kwam weer tot rust. Toen hij zijn ogen opende, zag hij op het salontafeltje een wreed buffet dat hem de adem benam. Heel even probeerde hij een ander, minder gruwelijk scenario te bedenken. Dat was er niet. Hij verloor de controle over zijn darmen terwijl de journalist in hem toch nog het laatste beeld vastlegde: een accuboormachine, een grote naald en een dikke zwarte draad. En hij wist het.

Een volgende injectie bracht hem naar de rand van de afgrond. Deze keer ging hij gewillig mee.

Een paar minuten later, toen hij het geluid van de boor hoorde, begon Simon Close te gillen, maar het geluid leek ergens anders vandaan te komen. Het was niet meer dan een vage, ijle kreet, die weergalmde tegen de vochtige stenen muren van een katholiek tehuis in het tijdloze noorden van Engeland, een klaaglijke zucht over de oude heidevlakten.

55-Woensdag, 19.35 uur

Jessica en Sophie zaten aan tafel te schransen van al het lekkers dat ze van Jessica's vader hadden meegekregen: panettone, sfogliatelle, tiramisu. Het was niet echt een uitgebalanceerde maaltijd, maar Jessica was niet naar de supermarkt geweest en ze had ook niets in de koelkast. Natuurlijk was het niet verstandig om Sophie zoveel zoetigheid te laten eten zo laat op de avond, maar Sophie was nu eenmaal een zoetekauw, net als haar moeder, en... nou ja, het viel niet mee om nee te zeggen. Jessica had zich er allang bij neergelegd dat ze flink zou moeten sparen voor de tandartsrekeningen.

Bovendien was tiramisu de enige medicijn nadat ze Vincent die middag had zien zwijmelen met Britney of Courtney of Ashley of hoe ze ook mocht heten. Ze probeerde het beeld van haar man met die blonde tiener uit haar gedachten te verdrijven.

Helaas werd het onmiddellijk vervangen door de herinnering aan het lichaam van Brian Parkhurst, bungelend in die warme kamer, omgeven door de ranzige stank van de dood.

Hoe langer ze erover nadacht, des te meer ze ging twijfelen aan Park-hursts schuld. Had hij een relatie gehad met Tessa Wells? Misschien. Was hij verantwoordelijk voor de moord op drie jonge vrouwen? Jessica dacht van niet. Het was al bijna onmogelijk om één ontvoering en moord te plegen zonder een spoor van bewijs achter te laten. Laat staan drie. Het klopte gewoon niet.

Maar hoe zat het dan met die drie letters op Nicole Taylors hand: P-AR?

Vluchtig besefte Jessica dat ze heel wat meer hooi op haar vork had genomen dan ze aankon.

Ze ruimde de tafel af, zette Sophie voor de televisie en stak een dvd van Finding Nemo in de speler.

Ze schonk zichzelf een glas chianti in, maakte ruimte op tafel en spreidde al haar aantekeningen over de zaak voor zich uit. In gedachten nam ze het tijdsverloop nog eens door. Er moest een verband zijn tussen die meisjes, behalve het feit dat ze alle drie op een katholieke school hadden gezeten.

Nicole Taylor, van de straat opgepikt en achtergelaten in een veld met bloemen.

Tessa Wells, van de straat opgepikt en achtergelaten in een leegstaand krot.

Bethany Price, van de straat opgepikt en achtergelaten bij het Rodin Museum.

Ook die verschillende plekken leken zowel willekeurig als met uiterste zorg gekozen - zuiver toeval, maar ook in scène gezet. Nee, dacht Jessica. Dr. Summers had gelijk. Deze dader ging allesbehalve willekeurig te werk. De plaatsen waar de meisjes waren gevonden hadden net zoveel betekenis als de manier waarop ze waren vermoord. Ze keek nog eens naar de foto's van de plekken en probeerde zich de laatste vrije momenten van de meisjes voor te stellen, die gruwelijke seconden te onttrekken aan het zwart-wit en te vertalen naar de verzadigde kleuren van een nachtmerrie.

Jessica pakte de schoolfoto van Tessa Wells. Zij raakte haar het meest, misschien omdat ze het eerste slachtoffer was dat Jessica had gezien. Of misschien omdat ze wist dat Tessa net zo'n verlegen meisje was geweest als Jessica zelf ooit was, de pop die ernaar verlangde om vlinder te worden.

Ze liep naar de huiskamer en drukte een kus op Sophies glanzende, naar aardbeien geurende haar. Sophie giechelde. Jessica keek een paar minuten met haar mee naar de kleurige avonturen van Dory, Marlin en Gill. Toen viel haar blik op de envelop op het bijzettafeltje. Ze was hem helemaal vergeten.

Het Rosarium Virginis Mariae.

Jessica ging aan de eettafel zitten en las vluchtig de lange brief door, blijkbaar een schrijven van paus Johannes Paulus II, dat de relevantie van de heilige rozenkrans bevestigde. Ze las de koppen, maar haar aandacht werd getrokken door een paragraaf met de titel 'Geheimen van Christus, geheimen van Zijn Moeder'.

Onder het lezen begon er een klein vlammetje van begrip bij haar te branden, het besef dat ze een grens was overgestoken die ze niet eerder was tegengekomen, een barricade had genomen die ze nooit eerder had bestormd.

Ze las dat er vijf 'Droevige Geheimen' van de rozenkrans bestonden.

Dat wist ze natuurlijk wel uit haar katholieke opvoeding, maar ze had er al jaren niet meer aan gedacht:

De beproeving in de tuin.

De geseling bij de zuil.

De doornenkroon.

Het dragen van het kruis.

De kruisiging.

Die ontdekking was als een kristallen kogel die haar recht in het hoofd trof. Nicole Taylor was in een tuin gevonden. Tessa Wells was aan een pilaar geketend. Bethany Price had een doornenkroon gedragen. Dat was het thema van de moordenaar. Hij wil vijf meisjes doden.

Een paar verlammende seconden was ze niet in staat zich te verroeren. Ze haalde diep adem en probeerde rustig te blijven. Als ze gelijk had, zou deze informatie het onderzoek op zijn kop zetten, maar ze wilde haar theorie niet aan de taskforce voorleggen voordat ze zeker was van haar zaak.

Het was één ding om het plan van de moordenaar te kennen, maar minstens zo belangrijk was de vraag waaróm. Dat inzicht zou hun misschien kunnen vertellen waar de dader de volgende keer zou toeslaan. Ze pakte een blocnote en tekende een schema.

Het scherpe schapenbotje dat ze op Nicole Taylor hadden gevonden had de politie de plek moeten wijzen waar Tessa Wells was achtergelaten. Maar hoe?

Ze bladerde de registers door van een paar boeken die ze uit de Free Library had meegenomen. Ze vond een verhandeling over Romeinse gebruiken en las dat de geseling in Christus' tijd werd uitgevoerd met een korte zweep, de flagrum, waaraan dikwijls leren riemen van verschillende lengte werden bevestigd. In het uiteinde van die riemen werd een knoop gelegd, waarin scherpe schapenbotjes werden gestoken. Het schapenbotje verwees dus naar de geseling bij de pilaar. Jessica maakte aantekeningen, zo snel als ze kon. De reproductie van Blakes schilderij Dante en Vergilius voor de poorten van de hel, het prentje dat Tessa Wells in haar hand had gehouden, was duidelijk genoeg: Bethany Price was gevonden bij de poort van het Rodin Museum.

Het onderzoek van Bethany Price had inmiddels uitgewezen dat er met zwarte viltstift twee cijfers in de binnenkant van haar handen waren geschreven, links het cijfer 7, rechts het cijfer 16.

Een adres? Een kenteken? Een deel van een postcode? Niemand van de taskforce had nog enig idee wat die getallen betekenden. Als ze dat raadsel kon oplossen, wist Jessica, was er een kans dat ze konden voorspellen waar de moordenaar zijn volgende slachtoffer zou achterlaten. En dus zouden ze hem kunnen opwachten. Ze staarde naar de grote stapel boeken op de eettafel. Ze was ervan overtuigd dat het antwoord daarin te vinden moest zijn. Jessica liep naar de keuken, gooide haar glas rode wijn leeg en zette een pot koffie.

Het zou een lange nacht worden.

56-Woensdag, 23.15 uur

De grafsteen is koud. De naam en de datum zijn onleesbaar geworden door de tijd en het stof in de wind. Ik maak hem schoon en strijk met mijn wijsvinger over de gebeitelde getallen. De datum brengt me terug naar een tijd in mijn leven toen alles nog mogelijk was en de toekomst vele beloften inhield.

Ik denk aan wie ze had kunnen worden, wat ze met haar leven had kunnen doen, wat ze zou zijn geweest. Arts? Politicus? Musicus? Lerares?

Ik kijk naar die jonge vrouwen en ik weet dat de wereld hun toebehoort. Ik weet wat ik heb verloren.

Van alle heilige dagen op de katholieke kalender is Goede Vrijdag misschien wel de heiligste. Ik heb mensen horen vragen: als Christus toen werd gekruisigd, waarom noemen ze die dag dan goed? Niet alle culturen speken over Goede Vrijdag. Bij de Duitsers is het Charfreitag of' Trieste Vrijdag'. In het Latijn heet het Parasceve, wat zoveel betekent als 'voorbereiding'. Kristi bereidt zich nu voor. Kristi bidt.

Toen ik haar verliet, veilig en geborgen in de kapel, was ze aan haar tiende rozenkrans begonnen. Ze is heel gewetensvol, en uit de ernstige wijze waarop ze de tientjes bidt blijkt wel dat ze niet alleen mij — die slechts macht heeft over haar sterfelijke leven — wil behagen — maar ook de Heer. De kille regen stroomt over het zwarte graniet, vermengt zich met mijn tranen en vult mijn hart met storm. Ik pak de spa en begin in de zachte aarde te spitten.

De Romeinen hechtten betekenis aan het uur dat het einde van de werkdag aangaf, het negende uur, de tijd waarop het vasten begon. Ze noemde het de none.

Voor mij en voor mijn meisjes komt dat uur eindelijk nabij.

57-Donderdag, 08.05 uur

De stoet van politiewagens, officieel of anoniem, die hun weg zochten door de regenachtige, glinsterende straat in West Philadelphia waar de weduwe van Jimmy Purify woonde leek eindeloos.

Een paar minuten over zes had Byrne het telefoontje gekregen van Ike Buchanan. Jimmy Purify was dood. Die nacht om drie uur had hij definitief zijn penning ingeleverd.

Op weg naar het huis werd Byrne omhelsd door zijn collega's. Het publiek denkt vaak dat politiemensen er moeite mee hebben om hun emoties te tonen. Er wordt zelfs beweerd dat gebrek aan gevoel een vereiste is voor de baan. Maar iedere politieman of -vrouw weet beter. En op een moment als dit lagen de emoties dicht aan de oppervlakte. Toen Byrne de huiskamer binnenkwam keek hij naar de vrouw die daar wachtte, bevroren in tijd en plaats, in haar eigen huis. Darlene Purify stond bij het raam, met een blik van duizend meter, die ver voorbij de horizon reikte. Op de achtergrond babbelde de tv, een of andere talkshow. Byrne wilde hem afeetten, maar besefte dat de stilte nog erger zou zijn. De tv was tenminste een signaal dat het leven verderging — ergens, waar dan ook.

'Waar wil je me hebben, Darlene? Zeg het maar. Ik ga erheen.' Darlene Purify was begin veertig, een voormalige R&B-zangeres uit de jaren tachtig, toen ze een paar platen had gemaakt met de meidengroep La Rouge. Haar haar was nu platinagrijs, haar slanke figuur was met de tijd meegegroeid. 'Het is al zo lang geleden dat ik nog van hem hield, Kevin. Ik kan het me niet eens meer herinneren. Het is gewoon... het idee dat hij er niet meer is. Jimmy. Verdwenen. Shit.' Byrne liep de kamer door en omhelsde haar. Hij streelde haar haar en zocht naar woorden. Hij vond er een paar. 'Hij was de beste politieman die ik ooit heb gekend. De beste.'

Darlene bette haar ogen. Verdriet was een harteloze beeldhouwer, dacht Byrne. Op dat moment leek Darlene minstens tien jaar ouder dan hij.

Hij dacht aan de eerste keer dat ze elkaar hadden ontmoet, in die gelukkige tijd. Jimmy had haar meegenomen naar een bal van de Police Athletic League. Byrne zag hoe ze danste met Jimmy en vroeg zich af hoe een man als hij ooit een vrouw als zij had versierd. 'Hij hield er zo van, weet je,' zei Darlene. 'Het werk?'

'Ja. Het werk,' zei Darlene. 'Meer dan hij ooit van mij gehouden heeft. Of zelfs van de kinderen, denk ik.'

'Dat is niet waar. Het is anders, begrijp je? Houden van je werk is... nou, anders. Ik heb elke dag met hem opgetrokken na jullie scheiding. En veel nachten ook. Geloof me, hij miste je meer dan je ooit zult weten.' Darlene keek hem aan, alsof dat het vreemdste was wat ze ooit had gehoord. 'Echt?'

'Weet je dat niet? Herinner je je die zakdoek met dat monogram nog? Die kleine zakdoek van jou met die bloemetjes in de hoek, die je hem had gegeven op jullie eerste date?' 'Wat... Wat is daarmee?'

'Hij ging nooit op pad zonder dat zakdoekje. We waren op een nacht al halverwege Fishtown om een paar figuren in het oog te houden, maar we moesten helemaal terug naar het bureau om dat zakdoekje te halen. En denk maar niet dat je de kans kreeg om hem tegen te spreken.' Darlene lachte, sloeg toen haar hand voor haar mond en begon weer te huilen. Byrne wist niet of hij het beter maakte of juist erger. Hij legde zijn hand op haar schouder totdat haar snikken wat bedaarde. Hij zocht in zijn geheugen naar een verhaal, wat dan ook. Om de een of andere reden wilde hij Darlene aan de praat houden. Hij wist niet waarom, maar zolang ze nog praatte, was het verdriet te dragen. 'Heb ik je ooit verteld over die keer dat Jimmy undercover ging als homohoertje?'

'Al zo vaak.' Darlene glimlachte nu, door het zout heen. 'Maar ik wil het nog weieens horen, Kevin.'

'Nou, we hadden een valstrik gezet, begrijp je? Het was hartje zomer. Vijf rechercheurs, en Jimmy was aan de beurt om als lokaas te dienen. Een week van tevoren hadden we al de grootste lol. Ik bedoel, wie zou ooit geloven dat die grote, dikke aap ermee te koop liep? En trouwens, wie zou er geld voor over hebben?'

Byrne kende het hele verhaal uit zijn hoofd. Darlene lachte op alle goede momenten, hoe droevig die lach op het eind ook klonk. Toen liet ze zich in Byrnes sterke armen vallen en hield hij haar minuten tegen zich aan geklemd, terwijl hij een paar collega's wegwuifde die wilden binnenkomen om haar te condoleren. Ten slotte vroeg hij: 'Weten de jongens het al?'

Darlene droogde haar ogen. 'Ja. Ze komen morgen.'

Byrne ging recht voor haar staan. 'Als je iets nodig hebt, wat dan ook, dan pak je de telefoon. Zonder op de klok te kijken.'

'Dank je, Kevin.'

'En maak je geen zorgen over de organisatie. De club regelt alles. Het wordt een processie als voor de paus.'

Byrne keek Darlene aan. Weer kwamen de tranen. Kevin Byrne sloeg zijn armen om haar heen en voelde het bonzen van haar hart. Darlene was een taaie. Ze had haar ouders verloren aan een lange, slopende ziekte. Over haar zoons maakte hij zich meer zorgen. Die misten de hardheid van hun moeder. Het waren gevoelige jongens, heel innig met elkaar, en Byrne wist dat hij het de komende weken nog druk genoeg zou krijgen om de familie Purify overeind te houden.

Toen Byrne weer naar buiten kwam moest hij twee kanten op kijken omdat hij zich niet meer kon herinneren waar hij zijn auto had neergezet. Zijn hoofdpijn was als een scherpe dolk tussen zijn ogen. Hij klopte op zijn zak. Hij had nog een volle strip Vicodin. Je hebt werk te doen, Kevin, dacht hij. Ertegenaan. Hij stak een sigaret op, nam twee minuten voor zichzelf en herstelde zich. Op zijn pieper zag hij nog steeds de drie telefoontjes van Jimmy die hij nooit beantwoord had. Tijd genoeg.

Eindelijk herinnerde hij zich dat hij in een zijstraat had geparkeerd. Toen hij bij de hoek kwam begon het weer te regenen. Waarom niet, dacht hij. Jimmy was er niet meer. De zon durfde zijn gezicht niet te laten zien. Vandaag niet.

Overal in de stad - in eettentjes, taxi's, schoonheidssalons, directiekamers en kerkzaaltjes - praatten mensen over de Rozenkransmoordenaar, de psychopaat die het op de jonge meisjes van Philadelphia had voorzien, zonder dat de politie hem kon tegenhouden. Voor het eerst in al die jaren bij de recherche voelde Byrne zich machteloos, nutteloos, een bedrieger, alsof hij zich schaamde als hij naar zijn loonstrookje keek. Hij stapte de Crystal Coffee Shop binnen, een zaak die vierentwintig uur per dag open was en waar hij dikwijls 's ochtends met Jimmy had gezeten. Er hing een sombere stemming onder de vaste klanten. Ze hadden het nieuws gehoord. Hij nam een krant en een grote beker koffie en vroeg zich af of hij zich ooit nog terug zou vechten. Toen hij naar buiten kwam zag hij iemand tegen zijn auto leunen. Het was Jessica.

De emotie deed zijn knieën knikken.

Die meid, dacht hij. Die meid is heel bijzonder.

'Hé daar,' zei ze.

'Hé.'

'Een vreselijk bericht over je partner. Ik leef met je mee.' 'Dank je,' zei Byrne, die er moeite mee had om zich goed te houden. 'Hij was... Zo was er maar één. Je zou hem hebben gemogen.' 'Kan ik iets doen?'

Haar houding had iets, dacht Byrne, waardoor zulke vragen heel oprecht klonken, niet van die dingen die mensen zeggen omdat het wordt verwacht.

'Nee,' zei Byrne. 'Alles is onder controle.' 'Als je vandaag soms...' Byrne schudde zijn hoofd. 'Ik red het wel.' 'Weet je het zeker?' vroeg Jessica. 'Honderd procent.'

Jessica hield de Rosarium-brief omhoog. 'Wat is dat?' vroeg Byrne.

'Ik denk dat het onze sleutel is tot de obsessie van de dader.' Jessica vertelde hem wat ze had ontdekt, en de details uit haar gesprek met Eddie Kasalonis. Terwijl ze aan het woord was, zag ze een aantal emoties op het gezicht van Kevin Byrne. Twee ervan waren het belangrijkst. Respect voor haar als rechercheur. En, nog belangrijker: vastberadenheid.

'We moeten nog met iemand praten voordat we het team inlichten,' zei Jessica. 'Iemand die dit alles in perspectief kan plaatsen.' Byrne keek nog een laatste keer over zijn schouder naar het huis van Jimmy Purify. Toen draaide hij zich om en zei: 'Goed. We gaan.'

Ze zaten met pater Corrio aan een klein tafeltje bij het raam van Anthony's, een koffieshop in 9th Street in South Philly. 'Er zijn in totaal twintig geheimen van de rozenkrans,' zei pater Corrio, 'verdeeld in vier groepen: de Blijde Geheimen, de Droevige Geheimen, de Glorievolle Geheimen en de Geheimen van het Licht.'

De mogelijkheid dat hun dader dus twintig moorden in de zin had spookte iedereen aan dat tafeltje door het hoofd. Maar toch geloofde pater Corrio daar niet in.

'Strikt gesproken,' ging hij verder, 'zijn die geheimen verbonden met dagen van de week. De Glorievolle Geheimen horen bij de zondag en de woensdag, de Blijde Geheimen bij de maandag en de zaterdag, en de Geheimen van het Licht - die nog betrekkelijk nieuw zijn - bij de donderdag.' 'En de Droevige Geheimen?' vroeg Byrne.

'De Droevige Geheimen zijn verbonden met de dinsdag en de vrijdag. En in de vastentijd ook met de zondag.'

Jessica maakte een paar rekensommetjes en telde de dagen terug vanaf de ontdekking van het lichaam van Bethany Price. Dat klopte niet met dit patroon.

'De meeste geheimen hebben een feestelijk karakter,' zei pater Corrio, 'zoals Maria Boodschap, de doop van Jezus, Maria Hemelvaart en de wederopstanding van Christus. Alleen de Droevige Geheimen hebben te maken met lijden en dood.'

'En er zijn maar vijf Droevige Geheimen?' vroeg Jessica. 'Ja,' zei pater Corrio. 'Maar bedenk wel dat de rozenkrans niet universeel wordt geaccepteerd. Er zijn ook mensen die bezwaar maken.' 'Waarom?' vroeg Jessica.

'Omdat ze de rozenkrans niet oecumenisch vinden.' 'Ik begrijp niet helemaal wat u bedoelt,' zei Byrne. 'De rozenkrans is een eerbetoon aan Maria,' antwoordde pater Corrio. 'Een eerbewijs aan de moeder Gods, en sommige mensen vinden dat het Maria-karakter van het gebed geen eer doet aan Christus.' 'En houdt dat verband met de zaak waar wij het over hebben?' Pater Corrio haalde zijn schouders op. 'Het is mogelijk dat de man die u zoekt niet gelooft in de maagdelijke status van Maria. Misschien probeert hij op zijn eigen zieke manier de meisjes weer in die toestand aan God terug te geven.'

Die gedachte bezorgde Jessica een huivering. Als dat zijn motief was, wanneer - en waarom - zou hij dan ooit stoppen? Jessica pakte haar map en zocht de foto's van Bethany's handpalmen met de cijfers 7 en 16.

'Zeggen die getallen u iets?' vroeg ze.

Pater Corrio zette zijn leesbril op en bekeek de foto's. Aan zijn gezicht was duidelijk te zien hoe hij schrok door de verwondingen van de boor in de handen van het meisje.

'Het zou van alles kunnen betekenen,' zei pater Corrio, 'maar op dit moment zegt het me niets.'

'Ik heb op pagina 716 van de Oxford Annotated Bible gekeken,' zei Jessica. 'Dat was midden in het bijbelboek Psalmen. Ik heb de tekst gelezen, maar kon er niets bijzonders in ontdekken.' Pater Corrio knikte, maar hij zweeg. Blijkbaar zag hij geen verband tussen het boek Psalmen en deze zaak.

'En een jaartal? Heeft het jaar 716 een bepaalde betekenis in de kerkgeschiedenis?' vroeg Jessica.

Pater Corrio glimlachte. 'Ik heb Engels gestudeerd, Jessica,' zei hij. 'Geschiedenis was niet mijn beste vak, ben ik bang. Ik weet dat het Eerste Vaticaans Concilie in 1869 werd gehouden, maar verder moet je mij geen jaartallen vragen.'

Jessica las de aantekeningen door die ze de vorige avond had gemaakt. Haar suggesties raakten uitgeput.

'Hebben jullie toevallig ook een scapulier bij dat meisje gevonden?' vroeg pater Corrio.

Byrne raadpleegde zijn opschrijfboekje. Een scapulier was een schouderkleed van twee lapjes wol, verbonden door twee snoeren of bandjes. Het werd zodanig gedragen, met de bandjes op de schouders, dat de ene helft van het kleed op de borst lag en de andere helft op de rug. Meestal werd een scapulier gegeven bij de eerste communie, samen met een rozenkrans, een kelk-en-hostiespeld en een satijnen zakje. 'Ja,' zei Byrne. 'Ze had een scapulier om haar hals toen ze werd gevonden.' 'Bruin?'

Byrne keek weer in zijn boekje. 'Ja. Bruin.' 'Bekijk dat maar eens goed,' zei pater Corrio.

Vaak werd een scapulier in plastic verpakt, als bescherming. Bij Bethany Price was dat ook het geval. Haar scapulier was al onderzocht op vingerafdrukken, maar zonder resultaat. 'Hoezo, meneer pastoor?' 'Elk jaar is er een Feest van het Scapulier, een dag gewijd aan Onze Vrouwe van Karmel. Dat is de viering van de dag waarop de Heilige Maagd verscheen aan de Heilige Simon Stock en hem een monniksscapulier gaf, met de woorden dat wie het droeg gevrijwaard zou zijn voor het vagevuur.'

'Dat begrijp ik niet,' zei Byrne. 'Wat heeft dat ermee te maken?'

'Het Feest van het Scapulier wordt gevierd op 16 juli,' antwoordde pater Corrio.

Het scapulier dat bij Bethany Price was gevonden was inderdaad bruin, en gewijd aan Onze Vrouwe van Karmel. Byrne belde het lab en vroeg of ze de doorschijnende plastic hoes ook hadden geopend. Dat was niet zo.

Byrne en Jessica reden terug naar het bureau.

'Weet je, er is een reële mogelijkheid dat we die vent nooit te pakken zullen krijgen,' zei Byrne. 'Misschien maakt hij vijf slachtoffers en kruipt hij voorgoed weer terug in zijn hol.'

Dat was ook al bij Jessica opgekomen, hoewel ze die gedachte liever zo ver mogelijk van zich af wierp. 'Denk je dat echt?' 'Ik hoop het niet,' zei Byrne. 'Maar ik loop al een tijdje mee. Ik wil je alleen voorbereiden op die mogelijkheid.'

Jessica was er niet blij mee. Als deze man niet werd gepakt, zou ze de rest van haar carrière bij Moordzaken, de rest van haar tijd bij de politie, elke zaak beoordelen in het licht van haar eerste mislukking. Voordat Jessica kon antwoorden ging Byrnes mobieltje. Hij nam op. Binnen drie seconden klapte hij het toestel alweer dicht en tastte op de achterbank naar het zwaailicht. Hij legde het op het dashboard en schakelde het in. 'Wat is er?' vroeg Jessica.

'Ze hebben het scapulier geopend en de binnenkant onderzocht,' zei hij, terwijl hij plankgas gaf. 'We hebben een vingerafdruk.'

Ze wachtten op een bankje voor de deur van het lab. Politiewerk bestaat vaak uit wachten. Soms moest je een verdachte schaduwen, soms wachtte je op een uitspraak. Soms zat je al om negen uur 's ochtends in een wachtkamer om als getuige te worden opgeroepen in een lullige zaak tegen een dronken automobilist, waarvoor je pas om drie uur 's middags een verklaring van twee minuten mocht afleggen, zodat je om vier uur eindelijk aan het werk kon.

Wachten op een vingerafdruk was zenuwslopend. Je werd heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Je had de bewijzen, maar hoe langer het duurde, des te groter de kans dat het nergens toe zou leiden. Byrne en Jessica probeerden het zich gemakkelijk te maken. Ze zouden in de tussentijd wel iets anders kunnen doen, maar daar hadden ze helemaal geen zin in. Op dit moment wilden ze niets anders dan hun bloeddruk en hun hartslag onder controle houden. 'Mag ik je wat vragen?' vroeg Jessica. 'Natuurlijk.' 'Als je er niet over wilt praten, begrijp ik dat wel.'

Byrne keek haar aan. Zijn groene ogen leken bijna zwart. Ze had nog nooit iemand gezien die zo dodelijk vermoeid was.

'Luther White, neem ik aan?' zei hij.

'Eh, ja,' zei Jessica. Was ze echt zo doorzichtig? 'Daar ging het over.' Jessica had haar voelhoorns uitgestoken. Rechercheurs praatten niet graag over elkaar, maar wat ze had gehoord leek een krankzinnig verhaal. Daarom vroeg ze het nu op de man af. 'Wat wil je weten?' vroeg Byrne. Het naadje van de kous. 'Wat je me wilt vertellen.' Byrne zakte onderuit op de bank en verplaatste zijn gewicht. 'Ik zat toen een jaar of vijf bij de politie, ongeveer twee jaar bij de recherche. Er was een serie verkrachtingen geweest in West Philly. De dader hing rond op parkeerplaatsen van motels, ziekenhuizen, kantoren en zo. Hij sloeg toe in het holst van de nacht, meestal tussen drie en vier uur 's ochtends.' Jessica kon het zich vaag herinneren. Ze zat toen in de negende klas, en het had grote indruk gemaakt op haar en haar vriendinnen. 'De dader droeg rubberhandschoenen, een nylonkous over zijn gezicht, en hij gebruikte altijd een condoom. Hij liet geen enkele haar, geen enkele vezel, geen druppel vocht achter. We hadden helemaal niets. Acht vrouwen verkracht binnen drie maanden, en wij stonden machteloos. De enige aanwijzing die we hadden, behalve dat het een blanke man van tussen de dertig en de vijftig moest zijn, was dat hij een tatoeage in zijn hals had - een ingewikkeld motief van een adelaar, dat doorliep tot aan de onderkant van zijn kaak. We deden navraag bij elke tatoeagesalon tussen Pittsburgh en Atlantic City, maar tevergeefs. Op een avond reed ik rond met Jimmy. We hadden net een verdachte in Old City in zijn kraag gegrepen en we waren nog in uniform. We stopten voor een borrel bij Deuces, aan Pier Eighty-Four. We wilden net opstappen toen ik aan een van de tafeltjes bij de deur een vent zag zitten in een witte coltrui, hoog om zijn nek getrokken. Ik dacht er niet meteen bij na, maar toen ik de deur uit stapte draaide ik me toevallig om en zag een deel van een tatoeage uit de col van die trui streken. De snavel van een adelaar. Niet meer dan een paar centimeter. Maar het was hem wel.' 'Zag hij jou ook?'

'O, ja,' zei Byrne. 'Hij zag mij en Jimmy vertrekken. Buiten bleven we staan, bij een laag stenen muurtje langs de rivier, om te overleggen. We besloten om het bureau te waarschuwen, omdat we zelf wat hadden gedronken en we niet het risico wilden lopen dat die klootzak ontsnapte. Je had toen nog geen mobieltjes, dus liep Jimmy naar de auto om via de radio versterking op te roepen. Ik liep naar de deur terug om de man te grijpen als hij naar buiten kwam. Maar ik had me nauwelijks omgedraaid of daar stond hij al. En hij had een .22 op mijn hart gericht.' 'Waarom had hij argwaan gekregen?'

'Geen idee. Maar zonder één woord en zonder te aarzelen vuurde hij achter elkaar drie schoten af. Drie kogels in mijn vest, maar door de klap stond ik wel naar adem te happen. Het vierde schot schampte mijn voorhoofd.' Byrne streek even over het litteken boven zijn rechteroog.

'Ik werd achterovergesmeten, over dat muurtje, de rivier in. Ik kreeg geen adem, want die kogels hadden twee van mijn ribben gebroken, dus kon ik ook niet zwemmen. Ik zonk loodrecht naar de bodem, volkomen verlamd. Het water was ijskoud.'

'Wat gebeurde er met White?'

'Jimmy legde hem neer. Twee kogels in de borst.'

Jessica probeerde de beelden te bevatten, de nachtmerrie van iedere smeris om een wanhopige verdachte met een wapen tegen het lijf te lopen.

'Terwijl ik zonk, zag ik dat White ook in het water terechtkwam. Ik zweer je: voordat ik bewusteloos raakte lagen we een moment tegenover elkaar in de rivier, een paar centimeter van elkaar. Het was donker en ijskoud, maar ik staarde hem recht in zijn ogen. We gingen allebei dood, en dat wisten we.' 'En toen?'

'Ze haalden me eruit en ik werd gereanimeerd. De bekende routine.'

'Ik hoorde dat je...' Om de een of andere reden kon Jessica het woord niet over haar lippen krijgen.

'Verdronken was?'

'Ja. Dat. Was dat zo?'

'Dat zeggen ze.'

'Wauw. En hoe lang was je, eh...?' Byrne lachte. 'Dood?'

'Sorry,' zei Jessica. 'Ik kan veilig beweren dat ik die vraag nog nooit aan iemand heb gesteld.'

'Zestig seconden,' antwoordde Byrne.

'Wauw.'

Byrne keek haar aan. Haar gezicht was een persconferentie van vragen. Byrne glimlachte en zei: 'Je wilt zeker weten of ik een wit licht zag, en engelen met gouden trompetten en Roma Downey die boven mijn hoofd zweefde?'

Jessica lachte. 'Ja, zoiets.'

'Nou, geen Roma Downey. Maar wel een lange gang met een deur aan het eind. En ik wist dat ik die deur niet moest openen. Als ik dat deed, zou ik nooit meer terugkomen.' 'Dat wist je?'

'Absoluut. En daarna, een hele tijd nog, als ik op een plaats delict kwam, vooral als het een moord was, dan kreeg ik zo'n... gevoel. De dag nadat we het lichaam van Deirdre Pettigrew hadden gevonden ging ik terug naar Fairmount Park. Ik raakte het bankje aan voor de struiken waar ze had gelegen. Ik zag Pratt. Ik kende zijn naam niet en ik kon zijn gezicht niet duidelijk zien, maar ik wist dat hij het was. Ik zag hem zoals zij hem had gezien.' 'Je zag hem?'

'Niet letterlijk. Maar... ik wist het.' Jessica merkte dat het niet makkelijk voor hem was. 'Dat gebeurde heel veel in die tijd,' zei hij. 'Ik had er geen verklaring voor. Ik kon het ook niet voorspellen. Ik heb van alles gedaan om het te laten stoppen - ook dingen die ik beter niet had kunnen doen.' 'Hoe lang was je met ziekteverlof?'

'Ik ben bijna vijf maanden weg geweest. Veel therapie, in die tijd. Zo heb ik ook mijn vrouw ontmoet.' 'Was ze fysiotherapeute?'

'Nee nee. Ze had een gescheurde achillespees. Ik had haar jaren geleden al eens ontmoet in mijn oude buurt, maar in het ziekenhuis kwamen we elkaar weer tegen. We hinkten samen door de gangen. Liefde en pijnstillers op het eerste gezicht. Nee, dat is flauw.' Jessica lachte toch. 'Heb je ook psychiatrische hulp gehad?' 'O ja. Ik heb twee jaar bij de politiepsychiater gelopen. Droomanalyses en zo. Ik ben zelfs naar een paar IANDS-bijeenkomsten geweest.' 'Wat?'

'De International Association for Near Death Studies, een groep die zich bezighoudt met bijna-doodervaringen. Maar daar kon ik het ook niet vinden.'

Jessica probeerde het allemaal te verwerken. Het was niet gering. 'En hoe gaat het nu?'

'Het gebeurt niet meer zo vaak, tegenwoordig. Het is nu een soort tv-signaal, uit de verte. Morris Blanchard was het beste bewijs dat het niet meer werkte.'

Jessica wist dat dit niet het hele verhaal was, maar ze drong niet verder aan.

'En om je volgende vraag te beantwoorden,' vervolgde Byrne. 'Nee, ik kan geen gedachten lezen of de toekomst voorspellen. Geen Dead Zone. Als ik helderziend was, zat ik nu wel in Philadelphia Park, geloof me.' Jessica lachte weer. Ze was blij dat ze het had gevraagd, maar ze vond het ook griezelig. Verhalen over helderziendheid en zo had ze altijd eng gevonden. Toen ze The Shining had gelezen had ze nog een week met het licht aan geslapen.

Ze wilde net op een onhandige manier van onderwerp veranderen toen Ike Buchanan uit de deur van het lab naar buiten stormde. Hij was rood aangelopen en Byrne en Jessica zagen de aderen in zijn hals kloppen. Hij hinkte zelfs niet meer.

'We hebben hem!' zei Buchanan, zwaaiend met een computerprint. Byrne en Jessica sprongen overeind en liepen met hem mee. 'Wie is het?' vroeg Byrne. 'Hij heet Wilhelm Kreuz,' zei Buchanan.