9 Groei

 

Ru glimlachte.

Robert de Loungville liep de zaak binnen, waar arbeiders druk aan het timmeren waren. Eens was het gebouw een welvarende vestiging geweest van een makelaar voor handelaars, die echter moeilijke tijden had doorgemaakt. Ru had zijn oog erop laten vallen omdat er achterin een klein keukentje was, zodat Duncan, Luis en hij maaltijden konden bereiden, aangezien ze een hoek van het grote pakhuis als slaapplaats gebruikten teneinde de kosten van het inhuren van bewakers en huur voor onderdak te besparen.  

'Sergeant,' zei Ru, hard genoeg om boven het lawaai van de arbeiders uit te komen.

De Loungville keek rond. 'Is dit je nieuwste onderneming?'

'Ja,' zei Ru glimlachend. 'We breiden uit en achter het huis van mijn vennoot is er maar plaats voor twee wagens.'

'Hoeveel heb je er?' vroeg Bobby.

'Zes,' antwoordde Ru. 'Ik ben onze exotische handel nu aan het aanvullen met andere waren.'  

'Daarom ben ik hier,' zei De Loungville.

Meteen was Ru's belangstelling gewekt en hij gaf zijn gast een teken met hem mee te lopen naar de achterkant van het kantoor. In het grote pakhuis was achter het kantoor het kabaal geen greintje minder, maar het was een relatief rustig hoekje waar ze konden praten. 'Waarmee kan ik van dienst zijn?' vroeg Ru.

'We hebben wat problemen gehad met ons vrachtvervoer naar het paleis,' zei De Loungville.

Ru kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Problemen?'

'Problemen,' antwoordde De Loungville slechts.

Ru knikte. Al heel lang vormden de spionnen van de Pantathiërs een voortdurende zorg voor de prins en de hertog en al werd er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat behalve de vertrouwelingen niemand enig idee had waar de prins mee bezig was, dagelijks waren er domweg te veel mensen rond het paleis nodig om geheimhouding te kunnen garanderen. De Loungville en Caelis hadden na de terugkeer uit Novindus besloten dat het minder gevaarlijk zou zijn om het garnizoen van Caelis' nieuwe leger in het paleis te houden en goed op te letten wie in contact met deze mannen kwamen.  

'We zoeken een nieuwe vrachtrijder om bepaalde goederen naar het paleis te brengen.'

Ru hield zijn genoegen verborgen. Hij wist dat hij geen concurrentie had. Er was gewoon geen andere vrachtrijder die absoluut zeker zijn mond zou houden over hetgeen hij in het paleis te zien kreeg. 'Menners,' zei hij.

De Loungville knikte. 'Dat is een probleem.'

'Misschien zijn er onder de mannen die u aan het opleiden bent wat lui die eigenlijk niet geschikt zijn voor wat u van plan bent,' - hij sprak zacht opdat niemand anders hem kon horen - 'maar wel betrouwbaar genoeg zijn om dergelijke vracht te vervoeren.'

'Moeten we jou een contract aanbieden en ook nog zelf voor de menners zorgen?' zei De Loungville.

Ru grijnsde. 'Niet per se, maar als u al last hebt gehad met uw huidige vrachtrijder, weet u dat ik dezelfde risico's loop wanneer ik nieuwe menners in dienst neem. Op dit moment zijn er alleen Luis, Duncan en ikzelf voor de waardevolle goederen en drie redelijk betrouwbare knapen die ik heb aangenomen voor de andere drie wagens. Maar voor die drie kan ik niet instaan.'  

'Begrepen,' zei De Loungville. 'Nou, we hebben Robert zover weten te krijgen dat hij een herberg opende, dus waarom zouden we jou dan geen menners leveren?'

'Waarom zetten jullie niet gewoon een eigen bedrijfje op, bemand door soldaten?' opperde Ru.

'Omdat dat te veel opvalt,' antwoordde De Loungville. 'De reden dat jij hier zit, is dat wij een al bestaande vrachtrijder nodig hebben als dekmantel voor wat je gaat doen. Grindle & Avery is nu al maanden aan het uitbreiden en jullie naam is gevestigd. Wij gaan op zoek naar een nieuw contract en houden het nieuws rustig, maar zonder iets verborgen te houden.'  

Ru knikte. 'Dus mijn aanbod wint.'

'Je bent lang niet zo dom als je eruitziet, Avery.' De Loungville legde een hand op Ru's schouder en ging nog zachter praten. 'Luister, je weet waarom we zo voorzichtig moeten zijn en je weet ook wat er op het spel staat.' Ru knikte, al dacht hij zo weinig mogelijk aan wat hij in Novindus als soldaat in Caelis' korps had doorstaan. 'Dit spreken we af: jij zorgt dat alles keurig op tijd wordt afgeleverd en ik zorg dat je keurig op tijd wordt betaald. En denk maar niet dat je ons belachelijke prijzen kunt rekenen, want dan gaan we zelf wel in het vrachtvervoer.' De grijns die De Loungville toonde, kende Ru maar al te goed. Wat hij nu te horen kreeg, was niet leuk. 'Nadat de hertog en ik een manier hebben gevonden om ofwel je zaak te sluiten, ofwel je te laten ophangen voor een of ander misdrijf.'  

Als de situatie er in De Loungville's ogen naar was, zou hij Ru met genoegen op een valse aanklacht opknopen, daar twijfelde hij geen moment aan. De doelgerichtheid waarmee de man het Koninkrijk wilde beschermen, grensde aan fanatisme. 'Op tijd worden betaald is op zich al ongekend. U gelooft gewoon niet wat ik allemaal heb moeten doen om sommige rekeningen te innen.'  

De Loungville's grijns werd breder, doch nu school er humor in. 'Dat geloof ik best. Als iemand een titel draagt, wil dat nog niet zeggen dat hij zijn koperstukken niet eerst een paar keer moet omdraaien voordat hij ze uitgeeft.' Hij keek naar de binnenplaats. 'Hoeveel wagens kun je inzetten voor je nieuwe diensten aan het paleis?'

'Hoeveel leveringen zijn er per week?' vroeg Ru.

De Loungville haalde een perkament uit zijn tuniek en gaf die aan Ru. 'Dit schip wordt morgen verwacht uit Ylith. Dit is de vracht die naar het paleis moet. We praten over soortgelijke leveringen, twee tot drie maal per week vanaf nu.'

Ru's ogen werden groot bij het zien van de omvang van de lading. 'Dat wordt me het legertje wel, sergeant. Dit zijn genoeg zwaarden om Kesh mee binnen te vallen.'

'Als het moet. Krijg je het voor elkaar?'

Ru knikte. 'Ik zal er drie of vier wagens bij moeten kopen, en als er sneller moet worden uitgeladen .. .' Hij keek De Loungville aan. 'En binnenkomende karavaans?'  

'Die laden we uit aan de stadspoort,' zei De Loungville, 'en jij vervoert de spullen door de stad.'

Verwonderd schudde Ru het hoofd. 'Laat ik maar vijf wagens kopen.' Na een snelle hoofdrekensom kwam hij tot de conclusie dat hij goud te kort kwam. Zonder een spier te vertrekken zei hij: 'Ik heb wat goud nodig om de transactie te sluiten.'

'Hoeveel?' vroeg De Loungvi11e.

'Honderd soevereinen. Daar kan ik de wagens en muilezels mee kopen en de menners van betalen, maar zorg dat ik vlug word betaald, want ik heb geen reserves.'  

'Nou, dan maken we er wel wat meer van,' zei De Loungville. 'Het is niet de bedoeling dat je bankroet gaat omdat je niet op problemen was voorbereid.' Hij haalde een buidel uit zijn tuniek en gaf hem aan Rupert. Toen legde hij zijn handen op Ru's schouders en boog zich naar hem toe. 'Je bent veel belangrijker voor ons dan je denkt, Avery. Maak het jezelf en ons niet onnodig moeilijk, dan zul je hier nog stinkend rijk van kunnen worden. Een leger heeft net zo goed kwartiermeesters en betaalmeesters nodig als sergeants en generaals. Maak er geen zooitje van, begrepen?'  

Ru knikte, niet helemaal zeker of het hem wel duidelijk was.

'Laat ik het dan zo stellen: als je mij of de kapitein ergens onderweg ook maar de geringste problemen bezorgt, zal het onbeduidende feit dat je niet langer als soldaat onder ons bevel staat, je hoegenaamd geen pijn besparen. Ik zet je pens op een stok alsof je nog maar net van het schavot was gestapt, die dag dat ik een einde aan je eigen leven maakte en jij van mij werd. Snap je het nu?'

Ru's gezicht betrok. 'Ja, maar dat dreigen staat me nog steeds niet aan, sergeant.'

'O, maar ik dreig niet, lekker ding. Ik schets je alleen hoe de zaken ervoor staan.' Toen grijnsde hij weer. 'Je mag me wel Bobby noemen als je wilt.'

Ru mompelde iets en zei toen: 'Goed dan, Bobby.'  

'Hoe staat het met je liefdesleven? Binnenkort al trouwplannen?'

'Ik heb het haar vader gevraagd en hij zei dat hij erover na zou denken. Als hij ja zegt, vraag ik haar.'

Wrijvend over de stoppels op zijn kin zei De Loungville: 'Naar wat jij een paar weken geleden zei, dacht ik dat het al rond was.'

'Helmut heeft me tot zijn vennoot gemaakt en ik ga twee keer per week bij hem en Karli eten, en op zesdag neem ik haar mee uit naar de markt of het stadsplein, maar...' Hij haalde zijn schouders op.

'Voor de dag ermee,' beval De Loungville.

'Ze mag me niet.'

'Mag ze je niet of staat het idee dat jij haar trouwt om haar vaders winkel haar niet aan?'

'Luis zegt dat ik haar voor me moet winnen, maar...'

'Maar wat?'

'Zo interessant vind ik haar eigenlijk niet,' zei Ru.

Even was De Loungville stil. 'Als je haar mee uit neemt en haar het hof probeert te maken, Avery, waar praat je dan over?'

Nogmaals haalde Ru zijn schouders op. 'Ik probeer mezelf interessant voor haar te maken, dus praat ik over wat we doen, haar vader en ik, of wat ik tijdens de oorlog deed.' Toen De Loungville's gezicht betrok, voegde hij eraan toe: 'Niets waar de kapitein het niet mee eens zou zijn, hoor, daar ben ik veel te discreet voor.'  

'Een voorstel,' zei De Loungville. 'Vraag haar eens wat.'

'Wat dan?'

'Wat dan ook. Vraag haar iets over haarzelf. Vraag haar mening ergens over.' De Loungville grijnsde. 'Je zou wel eens kunnen ontdekken dat je niet zo'n boeiend gespreksonderwerp bent als je zelf wel denkt.'

Ru slaakte een zucht. 'Ik ben bereid alles te proberen.' Ze liepen naar de deur van het kantoor. 'De wagens staan bij het eerste licht aan de kade,' beloofde hij toen. 'Zorg dat uw vijf menners er een uur voor zonsopgang zijn.'

'Die zijn er,' voorspelde De Loungville zonder omkijken, door de deur het kantoor aan de voorzijde binnenstappend. De deur ging dicht. Ru keek naar de vrachtbrief en begon te rekenen.

Een uur later kwam Helmut Grindle het werkgebied binnen en wenkte Ru, die toezicht hield over het plaatsen van de ijzeren hekken waarachter de waardevolle goederen voor het vervoer zouden worden opgeslagen.  

Ru liep naar zijn vennoot en, naar hij hoopte, toekomstige schoonvader. 'Ja?'  

'Ik rijd de wagen met kleinoden zelf naar Ravensburg,' zei Helmut Grindle. 'De duurdere spullen moeten aan de moeder van de baron worden getoond en gezien jullie verleden vond ik het beter dat jij deze reis niet maakte.'

Ru knikte. 'Goed idee.' Rondkijkend vervolgde hij: 'En er is hier nog te veel om op te letten voordat ik weg kan.'

'Kom je vanavond eten?' vroeg Grindle.

Ru dacht even na. 'Ik denk dat ik hier blijf om ervoor te zorgen dat al het werk goed gaat. Zou je zo vriendelijk willen zijn Karli te zeggen dat ik haar morgen kom bezoeken?'

Door de spleetjes van zijn ogen keek Grindle hem aan, zijn gezicht ondoorgrondelijk. 'Goed,' zei hij na een korte stilte.

Zonder een nadere opmerking vertrok hij en Ru richtte zijn aandacht op de arbeid. In de maanden dat ze inmiddels samenwerkten, had hij zijn oudere vennoot goed leren kennen, maar zodra het Karli betrof, wist Ru niet waar de oude man aan dacht. In de loop van de avond vroeg hij zich nog verscheidene malen af wat er zich op dat moment in het hoofd van zijn sluwe vennoot had afgespeeld.

 

Ru zat stilletjes in de salon. Nu haar vader met een vracht luxe goederen op weg was naar Zwartheide, waren Karli en Ru voor het eerst alleen in het huis. Voorheen hadden ze ofwel met haar vader gegeten, ofwel Ru had haar mee uit genomen naar een van de bazaars in de stad of naar de markt. Het grootste deel van de vroege avond bracht Ru alleen door, aangezien Karli erop stond zelf het toezicht over de keuken te houden. Zoals Ru had ontdekt, woonden er ook een kokkin en een dienstmeisje in het van buiten zo bescheiden onderkomen van Grindle, maar Karli had nooit iemand anders voor haar vader willen laten zorgen.

Nu de maaltijd voorbij was, zaten ze stilletjes in de zitkamer, zoals Helmut de ruimte noemde waar hij zijn zakenrelaties ontving. Ru moest toegeven dat het gemak en de afzondering van de ruimte een ontspannende uitwerking hadden. Hij zat op een kleine divan en Karli op een stoel ernaast.  

'Is er iets mis?' vroeg Karli zacht, zoals ze altijd sprak.

Ru schrok op uit zijn mijmerij. 'Nee, niets, eigenlijk. Ik dacht er alleen aan hoe raar het eigenlijk is om een hele kamer van het huis alleen maar te gebruiken om te zitten en te praten. In Ravensburg praatten we alleen maar tijdens de maaltijd in de herberg waar Eriks moeder werkte of wanneer we iets gingen doen.'

Het meisje knikte, de ogen neergeslagen. Het werd stil.

'Wanneer verwacht je je vader terug?' vroeg Ru na een tijdje.

'Over twee weken als alles goed gaat,' antwoordde ze. Ru bekeek het mollige meisje. Haar handen lagen in haar schoot en haar rug was recht, maar niet stram of stijf. Haar neergeslagen blik gaf hem de gelegenheid weer naar haar gezicht te kijken, waarin hij sinds de dag van hun ontmoeting op zoek was naar iets wat hem aantrok. Hij had het kille, berekenende plan opgevat om dit meisje het hof te maken, haar voor zich te winnen en haar vaders goede betrekkingen te gebruiken om als koopman op te klimmen, maar telkens wanneer hij in de gelegenheid was zich aan haar te presenteren, wist hij niets te zeggen. Uiteindelijk was hij tot het besef gekomen dat hij haar niet in het minst aantrekkelijk vond.  

Hij had gevreeën met hoeren die veel lelijker waren dan Karli, vrouwen met een adem die rook naar zure wijn en rotte tanden, maar dat was in het veld geweest, tijdens de oorlog, en het dreigende vooruitzicht van een naderende dood verleende iedere ontmoeting een zekere drang. Dit was anders.

Dit was een betrekking voor het leven die grote verantwoordelijkheden met zich meedroeg. Hij wilde met dit meisje trouwen en kinderen krijgen, maar hij wist bijna niets van haar.  

Probeer bij haar in de gunst te komen, had Luis gezegd en De Loungville had hem aangeraden niet meer over zichzelf te praten. Uiteindelijk zei Ru: 'Karli?'  

'Ja?' Ze keek hem aan.

'Eh .. .' begon hij en flapte er toen uit: 'Wat vind je van het nieuwe contract met het paleis?' Nog terwijl zijn woorden naklonken in de lucht maakte hij zichzelf uit voor imbeciel. Hier zat hij, met de wens dit meisje ervan te overtuigen dat hij een goede man en echtgenoot voor haar zou zijn en de eerste vraag die hij haar stelde, ging over werk!

Maar in plaats van irritatie zag hij een glimlach op haar gezicht verschijnen. 'Wil je weten wat ik denk?' vroeg ze verlegen.  

'Nou ja, jij kent je vader,' zei hij vlug. 'Jij hebt al meer ervaring met zijn werk... je hele leven al, vermoed ik.' Met de seconde vond hij zichzelf een grotere idioot. 'Ik bedoel: je zult vast zelf wel een paar conclusies hebben getrokken. Wat vind je?'

De glimlach van het meisje werd iets breder. 'Ik vind een vaste bron van inkomsten, al is die nog zo bescheiden, veel veiliger dan blijven te vertrouwen op de handel in luxe waren.'

Ru knikte. 'Dat dacht ik ook.' Hij besloot dat ze niet hoefde te weten dat hij de enige vrachtrijder in de stad was aan wie de prins het vervoer van de belangrijkste voorraden wilde toevertrouwen.

'Vader heeft het altijd over maximale winsten, maar daarmee neemt hij ook grote risico's. Hij heeft tegenslagen gehad die het leven soms erg moeilijk hebben gemaakt.' Ze sprak zachter toen ze besefte dat ze eigenlijk haar vader bekritiseerde. 'Hij neigt de goede tijden te onthouden en de slechte te vergeten.'  

Ru schudde zijn hoofd. 'Ik ben precies het tegenovergestelde, denk ik. In ieder geval herinner ik me de slechte maar al te goed.' Toen werd hem iets over zichzelf duidelijk. 'En om je de waarheid te zeggen, heb ik nooit zoveel goede tijden gekend.' Ze zei niets terug en hij veranderde van onderwerp. 'Dus je vindt dat contract met het paleis een goede zaak?'

'Ja,' zei ze en viel weer stil.

Op zoek naar de beste manier om haar aan de praat te krijgen, zei Ru uiteindelijk: 'Wat vind je dan goed aan het contract?'

Ze glimlachte. Voor het eerst sinds hij haar had ontmoet, zag Ru oprechte vrolijkheid op haar gezicht. En tot zijn verrassing zag hij dat ze kuiltjes in haar wangen had. Heel even zag hij dat ze als ze lachte, helemaal niet zo onaantrekkelijk was als hij wel had gedacht. 'Heb ik iets geks gezegd?' vroeg hij, ineens blozend.  

'Ja.' Ze sloeg haar ogen weer neer. 'Je hebt me nog niets over het contract verteld, dus hoe zou ik moeten weten wat er goed aan is?'

Ru begon te lachen. Kennelijk was ze alleen op de hoogte van de grote lijnen van het contract en gezien hoe weinig hij er met Helmut over had kunnen praten, wist zij er duidelijk nog minder van. 'Nou, zo ziet het eruit,' stak hij van wal.

Het gesprek begon te lopen en tot zijn grote verbazing ontdekte Ru dat Karli veel meer over haar vaders zaken wist dan hij ooit had vermoed. Meer nog, ze had er kennelijk verstand van. Ze stelde haar vragen op de goede momenten en ontdekte zwakheden waar Ru nog niet aan had gedacht.

Ergens in de loop van de avond had Ru een fles wijn opengemaakt, waar ze van dronken. Hij had Karli nooit eerder zien drinken en besefte met enig zelfverwijt dat hij het meisje eigenlijk nooit zoveel aandacht had geschonken. In de afgelopen weken was hij gekomen om haar het hof te maken, om een goede indruk op haar te maken, niet om haar te leren kennen.

Op een bepaald punt merkte hij dat ze was opgestaan om de kous in de lamp bij te stellen en voordat hij het besefte, hoorde hij een haan kraaien. Kijkend naar het raam zag hij de hemel al oplichten. 'Goden!' riep hij uit. 'Ik zit al de hele nacht met je te praten.'

Karli lachte en bloosde. 'Ik heb ervan genoten.'

'Bij Sung,' zei Ru, de godin van de waarheid aanroepend, 'ik ook. Het is lang geleden dat ik zo met iemand heb kunnen praten -' Hij zweeg. Ze keek hem nu strak aan, glimlachend.

In een opwelling boog hij zich naar haar toe en kuste haar. Hij had het nog nooit geprobeerd en hield zichzelf bijna tegen, bevreesd dat hij te ver was gegaan. Maar ze trok niet terug en het was een zachte, lieve kus. Langzaam maakte Ru zich los, nu volkomen in verwarring. 'Eh .. .' zei hij, 'ik kom je morgen halen - vanavond, als je het niet erg vindt. Dan kunnen we de avondmarkt bezoeken. Als je dat leuk vindt!' voegde hij er haastig aan toe.

Ze sloeg haar ogen neer, opnieuw verlegen. 'Dat zou ik leuk vinden.'

Hij liep naar de deur, maar bleef haar aankijken, alsof hij bang was haar zijn rug toe te keren. 'En kunnen we praten,' zei hij.

'Ja,' zei ze, opstaand om hem naar de deur te volgen, 'dat zou ik erg leuk vinden.'

Ru vluchtte bijna, zo verward was hij. Buiten, de deur veilig tussen hen gesloten, bleef hij staan en veegde zijn voorhoofd af. Hij zweette en voelde warm aan. Wat is dit? vroeg hij zich af en besloot nog eens uitgebreider na te denken over de gevolgen van de campagne die hij had opgestart om Helmut Grindle's dochter voor zich te winnen.

Terwijl de stad rondom hem ontwaakte, ging Ru terug naar het kantoor en het schijnbaar eindeloze werk dat hij voor de boeg had.  

 

Zes wagens reden naar de poort en de wachtpost maande Ru te stoppen. De wacht droeg het gebruikelijke wapenkleed van de Prins van Krondor, de gele silhouet van een adelaar, vliegend boven een bergpiek, gevat in een donkerblauwe cirkel. Het enige verschil dat Ru opviel, was dat het grijze wapenkleed nu met koninklijk purper en geel was afgezet. Voor het eerst sinds mensenheugenis was het een kroonprins, erfgenaam van de troon van het Koninkrijk der Eilanden, die over het Westelijke Rijk regeerde.  

Ru probeerde zich te herinneren wat dat betekende. Vaag wist hij nog dat de prins volgens de traditie in Krondor regeerde tot hij de koning kon opvolgen, maar dat recente ontwikkelingen Arutha, de vader van de koning, op de troon van Krondor hadden geplaatst, hoewel hij geen erfgenaam van de kroon was. Misschien moest hij er eens iemand naar vragen, als hij eraan dacht.

'Waar komt u voor?' vroeg de wacht.

'Goederen afleveren voor sergeant De Loungville,' zei Ru. Hij was geïnstrueerd alleen dat te zeggen.

Zodra hij die naam had genoemd, verscheen Jadow Shati als vanuit het niets, al had hij slechts in de schaduw van het wachthuisje naast de poort gestaan. Hij droeg de zwarte tuniek van Caelis' bijzondere troepen, met alleen de vlammende adelaar boven zijn hart als merkteken. 'Laat hen binnen,' zei hij met zijn zware stem. 'Ze wennen nog wel aan je gezicht, Avery,' zei hij grijnzend tegen Ru.

Ru glimlachte terug. 'Als ze al gewend zijn aan het jouwe, zal het mijne hun wel meevallen.'

Jadow begon te lachen. 'Per slot van rekening hen jij een knappe knul.'

Pas toen viel Ru's oog op de mouw van zijn oude kameraad. 'Je hebt een derde streep!' riep hij uit. 'Ben je sergeant?'

Jadows grote grijns werd nog breder. 'Reken maar, man. Erik ook.'

'En De Loungville dan?' vroeg Ru terwijl de poorten open zwaaiden.

Hij zette zijn span muilezels in beweging.

'Die is nog steeds onze heer en meester,' antwoordde Jadow. 'Maar hij heet nou de majoor-sergeant - of sergeant-majoor, dat kan ik nooit onthouden.' Toen Ru op de voorste wagen langs hem heen reed, zei hij: 'Dat zal Erik je wel vertellen. Die houdt toezicht over het uitladen.'

Ru zwaaide en stuurde zijn span de binnenplaats op. Het was niet zijn eerste levering aan het paleis, maar tot nog toe wel de grootste. Er was een karavaan met handelswaar uit Kesh en het Dromendal gekomen met goederen voor het paleis, bestemd voor Ridder-Maarschalk Wiliam. Het was inmiddels een staand bevel dat alles wat voor Caelis' bijzondere troepen bestemd was, werd verzonden aan de Ridder-Maarschalk. De paleis makelaars die de goederenstroom van en naar de haven controleerden alsmede de karavanserais buiten de stad waren ervan op de hoogte gesteld dat alle aldus geadresseerde vracht direct naar het paleis moest worden vervoerd via de wagens van Grindle & Avery.  

Langs de buitenmuur van het paleis was een nieuw pakhuis gebouwd dat de verzamelplaats over de gehele lengte de helft kleiner maakte. De afgelopen keren dat Ru het paleis had bezocht, had hij zich het hoofd al over het bouwwerk gebroken, maar niets gezegd. Hij bracht zijn span tot stilstand voor de ingang, waar drie mannen hem opwachtten.

Erik zwaaide, evenals Grijslok, de vroegere zwaardmeester van de Baron van Zwartheide. Naast hen stond de Ridder-Maarschalk zelf en achter hem hurkte zijn huisdier, de groengeschubde vliegende hagedis, zoals Ru over het dier dacht.

'Heren,' zei Ru, van zijn wagen klimmend, 'waar wilt u dit gelost hebben?'

'Onze mannen laden het uit,' zei Grijslok. 'Alles gaat hierin.' Hij gebaarde naar het pas voltooide pakhuis.  

Erik gaf een teken en er verscheen een voltallige sectie soldaten in zwarte tunieken om de sjortouwen los te maken. Ze lieten de laadklep zakken en begonnen met uitladen.

'Volgens Jadow is een felicitatie wel op zijn plaats,' zei Ru.

Erik haalde zijn schouders op. 'We zijn gepromoveerd.'

Grijslok legde een hand op Ru's schouder. 'Ze hadden die rang allebei nodig. Onze bevelstructuur begint zich te ontwikkelen.'

Het sissende geluid dat Ru daarop hoorde, bleek afkomstig te zijn van het beest van de Ridder-Maarschalk.

'Stil, Fantus,' zei heer Wiliam. 'Rupert heeft bij ons gediend. Kapitein Grijslok verraadt geen staatsgeheimen aan de vijand.'

Alsof hij het verstond ging het beest - een vuurvaraan, herinnerde Ru zich nu - aan de voeten van de Ridder-Maarschalk zitten. Hij strekte zijn lange nek uit en heer Wiliam krabde hem achter de oogranden.

'Kapitein Grijslok?' zei Ru. 'Wat hoor ik nu?'

Op zijn beurt haalde Grijslok de schouders op. 'Dat is wat makkelijker in het contact met het gewone leger. Onze eenheid is... bijzonder,' zei hij met een blik op heer Wiliam om te zien of hij zijn boekje te buiten ging door met Ru te praten. Toen de Ridder-Maarschalk niet reageerde, vervolgde Grijslok: 'Ik heb een hoop dingen te doen en zo hoef ik niemand om toestemming te vragen.'  

'Behalve aan mij, natuurlijk,' zei heer Wiliam met een glimlach.

'En aan de kapitein,' voegde Erik eraan toe.

'Welke kapitein?' vroeg Ru.

Grijslok glimlachte. 'Ik ben een kapitein, Ru. Er is maar één man de kapitein en dat is Caelis.'  

'Natuurlijk,' zei Ru. Inmiddels was de tweede wagen gelost en hij wuifde naar de menner. 'Breng hem maar vast terug naar het pakhuis,' riep hij naar de man. 'Ik kom ook zo.'

De menner, voorheen soldaat uit ditzelfde onderdeel, zwaaide terug, liet de muilezels een halve cirkel beschrijven en reed terug naar de poort. 'Waar is de kapitein?' vroeg Ru.  

'In het paleis aan het praten met de prins,' zei Grijslok. Hierop wierp Ridder-Maarschalk Wiliam een blik op Grijslok, even schuddend met zijn hoofd.

Ru keek naar Erik, die de uitwisseling aandachtig had gevolgd. Een ogenblik later slaakte Ru een hoorbare zucht. 'Goed, goed. Ik zeg niets. Maar wanneer vertrekken jullie?'

Met een enkele stap stelde Ridder-Maarschalk Wiliam zich recht tegenover Ru op. 'Hoe bedoelt u, vertrekken?'  

Ru glimlachte. 'Ik mag dan geen militair student zijn, zoals mijn goede vriend Erik hier, mijn heer, maar ik ben wel soldaat geweest.' Hij keek naar de groeiende stapel goederen in het pakhuis. 'Dit zijn geen gewone voorraden voor een extra garnizoen hier in het paleis. Jullie zijn een expeditie aan het opzetten.' Zijn blik ging van de een naar de ander. 'Jullie gaan er weer heen.'

'Ik adviseer u uw speculaties voor uzelf te houden, Rupert Avery,' zei Ridder-Maarschalk Wiliam. 'U geniet ons vertrouwen, doch slechts tot een zeker punt.'

'Buiten deze muren zeg ik niets, maakt u zich maar geen zorgen,' zei Ru schouderophalend. Toen viel hem iets in en voegde hij eraan toe: 'Maar ik ben niet de enige die die conclusie kan trekken door te kijken wat er in gaat en niet uit.'

Ridder-Maarschalk Wiliam keek geïrriteerd door die opmerking. 'Doe daar wat aan,' zei hij tegen Grijslok en Erik. 'Ik moet maar eens met hertog Robert gaan praten.' Hij knipte met zijn vingers en wees omhoog, en de vuurvaraan sprong de lucht in, klapwiekend met een paar machtige vleugels. 'Ik heb hem gezegd te gaan jagen,' zei Wiliam tegen een geschrokken Ru. 'Hij is oud en zegt dat hij niet meer zo goed kan zien als vroeger, maar in werkelijkheid is hij gewoon lui. Als ik het keukenpersoneel hem de kliekjes liet geven, werd hij zo groot als een van die muilezels en kwam hij niet meer van de grond.' Het laatste zei hij met een meewarig lachje. Toen liep hij weg.  

'Hij zegt dat hij niet meer zo goed kan zien als vroeger?' zei Ru verbaasd.

Erik begon te lachen. 'Onderschat de Ridder-Maarschalk niet. Ik heb verhalen gehoord van de paleisstaf.'

Ook Grijslok lachte. 'Ze zeggen dat hij met dieren kan praten.'

Ru keek alsof hij in de maling werd genomen.

'Nee, dat meent hij,' zei Erik, die de uitdrukking op het gezicht van zijn jeugdvriend meteen herkende. 'Ik heb het hem zien doen met de paarden.' Nadrukkelijk met het hoofd schuddend zei hij: 'Waarheid der goden!' Hij keek de Ridder-Maarschalk na. 'Denk je eens in wat voor een paarden genezer hij zou zijn geweest.'

Grijslok legde een hand op Eriks schouder. Eriks talent om paarden te genezen had hem jaren geleden al onder Grijsloks aandacht gebracht en daaruit was hun vriendschap ontstaan. 'Daar is meer voor nodig dan weten dat het dier pijn heeft, Erik. Wat moet een paard je vertellen over een gekneusd bot onder de hoef of een abces? "Het doet pijn" is zo ongeveer het enige dat Wiliam te horen krijgt, heb ik gehoord. En dan moet je nog steeds weten wat je moet doen om het probleem te vinden en te genezen.'

'Misschien,' zei Erik. 'Heb je een suggestie om te kunnen maskeren wat we hier aan het doen zijn?' vroeg hij toen aan Ru.

'Zo uit het blote hoofd niet. Misschien als jullie me wat ander vervoer laten doen - en als je een paar nep vrachten verstuurt met die notitie over de Ridder-Maarschalk erop.' Hij wees langs zijn achterste wagen naar de poort die het paleis in voerde. 'Laat ze door die poort gaan, stuur ze naar een andere plek in het paleis, maar laat hen dit zien.' Nu wees hij naar de gevel van het pakhuis.

'Laten zien?' zei Grijslok.

'Ja,' zei Ru. Hij glimlachte op een manier die Erik kende.

Ook Eriks glimlach werd breder, tot de twee oude vrienden naar elkaar stonden te grijnzen. 'Laten zien.' Hij keek Grijslok aan. 'Laten zien, kapitein! Ja, we zullen hun laten zien wat er hier is, maar alleen wat we hun willen laten zien.'

Grijslok wreef met een hand over zijn kin. 'Misschien,' zei hij. 'Wat willen we dat ze zien?'

'Kijk,' zei Ru, 'die hagedismensen weten dat we ons aan het voorbereiden zijn.' Hij gebaarde naar de gevel van het gebouw. 'Laat dit eruitzien als een nieuwe kazerne. Een plek om een groot leger binnen het paleis in onder te brengen trekt toch niet zoveel aandacht?'  

Grijslok knikte. 'Dat zou het kunnen doen.'

'We weten dat ze spionnen in de stad hebben zitten,' zei Erik, zijn schouders ophalend. 'Dat hebben we tenminste altijd aangenomen.'

Op dat moment kwam een van de poortwachters naar hen toegerend. 'Mijn heer,' riep hij.

Grijslok glimlachte wat onbehaaglijk. 'Daar zal ik wel nooit aan wennen.'  

'Mijn heer?' herhaalde Ru.

Erik grijnsde. 'We hebben allemaal een rang aan het hof gekregen, om ons de lagere functionarissen van de nek te houden. Niemand weet precies wie wie is, zodat we door degenen buiten ons onderdeel allemaal zo worden aangesproken.'

'Ja?' riep Grijslok terug.

'Er is iemand aan de poort, mijn heer, die vraagt naar de meester van dit vervoersbedrijf.'

'Wie is het?' vroeg Ru.

'Hij zegt dat hij uw neef is...' Na een korte aarzeling voegde de soldaat eraan toe: 'meneer.'

Ru wachtte niet langer en rende naar de poort, langs zijn wagens naar huil-en en naar de paleispoort. Daar trof hij Duncan, zittend op zijn paard, met een zorgelijk gezicht.

'Wat is er?' vroeg Ru.

'Helmut,' zei Duncan. 'Hij is gewond geraakt.'

'Waar?'

'Hij is weer thuis. Karli heeft me gestuurd om jou te halen.'

'Stijg af!' zei Ru.

Duncan gehoorzaamde en zei: 'Ik rij wel terug met de wagens.'

Ru knikte, gaf het paard de sporen en was al in galop vertrokken voordat Duncan zijn zin had voltooid.

 

Ru reed een handvol mensen bijna omver op zijn wilde rit door de stad naar het huis van zijn vennoot. Bij de deur trof hij twee van zijn werknemers en hij wierp een van hen de teugels toe, de andere man voorbij rennend naar de ingang.  

Daar stond Luis hem op te wachten. 'Hij is in een hinderlaag gelokt,' zei hij.

'Hoe is het met hem?'

Luis schudde zijn hoofd. 'Niet best. Karli is boven bij hem.'

Toen Ru de trap op rende, besefte hij dat hij nog nooit op de bovenverdieping van het huis was geweest. Hij keek door een deur naar binnen en zag een klein kamertje, eenvoudig ingericht, naar zijn idee de kamer van het dienstmeisje. De kamer ernaast was aangekleed met zijden draperieën, kleurrijke muurdecoraties en warme wollen tapijten, en hij vermoedde dat dit Karli's kamer was.  

Hij hoorde haar stem toen hij aan het einde van de overloop kwam. De deur stond open en toen hij binnentrad, zag hij zijn compagnon in een bed liggen, zijn dochter aan zijn zij. Karli had een bleek en strak gezicht, maar ze huilde niet. Aan de andere kant van het bed stond een priester van Kilian, godin van boeren, woudlopers en zeelieden. Omdat ze een godheid van de natuur was, beschikten haar priesters over helende krachten, al stierf de patiënt in de helft van de gevallen niettemin.

'Hoe is het met hem?' vroeg Ru.

Karli schudde slechts het hoofd en de priester zei: 'Hij heeft veel bloed verloren.'

Ru ging bij het bed staan en keek neer op de oude man. Hij zag er zo broos uit dat Ru ervan schrok. Eerst was het gewoon een al wat oudere man geweest, maar nu was hij hoogbejaard. Zijn hoofd zat in het verband, evenals zijn borst.  

'Wat is er gebeurd?' vroeg Ru.

'Hij is de afgelopen nacht aangevallen, buiten de stad,' zei Karli. Haar stem klonk als die van een kind. 'Een paar boeren vonden hem in een greppel en kwamen hem vanmorgen brengen toen jij al op weg was naar het paleis. Ik heb de priester laten halen en toen die kwam, Duncan achter jou aan gestuurd.'

Na een korte aarzeling dacht Ru aan de lessen die hij van Nakur had gehad toen ze samen dienden. Hij maakte een paar tekens in de lucht en legde zijn handen op Helmuts borst. Meteen voelde hij de energie door zijn handen stromen.

De priester keek hem aan en in diens ogen verscheen een argwanende blik. 'Wat doet u?' vroeg hij.

'Dit is een geneesmethode die ik heb geleerd,' antwoordde Ru.

'Wie heeft u die geleerd?' vroeg de priester.

In plaats van iemand trachten uit te leggen wie Nakur was, zei Ru eenvoudig: 'Een monnik van Dala.'

De priester knikte. 'Ik meende al iets van shü-chi te herkennen.' Zijn schouders ophalend zei hij: 'Het kan geen kwaad. Het zal hem ofwel helpen genezen, ofwel bijstaan uit dit leven te vertrekken.' Even zweeg hij. 'Als hij bijkomt, geef hem dan de kruiden in een kop warm water,' instrueerde hij Karli. 'En zodra hij kan, moet hij iets eten. Een beetje bouillon en brood.'

Plots glom er hoop in Karli's ogen. 'Haalt hij het?'

De houding van de priester was tot op het botte af, maar zijn stem bleef zacht toen hij antwoordde: 'Ik zei: als hij bijkomt. Dat is de wil van de godin.'

Zonder een verder woord vertrok hij, Karli en Ru alleen achterlatend. De tijd verstreek. Na bijna een uur voor Helmut te hebben gedaan wat hij kon, haalde Ru zijn handen weg, die nog steeds tintelden van de energie die hij de getroffen man had gegeven. Zich naar Karli buigend fluisterde hij in haar oor: 'Ik kom zo terug. Ik moet nog voor een paar dingen zorgen.'

Ze knikte en hij verliet de kamer. Beneden trof hij Duncan en Luis wachtend aan. 'Hoe is het met hem?' vroeg Duncan.

'Niet best,' antwoordde Ru, zijn hoofd schuddend om aan te geven dat de oude man waarschijnlijk niet meer bij bewustzijn zou komen.

'En nou?' vroeg Luis.

'Ga terug naar het kantoor en zorg dat iedereen doet wat hij hoort te doen,' zei Ru.

Luis knikte en vertrok.

'Ga jij naar de herberg en bij de poort,' zei hij toen tegen Duncan. 'Kijk of je iemand kan vinden die iets weet over wat er is gebeurd. Kijk vooral of je erachter kunt komen wie die boeren waren die Helmut hebben gevonden. Ik wil met hen praten.'

'Denk je niet dat het bandieten -' begon Duncan.

'Zo dicht bij de stad?' onderbrak Ru hem meteen. 'Nee. Ik denk ... Ik wil niet denken.' Zijn neef bij de arm pakkend nam hij hem mee naar de deur. 'Ik ben zo moe dat ik niet meer helder uit mijn ogen kan kijken en de dag is nog maar half om.' Hij zuchtte. 'Probeer zo veel mogelijk aan de weet te komen. Ik blijf hier.'

Duncan klopte zijn neef op de schouder en vertrok. Toen Ru zich omdraaide, zag hij het dienstmeisje bij de keukendeur staan, duidelijk van streek.

'Mary,' zei Ru, 'breng Karli wat thee.' Toen het meisje aarzelde, zei Ru: 'Bedankt.' Het meisje knikte en liep de keuken in.

Ru beklom de trap en ging achter Karli staan, aarzelde even en legde een hand op haar schouder. 'Ik heb Mary gevraagd je wat thee te brengen,' zei hij.

'Dank je,' antwoordde ze, maar ze bleef strak naar haar vader kijken. De dag verstreek langzaam en toen de middagschaduwen zich verlengden tot in de avondschemering, kwam Duncan terug. Hij had niets nuttigs gehoord van de mensen die beweerden iets te weten over de gewonde man die die ochtend de stad in was gedragen. Ru zei hem terug te gaan naar de herbergen bij de poort om te kijken of iemand opvallend makkelijk zijn geld uitgaf of opschepte over plotseling verkregen rijkdom. Ru had geen idee wat Helmut mee terug uit Zwartheide had genomen, maar wist wel precies wat de spullen waard waren geweest. Degene die Ru's vennoot had overvallen, had Grindle & Avery beroofd van zeker tweederde van hun huidige nettowaarde. De winst van meer dan een jaar was verloren.  

De avond viel. Mary bracht de maaltijd, maar ze aten geen van tweeën, alleen maar kijkend naar de stille gedaante van Helmut, die voor zijn leven vocht. Zijn ademhaling leek wat makkelijker te gaan - dat dacht Ru tenminste - maar de eerste uren van de nacht had hij zich amper bewogen.  

Karli dommelde met haar hoofd op de rand van haar vaders bed en Ru sliep in de stoel die hij uit de zitkamer had gehaald. Hij keek op toen hij zijn naam hoorde.

Meteen klaarwakker kwam hij bij Karli staan. Toen Helmuts ogen opengingen besefte hij dat het de oude man was die zijn naam had gesproken.

'Vader,' zei Karli, zich over hem heen buigend.

Ru zei niets toen het meisje haar vader omhelsde. De oude man fluisterde iets en zijn dochter ging opzij. 'Hij zei je naam.'

Ru boog zich naar hem toe. 'Hier ben ik, Helmut.'

De oude man stak zijn hand naar hem uit. 'Karli,' fluisterde hij. 'Zorg voor haar.'

Even keek Ru om en zag dat het meisje niet had gehoord wat haar vader had gezegd. 'Dat doe ik, Helmut. Mijn woord erop.'

Toen fluisterde de man een enkel woord. Ru kwam overeind en begreep dat zijn gezicht was verwrongen van woede, want het meisje keek hem aan en vroeg: 'Wat is er?'  

Ru dwong zichzelf tot kalmte en antwoordde: 'Dat vertel ik je later wel.' Kijkend naar de oude man, wiens ogen knipperden, zei hij: 'Hij vraagt naar je.'

Karli ging weer bij haar vader staan en pakte zijn hand vast. 'Hier ben ik, vader,' fluisterde ze. Maar de oude man had het bewustzijn weer verloren.

Vlak voor zonsopgang overleed Helmut Grindle.

 

De plechtigheid was eenvoudig, want Ru wist dat de oude man dat zo zou hebben gewild. Karli droeg een zwarte rouwsluier en keek zwijgend naar de priester van Lims-Kragma - godin van de dood - die de zegening uitsprak en de brandstapel aanstak. Het was die ochtend druk in de binnenhof van de tempel, waar wel zes crematies werden gehouden, elk in een afgesloten gebied van het tempelpark, maar boven de ligusterhagen was de rook van de andere brandende lijkbaren te zien.

Ze wachtten in stilte: Karli, Ru, Duncan, Luis, Mary en twee arbeiders die de werknemers van Grindle & Avery vertegenwoordigden. Om zich heen kijkend bedacht Ru dat dit toch een erg bescheiden uitvaart was voor een man die zijn hele leven kostbaarheden had verkocht aan de machtigen en gezagdragers van het Koninkrijk. In de afgelopen twee dagen waren er wat condoleance berichten van andere zakenlieden binnengekomen, maar niet één van de edelen die Helmut onder zijn beste klanten had gerekend, had zich verwaardigd om ook maar een enkel berichtje van troost naar de dochter van de koopman te sturen. Ru zwoer dat op zijn crematie, wanneer het zover was, de rijken en machtigen van het Koninkrijk aanwezig zouden zijn.

Toen het dode lichaam uiteindelijk door de vlammen was verteerd, draaide Karli zich om. 'Laten we gaan,' zei ze.

Ru bood haar zijn arm en begeleidde het meisje naar een gehuurd rijtuig. 'Volgens de traditie moet ik de werknemers op een afscheidsdronk trakteren,' zei hij toen Mary en zij waren ingestapt. 'Dat doen we in het pakhuis. Red jij je verder?'

'Ja, hoor,' zei Karli. Ondanks haar bleke verschijning klonk haar stem kalm en stonden er geen tranen in haar ogen. De vorige dag was ze uitgehuild en sindsdien toonde ze een kracht die Ru verraste.

'Ik kom later,' zei hij en voegde er meteen aan toe: 'Als je geen bezwaar hebt, tenminste.'

'Dat zou ik prettig vinden,' zei ze met een glimlach.

Ru deed de koets deur dicht en zei: 'Menner, breng haar naar huis.' Duncan, Luis en de arbeiders liepen zwijgend met Ru mee terug vanaf het tempelplein van Krondor. Toen ze het centrum van de stad hadden verlaten en al halverwege het pakhuis waren, zei Luis: 'Goden, ik heb de pest aan crematies.'

'Ik denk dat zelfs de priesters van de doods godin er niet echt dol op zijn,' was Duncans commentaar.

'Ik stink nog een week naar rook,' zei Ru.

'En lijken,' voegde een van de arbeiders eraan toe.

Ru wierp de man een blik toe, maar knikte. Een van de kenmerken van Lims-Kragma's tempel was de houtrook die er altijd hing. In het vuur werden kruiden en andere geurige houtsoorten verbrand, maar altijd hing er een zweem van iets anders in de lucht, iets waar Ru liever niet over nadacht. Hij had er tijdens de val van Maharta genoeg van geroken om de stank van verbrand mensenvlees te herkennen.

In het pakhuis werden ze al opgewacht door de menners en de andere arbeiders. Op een bankje stonden verscheidene flessen sterk bier, die vlug werden geopend en doorgegeven. Toen iedereen er een had, zei Ru: 'Helmut Grindle. Hard, maar eerlijk. Een goede vennoot en een liefhebbende vader die vriendelijkheid verdient.'  

'Moge Lims-Kragma genadig zijn,' zei Luis.

Ze dronken ter nagedachtenis aan Helmut en praatten over hem. Niemand had langer voor de man gewerkt dan Ru. Zo welvarend als Helmut was geweest, had hij altijd alleen gewerkt tot hij zijn krachten met Ru had gebundeld. In nog geen jaar tijd had Ru Grindle's inkomen dik verdrievoudigd en nu werkten er naast Duncan en Luis zeven mensen voor Grindle & Avery.

Aangezien er weinig herinneringen op te halen vielen bij de mensen die nu voor Ru werkten, wendde het gesprek zich al gauw tot de vraag hoe de oude man was gestorven. Ru luisterde er een tijdje naar en stuurde de mannen toen vroeg naar huis.

Nadat de arbeiders waren vertrokken, hield Ru nog even overleg met Luis en Duncan om hun te vertellen wat Helmut had gezegd. Ze bespraken wat ze moesten doen en toen er ten slotte een plan was getrokken, ging Ru weer weg.  

Zo woedend en vol slechte bedoelingen was Ru dat hij Karli's huis bijna voorbijliep. Hij klopte op de deur en toen Mary opendeed, stapte ze ogenblikkelijk opzij om Ru binnen te laten.

Karli had haar traditionele zwarte rouwkleding verruild voor een welhaast feestelijke japon, lichtblauw en met kant gegarneerd. Tot Ru's grote verrassing stond er een compleet avondmaal geserveerd en ineens merkte hij dat hij was uitgehongerd.  

Ze aten in zwijgzaamheid en uiteindelijk zei Karli: 'Wat ben je stil.'

Ru bloosde. 'Ik ben zo bezig met mijn eigen woede over je vader dat ik er niet eens aan denk wat er door jou heen moet gaan,' zei hij. Hij boog zich over de hoek van de tafel die hen scheidde, pakte haar hand en kneep er even in. 'Het spijt me.'

Ze kneep terug. 'Dat hoeft niet. Ik begrijp het.'

Na het eten gingen ze naar de zitkamer en ruimde Mary de tafel af. Ru zweeg nog steeds toen ze een cognac voor hem haalde, een veel betere dan haar vader hem ooit had ingeschonken. In een ogenblik van verrassend sterke gevoelens, hield Ru het glas omhoog. 'Helmut,' zei hij en sloeg de cognac achterover.  

Karli ging zitten. 'Ik heb nog steeds het gevoel dat hij ieder moment zomaar de deur door kan komen,' zei ze.

Knikkend wierp Ru een blik op de deur. 'Ik weet wat je bedoelt.' Hij had hetzelfde.

'Wat moet ik nu?' zei Karli plots.

'Hoe bedoel je?' vroeg Ru.

'Nu vader er niet meer is... ' Ineens begon ze weer te huilen en voordat hij het wist, had Ru zijn armen om haar schouders geslagen en lag ze te snikken tegen zijn borst.

Na een tijdje zei hij: 'Ik heb je vader beloofd dat ik voor je zou zorgen.'

'Ik weet dat je het goed bedoelt,' zei Karli, 'maar je hoeft niets te zeggen waar je later spijt van krijgt.'

'Dat begrijp ik niet,' zei Ru.

Karli dwong haar stem tot kalmte. 'Ik weet dat het vaders bedoeling was dat wij gingen trouwen, Rupert. Van iedereen die hem kwam bezoeken was jij de eerste die hij graag mocht. Maar ik weet ook dat hij al ouder werd en zich juist hierom zorgen maakte. Hij heeft er nooit met me over gepraat, maar het was duidelijk dat hij na een tijdje verwachtte dat we gewoon... zouden besluiten te gaan trouwen. Maar de zaak is nu van jou. Je hoeft je niet verplicht te voelen.'

Ru had het gevoel alsof de kamer een kwart slag kantelde. Hij wist niet of het kwam van de cognac, de lange uren, de woede die hij voelde of zijn omgang met dit vreemde, vaak ondoorgrondelijke meisje. 'Karli,' zei hij langzaam, 'ik weet dat je vader plannen voor ons had.' Hij sloeg zijn ogen neer. 'En om je de waarheid te zeggen: in het begin toen ik hier kwam, was ik bereid jou het hof te maken om zijn goedkeuring te verkrijgen, zonder rekening te houden met jou of je gevoelens.'  

Even was hij stil. 'Ik weet niet of ik het eigenlijk wel uit kan leggen,' zei hij toen, 'maar ik ben je... gaan waarderen. Ik... geniet van de tijd die we samen doorbrengen. En ik voel me inderdaad verplicht aan je vader, maar mijn gevoelens voor jou gaan verder dan dat.'

Ze keek hem even aan. 'Lieg niet tegen me, Rupert.'

Hij hield zijn armen rond haar middel geslagen. 'Dat zou ik nooit doen. Ik geef echt om je, Karli. Laat me je het bewijzen.'

Weer keek ze hem een tijdlang zwijgend aan, diep in zijn ogen starend. Ten slotte pakte ze zijn hand en zei: 'Kom mee.'

Ze nam hem mee de trap op naar haar kamer en deed de deur achter hen dicht. Een hand op zijn borst leggend duwde ze hem naar het voeteneind van haar bed, tot hij erop ging zitten. Vlug maakte ze haar japon los en liet hem op de vloer vallen. Vervolgens maakte ze de bandjes van haar korte onderjurkje los en liet hem met een enkele schouderbeweging boven op de japon belanden. Naakt stond ze voor hem in het licht van de enkele kaars op het nachtkastje.  

Karli had jonge, stevige borsten, maar haar taille was dik, evenals haar heupen en dijen. Haar gezicht miste nog steeds de kwaliteiten die een man als knap ervoer, met uitzondering van haar ogen, die glinsterden in het licht.

'Dit ben ik,' zei ze, haar stem vol van emotie. 'Onaantrekkelijk. En dik. En ik heb geen rijke vader meer. Kun je hiervan houden?'

De tranen schoten hem in de ogen toen hij opstond en haar in zijn armen nam. Moeizaam slikkend dwong hij zijn stem tot kalmte en zei: 'Niemand heeft mij er ooit van beschuldigd de droom van elk meisje te zijn.' Er rolde een enkele traan over zijn wang. 'Ik ben uitgemaakt voor rattenkop en erger. Uiterlijk is niet alles.'

Ze legde haar hoofd op zijn borst. 'Blijf bij me,' zei ze.

Later lag Ru in het donker naar het plafond te staren terwijl Karli in zijn armen sliep. Ze hadden de liefde bedreven, ongemakkelijk en tegelijkertijd met een koortsachtigheid die eerder voortkwam uit een eis om acceptatie dan iets wat vrijelijk werd gegeven. Karli bleek zeer onervaren en Ru had zich gedwongen attenter te zijn dan hij had gewild.  

Op een gegeven moment had hij beloofd haar te trouwen en vaag was hij zich nu bewust van het feit dat hij nu verloofd was en zou trouwen nadat de rouwperiode was afgelopen. Maar in het donker keerden zijn gedachten weer terug naar zijn woede en de plannen die hij met Duncan en Luis had gemaakt. Want het enige dat hij Karli niet had verteld, was het woord dat haar vader hem had toegefluisterd voordat hij stierf.

Het was een naam geweest. 'Jacoby.'