3
Duizenden keren heeft Irthe haar zuster de forel zien doen. Forel is een van Anges specialiteiten: het is niet onwaarschijnlijk dat de mannen van Michelin daarvoor zijn gevallen. Irthe wet een mes. Ze legt de vissen plat op tafel. Ze mikt op moten van zo'n vier centimeter dik. Trefzeker komt haar mes neer.
'Wat doe je nou in 's hemelsnaam?' roept Ange geschrokken uit. Ange roert de aurora-saus. De mitella waarin haar arm rust, raakt bespat. ik doe de forel,' antwoordt Irthe koel. 'Ga eens weg bij mijn fornuis.' De aurora-saus zorgt wel voor zichzelf, is haar ervaring. Ze duwt haar zuster opzij om wat boter te smelten voor in haar marinade van droge witte wijn, sojasaus en suiker. Ongelovig bekijkt Ange het mengsel. 'En wat moet dat nu weer voorstellen?' stamelt ze hulpeloos.
Irthes oog valt op een paar komkommers. De komkommer te zijn onder haar mes! Weloverwogen snijdt ze blokjes, die ze bij de vis in een schaal legt. Truite au concombre, zou je kunnen zeggen. Met een glimlach giet ze er de marinade over uit. Ze zal de stukken aan pennen rijgen en ze roosteren, als kebabs. Irthe doet de forel.
En is de avond niet weer een succes? Het is in Het Hemelse Gerecht drukker dan ooit, nu het nieuws van hun ster in de kranten heeft gestaan. Juffrouw Irthe loopt af en aan met de truite au concombre, de terrine d'anguilles en de saumon à l'oseille au four. Overrompeld bestuderen de gasten het vismenu. Ze wachten zich er wel voor om zelfs maar aan een tournedos te dénken. De wel ingelichten onder hen kijken elkaar veelbetekenend aan. Het is een goede gewoonte om na de lange rit naar buiten eerst iets te drinken in het kroegje bij de brug, alvorens men naar de juffrouwen gaat en vaak vangt men daar van alles op. Men komt hier al zo lang, men is geïnteresseerd in wat er zoal in het leven van de juffrouwen omgaat, en men beziet zo'n vis- menu met geheel andere ogen wanneer men van het drama van de slager heeft gehoord. Onder een fruitige Sancerre gaat die geschiedenis van de slager een natuurlijke verbinding aan met dat verhaal over die duistere verwonding van de oudste zuster. De gasten vinden het een tragedie: zij met doorgesneden polsen achter het venster, terwijl hij een poging doet zich te verdrinken. Een getrouwde man en een vrouw die haar zuster natuurlijk niet aan haar lot wil overlaten: je zou denken dat mensen in het zicht van zulke hindernissen niet eens aan een affaire begonnen. Maar gelieven kennen geen obstakels, stellen de gasten dromerig vast. Twee aan twee zitten ze aan hun tafeltjes, de hoofden naar elkaar genegen, de handen verstrengeld. De sfeer is zo intiem, het uitzicht zo romantisch, men gunt de juffrouwen het beste. Men is er zelf immers het levende bewijs van dat de mens onstuitbaar is in zijn drang datgene te doen waarvoor hij is gemaakt: om te paren. Daar heeft men zelfs zo'n exorbitante maaltijd voor over.
Men krijgt trouwens trek. De bediening is vanavond niet zo vlot als anders. Waar hebben de juffrouwen die knecht van hen toch gelaten? Voort gissen de gasten langs de lijnen waarvan hun hoofd nu eenmaal vol is en waar hun hart van overloopt. Ze vermoeden nog een liefdesdrama: de mens is er immers niet op gemaakt om alleen te zijn. De jongste juffrouw en de knecht, kortom! Maar wat een verrukkelijke gedachte! Men schiet in de lach: en toen zij genoeg kreeg van haar minnaar, heeft zij hem eenvoudig in de boter gebraden en op het menu gezet. Bepaald een perfecte manier om iemand te laten verdwijnen: hem verwerken tot sudderlap of stoofschotel.
De gasten trommelen met hun vingers op tafel. Ze kijken tersluiks op hun horloge. Hadden de zusters hun liefdes geschiedenissen maar wat beter gecoördineerd. Pas nu de slager is uitgeschakeld, had de jongste die knecht moeten afdanken. In tijden van schaarste nog ergens een man te hebben liggen, die zo de oven in kan! Dan waren de gasten nu tenminste niet tot vis veroordeeld geweest.
Degenen onder hen die straks om de rekening zullen vragen, voelen zich ineens wat geërgerd. Een man wil een stuk vlees, ongeacht de specialiteit van het huis. Het maakt natuurlijk wel een prettige indruk op de tafeldame dat het hier niet allemaal draait om bloederige brokken, het is hier tenslotte jandorie geen Argentijn, maar een man wil daar verder niet onder lijden, een man wil niet geconfronteerd worden met een exclusief vismenu, dat zijn zo van die feilen waarvan iedereen op de hoogte is. Geen wonder dat het liefdeleven van de juffrouwen een ramp is. En het pleit niet voor hen dat ze de gasten de dupe laten worden van privé-moeilijkheden.
Schielijk trekt men de buik in en recht men de schouders: daar is juffrouw Irthe eindelijk met de truite au concombre. Ze glimlacht verontschuldigend en in haar ene wang vormt zich een charmant kuiltje: 'Ik heb u wel laten wachten, hè?'
beneden in de kelder zijn de geluiden van het restaurant vaag te horen: stoelpoten schrapen over de vloer, voetstappen weerklinken, en zo nu en dan wordt er luid gelachen. Dixie zou vast ook de hele tijd lachen als ze boven was in plaats van hier onder de grond in haar slaapzak, met dat hele huis bovenop haar. Alleen dode mensen liggen onder de grond. En dode baby's, natuurlijk. Misschien zitten die hier ook wel onder de vloer. Dixie wil het licht aan.
In de verte verspreidt het lichtknopje een zwak, groen schijnsel. Over de dode baby's heen zal ze naar de schakelaar moeten lopen. Ze tast naar haar aap, klemt die tegen zich aan, werkt zich uit haar slaapzak en laat haar voeten voorzichtig op de betonnen vloer zakken. Onder haar tenen voelt ze in het ruwe oppervlak een scheur met licht opbollende randen, precies droge aarde waaronder een plantje zich omhoogwerkt. Voordat iets griezeligs haar bij de enkels kan vatten, springt ze over de scheur naar de muur, net kan ze bij de schakelaar, licht stroomt de ruimte binnen en meteen is de kelder weer gewoon de naargeestige kelder.
Maar ze kan toch aan Ange vragen of haar bed boven mag staan? Het is immers alleen maar vanwege de hitte dat ze hier slaapt. Ze zijn zeker bang dat ze anders zal smelten.
Dixie gaat op haar hurken bij haar tas zitten. Ze sjort er haar tekendoos en haar schetsboek uit, ze grist een rode viltstift te voorschijn en begint aan een tekening van een meisje in een echte slaapkamer, met gezellige gordijnen en een kleedje voor het bed. Het bed is gemakkelijk zat. Het vloerkleed ook. Ingespannen kleurt ze het helemaal in. Als Ange dit ziet, zal ze zeggen - als Ange dit ziet, zegt ze: 'Wat is dat voor een plas bloed op de vloer?' Lusteloos krast Dixie verder: ze had geel moeten nemen, of blauw. In haar hoofd was het zo duidelijk, maar in het echt valt alles helemaal anders uit. Een plas bloed in plaats van een vloerkleed! En meteen krijgt ze een idee dat pas werkelijk indruk op Ange zal maken. Opgewonden pakt ze haar aap. Hij heeft handen van vilt, die net wanten zijn: hij steekt zijn duimen omhoog. Oké, zegt aap met zijn duimen, oké, goed plan, Dixie. Zorgvuldig begint ze zijn ene hand rood te maken. Onderin haar tas weet ze een keurige witte zakdoek, waarvan ze een mitella kan vouwen. Met net zo'n knoop in de nek als Ange heeft. Als Ange dit ziet, zal ze zeggen - als Ange dit ziet, zegt ze: 'Waar komt dat bloed dan vandaan?'
Maar Dixie heeft een schaar in haar tekendoos, eentje met stompe punten, een kinderschaar, zegt mama altijd. Ga weg, mama! Wat doe jij daar ineens in Dixies gedachten? Dixie is boos op jou. Dixie zit in een kelder vol dode baby's omdat jij op vakantie bent. Op vakantie met je stomme vriend. Dixie vindt niet dat moeders vrienden moeten hebben. Dan doen ze lippenstift op en krijgen ze van die rare lachjes, net alsof ze iemand anders zijn geworden. En dan zeggen ze tegen je: 'Ja maar schat, ik heb er zo genoeg van om alleen te zijn!' Terwijl mama helemaal niet alleen was: Dixie was er immers.
Dixie knipt in de hand van aap. Wit vulsel puilt naar buiten. Mama zal daar woedend over zijn. Net goed! Had /e maar niet moeten opbellen om te zeggen dat ze Dixie nog niet komt ophalen. Nog een weekje extra! En dan ook nog expres opbellen toen Dixie er net even niet was en dus niet eens tegen haar kon zeggen dat ze hier in de kelder moet slapen.
Ook Henri is nog op. In gedachten verzonken gaat hij zijn keuken in om kamillethee te zetten. Dat doodzieke meidje van Bartels, bij wie hij net vandaan komt, heeft hem weer even aan het twijfelen gebracht. Of twijfelen - wat heet twijfelen. Heel het land, zei zijn vriend de internist immers vandaag nog over de telefoon, wordt met dit helse weer geplaagd door darmklachten. De patiënt loopt leeg, krijgt koorts en hoofdpijn en die heftige aanvallen van onredelijkheid horen helemaal bij het beeld: wie wil er ziek zijn als buiten de zon schijnt?
Henri is moe. Hij heeft de laatste dagen zoveel visites moeten lopen darbij nog geen gelegenheid heeft gevonden om thuis even af te wassen. Hij zet thee in een vervuilde pot, en schenkt die in een al eerder gebruikte beker. De suiker is op en het restant van de melk is zuur. Met trage stappen gaat hij met zijn thee naar boven en trekt op de rand van het bed zijn schoenen uit. Hij zou er wat voor erven om op dit moment een geliefd gezicht op het andere k lissen te zien liggen.
Ik hoop dat het u gesmaakt heeft,' gromt Irthe tegen de laatste gasten, terwijl ze ongelovig de tafel in ogenschouw neemt.
Haar gezicht zweeft Henri in het donker van zijn slaapkamer voor de geest, half plagend, half ernstig. Sprak er achting uit of minachting? Op zijn leeftijd zou hij zich geen gedachten meer in het hoofd moeten halen. Ze zei natuurlijk maar wat.
Ze kan zoveel zeggen! De warmte! Mechanisch schraapt Ange de nog halfvolle borden leeg in de afvalemmer. Haar leven lang heeft ze niet zulke hoeveelheden nauwelijks aangeroerd voedsel hoeven weggooien. Het heeft iets obsceens. Haar onbruikbare arm vervloekend zeult ze de overvolle emmer naar buiten om hem in de container te legen.
Het licht in de keuken brandt nog, maar er is niemand, stelt Dixie teleurgesteld vast. Ze hijst aap onder haar andere arm. Misschien is Ange in het restaurant. Juist besluit ze daar voorzichtig om de hoek van de deur te gaan kijken, als haar blik op de flessen valt die bij het fornuis staan. Is die stomme Irthe nou alweer vergeten om water naar boven te brengen, net als gisteren en eergisteren?
Als Ange weer binnenkomt, ruikt ze dat er een andere chef aan het werk is geweest. De genr van haar eigen keuken is haar vreemd. Wantrouwig kijkt ze in een pan soep. Ze kan zich ineens met geen mogelijkheid meer voorstellen hoe die zou moeten smaken. Beduusd doet ze het deksel weer dicht. Op het aanrecht staan nog een paar opgemaakte dessertborden - ze zien er uit als de uitgeknipte plaatjes waarmee ze vroeger Het Diner speelde: als gerechten uit een andere wereld.
Het is zo stil in huis dat je vanzelf op je tenen gaat lopen. Met een fles water en aap tegen zich aangedrukt sluipt Di- xie de trap op. Ze gluurt in Anges slaapkamer, met de ouderwetse kaptafel en dat grote bed, waarin ze best met z'n tweeën zouden kunnen slapen. Daar staat in elk geval geen plantenbak waarin ze haar fles kan legen.
Het besef dat ze zich op verboden terrein bevindt, doet haar hart vlugger kloppen als ze de volgende trap beklimt. ()p de tweede etage treft ze een complete schatkamer aan. /.ulke grote zakken uien heeft ze nog nooit gezien. En kerstballen, en stapels tafelkleden en kapotte schemerlampjes en dozen kaarsen en pakken rijst en zakken suikerklontjes en net zo'n strijkmachine als beneden in de bijkeuken staat. Er ligt een boek op, met een droevige dame op het omslag. Moeizaam spelt Dixie de titel, maar de letters worden geen woorden die ze kent, al klinken ze mooi, net als in een liedje. 'Ja-ne Ey-re, Ja-ne Ey-re,' zingt Dixie voor aap. Ineens moet ze gapen. Maar er is nog een verdieping, ze heeft de zolder nog niet gehad.
I let is lang geleden dat Henri heeft gemasturbeerd. Hij voelt zich een beetje dwaas. Maar niet ontevreden. Tenslotte zal zo'n veel jongere vrouw op dit vlak zeker het een en ander verwachten. 'Oude zot,' mompelt hij: dat hij zijn met levervlekken bespikkelde hand aan zichzelf slaat is één ding, maar dat hij zich in deze hete koortsnacht zou verbeelden dat hij ooit haar lichaam zal beroeren verward knipt hij het licht weer aan en neemt een boek van het nachtkastje.
Op de zoldertrap is geen lichtschakelaar. Dixie klemt aap onder haar oksel. Met haar ene hand houdt ze de fles water vast, met de andere pakt ze de trapleuning beet. Onder haar voetzolen zijn de treden rul en houtig. Dixie zwoegt, /.e merkt dat ze een beetje buikpijn heeft, zoals wanneer je moet poepen. Als ze een lichtknopje ziet, gaat dat vast meteen over. Ja-ne Ey-re. Ja-ne Ey-re. En dat zij al weet wat een y is! Op zolder is het stikdonker. Het stinkt er. Doordat stomme Irthe er niet aan heeft gedacht water naar boven te brengen, zijn de plantjes natuurlijk dood gegaan zo ruikt het, naar dode dingen. Dode baby's, denkt Dixie, en ze kan zich niet meer verroeren. Onder haar arm voelt ze aap, met zijn verminkte arm. En om haar heen voelt ze ook iets. Er is geen geluid te horen, maar toch is het net alsof er iemand ademhaalt. Ja-ne Ey-re, Ja-ne Ey-re! Maar de mooie, bezwerende klanken willen niet meer over haar lippen komen. Ze draait zich met inspanning van al haar krachten om, haar arm schampt langs een houten wand, en Dixie laat de fles en haar aap vallen en vliegt naar beneden, het licht tegemoet.
Op de dertigste dag van de hittegolf staat Ange net als anders om negen uur op, ze poetst haar tanden, ze neemt omzichtig een douche, ze kleedt zich aan. Maar de gewone handelingen hebben niets vertrouwds meer, verricht als ze moeten worden met één arm. Werktuiglijke gebaren die vroeger meteen rendement opleverden, zijn niet langer uitvoerbaar; geen knoop gaat door het knoopsgat zonder grote inspanning, elke actie vereist inventiviteit, de gewoonste dingen vragen om een geheel nieuwe oplossing, alles wat ooit vanzelf ging, heeft zijn automatisme verloren. Het bestaan presenteert zich als een verwarrende en verontrustende verzameling voetangels en klemmen.
In de keuken dekt haar zuster met een gezicht als een donderwolk de ontbijttafel. Al haar gebaren verraden misprijzen voor Ange, die het bestaat met haar arm in een mitella rond te lopen: als zij niet zo onnozel was geweest zich te verwonden, zou het werk zich nu niet nog onverbiddelijker opstapelen. Bedeesd gaat Ange zitten, terwijl ze koortsachtig zoekt naar een onderwerp dat Irthe gunstig zal stemmen, ik ben hier toch wel tegen verzekerd, hè?' valt haar in.
'Hoe bedoel je?' vraagt Irthe ontoeschietelijk. 'Ja, hoe heet dat. Je weet wel, als je niet kunt werken.' Ange ziet nu pas dat er voor vier personen is gedekt.
'Dixie!' roept Irthe.
'Ik vroeg je wat,' zegt Ange.
'O,' zegt Irthe. 'Wat dan?'
'Of ik verzekerd ben als ik niet kan werken.'
'Hoezo kun je niet werken? Je hebt gisteren nog de aurora-saus gemaakt.'
'Dat is toch geen werk! Ik bedoel kóken. Arbeidsongeschiktheid,' zegt Ange, 'dat is de term, geloof ik.'
'Ben je soms arbeidsongeschikt als je de aurora-saus doet?'
'Of hoe heet het: inkomstenderving.'
'Derven we dan inkomsten?' vraagt Irthe.
'Hoe weet ik dat nou.'
'Wat zeur je dan,' zegt Irthe. 'Dixie! Ontbijt!' Ze schenkt grapefruitsap in alle vier de glazen. Ze doet brood in de broodrooster. Ze gaat zitten en vouwt haar servet open.
'Ben ik hiervoor verzekerd?' vraagt Ange trillend terwijl ze haar theelepeltje bestudeert.
'Allicht.'
'Dus nu krijgen we geld?'
'Gek is dat,' zegt Irthe. ik heb vijftien jaar lang de aurora-saus gemaakt en niemand heeft me daar ooit een uitkering voor gegeven.'
'Maar jij hebt ook nooit wat!' Ange krijgt het gevoel dat ze de laatste dagen steeds vaker heeft: dat ze wel waarneemt wat er om haar heen gebeurt, maar dat ze daarmee onmogelijk contact kan maken. Ze besluit haar zuster verder maar niet te ergeren.
'Kijk eens wat een lekkere warme boterham ik voor je heb,' zegt Irthe tegen Dixie, die landerig op haar blote voelen naar binnen slentert en met gebogen hoofd aan tafel gaat zitten. 'En voor aap,' vervolgt ze, 'heb ik er ook een.' Als een goochelaar tovert ze twee boterhammen uit de rooster. 'Ja, ik ook graag,' zegt Ange terwijl ze overweegt of ze Irthe kan vragen wat kaas af te snijden. Nog afgezien van de fysieke onmogelijkheid dat zelf te doen, is ze ook bang zich opnieuw te bezeren. Het komt haar ineens als onbegrijpelijk voor dat ze haar leven lang gedachteloos messen heeft gehanteerd of dat ze zich nooit eerder heeft verwond aan apparaten, snelkookpannen, vleesmolens.
'Wij zo meteen,' snauwt Irthe. 'Aap heeft vast erge honger.'
Dixie schudt haar haren voor haar gezicht. Ze mompelt iets.
'Wat?' vraagt Irthe.
'Hij ligt nog in bed.'
'Ga hem dan halen! Ik heb speciaal een bordje voor hem neergezet!'
'Nee, hij komt niet. Hij heeft pijn in zijn buik.'
'Godlof,' prevelt Ange. Alles is al zo onwerkelijk. De gedachte haar ontbijt te moeten delen met een pluche beest is beslist te veel.
'Maar ik heb sap voor hem ingeschonken,' teemt haar zuster.
Ange ziet voor zich hoe de citruspers draait, ze kan het mechaniek horen loeien en ronken. Onthutst reikt ze naar de beschuitbus.
'Dixie?' vraagt Irthe. 'Heb je zelf soms buikpijn?'
Het kind frunnikt zwijgend aan haar servet.
'Kijk me eens aan.'
Dixie duikt weg voor de hand die haar bij haar kin wil vatten. Ze begint te huilen.
'Kun jij even wat kaas voor me snijden?' vraagt Ange zo beleefd mogelijk, maar haar zuster negeert haar. 'Ben je vanochtend al naar de wc geweest? Je hebt toch geen diarree, hè?'
'Toe zeg,' mompelt Ange. Ze neemt maar jam.
Met koude ogen kijkt Irthe haar aan. 'Er heerst iets besmettelijks!' Ange vermaalt werktuiglijk haar beschuit terwijl ze Di- xie opneemt. Het meisje snikt nog steeds, ze houdt allebei haar vuisten tegen haar ogen gedrukt, en haar smalle schoudertjes schokken deerniswekkend. Jaloers denkt Ange: wat heerlijk om zo te kunnen huilen. Dat kan alleen maar als je nog niet weet dat alles toch weer overgaat. Alleen wie garandeert je dat eigenlijk?
'Neem haar zo meteen voor alle zekerheid maar mee naar Henri,' zegt Irthe na een moment stilte.
'Naar die slijmbal? Kun jij dat niet doen?'
'Jij hebt een afspraak met hem.'
'Hoe kom je erbij!'
'Die heb ik voor je gemaakt.'
'Ben je gek geworden?'
'Dat verband van je moet verschoond worden.'
'Maar daarvoor wil ik naar het ziekenhuis.'
'Je gaat niet weer een hele dag op en neer reizen terwijl we omkomen in het werk en we hier vlakbij een dokter hebben zitten,' zegt Irthe op een toon die tegenspraak uitsluit.
Ange knijpt haar lippen op elkaar. In alle redelijkheid is niets tegen haar zusters woorden in te brengen. Ze heeft zich maar te schikken.
'Ik roei jullie dadelijk naar het dorp,' zegt Irthe kort aangebonden.
'We lopen wel,' mompelt Ange. Een afschuwelijke zekerheid neemt bezit van haar: dit is geen bui die zal overdrijven, zoals ze na de begrafenis van de kleine Gilles steeds heeft gehoopt. Irthe is erop uit haar te laten voelen wie de touwtjes in handen heeft.
'Ik moet toch de buitenboordmotor gaan ophalen,' zegt haar zuster, terwijl ze voor zichzelf een paar plakjes kaas snijdt, 'en dat leek me meteen al een leuk uitje voor Dixie, samen in de nieuwe boot, dus zo doen we het.'
Niet hangen er zoals anders kinderen bij de aanlegsteiger rond als Irthe aanmeert, en zelfs de honden laten hun gebruikelijke vertoon van waakzaamheid na. Het is bijna als een filmbeeld: dit dorp is besmet.
Irthe wacht totdat Ange en Dixie de stoep van Henri's praktijk op zijn gegaan. Dan wandelt ze naar de ijzerhandel van De Groot. Binnen is het zo koel dat ze even al het andere vergeet. De blinden zijn half neergelaten; tuinscharen, nijptangen en fietsonderdelen glimmen dof in het schemerdonker.
'Volk!' roept ze gewoontegetrouw. Vanachter de muur die de winkel van het woonhuis scheidt, komen gedempte geluiden. Een moment later stapt de ijzerhandelaar binnen, een lange magere man met een deegkleurig gezicht. Zijn ogen zijn roodomrand, alsof hij nachtenlang niet heeft geslapen. 'Hoe is het met je dochter?' vraagt Irthe ter begroeting.
De Groot begint voorwerpen op de toonbank te verplaatsen. 'Dat meisje is een vechter,' zegt hij kortaf.
'Heeft ze nog koorts?'
'Ja.'
'Hoog?'
'Bij een kind is het algauw hoog.'
'Dat is waar,' zegt Irthe, zich verbazend over zijn vijandige toon.
'En Bartels' dochtertje heeft nog veel hogere koorts.'
'Maar bij Wim is het altijd het ergst.'
'Hoezo?'
'Nou ja, in het algemeen,' zegt Irthe, terwijl ze verzoenend glimlacht: daar maken we met z'n allen toch al jaren grapjes over!
'Maar ik heb je motor hier,' verklaart de winkelier. Hij klinkt beschuldigend.
ik ben eerlijk gezegd ook nogal ongerust over Dixie,' probeert Irthe.
Zonder acht op haar te slaan draait De Groot zich om en haalt uiteen duistere hoek achter de toonbank een buitenboordmotor te voorschijn. 'Je weet wel: Gilles' dochter, die bij ons logeert. Ik heb haar maar even naar Henri gestuurd,' vervolgt Irthe. Ze bijt op haar lip. Anders luisteren de mensen toch ook naar haar.
In zichzelf gekeerd begint de ijzerhandelaar met een poetsdoek over de motor te wrijven. Net als de stilte drukkend wordt, zegt hij plotseling met vlakke stem: 'Als haar vader straks thuis komt, wil je natuurlijk niet met een ziek kind zitten.'
'Nee,' zegt Irthe behoedzaam. Ze verplaatst haar gewicht van het ene been naar het andere. Ze wenste dat die man zich niet zo met die poetsdoek uitsloofde, met net te veel vertoon van onderdanigheid. Het kwetst haar: ze heeft de mensen nooit reden gegeven om haar als de koningin van Lombardije te behandelen. Ze grabbelt in haar tas naar haar cheques, ze heeft er vast niet genoeg bij zich, ze had de moeite moeten nemen om naar de bank te gaan, in plaats van er vanuit te gaan dat ze achteloos zou zeggen dat de rekening opgestuurd kan worden.
Zonder van zijn werk op te kijken vraagt De Groot onverhoeds: 'En wanneer precies komt onze Gilles nu weer eens thuis?'
'Nou,' begint Irthe om zichzelf te onderbreken: 'Zeg, ben je trouwens op dat gepoets aan het afstuderen of zo? Hij glimt ondertussen heus genoeg.'
'Voor jullie is alleen het beste goed genoeg.'
Irthe maant zichzelf tot kalmte. Als een van haar vaste leveranciers dit had gezegd, zou ze het als een plagerij of een grapje hebben opgevat. 'Nu je het daar toch over hebt,' zegt ze luchtig, 'er zit toch wel garantie op, hè? En daar horen zeker nog servicebeurten bij?'
'Garantie uiteraard wel.'
'Uiteraard,' zegt Irthe. Die bespottelijke taal van zo'n middenstander. Garantie alsmede onderhoudsbeurten.
'Maar voor het onderhoud moet Gilles verder maar zorgen.' 'Juist.'
'Gilles had als kind al aardigheid in zulke dingen,' vervolgt de ijzerhandelaar, 'we zijn namelijk samen schoolgegaan, hij en ik, dus ik ben als het ware een van zijn oudste vrienden.'
'Werkelijk?' zegt Irthe. Ze tast naar het prijskaartje dat aan de motor hangt, maar haar kwelgeest is haar voor. Met een ruk trekt hij het los. ik moet natuurlijk nog wel iets in rekening brengen voor het afstellen en doorsmeren.'
'Uiteraard,' zegt Irthe. Afstellen alsmede doorsmeren, maalt het door haar hoofd.
'Maar dat zal wel geen probleem zijn.'
Niet begrijpend kijkt ze hem aan.
'Want jullie bezuinigen nu toch op personele kosten?'
Uitputting overvalt Irthe, ze zou ineens wel op haar knieën willen zinken en schreeuwen: 'Zeg het dan! Zeg het dan! Zeg dan wat je bedoelt!' Om haar heen blinken messen en grasmaaimachines luguber op in de halve duisternis. O mijn liefje, mijn verrukkelijke mosselman: tot hier was het kinderspel! Nu je me zo in de problemen brengt, mijn schat, nu mannen die tuinslangen verkopen me al aankijken alsof ik een misdadigster ben, nu zal ik daar iets tegenover moeten stellen.
'Denk ook eens aan ons,' verweert ze zich. 'Die man gaat zogenaamd op vakantie, en komt nooit weerom. Daar zijn wij ook lekker klaar mee. En dan bovendien nog dat ongeluk van Ange...'
'Ange,' snuift de ijzerhandelaar, iedereen weet hoe onredelijk Ange is.'
'Nou ja,' zegt ze lauw.
'Die krijgt een driftbui en die ontslaat Gilles. En jij merkt het niet eens.' Op dat moment klinkt er vanuit het achterhuis klaaglijk gejammer. De Groot draait zich abrupt om en verdwijnt zonder een woord in de diepten van het huis.
Irthe wacht in toenemende agitatie op zijn terugkeer. Ze kan die laatste opmerking over Ange toch niet onweer sproken laten! Dat mens heeft de laatste tijd al genoeg kwaad bloed gezet. En haar daden zullen altijd hun weerslag hebben op hoe Irthe door de mensen wordt gezien. Nu had zij zeker weer moeten voorkomen dat haar zuster Gilles zijn vermeende congé gaf! Zelfs voor gebeurtenissen die niet eens hebben plaatsgevonden, houdt men haar verantwoordelijk, want zij is Anges hoedster en van Ange kun je nu eenmaal alles verwachten. Die zaait al onheil als ze ademt.
Irthe voelt dat de tranen haar in de ogen springen, en ze wordt nog kwader: straks komt die man eindelijk weer te voorschijn en dan staat zij hier te huilen. Snel legt ze een paar cheques op de toonbank en haast zich met de buitenboordmotor de winkel uit. Met moeite sjouwt ze haar last door de uitgestorven dorpsstraat. Uitgerekend nu is er niemand in de buurt om haar even de hand te reiken. De mensen zijn bezig in hun winkels, werkplaatsen en bedrijven, en bij toeval kijken ze geen van allen net even op als zij passeert. Irthe strompelt langs de gevels waarachter ze haar leveranciers en hun gezinnen weet, langs de witgekalkte etalage van de slagerij, langs het raam waarachter Paula Willemse de gordijnen heeft gesloten. Ze krijgt vlekken voor haar ogen. Ze moet de motor even neerzetten, ze recht haar rug, ademt een paar keer diep in en uit en ziet dan aan de overkant van de straat iets bewegen achter de vitrages. Haar blik vliegt over de ramen, ze glimmen in het zonlicht, als boosaardige gedachten die een gezicht doen fonkelen. Zie juffrouw Irthe eens zwoegen! En waar zijn 1111 alle mannen die ooit naar haar gunsten dongen? Neem nota, juffrouw Irthe: dat krijg je ervan als je de ene aanbidder na de andere weg lacht! Dan kom je er alleen voor te staan!
In hoeveel van deze huizen wonen oude bewonderaars? Achter vele ramen wordt nu hun middagmaal bereid, door vrouwen zoals zij van Bartels, vrouwen die de spelregels van het leven kennen, en die geen nootmuskaat nodig hebben in hun aardappelpuree. Er gaat een zucht van welbehagen door de straat waar juffrouw Irthe aan de schandpaal van haar eigengereidheid is genageld. De ene helft van het dorp, de helft die op blauwe slippers de aardappelen kookt, denkt: te laat, kapsoneslijdster met je neus in de wind, te laat! De andere helft, de helft die de aardappelen verdient, legt gereedschap neer en sluit deuren achter zich: op huis aan, op huis aan, de etensgeuren komen je al tegemoet.
'Maar Irthe,' roept Tom Willemse als hij uit zijn werkplaats naar buiten komt, 'dat is toch geen karwei voor een vrouw alleen!'
'O Tom,' brengt Irthe uit. 'Nee, het lukt best, laat maar.' Tot in haar haarwortels voelt ze de opluchting prikken. Wat staat ze zich hier in die snikhitte allemaal in te beelden? Waarom zou ze geen voorkomendheid van de mensen kunnen verwachten? Eet tenslotte niet het halve dorp van Het Hemelse Gerecht? 'Hoe gaat het nu met jullie? Redt Paula het een beetje?' vraagt ze dringend.
De timmerman spreidt hulpeloos zijn handen, ik zal haar maar niet laten wachten met het eten,' mompelt hij.
Verslagen ziet Irthe hem zijn huis binnen gaan en de deur achter zich sluiten. Opnieuw staat ze verloren in de lege straat, even kwetsbaar als zichtbaar. Wanneer ze zich omdraait, fietst de postbode voorbij. Zwijgend heft hij een hand en buigt zich dan weer over zijn stuur. Ineens vraagt Irthe zich af waarom ze eigenlijk nooit over Wim Bartels heeft gedroomd, als ze vroeger over de liefde droomde. Zij had zij van Bartels kunnen zijn ('Het is zo'n leuk stel, die van Bartels', met haar benen veilig in zijn fietstassen. Ze had iemand van het dorp kunnen zijn. Een verschrikkelijke wraaklust snijdt haar haast de adem af. Gilles en zijn egoïstische grillen! Om de benen te willen nemen en haar onbeschermd achter te laten met een half idiote zuster die rampspoed veroorzaakt bij elke stap die ze zet. Daar zal hij voor boeten. Haar geduld is op. En Ange hoeft al evenmin nog langer op haar lankmoedigheid te rekenen. Ze heeft er schoon genoeg van. Kop in, Ange, als huisgezinnen door ziekte en dood worden bezocht! Dat zijn niet de momenten om uit te munten in excentriek gedrag! Kuil je in, hou je gedeisd en zorg niet voor nog meer gemok en gemompel achter de vitrages. Je mag blij zijn dat je een zuster hebt die rekening weet te houden met de omstandigheden. Een zuster wie het leven heeft geleerd, pragmatisch te zijn. Want als we dan toch over de liefde moeten dromen, zoals vrouwen doen, waarom zouden we dan niet onomwonden dromen over de voordelen die het hebben van de juiste man biedt? Ach, de zogenaamde liefde! Zou je er ondertussen niet om lachen?
Irthe bukt zich en hijst de buitenboordmotor weer op haar heup. Vroeger of later zal zelfs Ange moeten erkennen dat het strategisch juist was om Henri's belangstelling te wekken.
'En met Irthe ook alles goed?' vraagt Henri. Hij hoort dat zijn stem allerminst neutraal klinkt en hij vervloekt elk verhit moment uit zijn doorwaakte nacht. Als het er het meest op aan komt, is men vaak helaas het slechtst in vorm.
Ange is bekaf doordat Dixie in de overvolle wachtkamer voortdurend over een speelgoedbeest zeverde om vervolgens in tranen uit te barsten. 'Kunnen we even opschieten?' zegt ze kortaf tegen Henri.
'Heb je veel pijn?' vraagt hij.
Ange kijkt hem verstoord aan. Dat heeft geen mens haar nog gevraagd en ze is niet van plan zich er nu in te verdiepen. 'Het is nou een dag of vijf,' vervolgt hij. 'Dus je hechtingen kunnen er nog niet uit.'
'Kijk eerst even naar dat kind.' Hij draait zijn stoel achter het ouderwetse bureau een halve slag. 'Zo, Dixie. En waarom ben jij met tante Ange meegekomen?'
'Ik ben haar tante niet,' zegt Ange. 'En ze heeft niks, behalve heimwee, maar dat gelooft Irthe pas als jij het zegt.'
'Ze zou toch allang naar huis zijn gegaan?'
'Ja, maar toen kregen we dat telefoontje. Ze blijft nog wat.'
'En waarom maakt Irthe zich ongerust over haar?'
'Omdat ze vanochtend een beetje zat te sippen.'
Henri buigt zich voorover. 'Heb jij pijn in je buik?'
Dixie knikt, terwijl ze naar de vloer blijft kijken.
'Heeft ze verhoging?'
'Niet dat ik weet,' antwoordt Ange naar waarheid.
'En eet ze nog lekker?'
'Zeg zelf eens wat,' zegt Ange bruusk. Ze duwt het kind naar voren.
Dixie laat haar schouders hangen. 'Aap is weg,' fluistert ze.
'Aap?' Henri draait weer heen en weer in zijn stoel. Hij kijkt hulpzoekend naar Ange.
'Een speelgoedbeest,' zegt zij. 'Dat om de haverklap verdwenen is.'
'En zou je buikpijn over zijn als je je aap weer terugvond?' vraagt hij het kind.
Ondanks zichzelf denkt Ange: er zit toch enig verstand in die halve zool. Ze geeft Dixie een por. 'Ja,' murmelt die.
'Goed zo. En nu jij, Ange,' herneemt Henri. Hij staat op en gaat haar voor naar de behandelkamer. Ange gaat op een krukje zitten. Ze haalt haar arm uit de mitella en kijkt zonder veel belangstelling toe als het verband wordt opengeknipt. De hand die eruit te voorschijn komt is als van een vreemde. 'Maak je je zorgen over die pees?' vraagt Henri.
'Die hebben ze op de eerste hulp toch ook meteen gehecht!' 'Ja, dat wel.'
'Nou dan.'
'Maar of je in die hand je kracht helemaal terugkrijgt, is natuurlijk de vraag.'
'Nee, dat zal wel even duren,' zegt Ange bits.
Henri knipt een stuk gaas af. Zonder haar aan te kijken merkt hij op: 'Je zult er misschien toch rekening mee moeten houden dat je hier blijvende gevolgen van kunt ondervinden.'
Ange houdt zich in bedwang. Zodra de hechtingen eruit zijn gaat ze naar een fysiotherapeut in de stad en dan zal ze die klungel eens wat laten voelen. Ze haat het dat hij haar aanraakt met die dorre vingers van hem. Je moet er niet aan denken ze elders op je lichaam te voelen.
'Wat zou je er trouwens van vinden om eens samen te gaan eten?'
'Wat zeg je?' roept Ange geschrokken uit. In een reflex trekt ze haar hand terug.
Hij strijkt langs zijn das. Hij glimlacht. 'Mag ik je eens mee uit nemen?'
ik zou niet weten waarom,' zegt Ange wild.
'Om niks. Zomaar. Dat schijnt wel vaker te gebeuren.'
'Ik ben daar gek,' ontvalt Ange. Ze ruikt ineens zijn aftershave. Ze snauwt: 'Je bent een geval voor de medische tuchtraad. Je hoort je patiënten met rust te laten, Henk.'
Nu lacht hij voluit. Ze amuseert hem kennelijk. 'Maar jij bent toch helemaal geen patiënt van me. Ik heb je nog nooit eerder behandeld.'
'Ik zit hier nu toch!' Meteen wil ze die woorden inslikken: ze wenst evenmin in zijn kaartenbak terecht te komen als met hem aan tafel te belanden.
Henri wendt zich tot Dixie, die in de deuropening staat toe te kijken. 'Waarom ga jij hiernaast niet even vragen of de zuster een paar mooie flesjes voor je heeft?"Ik ben zo klaar,' roept Ange haar na, om zichzelf gerust te stellen.
'Wat zou je zeggen van aanstaande maandag, Ange? Dan zijn jullie toch gesloten.' 'Wat moet ik nou in een vreemd restaurant?'
'Met mij dineren.'
'Je dineert toch al elke week bij ons.'
'Ja, maar ik wil je nu weieens een keer tegenover me hebben, in plaats van in de keuken.'
'Dixie wacht op me, dus maak nou een beetje voort.'
'Zal ik je maandag dan om zeven uur komen halen?'
'Nou nee,' zegt Ange perplex.
'Half acht?'
'Luister eens,' begint ze, maar dan beseft ze dat die windbuil nog van de generatie holenmannen is die in elk nee een ja verkiest te horen. Hoe harder ze tegenstribbelt, des te meer zal hij zich aangemoedigd voelen. Waarschijnlijk denkt hij op dit moment zelfgenoegzaam: ik ken Ange toch, altijd even kortaf en aangebrand, nee, dat betekent niets. Al die jaren dat ze hem heeft afgebekt moeten hem immuun hebben gemaakt. Het zal niets uithalen om bot tegen hem te doen, zoals het, omgekeerd, al even zinloos is gebleken mensen zo omzichtig mogelijk tegemoet te treden. Elk verband tussen haar gedrag en hoe daarop wordt gereageerd, is de laatste tijd zoekgeraakt. Ze kan niemand meer duidelijk maken wat ze bedoelt of wat haar bezielt.
ik zal iets aardigs reserveren,' zegt Henri verheugd.
Zelfs nu ze niet hoeft te roeien, heeft Irthe het nog warm, midden op het water, de wind in haar haren. Ze droomt van onweersbuien met wolken als vulkanen, afwisselend zwart en okergeel van kleur, en ten slotte violet. Voor haar geestesoog strekken zich frisse uiterwaarden vol plassen uit, lauwe druppels vallen op haar gezicht, ze heeft Dixie een zuidwester opgezet, zo'n knalrode, en het kind springt aan haar hand langs de waterkant. Ze zijn op weg naar de oude hut die de eendenkooikers vroeger gebruikten en die nog steeds verlaten op de oever staat. Kinderen zijn gek op hutten. Irthe draagt een picknickmand vol malle hapjes: kabouterboterhammen met pindakaas en komkommer, pakjes chocomel en kleine radijsjes waarin gezichtjes zijn gesneden. Ze ziet stevige beentjes levendig door de modder plenzen, en ze probeert dat beeld vast te houden in plaats van dat andere: Dixie aan de ontbijttafel, lusteloos tegen de stoelpoten trappend, slap, hangerig. Je moet niet meteen het ergste denken.
Zijn er over de kracht van positief denken tenslotte niet hele boeken vol geschreven? Je schijnt er zelfs de loop van het noodlot mee te kunnen beïnvloeden een obscurantistische gedachte natuurlijk, maar daarom nog niet minder interessant. Onveranderlijk blijft bij voorbeeld staan dat Dixie voorlopig nog niet wordt opgehaald, precies zoals Irthe het zich steeds heeft gedroomd. Zelfs de toedracht klopte. Toen Ange zei dat Dixies moeder had opgebeld, stond lrthes hart even stil. Noem het maar toeval! Lach er maar om! Maar zij heeft ooit haar vader dood onder aan de trap gevonden, net zoals Ange en zij dat honderden malen hadden besproken: 'Dronken mensen stappen gemakkelijk mis.' Toen het noodlot hun plan voor hen uitvoerde, waren zij nog jong genoeg om te durven geloven dat wat zich in je hoofd afspeelt, werkelijkheid kan worden als je het maar vurig genoeg wenst. Want al was er nog zoveel toeval aan het ongeluk te pas gekomen, daarmee was nog niet gezegd dat zij dat niet hadden opgeroepen en bestuurd.
Irthe wijkt uit om een rijnaak te laten passeren. Ze heeft slechts een vaag besef van de verkeersregels te water, maar het schip is groot genoeg om haar inschikkelijk te maken. Alles in het leven, denkt ze, komt neer op Zen: je moet meegeven, want wie buigt kan niet barsten. Dat is de manier om greep te krijgen op je lot, dat in combinatie met positief denken. Maar als op de oever het kerkhof met zijn witte zerken voorbijschiet, denkt ze onwillekeurig: toch kunnen we niet ten eeuwigen dage uit piëteit wachten met naar een andere slager om te zien, er is een grens aan inschikkelijkheid. Ze heeft al gedaan wat ze kon. Ze heeft zelfs weten te verhinderen dat Ange naar de begrafenis van Van de Wetering ging. Haar aanwezigheid zou de mensen diep hebben geschoffeerd. Want al is het nog steeds een raadsel waarom de slager is verdronken, Irthe heeft het gefluister in het dorp wel gehoord. Aan de onbegrijpelijkheden van het noodlot valt natuurlijk niet te ontkomen, maar daarmee is volgens de mensen nog niet gezegd dat Ange die niet heeft opgeroepen en bestuurd: zij heeft iets in Kees van de Wetering z'n hoofd doen knappen.
Als Ange met Dixie bij de steiger aankomt, is die verlaten. Irthe is natuurlijk al naar huis om de noedels te maken voor de gnocchi aux poireaux. Ange ziet voor zich hoe haar zuster aardappelen en prei afgiet, ze drukt de groente door een zeef, ze voegt er bloem en eieren aan toe, ze rolt het mengsel uit en snijdt er sliertjes van die ze pocheert in het groentenat, ze bestrooit de noedels met geraspte gruyère, giet er slagroom over en zet de schotel klaar in de oven. Woedend denkt Ange: ze is de saffraan en de pijnboompitten vergeten. Haar eerste impuls is naar huis te stormen. Maar dan denkt ze aan haar keuken, aan stoom die sissend ontsnapt, aan flambeerpannen vol hoog oplaaiende vlammen, aan spiezen waaraan uien worden geregen. Ze drukt haar gekwetste arm tegen zich aan. Geen mens zal die saffraan en die pitten missen.
'Moeten we nu helemaal naar huis lopen?' vraagt Dixie met een jengelstem. 'Kunnen we niet met de bus?'
'Ik heb geen geld bij me,' zegt Ange, terwijl ze zich afvraagt hoe ze op dit punt van haar leven is beland, zonder een cent op zak gestrand in een gehucht aan de rivier. Is dat het batig saldo van al die jaren roeren, stampen, pureren, pocheren?
'Misschien mogen we wel voor niks in de bus, als we zeggen dat we morgen betalen.'
'Morgen,' herhaalt Ange verwezen. Een eindeloze reeks dagen strekt zich voor haar uit, gevuld met veeleisende op gaven waartoe ze niet de minste lust heeft. En voordat je het weet is het maandag en staat die hoe heet hij vol amoureuze bedoelingen op de stoep.
'Ik ben te moe om te lopen,' zeurt Dixie.
'Jij mankeert niets.'
'Ik wil aap.'
'Daarvoor moeten we eerst naar huis,' concludeert Ange met tegenzin.
'Ga jij hem dan voor me halen?'
'Irthe zal hem wel voor je zoeken.'
Dixie plukt schuldbewust aan haar lip. 'Maar ik weet best waar hij is.'
Plotseling slaat de motor af. Irthe geeft een paar flinke rukken aan de starter, maar er gebeurt niets. Ze controleert het brandstofpeil. Sabotage, denkt ze in een flits. Ze trekt nog een keer aan de starter en ruikt benzine. Misschien is de motor al verzopen. In gedachten ziet ze een flauwe glimlach op het gezicht van de ijzerhandelaar verschijnen: dan had Ange Gilles maar niet moeten ontslaan. Gilles zou dit klusje zó hebben geklaard.
Inwendig ziedend roeit Irthe verder naar huis. Het kost haar moeite de boot aan land te trekken; het gewicht ervan lijkt verdubbeld door die ellendige motor. Het liefst zou ze meteen die middenstander bellen om hem de waarheid te zeggen, maar ze moet dringend aan de noedels beginnen. Eerst het eten, en dan de moraal. Ze heeft zo'n idee dat ze de pijnboompitten uit Anges recept zou kunnen vervangen door heel knapperig gehouden venkel. Of misschien maakt ze trouwens liever een tortellini met schelpdiertjes. Ze bukt zich, plukt verstrooid een grashalm en steekt die in haar mondhoek. Waterbloed, gaat het door haar heen. En meteen vloeit alle ergernis en wrevel uit haar weg, want blijkt er niet in alle stilte een wens in vervulling te zijn gegaan? Als de mensen geloven dat Ange Gilles heeft ontslagen, zal niemand immers meer een verklaring voor zijn afwezigheid eisen. Het zou zelfs kunnen dat men hem niet eens meer terug verwacht na Anges smadelijke behandeling. Als hij nooit meer boven water komt zal daar wellicht geen haan naar kraaien.
Wat is dat opeens, denkt Ange, waardoor ze het zo benauwd krijgt?
'Wacht even,' mompelt ze.
'Ja, maar als ik je vertel waar aap is, word je misschien boos,' ratelt Dixie door.
Ange staat stil en probeert lucht te krijgen. Het gewicht van het hele universum drukt op haar, en verontrust kijkt ze op. De zon staat niet langer aan een strakblauwe hemel te branden, er is een dik floers voor getrokken dat het licht dof maakt en een vreemd effect heeft op de zojuist nog heldere kleuren om haar heen. Alles lijkt zwart en oker- geel.
Op de overloop van de tweede etage, met haar hand al op de leuning van de zoldertrap, wordt Irthe tot staan gebracht door de gewaarwording dat er iets ongewoons aan de hand is. Midden op de dag is het donker aan het worden. Bevreemd loopt ze door het magazijn naar het raam. Op dat ogenblik begint het hele huis te zuchten, het snokt, het kraakt in zijn gewrichten, het raam trilt in de sponning, het dak kreunt - en ze verbeeldt zich een druk op haar oren te voelen en een reusachtige kosmische klauw rond haar borst: we gaan imploderen! Het is alsof alle partikeltjes in de atmosfeer vijftien kanten tegelijk op willen, de elektriciteit in de lucht is voelbaar.
Grote genade, denkt Irthe geïmponeerd. Voor haar ogen ziet ze de hemel dichttrekken en zwart worden als een pan die aankookt; vier en een halve week uitzinnige hitte dikt zich in tot een inktzwarte dreiging. Er komt een onweersbui aan die zijn weerga niet kent. Binnen een paar uur zal de ondraaglijke hittegolf al beginnen een herinnering te worden. De mensen zullen opgelucht ademhalen, hun lichtgeraaktheid zal verdwijnen, en het zal hun te binnen schieten dat het hoog tijd is om hun tuinen in te zaaien. Morgen zal het eindelijk weer een gewone dag in april van het jaar negentienhonderdzoveel zijn.
Gilles zal ook wel blij zijn dat het weer eindelijk omslaat. Hoe zwaar moet het hem zijn gevallen onder deze omstandigheden voet bij stuk te houden! Dat heeft hij natuurlijk alleen maar gered omdat hij verwachtte dat er vroeger of later vanzelf een akkoord bereikt zou worden: zijn afwezigheid kan gewoon niet oneindig voortduren, daar komen lastige vragen van. Irthe glimlacht spottend. Ze gaat hem een belangrijke illusie ontnemen. Je kansen zijn voorgoed verkeken, jongen. Ze hebben je afgeschreven. Dat zal je leren!
Uit het raam starend grijpt ze een lok haar en draait er een strengetje van. Ze heeft nooit veel van die man gevraagd. En nu al evenmin. Er wordt niets bovenmenselijks van hem verlangd. Hij hoeft alleen maar op zijn knieën. Je schikken is toch geen kwestie van leven of dood! Dus als dit op een drama gaat uitlopen, heeft hij dat aan zichzelf te danken.
Het is inmiddels zo duister dat ze haar gezicht vaag in de ruit weerspiegeld ziet. Ze is zo wit als een doek geworden. Maar wie denkt er nu ook meteen aan een drama! Hij weet best dat het steeds louter de bedoeling is geweest hem eens Hink op zijn nummer te zetten. Dat komt en dat gaat maar naar eigen goeddunken, dat denkt het ene leven straffeloos in te ruilen voor het volgende. Zo iemand verdient een les- je. Wou jij er vandoor? Je blijft maar zitten waar je zit! En wat voor ander wapen had ze dan zijn eten en zijn drinken? Ze moest hem vóór blijven, ze moest hem de mogelijkheid tot een hongerstaking ontnemen, ze moest zorgen dat hij de rollen niet opnieuw omdraaide. Hij behoort de machteloze te zijn anders zou deze hele onderneming geen zin hebben. Geagiteerd maakt ze de losgetrokken haarstrengen weer vast. Aan de horizon schicht de eerste bliksem langs de hemel. Met wijd opengesperde ogen ziet ze het weerlicht als een beschuldigende vinger tegen de deemstere lucht afgetekend staan. Het is alsof er een hemels gerecht aan het werk is. Alsof het haar idee was, Gilles op zolder op te sluiten! Het was haar zusters onzalige gedachte! Haar zuster heeft heel deze ellende op gang gebracht.
Er is een vervloeking over ons neergedaald, denkt Ange als de wind aan haar kleren begint te rukken. Ze grijpt Dixie bij de hand en begint te hollen over de dijk die zich verlaten en eindeloos voor hen uitstrekt.
Het gerommel van de donder komt naderbij, of misschien klinkt het alleen maar zo luid doordat het over de rivier wordt aangedragen. Irthe draait het raam de rug toe. Wanneer heeft ze eigenlijk voor het laatst water naar boven gebracht? Ze kan het zich niet herinneren. Maar nu ze Gilles toch wil spreken, kan ze net zo goed weer eens wat te drinken meenemen.
Met een bittere smaak in haar mond gaat ze naar beneden. De klok boven de keukendeur laat zien hoe laat het alweer is. Terwijl er een paar flessen onder de kraan vol water lopen, begint ze snel wat prei en aardappelen aan blokjes te snijden. Gehaast zet ze de pan vast op het vuur. Als ze zich weer opricht en door het raam naar buiten kijkt om te constateren dat het nog altijd niet regent, is het even alsof het zojuist oplichtende schijnsel van de gasvlammen nog voor haar ogen danst: achter in de tuin is haar oude museum door licht omlekt. Scherp staat het tegen de loden lucht afgetekend, gevat in een vreemd en helder halo. St. Elmusvuur, denkt Irthe met een schok. Ze draait de kraan dicht. Op hetzelfde ogenblik kraakt de lucht open en flitst er een wijdvertakte bliksem neer. Alles wordt met wit licht besproeid. Knallend ontladen de grillige uitlopers zich tussen de lage, zwarte wolken en met een klap boort de hoofdader zich in het museum.
Half verblind rent Irthe naar buiten. Ze ziet nog steeds vurige strepen als ze zich halverwege het tuinpad bedenkt: opnieuw knettert het weerlicht angstaanjagend dichtbij. Terug in de keuken ziet ze de vlammen uit het museum slaan. Als een slaapwandelaar reikt ze naar de telefoon, de hoorn valt van de haak, ze hoort een zoemtoon. Wie moet ze in godsnaam bellen? Onder welke gemeente valt de brandweer? Wat is het alarmnummer van de politie? Waar is het verdomde telefoonboek? Irthe legt de telefoon neer. 'Kalmte,' zegt ze hardop. Het is niets voor haar om zo in paniek te raken. Er brandt een schuur met oude rommel af, dat is alles. En die staat ver genoeg van het huis af om niet te hoeven vrezen voor het overspringen van het vuur. Het enige dat er kan gebeuren, is dat de hitte misschien een ruit doet springen. Maar voordat het zover is, zal het allang regenen. Opeens wordt ze gewaar dat er wordt aangeklopt. Achter het glas van de deur staat een onbekende man wild te gebaren. 'Wat?' schreeuwt Irthe.
'Hebt u hulp nodig?'
Verbouwereerd opent ze de deur. 'Ik geloof het niet,' zegt ze. De bijstand van een wildvreemde is wel het laatste dat ze had verwacht. In het dorp moet die inslag toch ook te zien zijn geweest.
'Ik zag het gebeuren toen ik over de dijk kwam aanrijden. Ik heb de brandweer al gebeld?'
'Kijk nou!' Ze grijpt hem bij zijn mouw. 'Het begint te regenen! Net wat ik dacht! Nee, ik wilde juist gaan bellen.'
'Goeie God!' Hij beent langs haar naar binnen, ziet de telefoon op tafel staan en begint een nummer te draaien, terwijl hij over zijn schouder opmerkt: 'U bent wel heel koelbloedig.'
'Nou ja. Zo'n vaart loopt het ook niet.' Irthe registreert dat ze gevleid is. Ze heeft de laatste tijd niet veel complimenten gekregen. Ze neemt hem tersluiks op terwijl hij in de hoorn praat. Hij heeft een regelmatig, open gezicht en een mooie, fiere houding. Hij zal iets jonger zijn dan zij en zijn haar heeft de kleur van gebrande suiker. Als ze merkt dat hij haar onder het spreken eveneens vanuit zijn ooghoek bestudeert, wendt ze enigszins beduusd haar blik af. Buiten rommelt de donder, al bijna overstemd door het geraas van de regen. Roetzwarte rook kolkt uit het museum omhoog, hier en daar is een uitschietende vlam zichtbaar: daar gaat de geschiedenis van een mensenleven lang koken. Daar gaat Anges monument.
Ze hoort de klik van de telefoon, ik wilde net koffie zetten,' zegt ze. 'Doe ik u plezier met een kopje?'
Hij kijkt haar schattend aan. 'Wilt u niet weten wat ze bij de brandweer zeiden?'
'Dat ze zo zullen uitrukken, neem ik aan.'
'Bent u nou echt zo onverschrokken, of hebt u soms een shock?'
'Die schuur daar,' zegt Irthe, 'bevat niets van enige waarde, en bovendien dekt de verzekering de schade. U zou in mijn geval net zo kalm reageren als ik.'
Hij schiet in de lach. Mooie tanden. Maar er is iets waakzaams in zijn blik. Irthe denkt: ik ben te formidabel. 'Wat zei de brandweer?' vraagt ze gedwee.
'Dat ze zo zullen uitrukken.'
'Zet ik dan even water op?'
'Dan haal ik even iets voor u uit mijn auto.'
'Maar het giet!' Dat is de toon, denkt Irthe verbaasd, nu sla ik de spijker op z'n kop. Nu kan hij zeggen dat hij van een buitje niet zal smelten.
'Dat overleef ik wel.'
Als hij de keuken heeft verlaten, imiteert ze hoofdschuddend: 'En? Bent u erg van streek?' Het is natuurlijk veel interessanter als je in alle staten bent. Als vrouw alleen behoor je je niet te kunnen redden, al word je in de praktijk ook geacht ijzer met handen te kunnen breken. Terwijl ze koffiekopjes klaarzet, valt haar blik op de flessen water die nog steeds op de hoek van het aanrecht gereed staan. Ze krijgt een geweldige zin die stuk te smijten. En ze hangt straks een briefje aan de deur van het restaurant dat ze vanavond wegens omstandigheden zijn gesloten. Nijdig draait ze het gas onder de pan met groenten uit. 'Suiker en melk?' vraagt ze als ze de deur weer hoort dichtslaan. Ze draait zich om. Verbluft neemt ze het boeket aan. Witte rozen met gipskruid. 'Lieve help,' zegt ze.
'Er zit een kaartje bij, hoor. Ik moest ze met spoed afleveren.'
'Nou, dat heeft je dan in elk geval op precies het juiste moment hier gebracht.'
'U moet ze even goed schuin afsnijden.'
Irthe gebaart naar een stoel, terwijl ze de bijkeuken in schiet. Vlug wikkelt ze het cellofaan los en haalt het kaartje te voorschijn. Van Henri. Rozen van Henri! Hij heeft het niet nodig gevonden iets anders op het kaartje te laten zetten dan zijn naam. De taal der bloemen zal hem welsprekend genoeg zijn voorgekomen. Irthe glimlacht terwijl ze het boeket in een vaas schikt.
'Nou, iemand weet wat u toekomt,' zegt de jonge bloemist als ze de bloemen op tafel zet. Uit zijn blik maakt ze op dat hij het vanzelfsprekend vindt dat een vrouw als zij met rozen wordt overladen. Zo vreemd is het natuurlijk ook niet, dat iemand haar aantrekkelijk zou vinden.
'Van de aanbidder van mijn zuster,' zegt ze op neutrale loon, terwijl ze de koffie inschenkt. Ze ziet nu pas hoe nat haar haar is geworden, en ze overhandigt hem een handdoek. Zijn vingers raken de hare als hij die aanpakt. 'Nog bedankt voor de hulp,' zegt ze.
Met zijn verwarde haren lijkt hij een stuk jonger, hooguit vierentwintig. Ze weet ineens niets meer te zeggen. Hij geelt haar de handdoek terug en hun blikken ontmoeten elkaar even. Dan kijken ze beiden naar buiten. Achter in de turn smeult het museum, en de oranje gloed strekt zich uit tot over de rivier. Een passend decor voor iets zwoels. 'Hoe lang zou het eigenlijk duren voordat de brandweer hier is?' vraagt ze om de geladen stilte te verbreken.
'Tien minuten. Een kwartier.'
'Een zee van tijd.'
Hij lacht. 'Ja, hoe krijgen we die om?'
'Nog koffie?' Irthe besluit tot een voorzet. 'Of iets anders?'
Hij aarzelt. Hij leunt wat achterover en lijkt de situatie te overdenken. Vooruit, denkt Irthe, ik zal je heus niet op eten. Maar ineens is het haar ernst, ze wil dat hij haar aanraakt, ze wil een lichaam tegen het hare voelen. Ze schuift haar stoel dichterbij.
Hij kijkt haar van terzijde aan: 'Ik moet eigenlijk verder.'
in dat beestenweer?'
'Ik heb nog een hoop bestellingen. En het is hier in de buurt altijd zulke enden rijden.'
'Waar woon je zelf?'
Hij maakt een gebaar naar het westen. 'O ja?' zegt Irthe in het wilde weg. Ze buigt zich naar hem toe, haar borsten raken zijn bovenarm en ze legt haar hand op zijn mouw. Heel even laat ze haar vingertoppen over zijn pols glijden. Hij slaat zijn ogen neer en bekijkt haar hand. Dan vouwt hij er de zijne overheen. Een koele, droge hand die de hare bedaard omvat en van zijn mouw verwijdert. 'Dan ga ik maar,' zegt hij terwijl hij opstaat. 'De brandweer kan elk moment komen, dus u hoeft verder nergens bang voor te zijn.'
Irthe probeert te lachen.
'O verdorie, uw Chrysal! Sorry.' Hij haalt een pakje poeder uit zijn broekzak en legt het op tafel.
'Jé,' smaalt Irthe. 'Wat zorgzaam nu weer.'
'We doen ons best,' zegt hij zonder een spoor van ironie. 'Dag mevrouw, sterkte verder.'
'Nou, bedankt, hoor,' zegt Irthe zonder op te kijken.
'En u voor de koffie.'
Ze hoort de deur zich met een klik sluiten. Ze legt haar armen op het tafelblad en laat haar hoofd daarop zakken: dank u wel voor de koffie. Dat is pas wat je noemt een keurige jongen. Met thuis vast een keurig vrouwtje. Zo'n blond schuimpje, dat altijd netjes haar beurt afwacht en nooit aan vreemde mannen zit. Zo'n meegaand schaap met een zacht stemmetje, dat graag op een sterke schouder leunt. Irthe richt zich op en pakt het zakje Chrysal. Het heeft de temperatuur aangenomen van het dijbeen waartegen het al die tijd heeft gerust. Bruusk scheurt ze het open en stort het leeg in de vaas. Langzaam lossen de vlokken op in het water. Met trage passen gaat ze naar het raam en leunt tegen de sponning. Ze voelt zich door onzichtbare, honende ogen bekeken.
Achter in de tuin leveren het vuur en de regen nog steeds strijd: grote hoeveelheden rook worden uit alle naden van het museum te voorschijn geperst. Daarbinnen moet het branden als een fornuis, dank zij het papier en karton van al die ontelbare, zorgvuldig verzamelde en gedateerde verpakkingen, die ooit de jaren negentienhonderdzoveel tot en met -zoveel tot een onverbrekelijke keten regen. Heel het leven dat achter haar ligt, vergaat ginds tot as en sintels. Irthe kucht. Haar ogen tranen. Begint er soms rook door kieren en gaten de keuken in te lekken? Ze zal snel natte handdoeken langs de kozijnen moeten leggen, ze behoort te handelen, ze moet de zaak meester zien te blijven. Kr is brand op haar erf! De huize hoge rookkolom moet tot in de wijde omtrek te zien zijn.
'Zijn ze lang aan het blussen geweest?' vraagt Wim Bartels terwijl hij zichzelf aan een extra suikerklontje helpt.
'Hen uur of zo,' zegt Irthe razend.
'Ja, ik heb maar even gewacht totdat de regen wat afnam.'
'Ik zou denken dat een mens ondertussen weieens opknapte van een buitje,' zegt Irthe. Dan ontvalt haar: 'Vroeger liep je anders heel wat harder. En toen wist je Het Hemelse Gerecht door weer en wind te vinden.'
'We worden allemaal een dagje ouder,' vindt de postbode somber.
'Je meent het.'
ik zeg nog tegen mijn vrouw,' vervolgt Bartels.
'En? Hoe is het met haar gordelroos?' Bevend van drift zet ze haar kopje neer.
'Halen en brengen. En nou met de kleine zo ziek ...'
Irthe sluit een moment haar ogen. De mensen hebben hun eigen zorgen. Ze hebben terechte excuses.
'Maar goed, ik zeg thuis dus nog: Irthe redt het wel, met dat brandje. Als er iemand is die weet wat ze in zo'n geval moet doen, is het Irthe wel.'
'O, zei je dat.'
'Jij bent immers altijd zo'n flinke. Daar kan iedereen een voorbeeld aan nemen.'
'Voor mijn omgeving is dat in elk geval reuze gemakkelijk.'
Verontrust zegt hij: 'Jij wordt toch niet ook ziek, hè, daar moet je mee oppassen als je al extra onder druk staat. Kun je jezelf niet een beetje ontzien? Je ziet gewoon puur wit. O wacht, daar komt je brood net aan.'
'Binnen zonder kloppen!' roept de bakker, terwijl hij de deur met zijn elleboog van de klink stoot. Een spoor van modder achterlatend komt hij de keuken in en zet zijn mand op tafel. Hij is een gezette man met een geplaagde uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij in de diepten van zijn oven regelmatig helse taferelen ziet.
'Ook goeiemiddag,' zegt Irthe.
'Geef die man een kop koffie,' vindt Bartels.
'Wat een weer, opeens,' zegt de bakker. Hij gaat zitten. 'Ha, Wim. En hoe is het thuis nou?'
'Matig, dank je,' snauwt Irthe. 'Zo'n brand pakt je toch aan.'
'Het is gelukkig een sterk meidje,' zegt Wim Bartels, 'maar ze blijft evenzogoed op het randje van kritiek.' Hij begint onmachtig in zijn grote handen te wrijven, ik kan je niet vertellen wat er door je heen gaat als je aan dat bedje zit. Ik heb er vannacht nog als een kind bij zitten janken.'
Irthe voelt dat ze een kleur krijgt. Beschaamd reikt ze naar de koffiepot.
'Die jongen van ons is er toch ook weer doorheen gekomen? Trek je daar maar aan op. Wij dachten ook meteen het ergste.'
'Ik hoop het je later na te zeggen.'
'Begin nou gewoon met daarvan uit te gaan,' zegt Irthe. De beide mannen kijken haar aan alsof ze haar aanwezigheid allang vergeten waren. 'Laten we er maar over ophouden,' mompelt de postbode.
in elk geval wordt er nou wel eindelijk werk van gemaakt,' zegt de bakker peinzend. 'Ze schijnen alles aan het doormeten te zijn, de lucht, het water, de bodem. Bij mij hebben ze vanochtend ook monsters genomen, en zelfs nog bij Van de Wetering. Het geeft je straks toch een rustig gevoel te weten dat je er niks mee te maken hebt gehad.'
'Daar heb je me nog niets over verteld,' zegt Bartels met enige verontwaardiging tegen Irthe. Het moet hem wel kwetsen de laatste te zijn om een nieuwtje te vernemen.
ik hoor het ook voor het eerst. Ik heb nog geen inspectie gehad.'
'Nee, ze beginnen altijd bij de kleintjes, zo doen ze het bij de belastingen ook,' stelt de bakker vast. 'Wil je trouwens gelijk voor morgen bestellen Irthe, of moet je eerst zien hoe je vanavond uitkomt?'
Ze kijkt naar de hoog opgetaste mand, waarvan de hele inhoud in één avond vermalen zal worden, in brokken gescheurd en in de soep gedompeld, of dik met jonge gras- boter besmeerd tot op de laatste kruimel zal men alles naar binnen proppen. Ze ziet kaken kauwen, adamsappels heen en weer schieten. 'Ik ga vanavond dicht,' zegt ze met een gevoel van triomf.
'Ja, had dat dan eerder gezegd! Je weet toch hoe laat ik voor je begin te bakken!' 'Maar Irthe,' zegt Wim Bartels op redelijke toon, 'je kunt toch niet zomaar sluiten?'
'Zomaar?' roept Irthe uit.
De bakker slaat zijn armen over elkaar. 'De ene keer wordt er niks besteld omdat jullie zelf bakken, en dan weer moet ik op het laatste moment een grote bestelling leveren! Neem me nou niet kwalijk! Het minste dat je had kunnen doen, was tijdig even bellen.'
'Ik zat godverdomme met een brand!'
'Meisje,' zegt Bartels, 'maak je nou niet overstuur. Je laat vanwege dat akkefietje toch niet een hele avond lopen?'
'Het is godsklere al vier uur en ik heb zelfs nog geen consommé! Wanneer had ik vandaag moeten koken?'
'Maar je hebt er niets aan om zo emotioneel te worden.'
'O nee?' schreeuwt Irthe. 'Dat maak ik zelf wel uit!' Tot haar afschuw barst ze in tranen uit.
'Daar heb je het al,' zegt Wim Bartels, terwijl hij haar op haar arm begint te kloppen. 'Nou, nou,' sust de bakker, 'zo kennen we je helemaal niet, meid.'
Wie kent mij hier eigenlijk, denkt Irthe terwijl ze haar nagels in haar handpalmen drukt. Vruchteloos probeert ze zichzelf weer in bedwang te krijgen. 'Ik sta ook overal alleen voor,' klaagt ze, zich plotseling realiserend dat haar ontreddering in de ogen van beide mannen bepaald niet in haar nadeel werkt.
'We verzinnen wel wat,' belooft Bartels gul. 'We beginnen gewoon bij het begin. Is Ange er dan niet?'
'Die kan haar arm toch niet gebruiken, man!' Irthe voelt een steek door haar ingewanden gaan. Waar blijft Ange eigenlijk? Die had uren geleden al terug kunnen zijn met Dixie. Ze hebben natuurlijk moeten schuilen, maar ondertussen is het vrijwel droog. Grote genade! Haar zuster zal dat telefoontje van Dixies moeder toch niet hebben verzonnen? Irthe met alle ellende laten zitten en er zelf met Dixie vandoor gaan! Een enkel briefje om te beweren dat het kind met haar vader aan het kamperen is of iets dergeIijks, en voorlopig heeft Ange haar handen vrij. Even wordt het Irthe zwart voor de ogen. Het zou tenslotte niet ilc eerste keer zijn dat het noodlot nauwgezet en getrouw haar eigen gedachten uitvoerde.
'Hee,' zegt de bakker, 'daar hebben we Henri ook nog, we krijgen hier een hele bijeenkomst.'
Irthe werkt zich los uit haar verdoving. Ze springt op en grijpt Henri bij zijn arm, nog voordat hij de deur achter zich heeft gesloten. 'Hoe laat zijn Ange en Dixie bij jou weggegaan?'
'Ach Irthe, het spijt me zo dat ik niet eerder kon komen,' zegt hij, met een vermoeid gebaar zijn bril afnemend. 'Ik zat bij een patiënt.'
De postbode komt half overeind. 'Ben je ook nog bij mij thuis langs geweest?'
'Ja, en ze is in elk geval nog stabiel. Ik heb je vrouw een nieuw recept gegeven.'
'En Dixie?' roept Irthe uit.
'Dixie? O, dat was loos alarm hoor. Maar is hier alles goed, Irthe?'
'Weet je het zeker? En die buikpijn dan?'
'Pak nou eerst eens een kop koffie voor hem,' pleit de postbode. Henri gaat zitten op de stoel die voor hem wordt bijgeschoven en zegt: 'Ik denk dat het zenuwen waren. Ze was een speelgoedbeest kwijt, of zoiets.'
'Aap,' mompelt Irthe. Mechanisch pakt ze nog een kopje. Ange komt zonder aap niet ver met Dixie.
'Wanneer komen de uitslagen van de monsters die vandaag genomen zijn?' vraagt de bakker aan Henri.
'Dat zal volgens het laboratorium wel een week duren.'
'Maar is zoiets nou echt door mensenhand te onderzoeken?' brengt Bartels mismoedig te berde. 'Ik denk soms: het is een hemelse straf, die epidemie.'
'Gebruik in vredesnaam niet zulke zware woorden,' roept Irthe uit. Ze krijgt een visioen van pestilente lijken die aan een ijzeren haak in de ongebluste kalk zakken, van krakende wagens die langs verduisterde huizen ratelen - en Dixie wordt dwars door al die verrotting aan de hand van haar zuster voortgeslcurd.
'We kunnen onze straf niet ontlopen,' verzekert Bartels, 'aangezien we geen van allen vrij van zonde zijn.'
'Kinderen wel,' zegt Irthe fel.
'Ga jij jezelf nou niet weer helemaal over je stuur werken,' waarschuwt de bakker.
irthe,' zegt Henri. Hij reikt over de tafel en pakt haar hand.
'Vertel nou eerst eens wat er vanmiddag is gebeurd.'
Ze is van haar apropos gebracht. 'O, de brand! God ja. Nou, de bliksem sloeg voor mijn ogen in een schuur. Of loods. Zo'n houten ding.' Ze merkt dat ze alle lust verloren heeft er verder over te praten. Zou ze iets verkeerds gegeten hebben, dat haar ingewanden ineens zo opspelen?
'Dus de schade valt mee?'
'Ja, het was eigenlijk alleen maar een schrik.'
'Voor hetzelfde geld hadden je goeie stoelen en je dure parasols in die schuur gestaan,' zegt Bartels vreugdeloos.
'Nee hoor,' zegt Irthe, 'het was alleen maar ouwe troep.'
'O,' concludeert Henri. 'Dus het was die schuur waarin jullie het afval opsloegen? Nog een geluk bij een ongeluk.'
De bakker leunt naar voren, terwijl zijn geplaagde blik plaats maakt voor een uitdrukking van ontzetting. 'Afval? Je hebt in al die weken van tropische hitte toch geen afval bewaard vlakbij waar jullie in de rivier afwateren? Met ons twee kilometer stroomafwaarts?'
Het blijft even stil na zijn woorden, alsof iedereen terugdeinst voor de implicaties ervan. Dan zegt Wim Bartels met een stem die uit een afgrond komt: 'En jij wist daarvan, Henri?'
'Maar het was geen afval!' roept Irthe bezwerend. Achter haar ogen komt een dof gedreun op gang.
'Hoe kom je daar dan bij, Henri?' vraagt de bakker op een zo geduldige toon dat het haast een bespotting is. Opnieuw valt er een stilte, waarin ze alle vier uit het raam kijken . Achter op het erf zijn de geblakerde resten van het museum zichtbaar. Het zou een kleine moeite zijn ze te onderzoeken. En dan zou iedereen met eigen ogen de verwrongen conservenblikjes zien, de stukgespatte augurkenpotten en uiteengebarsten azijnflessen. Irthes blik kruist die van Henri. Door de manier waarop hij van haar wegkijkt, weet ze dat hij precies hetzelfde heeft bedacht als zij. En een fractie van een seconde later beseft ze dat hij 's nachts karren moet horen ratelen, dat hij natuurlijk allang wordt achtervolgd door vleeshaken, dat hij de laatste tijd al honderdduizend keer is afgedaald in de kuil met ongebluste kalk. Ze is niet eens verbaasd als hij met neergeslagen ogen zegt: ik heb meteen gezegd dat die schuur een gevaar voor de volksgezondheid was.' Er staat zweet op zijn bovenlip. Ze heeft een vitale misrekening gemaakt toen ze hem uitzocht als haar schild. Hij heeft zelf veel te veel te vrezen.
'Dan had ik jou wijzer geacht, lrthe,' zegt Wim Bartels
Terwijl hij zijn handen kneedt.
'Wacht even, Wim,' zegt lrthe radeloos. Maar dit keer heeft het geen effect dat ze hem bij zijn naam aanspreekt, zijn ogen worden niet zoals anders zacht, hij kijkt haar aan alsof ze een wildvreemde is. Hij kijkt haar aan als de vreemde die ze voor hem is. 'Zo'n advies sla je toch niet in de wind. Het is zonde dat ik het zeggen moet, maar ik wou dat ik die schuur zelf in brand had gestoken.'
'Met de grond hadden we hem gelijk moeten maken,' kust de bakker uit. 'Als ik nog aan mijn jongen denk! We dachten dat hij de kleine Gilles achternaging! En jullie hier ondertussen rond rollen in het vuil!'
Nu komt het erop aan, net als Henri niet te aarzelen. Je moet kunnen kiezen. Struikelend over haar woorden roept ze uit: 'Jullie hoeven mij niet zo aan te kijken, hoor. Het was Anges rommel, daar in die ellendige schuur.'
Hoor eens!' fluistert Ange. 'De regen wordt minder.' 'Het is vast al etenstijd geweest,' zegt Dixie klaaglijk vlak naast haar in het duister.
'We kunnen er nu wel uit,' overweegt Ange. Het heeft haar enigszins verkwikt om zo lang te zitten en alleen maar te wachten totdat het onweer over gedreven zou zijn. Het moet een verschrikkelijke bui zijn geweest; ze mag blij zijn dat ze op het laatste moment aan de oude hut van de eendenkooikers heeft gedacht, onder aan de dijk. 'Vooruit maar,' zegt ze met een zucht. Daarbuiten wacht de hele wereld.
Morrelende geluiden. Dan zegt Dixie: 'De deur zit vast.'
'Ga eens opzij.'
'Au, Ange!'
'Ja sorry hoor, ik zag je niet.'
'Ik wil naar buiten,' schreeuwt Dixie.
Ange tast naar de deur. Ze voelt de scharnieren, ze volgt de naad, ze vindt het klosje dat dienst doet als deurknop. Ze duwt. Ze zet haar goede schouder bovenaan tegen het hout en haar voet tegen de onderkant, maar hoe ze ook wrikt en wringt, ze voelt geen centimeter speling. 'Allemachtig,' mompelt ze. Ze had, toen ze hier naar binnen vlogen, even moeten opletten of er een of ander sluitingsmechaniek was: misschien heeft ze de deur in haar haast vergrendeld door die te hard achter zich dicht te trekken. Of anders heeft de zware regenval het verweerde hout doen uitzetten - maar hoe het ook zij, met één arm klaart ze dit niet.
'Wat doe je nou?' vraagt Dixie benauwd in het donker.
'Ik denk na.' Ze gaat op haar hurken zitten en beklopt de wanden. Met moeite sleept ze de kisten of kratten opzij waarop ze de hele tijd hebben gezeten. Als ze de laatste van zijn plaats sleurt, ziet ze vaal daglicht. 'Kijk, een rooster,' zegt ze triomfantelijk.
'Waarom maak je de deur niet open?'
'Die klemt, kind!' Ze buigt zich voorover. Het luchtgat is niet groter dan twintig bij twintig centimeter. Om ratten en konijnen buiten te houden zit er een stuk roestig kippe- gaas voor gespijkerd. Ange trekt haar schoen uit en slaat het zonder veel moeite kapot. 'Nou,' zegt ze hijgend, 'jij kunt eruit.'
Dixie komt over haar schouder hangen. 'Hoe dan?'
'Gewoon, op je buik. Ik hou die scherpe punten wel tegen.'
'Maar het gras is helemaal nat!'
'Mij best, dan blijven we hier zitten.'
ik moet een plas, Ange!'
'Ja, dat heb je al twintig keer gezegd. Nou kun je 'm gaan doen.'
'Maar hoe kom jij er dan uit?'
'O, heden,' zegt Ange uitgeput. 'Jij holt naar huis en je laat Irthe hierheen komen met een koevoet.' Ze pakt het kind bij de arm en trekt haar naast zich op de grond. 'Dat kun je best.'
'Heeft Irthe dan een koeievoet?'
'Ja, toe nou maar.' Ange geeft haar een duwtje. Kermend laat Dixie zich naar buiten werken. Ze geeft een gil als haar blote benen het natte gras raken. Dari krabbelt ze overeind en maakt zich uit de voeten.
Ange ademt de koele buitenlucht diep in. Ze denkt: eigenlijk voel ik me wel goed, alleen niet opgewekt genoeg. Maar dat valt straks wel te verhelpen met een borrel.
'Ange! Ben je daar nog?' Dixies gympen staan weer voor het gat en tussen haar gebogen knieën wordt haar hoofd zichtbaar.
'Je moet gewoon de dijk af lopen,' schreeuwt Ange ongeduldig.
'Ja, maar als Irthe nou zo meteen komt...'
'Die komt niet als jij hier blijft treuzelen!' Waarom, denkt Ange, zou ik eigenlijk haast maken? Zolang ik hier zit doen zich tenminste geen nieuwe complicaties voor.
'Zul je dan niet tegen Irthe zeggen dat ik aap op zolder heb laten liggen?' 'Nee, hoor,' zegt Ange gedachteloos. Dixies voeten zijn alweer uit het gezicht verdwenen, als de boodschap met een klap tot haar doordringt.
Met kramp in haar buik spoelt Irthe de koffiekopjes af en ruimt de keuken op. Ik heb meteen gezegd dat die schuur een gevaar voor de volksgezondheid was. Het is zonde dat ik het zeggen moet, maar ik wou dat ik die schuur zelf in brand had gestoken. Met de grond hadden we hem gelijk moeten maken. Als ik nog aan mijn jongen denk! We dachten dat hij de kleine Gilles achternaging! En jullie hier rollen in het vuil!
Die vijandigheid. Alsof het niet telt dat ze zich vijftien jaar lang heeft uitgesloofd om het iedereen naar de zin te maken. En Henri die niets zei. Niet eens dat er geen voorbarige conclusies getrokken moesten worden. Irthe steekt een sigaret op en merkt dat haar handen beven.
Maar wordt het niet eens tijd om een hapje te gaan eten? Overal in het land zoeken de gasten naar hun autosleutels. Ze tasten naar hun creditcards en hun condooms en bedenken verheugd dat ze kosten noch moeite sparen om hun geliefde een genoegen te doen.
En Dixie rent. Dixie is Batman. Dixie zal arme Ange redden.
Ange ziet haar sluipen en gluipen met dat vermaledijde speelgoedbeest onder haar arm, Ange ziet haar verboden terrein betreden, Ange ziet haar de zoldertrap beklimmen, terwijl Irthe, die het verdomde kind in huis heeft gehaald, Irthe die haar zin weer eens moest doordrijven, zich elders aan haar eigen belangrijke bezigheden wijdt. En Irthe meent nog wel dat haar zuster problemen veroorzaakt! Goeie God! Blind is die aanstelster. Ze heeft het ongeluk zelf in huis gehaald, het bevindt zich pal in hun midden en sjouwt haar speelgoed trap op, trap af. Ze moeten d.il knul kwijt, ze moeten er onmiddellijk van af, voordat het In •« heet die man, haar vader, op zolder ontdekt.
Waar blijft Irthe trouwens? Het is duidelijk dat ze zu li bepaald niet haast. Misschien doet het haar wel een sata nisch genoegen Ange nog wat te laten zitten zweten. Is dit niet precies de situatie waarnaar Irthe reikhalzend moet hebben uitgezien? Ze heeft Ange eindelijk in een positie waarin die geen brokken meer kan maken. Voor haar is het een stuk gerieflijker Ange hier maar te laten zitten.
O verdomme, denkt Irthe, ook dat nog: ze pakt een fles water en holt ermee naar boven. In het voorbijgaan grijpt ze de zaklantaarn uit haar slaapkamer en knipt die op de zoldertrap aan. Ze betreedt net de vliering, als beneden luid haar naam wordt geroepen. Verrast blijft ze staan. Ze heeft het goed gehoord. Opnieuw komt Dixies stem van beneden. Dixie is terug. Irthe bedwingt haar impuls om onmiddellijk naar de keuken te rennen. Gehaast begeeft ze zich, een halve meter voor zich uit schijnend, naar het berghok. Ze reikt al naar de deur als er vlak voor haar voeten iets glinstert in de cirkel van het licht. Ze fronst haar wenkbrauwen terwijl ze zich vooroverbuigt. Maar zij heeft hier toch nooit een fles achtergelaten?
'Dus zo zit dat,' mompelt Irthe. Langzaam komt ze weer overeind. Daarom is het haar niet gelukt Gilles op zijn knieën te krijgen: klaarblijkelijk heeft hij achter haar rug om steeds alles gekregen wat zijn hartje begeerde. Ze is al die tijd gesaboteerd.
'Irthe!' schreeuwt Dixie onder aan de trap, irthe, ben je boven?'
En uit de randstad komen de gasten naderbij, ze leggen de laatste kilometers af, ze verbazen zich over het schoongewassen landschap, ze parkeren bij het café naast de brug en gaan gretig naar binnen, bij voorbaat al geamuseerd. In het gelagzaaltje is het voller dan anders, het lijkt wel alsof het halve dorp is uitgelopen, zo ongewoon druk is het. De gasten van buiten dringen zich naar de tap, tuk op een glas en op de laatste roddels. Maar vandaag komt aan het bezeten geroezemoes abrupt een einde als de gasten hun bier bestellen, en gepikeerd nemen ze hun glazen mee naar een tafeltje in de hoek. Ze komen hier al zo lang! Ze kennen elke spijker in het lokaal, ze voelen zich hier thuis. Het is hoogst onaangenaam om na al die jaren ineens behandeld te worden als een buitenstaander en het gevoel te krijgen dat wat de mensen te bespreken hebben niet voor hun oren is bestemd.
Als ze de gevonden fles rechtop zet naast de hare, de volle, moet Irthe denken aan hoe de ratten soms uit hun holen in de dijk worden gerookt. Vannacht, of op welk ander achterbaks uur het stiekeme laven ook plaatsvindt, zal Ange dit stilleven voor de deur van het hok vinden en zich door de mand gevallen weten. Ze zal razendsnel duizend uitvluchten verzinnen en die weer moeten verwerpen. Dat worden heel benarde ogenblikken voor Ange. Het is niet ondenkbaar dat er ook nog sporen van voedsel te vinden zijn. Snel laat lrthe het licht van de zaklantaarn een wijde boog over de vliering beschrijven. Midden op de planken vloer ziet ze Dixies aap liggen. Vol minachting raapt ze hem op: dat mens is zelfs niet te laag om Dixies liefste speelgoed te verstoppen. Kijk nu toch, ze heeft hem net zo'n pathetische mitella omgedaan als ze zelf draagt.
Het zal amusant zijn, aap straks in Anges bijzijn terloops aan Dixie te overhandigen. Irthe steekt het beest in de zak van haar wijde rok en bevochtigt haar droge lippen. In haar opwinding moet ze op haar tong gebeten hebben, die voelt ineens zo rauw aan, alsof er blaren op staan. Ze zal er een paar plakjes komkommer op leggen, en voor Dixie maakt ze dan een bootje van de rest van de komkommer, precies zoals Ange vroeger altijd een bootje van komkommer, je had er niet eens een mes voor nodig met het soort komkommers dat zij oppikten, ze likten het weke vruchtvlees vol zaden eruit en prikten lucifers in het restant, bij wijze van roeispanen. Een onbegrijpelijk spel voor kinderen met altijd honger, maar ja, toen al had Ange haar prioriteiten slecht op een rij.
Onder aan de trap staat Dixie van het ene been op het andere te springen. 'Ik moest al zo nodig plassen!' roept ze. 'En nou sta ik ook nog de hele tijd op jou te wachten!'
'Waar hebben jullie in godsnaam de hele dag gezeten?'
'Ange heeft een koeievoet nodig!'
'Waar is Ange dan?'
'Ik doe her in mijn broek, hoor.'
'Ja, ga dan ook eerst naar de wc!'
'Maar Ange zit in dat huisje.'
'Welk huisje?'
'Zo'n huisje bij het water, met allemaal ouwe touwen en stukken hout. Daar hebben we geschuild voor het onweer.'
'O,' zegt Irthe. Ze gaat de keuken in en legt haar zaklantaarn op tafel. Dus een picknick in de eendenkooikers- hut is ook al geen verrassing meer.
'Ange kan er niet uit,' schreeuwt Dixie vanaf de wc.
Irthe snijdt een paar plakjes komkommer af en drukt die tegen haar pijnlijke tong.
'Irthe,' hijgt Dixie, terwijl ze aan haar kleren sjorrend de keuken binnenrent, 'je moet haar gaan bevrijden.'
'Nou dat weer! Anders is ze ook niet zo hulpeloos,' zegt Irthe onverstaanbaar.
'Maar haar hele hand doet pijn!'
'Dat is haar eigen schuld.'
'En de deur klemt!'
Irthe kauwt en slikt de komkommer door. Nijdig zegt ze: 'En of ik maar weer wil opdraven om haar uit de nesten te halen.' 'Ja,' zegt Dixie met grote vanzelfsprekendheid.
'Kom eens hier, jij. Even knuffelen. Ik heb je de hele dag niet gezien.'
Dixie ontwijkt haar. 'Je moet opschieten!'
'Eerst moet jij wat eten. Je hebt sinds vanochtend natuurlijk niets gehad. Door Anges schuld heb jij nou honger.'
'Ik zal wel brood klaarmaken,' bedenkt Dixie, 'en melk inschenken, en als jij Ange hebt gehaald, gaan we gezellig samen eten.'
Irthe voelt zich klem gezet. Het is duidelijk dat ze het kind maar met één ding plezier kan doen. Ange heeft haar compleet ingepalmd.
Stomme Irthe heeft niet eens hagelslag of muisjes in huis, ze heeft helemaal geen verstand van lekker eten, daar is Dixie ondertussen wel achter. In de ijskast staan alleen schaaltjes smerige smurrie met plastic erover. Dixie heeft zo'n honger dat ze vast een boterham neemt, met alleen boter erop, alsof ze een kind uit een arm land is. Ze smeert er ook een voor Ange, en snijdt die in vieren. Maar er is niets aan zonder verrassingsbeleg op de verschillende partjes. Ontmoedigd zet ze het bord op tafel. Ze pakt lr- thes zaklantaarn en knipt hem aan en uit. Het is nog te licht om er leuk mee te spelen. Aan een zaklantaarn heb je alleen iets in het donker. Als ze die vannacht bij zich had gehad, was ze natuurlijk meteen teruggegaan om aap van de zolder te halen. Besluiteloos knippert Dixie met de lamp. De dode baby's staan haar nog levendig bij. Maar nu is het overdag. En dat aap hier dan straks zit met zijn arm, als Ange thuiskomt.
Op weg naar boven, als ze de slaapkamers van Ange en stomme Irthe passeert, vraagt ze zich ineens af waar haar vader eigenlijk slaapt als hij niet op vakantie is. Maar dan staat ze al onder aan de zoldertrap. Ze knipt de lamp aan. Ze verzamelt al haar moed en schuifelt voetje voor voetje omhoog. Op de vliering hangt nog de volle hitte van de afgelopen weken en het stinkt er nog erger dan ze zich herinnert. Daar staat haar fles water, naast een andere, die ze de vorige keer in het donker niet heeft opgemerkt. De zaklantaarn maakt alles heel anders: ditmaal is het niet alsof er iemand stilletjes ademhaalt, ze hoort alleen haar eigen adem. Ze ziet nu dat er in de hoek een soort kamertje is afgeschoten. De laatste kamer van het huis: die moet dus van haar vader zijn, van wie mama altijd zegt dat hij een beest is, om ons te verlaten, Dixie, toen jij nog heel klein was. Behalve dat het mama mooi uitkwam Dixie hierheen te sturen toen ze zelf zo nodig op reis moest met die vriend van haar! Als haar vader aardig is, dan vraagt ze gewoon of hij niet met Ange wil trouwen, en dan blijft ze lekker hier, om mama te pesten. Als papa nou maar gauw thuiskomt, in elk geval voordat mama haar komt ophalen! Hij zal vast trots op zijn flinke dochter zijn, die tijdens zijn afwezigheid voor zijn planten heeft gezorgd. Dixie bukt zich en pakt de fles water. In het slot van papa's deur steekt een sleutel, die ze ingespannen omdraait. Het licht van de zaklantaarn strijkt over een schuifje, waar ze net bij kan. Onderaan zit er nog een. Dan duwt ze de deur open.
Als de deur met verbazend weinig moeite opengaat, geen gekraak, geen houtsplinters die alle kanten opvliegen, krimpt Ange in elkaar. Oog in oog met Irthe bedenkt ze dat het misschien te prefereren was geweest, opgesloten te blijven.
'Slome,' roept haar zuster driftig. 'Je had de grendel erop getrokken. Kom ik daarvoor met een koevoet aangezeuld?'
'En hoe was jouw dag?' vraagt Ange koel.
'Geweldig.'
'Nee, dan de mijne,' zegt Ange. Ze is stijf van het lange zitten en haar ene been slaapt. Ze hinkt achter haar zuster aan, die woest tegen de dijk op klautert. Ze kan haar niet bijhouden op dat gevoelloze been, als ze niet uitkijkt verzwikt ze nog een enkel. Machteloos blijft ze staan. Buiten zichzelf roept ze uit:
'En je hebt toch niet expres de pijnboompitten in mijn noedels vergeten, hè?'
Schuin boven haar draait Irthe zich uiterst langzaam om. Ze kijkt laatdunkend naar beneden. 'Ik dacht eerder aan iets in de sfeer van fijn gesnipperde venkel.'
'God bewaar me!' Haast stapt Ange mis, ze kan zich nog net staande houden. 'En dan mag ik vanavond zeker weer volle borden wegsmijten! Net als met die zogenaamde truite au concombre van gisteren!'
'Spaar je asem,' zegt lrthe. 'We zijn vanavond dicht.'
'Dicht?' schreeuwt Ange.
'Ja, dat krijg je als de chef zo handig is om zichzelf de hele middag op te sluiten.'
'Jij was er verdomme toch?'
'Maar ik ken het verschil tussen venkel en een pijnboompit niet eens!' Dat loeder heeft haar alleen maar uit dat hok gehaald om haar als een mug tegen de muur te kunnen meppen. Ze is erop uit haar te pletten.
'Maar goed,' herneemt Irthe onbewogen, 'het is pas half zeven. Je hebt nog een halfuur om iets magistraals te bereiden. Jij kookt nog wel een complete tweede ster bij elkaar, als je er even aan gaat staan!'
'Met één arm zeker!'
'Ja, dat had je eerder moeten bedenken.'
'En nou nog wat,' schreeuwt Ange, nu het tot haar doordringt dat Dixie opnieuw onbewaakt in huis moet zijn achtergebleven, 'dat kind! Waar heb je dat kind gelaten?'
'Kijk eens aan,' zegt Irthe langzaam. 'De aap komt uit de mouw.'
'Wat bedoel je nou weer?'
'Dixie voor en Dixie na!'
'Nou, daar moeten we het inderdaad over hebben. Dat ellendige wicht... '
'Ellendig, zei je?' snuift Irthe. Ze grijpt in haar zak en ze haalt Dixies beest te voorschijn.
'O,' zegt Ange verbluft. 'Dus je weet het al.'
'Dat had je niet gedacht, hè?' Dreigend zwaait Irthe het dier aan een poot heen en weer. 'Naar de zolder sluipen! Ik weet precies hoe laat het is, Ange.'
'En wat nou?' zegt Ange, van haar stuk gebracht. 'Ik bedoel, wat dacht je eraan te doen?'
[)e zegevierende uitdrukking op haar zusters gezicht maakt plaats voor verbijstering. 'Ik? Vraag jij aan mij wat ik hier aan ga doen? Heb jij niks te zeggen, dan?'
'Toe, zeg. Je hebt het aan jezelf te danken, hoor!'
'Zo,' blaast Irthe. Ze stampvoet in het gras. 'Je bent niet goed snik, jij! Denk maar niet dat je er zo gemakkelijk vanaf komt!'
'Vanaf het allereerste moment heb ik over één ding nooit twijfel laten bestaan: het is jouw zorg, niet de mijne.'
'Nee, jij hebt je al die tijd overal aan onttrokken! Maar ondertussen! Achter mijn rug! Achterbaks serpent!'
Ange is het spoor bijster. Wanhopig roept ze uit: 'Je moet toch steeds geweten hebben dat het niet goed kon blijven gaan! Wie neemt er nou zulke risico's!'
Irthe zet haar handen in haar zij. 'Ja, kom maar op met je vrome praatjes! Nu ga je mij zeker nog ter verantwoording roepen ook, zelfgenoegzame trut!'
'Allicht dat ik jou ter verantwoording roep! Wie anders! Jij moest zo nodig...'
'Ik moet nodig kotsen,' schreeuwt Irthe. Ze propt de aap terug in haar zak en beent met hoekige stappen de dijk op. Zonder nog om te kijken begint ze in de richting van het dorp te lopen, met de nutteloze koevoet nog steeds onder haar arm. Woorden hadden het niet duidelijker kunnen zeggen: los jij het maar op, Ange!
Maar zal de avond uiteindelijk niet weer net als anders een succes zijn? Zodra de gasten bij Het Hemelse Gerecht uitstappen, zijn ze al bijna vergeten hoe dreigend en broeierig de stemming in het café was. Ze trekken hun das recht terwijl ze over het grind naar de ingang van het restaurant lopen. Ze zijn vanavond de eersten: de deur is nog gesloten.
Wat is het toch een sfeervol pand, en wat is de locatie onovertroffen. Alles ademt hier rust en vrede. Maar druk nog eens op die bel. Ging hij net soms niet over? Jawel, maar de juffrouwen moeten helemaal van achteren komen en er kan zich best net iets vitaals voordoen in deze of gene pan. Maar stil eens! Nee, stil! Daar gilt iemand. Er wordt onmiskenbaar verschrikkelijk geschreeuwd, ergens achter in het huis! Is het huilen, of is het roepen? Is het wel een menselijke stem? Dit klinkt toch - dit brengt het kippevel gewoon op je armen!
De gasten parkeren hun dames in het grind. Te paard! Hun stropdassen wapperen. Ze reppen zich langs de zijgevel naar het achterhuis. Twee hulpeloze vrouwen op zo'n afgelegen plek! Men haast zich naar het keukenraam. Eerst ziet men niets. Dat wil zeggen, niets. Geen veelbelovend pruttelende schalen en schotels, geen stillevens van groenten en fruit, geen enkel blijk van enige activiteit die verband houdt met hun reservering. Nee, dat is niet pluis. De gasten stoten elkaar aan: op de keukentafel staat een bord met een aangesneden boterham! Wat voor drama heeft zich hier afgespeeld? 'Daar!' zeggen ze gelijktijdig.
Weggedoken onder de keukentafel zit een klein kind, het rilt en siddert, het houdt de armen om zichzelf heengeslagen, het gooit het hoofd achterover en slaakt opnieuw een door merg en been snijdende kreet.
Als ze over het grasland langs de rivier komt aanlopen, ziet Ange gelijktijdig het verkoolde museum en de mannen bij haar keukendeur. Wat heeft zich hier afgespeeld? Is de bliksem vanmiddag in haar zusters levenswerk geslagen en was ze daarom zo verward en buiten zinnen? Ze hoort Irthe weer met schelle stem alles omdraaien - om gek van te worden, zo boosaardig als ze de geschiedenis vervalste. Ik geloof dat ik bang voor haar begin te worden, denkt Ange, en ze voelt dat haar nekharen recht overeind gaan staan bij die gedachte. Ze zal op haar hoede moeten zijn, ze mag geen handeling meer argeloos verrichten, ze moet zorgen dat alles wat ze doet met geen macht ter wereld in een ander licht geplaatst kan worden. Benauwd kijkt ze naar de mannen bij de keukendeur: hier valt vast wel weer iets te verknoeien. 'Bent u van de verzekering?' roept ze.
De bezoekers draaien zich om, ze lijken van haar te schrikken, ze kijken van haar naar de resten van het museum alsof ze die voor het eerst zien. 'U hebt brand gehad,' stamelt een van hen.
'Ja,' zegt Ange, vurig hopend dat haar niet naar de toedracht gevraagd zal worden.
'Ange!' roept Henri, die plotseling het tuinpad betreedt. Als hij haar in gesprek ziet, blijft hij aarzelend staan. Ange grijpt onwillekeurig naar haar hoofd. Het is toch nog geen maandag? Wat komt die kwal hier dan doen? Moet ze soms op elke avond dat ze dicht zijn met hem gaan eten? 'Nou,' zegt ze ademloos, 'als u de schade hebt opgenomen, komt u er verder wel uit, hè?'
De mannen schuifelen met hun voeten. 'Eigenlijk kwamen we hier eten,' brengt een van hen te berde.
Henri komt naderbij. 'Er is hier vandaag brand geweest. Het restaurant is gesloten,' zegt hij met zoveel gezag dat de bezoekers Ange onmiddellijk de rug toedraaien. Een van hen zegt; 'Toen wc aanbelden, hoorden we een kind ver schrikkelijk huilen. We dachten dat er misschien een ongeluk was gebeurd.'
'Ik ga wel even kijken,' mompelt Henri, terwijl hij al naar binnen schiet.
'Dat,' gebaart Ange, 'is een dokter. Goeienavond verder.' Het doet haar plezier de deur voor hun neus te sluiten. Ze heeft nooit een hoge dunk van gasten gehad en nu zie je maar weer eens dat je meer last dan lust van ze hebt.
In de keuken zit Henri met Dixie op schoot. Hij knijpt in haar lendenen. 'Doet dat pijn, Dixie?'
'Ange,' huilt Dixie. Ze spartelt zich los uit zijn greep en klemt zich vast aan Anges dij. 'Ja, wat dan?' vraagt Ange gehinderd.
'Neem haar even bij je,' zegt Henri, 'misschien bedaart ze dan. Eerder komen we er toch niet achter wat er loos is.'
'Ze is compleet hysterisch,' ontdekt Ange tegen haar zin. 'Kun je haar geen spuit geven?'
'Nee, liever niet. Misschien heeft ze wel een acute blindedarmontsteking. Ik kom nergens achter als ik haar verdoof.'
'Je bent weer een hele hulp, Henk.'
Henri bekijkt zijn handen. Hij strijkt zijn haar naar achteren. Hij zet zijn bril recht. 'Ik wou eigenlijk even met je praten.'
'Kijk eens wat een aardig boeket,' zegt Ange in paniek.
'Ja, dat heb ik vanmiddag laten sturen.' Hij schiet in een vreemde, gemaakte lach. 'Aan Irthe.'
'Godlof,' ontvalt Ange. Dixie bibbert in haar armen. Ondanks zichzelf begint ze het kind op de schouder te kloppen.
'Irthe,' begint Henri onzeker. Hij zwijgt.
'Je zou de eerste niet zijn die voor haar valt,' verzekert Ange hem. Ze gaat zich per seconde beter voelen. Nu alleen nog een borrel. Maar dan moet ze hem ook iets aanbieden.
'O nee,' zegt hij. 'Het was alleen maar een bedankje, die bloemen. Omdat ze, ja god Ange, het klinkt allemaal zo lomp, maar vorige week zei ze tegen me dat ik maar eens een poging moest wagen, bij jou.'
'O,' zegt Ange. Ze hijst Dixie naar haar andere knie.
'Nou ja, je weet zelf ook wel dat ik altijd veel voor je heb gevoeld. En door wat Irthe zei dacht ik even... nou ja, ze zei met zoveel woorden dat jij ook erg op mij gesteld was, en dat ik er vooral geen aandacht aan moest besteden als jij... als jij net deed alsof je geen interesse in mij had. Allemaal verlegenheid, zei Irthe. Maar toen je vanochtend zo weinig enthousiast was... ik heb de hele dag al het gevoel dat ik je tegen je zin een afspraak heb ontfutseld. Dat wilde ik je even zeggen.'
'Dat klopt,' zegt Ange perplex. Haar hoofd zoemt alsof er een zwerm bijen in huishoudt. Geen wonder dat men zo vreemd op haar reageert als haar zuster allerlei verzinsels over haar ophangt! Wil Irthe haar soms krankzinnig krijgen? Dit is wel de limiet: haar aan dat fossiel koppelen! Ze is kennelijk bereid om door zeeën van snot te waden, als er aan de overkant maar iets wacht waarmee ze Ange te grazen kan nemen.
'Nou, dat is dan dat,' zegt Henri, terugkerend naar zijn gebruikelijke aplomb. 'Dan zullen we maar doen alsof er nooit iets tussen ons is voorgevallen. En nu zal ik gauw nog even naar Dixie kijken.'
Ange is nog steeds te verrast om te reageren. 'Ga jij nou maar weer,' verzoekt ze haastig. 'Volgens mij is er niks aan de hand: ze zit al half te dutten. Ik stop haar zo gewoon in bed.'
'Nou, laat mij dat dan even voor je doen,' zegt Henri. Ange kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij enorm opgelucht is. Hij heeft ineens dat brede, dat gemakkelijke, dat toegeeflijke van een man die door het oog van de naald is gekropen. Dat was vanochtend wel anders. 'Zeg maar waar ze heen moet,' biedt hij aan.
'Naar de kelder,' zegt ze automatisch.
Hi) blijft steken in het gebaar waarmee hij het kind van haar schoot wilde lichten. 'De kelder? Wat is dat nou voor waanzin?'
'Waar moest ze anders heen?' vraagt Ange die haar strijdlust terug voelt keren. 'In heel het huis is het steeds om te sterven van de hitte geweest. Beneden was het tenminste koel.'
'Ange,' mompelt Dixie. Ze slaat haar ogen op.
'Ja, we gaan je nou naar bed brengen.'
'Maar er is een man op papa's kamer!' gilt Dixie terwijl ze overeind schiet en haar tentakels in Anges lichaam slaat.
'Wat?' zegt Henri.
'Hij beweegt niet en het stinkt zo en er is overal poep!'
'Waar?' vraagt Henri.
'Op papa's kamer!'
'Ange,' zegt Henri.
Ange komt overeind. Ze pakt Dixie bij haar arm. 'Wil je vanavond liever in mijn bed slapen?' vraagt ze. Ze slaagt er zelfs in een ongeduldig gebaar naar die man te maken. 'Het is ook al ver voorbij haar bedtijd.'
Henri zet zijn bril af en steekt die nauwkeurig weg in zijn binnenzak. 'En waar is papa's kamer dan?'
'Op zolder,' zegt Dixie.
'Er is niks op zolder,' snauwt Ange, voordat ze beseft dat ze niet te gespannen mag klinken. Zo onverschillig mogelijk vervolgt ze: 'Ze is in die benauwde keuken natuurlijk in slaap gevallen en heeft een nachtmerrie gehad.'
Henri bekijkt het kind taxerend. Hij neemt haar bij de hand. Hij zegt: 'En dan ga je nu in Anges bed over leukere dingen dromen, hè Dixie?'
'Ik red het wel alleen,' dringt Ange aan. Haar stem kraakt van de schrik, die ongelooflijker proporties aanneemt naarmate hij verder inklinkt.
'Nee, ik help je even.'
Ange kan met goed fatsoen niet verhinderen dat ze gedrieën de trap op gaan: hij moet vooral geen wantrouwen krijgen. Ze loopt zo langzaam mogelijk, terwijl haar gedachten over elkaar heen tuimelen. Het plotselinge geluid van de bel van het restaurant doet haar bloed bijna stollen. Het is kennelijk niet bij Irthe opgekomen om even een briefje aan de deur te hangen. De ene verontwaardigde gast na de andere zal zich melden. Ange knapt het wel op! Ze weet bijna niet meer hoe ze zich moet beheersen. Op de overloop begint Dixie weer te huilen. Ze klampt zich met armen en benen aan Ange vast. 'En als ik in bed lig, dan kruipt hij natuurlijk naar beneden!' 'Ik blijf wel bij je zitten,' zegt Ange met opeengeklemde tanden.
'Weet je wat,' stelt Henri voor, 'we gaan gewoon samen even kijken, boven.'
'Nee,' gilt Dixie, 'nee, nee!'
'Dank je wel, daar gaat ze weer,' gromt Ange.
'Maar als ze nou ziet dat er niemand op Gilles z'n kamer is...'
'Gilles heeft daar helemaal nooit een kamer gehad! Er is niks op zolder! We komen daar zelfs nooit! Dat bewijst toch al dat ze alles alleen maar heeft gedroomd.'
'Ik ga kijken,' zegt Henri beslist. 'Je kunt wel een insluiper hebben, Ange!'
Wanneer zo'n man de held wil uithangen, is er geen houden meer aan. 'Ik bel de politie wel,' zegt ze wanhopig, 'zo gauw jij weg bent, bel ik de politie.'
'Nee,' huilt Dixie, 'je zou bij mij blijven.'
'Ange blijft hier bij jou en ik ga naar boven,' besluit Henri autoritair.
Beneden rinkelt opnieuw de bel, het geluid dringt als een waarschuwingssignaal Anges hoofd binnen, wacht tot het rode licht gedoofd is, er kan nog een trein komen, en in die halve seconde is Henri al verdwenen en hoort ze hem op de trap naar de tweede etage. Ze schudt Dixie zonder verder overleg van zich af, duwt haar in dezelfde beweging haar slaapkamer binnen, grijpt de sleutel uit het slot en draait die er aan de buitenkant weer in. Ze rent naar boven. Een bedorven lucht slaat haar tegemoet.
'Is hier geen licht?' roept Henri vanaf de zoldertrap. 'Hemel Ange, die stank. Ik ben bang dat ik hier een heel onplezierige vondst ga doen. Blijf jij maar hier.'
'Boven is licht, in het berghok,' zegt ze bijna kokhalzend, terwijl ze hem met een paar sprongen inhaalt en hem zowat op zijn hielen trapt.
'Ik ga er wel in, meisje,' zegt hij. 'Heb je een zakdoek bij je? Hou iets voor je neus en je mond.' Ange hijgt. 'Daar is het hok. Zie je wat? De deur staat volgens mij op een kier.'
'Rustig nou maar,' zegt Henri. Hij knijpt even in haar schouder. Dan stapt hij met een lichte aarzeling naar binnen, het onbeschrijflijke duister in.
Daar gaat er weer een, denkt Ange hulpeloos als ze de deur achter hem toeslaat, er haar volle gewicht op gooit en de grendels dicht schuift.
'Wat zitten jullie hier nou allemaal bij elkaar?' roept Irthe uit. 'Het lijkt wel een bijeenkomst.' De glimlach besterft op haar lippen als het in het café doodstil wordt na haar woorden. Een voor een kijken de bekende gezichten betrapt van haar weg. Onzeker sluit ze de deur achter zich. is er wat?' Het is alsof haar stem weerkaatst tegen de muur van mensen. Is er wat? Is er wat? Is er wat?
'Moeten we het soms nog voor je uitspellen ook?' vraagt Paula Willemse loom. 'Ja,' zegt ze geschrokken, 'ik bedoel, ja, licht me in. Ik kwam gewoon even wat drinken. Ik dacht, nu het weer eindelijk is omgeslagen...'
'Ach,' meent zij van Bartels, 'en om dat te vieren kom je met dat ding aanrennen?'
Hoofdschuddend neemt de postbode Irthe de koevoet uit de hand. Hij vraagt: 'Wat had je nou gedacht hiermee te kunnen bereiken, wijfie? Dacht je heus dat je ons helemaal alleen zou kunnen tegenhouden?'
Irthes schedel staat op barsten. Stom kijkt ze toe als hij de koevoet op de tap legt. 'Je bent me er toch ook een,' vervolgt Bartels met onmiskenbare waardering in zijn stem.
'Ja Irthe, alle respect, eerlijk is eerlijk,' zegt Tom Willem- se even vriendelijk als altijd, zodat het met een schok tot haar doordringt dat dit mensen zijn die in hun recht denken te staan - het is alleen haar aanwezigheid die alles pijnlijk maakt. Ze wordt hol van binnen. 'Laten we er even rustig over praten,' zegt ze met een stem die ze zelf niet herkent. 'Wat valt er nog te zeggen?' vraagt Willemse.
'Het is nu te laat,' zegt zijn vrouw, maar ze klinkt onzeker, alsof wat zoëven nog vaststond, door Irthes onverwachte binnenkomst twijfelachtig is geworden. Irthe vat moed. Ze is hier nog net op tijd.
Met stekende ogen komt de ijzerhandelaar naar voren. 'Hoezo praten? Ik dacht te horen dat jij hier alleen maar wat kwam drinken,' zegt hij slepend.
'Ja,' stamelt Irthe, 'nee.'
'Jij dacht zeker: ik geef ze een rondje en dan zijn die sukkels wel weer tevreden?'
'Zulke dingen denk ik niet,' zegt ze zacht.
'Wat? Denk jij nooit: kom, ik geef eens een rondje?'
'Maar dat zei ik niet!'
'En misschien kunnen we er dan ook wat bij eten?' stelt De Groot voor.
Ze lacht terwijl de kramp in haar buik erger wordt.
'Nou, Irthe? Doe mij dan maar een dubbel vieuxtje.'
'Hier een vieux, Jaap,' zegt ze snel tegen de kastelein. Als hij zich niet verroert en met beide armen op de toog geleund uitdrukkingsloos voor zich uit blijft staren, weet ze dat ze terrein verloren heeft.
ik zou eerst maar eens een schort voordoen,' zegt Paula Willemse, 'anders bederf je je goeie goed nog. Of hier, bind dit maar om.' Ze grist een natte glazendoek van de tapkast en propt die tussen Irthes ceintuur. 'Hou eens op, Paula,' zegt Irthe. Ze krijgt een duw en belandt achter de tap.
'Twee bier,' bestelt iemand onmiddellijk.
Meespelen, denkt Irthe: wie buigt kan niet barsten. Met het gevoel dat ze droomt tast ze naar een glas. Maar als ze naar dc bierpomp reikt, komt de kastelein tussenbeide. 'En sinds wanneer wordt er hier eigenmachtig getapt?'
'Twee bier,' herhaalt de bakker met een geplaagd gezicht. Hij begint met zijn vingers op de tap te trommelen.
'En een witte wijn met ijs,' roept de weduwe van Van de Wetering verderop. 'Nou Jaap, je hoort het,' zegt Irthe met bonzende slapen.
'Heb jij er soms bezwaar tegen, mij te bedienen?' vraagt de slagersvrouw scherp.
Ze wil zich niet laten kennen. Op goed geluk pakt ze een fles, drukt die in de kurketrekker en haalt de hefboom over. 'Zeg brutaaltje,' zegt de waard op zijn gemak, 'jij moet niet denken dat je je alles kan veroorloven, hoor.' Hij neemt haar de fles af.
'Waar blijft dat bier nou?' De bakker slaat op de tap. 'Twee pils, als je even de tijd hebt.'
'Hen cola-tic, graag!'
'En doe voor mij maar een biefstukje met béarnaisesaus.'
'Heb je ook gevulde fazant met zuurkool?'
'Daar,' brengt Irthe uit, 'is het nu het seizoen niet voor.' Ze rukt de doek los en maakt aanstalten achter de toog vandaan te komen. Maar ze heeft te laat ingezien dat ze ieders achting al lang heeft verspeeld. 'Ik heb mijn drankje nog niet, madam,' zegt de slagersvrouw, terwijl ze haar de weg verspert.
'Oké,' zegt Irthe. 'Einde grap. Ik moet naar huis. Ik heb een kind thuis.'
ik niet meer,' schreeuwt Paula Willemse haar recht in het gezicht.
Irthe deinst achteruit. Ze botst tegen Wim Bartels op, die een vaderlijke hand op haar schouder legt. 'Vandaar dus. Dat begrijp je toch wel, Irthe?'
Irthe knikt verdoofd. Alle kracht heeft haar verlaten, ze geeft haar weerstand op.
'Nou dan,' zegt de postbode. 'En we hebben hier ook nog iemand die op haar glaasje wijn wacht. Ga jij daar nou maar eens netjes voor zorgen, meisje.' Hij voert haar aan haar elleboog terug naar haar plaats achter de tap. Met gebogen hoofd pakt ze de fles, schenkt een glas in en schuift dat de slagersvrouw toe.
'Ze vroeg toch rood?' meent de bakker gekweld.
ik dacht van wel,' zegt de vrouw. 'Heb je in je eigen zaak ook zo'n moeite met het onthouden van bestellingen?'
Irthe ontkurkt een andere fles wijn. Afkeurend met zijn tong klakkend pakt de kastelein die uit haar hand. 'En nou heb ik je net nog zo gewaarschuwd niet te schenken!'
De slagersvrouw slaat de armen over elkaar. 'Ik geloof al z'n leven dat ze me niet wil bedienen!'
Irthe ziet hen als door een mist. Voor haar ogen verspringen de glazen en flessen flonkerend. Ze beseft dat ze huilt.
'Jammer dat ik weg moet nou het net gezellig wordt,' verzucht zij van Bartels, 'maar er ligt een doodziek kind op me te wachten.'
'Ik moet ook naar huis,' brengt Irthe uit.
'Jij wilt zo meteen helemaal niet thuis zijn,' verzekert Wim Bartels haar bedaard. 'Geloof mij nou maar, hier zit je een stuk veiliger. We willen toch niet dat jou iets overkomt.'
Sprakeloos kijkt ze hem aan.
'De verzekering dekt het wel,' troost hij. 'Breek daar je hoofd nou maar niet over. Of anders dien je een claim in bij de brandweer, dat ze vanmiddag niet voldoende hebben nageblust.' Irthe probeert te slikken. Ook haar keel lijkt inmiddels met blaren overdekt.
'We zijn tenslotte redelijke mensen. We willen er alleen maar voor zorgen dat de volksgezondheid verder geen gevaar loopt, meid.'
'Kom,' zegt de waard. Hij begint glazen te spoelen. 'We nemen er nog een, voordat het ineens donker is en jullie op pad moeten.'
ik geloof dat ze even moet gaan zitten,' ziet Bartels. 'Maak eens plaats, daar.' Zorgzaam begeleidt hij haar naar een tafeltje en trekt er een 'stoel onderuit. Even klampt Irthe zich aan zijn arm vast. 'Doe er een glaasje water bij,' hoont zijn vrouw.
'Moet jij niet naar huis? Het past niet,' zegt hij afgemeten, 'genoegen te beleven aan andermans tegenslag.'
'O, Wim begint weer!'
'Geen preken, Wim.' 'Laten we het een beetje leuk houden, zeg.'
'Irthe snapt heus wel dat dit een kwestie van gerechtigheid is, en niets persoonlijks.'
'Ja toch, meid?'
'Dat was maar een geintje, van daareven,' verklaart de waard, terwijl hij een glas bier bij haar op tafel zet. 'Om de spanning een beetje af te reageren. Wij zitten er natuurlijk ook mee.'
'Maar uiteindelijk blijft het straks jouw woord tegen het onze,' stelt de bakker vast, 'dat hou ik mezelf maar voor. Ons kunnen ze nooit iets maken, als jij al kwaad zou willen, waar ik je trouwens niet van verdenk. Daar ben jij veel te verstandig voor. Daarvoor kennen we elkaar al te lang. En we zullen uiteraard voorkomen dat er persoonlijke ongelukken gebeuren, met dat meisje of met je zuster.'
'Maar het blijft evengoed een schandaal dat je zoiets zelf moet doen. Daar heeft de overheid toch een taak,' zegt Tom Willemse. ik zal opgelucht zijn als het achter de rug is.'
'Ja, als dat hele broeinest platligt,' vult zijn vrouw aan. Ze ledigt met een verbeten gezicht haar glas. 'Krijgen we er nog een van je, Irthe?'
Ange heeft geen idee hoe lang ze al op de onderste trede van de zoldertrap zit, als het geleidelijk tot haar doordringt dat Henri niets meer van zich laat horen. Gilles zal hem wel gezegd hebben dat schreeuwen zinloos is. Henri kan mooi meeprofiteren van Gilles' ervaringen. En het zal hem, de omstandigheden daargelaten, zeker genoegen doen Gilles eindelijk weer eens te zien. Een reünie van oude vrienden, als het ware. Iemand zou hun een schaakspel moeten brengen. Ik geloof dat ik een slecht karakter heb, denkt Ange.
Ze gaat naar beneden, laat op de eerste etage het bad vollopen en giet er een ruime scheut olie in. Ze kleedt zich uit en laat zich in het water zakken, met haar verbonden hand op de badrand. Misschien is het in algemene zin wel een goed idee om mannen bij elkaar achter gesloten deuren te houden, dan kunnen ze samen al die dingen doen die mannen graag doen, en dan bestaat er verder ook geen risico dat ze je teleurstellen of te veel van je willen; het is altijd het een of het ander, er is met hen voortdurend wat en zelden iets goeds.
Ze heeft moeite haar hoofd rechtop te houden, zo moe is ze. En daar gaat de bel weer. Dat moet wel zo ongeveer de allerlaatste gast zijn: het is al volkomen donker.
'En nou drink je verder maar van mij,' zegt de waard als het café is leeggelopen en Irthe alleen met hem is achtergebleven. Met een fles wijn en een paar glazen schuift hij bij haar aan tafel. 'Zal ik trouwens even iets voor je in het vet gooien? Jij hebt natuurlijk nog niet gegeten.' Hij kijkt haar bezorgd aan. 'Je ziet zo wit, met van die gloeiwangen. Ik denk weieens, die Irthe, die vergt veel te veel van zichzelf. Ik voor mij geloof niet dat een vrouw daarop is gebouwd.'
Irthe zwijgt. De kramp in haar buik heeft onvoorstelbare proporties aangenomen.
'Wat ik me ineens bedenk,' zegt de kastelein en biedt haar een sigaret aan zonder dat zijn hoffelijkheid hem lijkt te bevreemden, 'is dat we Henri nog helemaal niet hebben gezien, op zijn vaste avond. Het is een beste man, dat zeg ik al mijn hele leven, maar let op mijn woorden, het is geen held. Zou hij er soms al tussenuit geknepen zijn? Wat een blamage, niet, dat hij al die tijd van jullie smeerboel wist. Mij zou het niet verbazen als hij met stille trom probeerde te verdwijnen. Want in een geval als dit krijg je toch dat de gelederen zich sluiten. Ik zeg altijd maar: samen sta je sterk.'
Een golf van misselijkheid overspoelt Irthe. Ze probeert op te staan.
ik hoop niet dat je dacht dat je ergens heen ging,' zegt de kastelein, 'want dan zou ik je natuurlijk moeten tegenhouden. Maak je nou verder niet te sappel, meid. Je zit ook al zo beroerd te zweten, terwijl er nou toch niks meer aan te doen is. Alleen begrijp ik niet dat je het zo ver hebt laten komen. Je had makkelijk kunnen voorkomen dat je zusters keuken nu wordt afgebrand. Je had een leugentje om bestwil moeten plegen, je had alleen maar hoeven zeggen dat de rommel in die schuur van jou was.'
In haar pyjama kijkt Ange rond in de keuken: hier heeft ze altijd haar onaards luchtige gerechten bereid, als was ze het kind dat vogels van leem vormde die echt wegvlogen als ze in de lucht werden geworpen. Een gedachte die ze tot nu toe heeft weten te vermijden, dringt zich aan haar op: hoe is alles haar toch ontglipt?
Ze schenkt zich een glas wijn in, maar het smaakt haar niet. Ze voelt van alle kanten duistere gedachten op de loer liggen, die stampend naderbij komen. Maar ze laat zich niet besluipen en belagen, ze gaat naar bed.
Op het moment dat ze haar slaapkamer binnengaat, schiet als een duveltje uit een doosje Dixie omhoog in het bed. Ze knippert met haar ogen cn zegt klaaglijk: 'Je zou bij me blijven!'
'Grote genade,' mompelt Ange. Ze was dat kind compleet vergeten. Ze is op slag weer klaarwakker.
'Ik was bang! Ik heb je de hele tijd geroepen! En de dokter riep je ook! Is hij nou weg?'
'Ja,' zegt Ange met een bonzend hart: hoe gaat ze aan Irthe uitleggen dat er thans twee kerels op zolder zitten? Irthe kan haar hielen niet een paar uur lichten of Ange veroorzaakt een nieuwe ramp. En zo ondertussen is ze vast op weg naar huis. Ieder ogenblik kan de keukendeur opengaan-die ik net heb afgesloten, denkt Ange. Daar zal Irthe opzet in zien. Irthe zal haar verdenken van alles wat mooi en lelijk is.
Zenuwachtig rent ze de slaapkamer uit, ze vliegt de trap af, en draait in de keuken de deur weer van het slot. Na een korte aarzeling gaat ze naar buiten. Er is niets abnormaals aan om nog even een luchtje te scheppen voor het slapen gaan, en misschien zal Irthe er zelfs dankbaar voor zijn haar gekke zuster niet in huis aan te treffen - onwetend van alle ellende kan ze dan naar bed, en dan heeft ze tenminste nog een prettige nachtrust.
Doelloos slentert Ange over het tuinpad, totdat ze glasscherven onder haar slippers voelt knerpen. Bij de restanten van Irthes museum hurkt ze neer en vist uit de rommel een verwrongen conservenblik op. Ooit heeft het olijven bevat, of Amsterdamse uitjes. Ooit heeft zij het met twee sterke handen opengedraaid. Ik heb altijd graag gekookt, denkt ze, ik was er goed in, ik heb er een onderscheiding mee verdiend. Terneergeslagen komt ze overeind en overziet wat er rest na een leven lang koken: net zo weinig als van die maaltijden.
Ze kan de aanblik van de verkoolde collectie niet langer verdragen, het is niet waar, dit deel van het leven is niet voorbij, ze laat zich niet uit het veld slaan. Het is een mooie avond, ze wandelt naar de waterkant. Ze geeft een schop tegen de nieuwe boot, die op de oever is getrokken.
Als ze zich weer omdraait, ziet ze tot haar schrik in de verte het keukenlicht aanfloepen. Irthe moet thuis zijn gekomen. Ange overlegt geen seconde. Met inspanning van al haar krachten duwt ze de boot het water in. Nog half op de oever trekt ze al aan de starter. De motor slaat niet aan. Hijgend probeert ze het nog een keer, terwijl ze over haar schouder de keukendeur in de gaten houdt. Daar gaat hij al open!
'Ange!' roept Dixie. 'Ange, ben je in de tuin?' Ze komt in haar witte nachtpon naar buiten gestoven. 'Ange! Er komt een fakkeloptocht aan!'
'Wat?' schreeuwt Ange ondanks zichzelf.
Dixie staat stil op het terras. Ze knipt een zaklantaarn aan. 'Ik zie je niet.'
'De waterkant!' roept Ange, inwendig vloekend: nu moet ze voorkomen dat ze van de oever afdrijft. De lichtbundel danst naderbij. 'O,' zegt Dixie, 'ben je wezen varen?'
'lk was het net van plan.'
'Wil je de fakkels dan niet zien?'
'Waar heb je het over, kind?'
'Toen jij niet terugkwam, ging ik uit het raam kijken en toen zag ik ze op de dijk, hier vlakbij, een hoop mensen die fakkels aanstaken. Zouden ze ook vuurwerk gaan doen?'
'Hoe moet ik dat nou weten,' zegt Ange stuurs. Er is hier altijd wat te vieren, van midwinter tot midzomer zijn er feesten. Irthe heeft vast een dolle avond.
Dixie dringt aan: 'Kom nou gauw kijken! Ze komen deze kant op.'
'O nee,' prevelt Ange: Irthe zal het hele stel wel weer hebben uitgenodigd, dat komt natuurlijk hier op het gazon die vuurpijlen afsteken. Ze kunnen elk moment de tuin betreden, haar zuster voorop! Misselijk tast ze naar de starter - waarom doet die gloednieuwe motor het niet? Er moet een vuiltje in de carburateur of in de leiding zitten. Ze hoort die lui al op de oprijlaan, instappen,' zegt ze wild.
'Maar ik wil de optocht zien.'
'Doe wat ik zeg, Dixie! Nu meteen!' De paniek maakt haar stem schel, straks horen ze haar nog. 'En mond dicht. Hier. Kom hier, naast mij. En dan pak jij die ene riem en ik de andere.'
'Waar gaan we dan heen?'
'Een eindje om,' zegt Ange. 'Gewoon even een stukje varen.'
Dixie speelt dat Ange en zij piraten zijn, ze nemen allebei een houten been en een papegaai op hun schouder, en ze varen in hun pyjama's de wereld rond. Ange verzint altijd zulke leuke dingen om te doen.
'Ange,' herinnert ze zich ineens, 'zou jij niet met papa willen trouwen?'
'Je bent vandaag al de tweede die me uithuwelijkt,' zegt Ange, enigszins gekalmeerd door het deinen van het bootje. De bruidegom die je voor me hebt uitgezocht, Ir- the, zal helaas niet bij de kerk verschijnen. Waarom is iedereen toch zo in de weer om een fatsoenlijke vrouw van haar te maken?
'En dan kom ik gezellig bij jullie wonen,' babbelt Dixie. 'Ken jij "Naar bed, naar bed, zei Duimelot?" Dat moet je dan voor het slapen gaan met mij doen.'
'Eerst nog wat eten, zei Likkepot,' mompelt Ange. Altijd moet er gegeten worden. Ik kan ook helemaal niets anders, denkt ze, en bijna overvalt de paniek haar weer.
'Daar is het dorp,' roept Dixie, zich half omdraaiend.
'Je plonst, de riem moet dieper het water in,' gebiedt Ange, maar het bootje draait al een halve slag, en meteen stokt haar de adem in de keel: daar heb je mooie Irthe! Met haar rode haren los langs haar gezicht en haar rok tegen de lange benen klevend, komt ze aangehold over de aanlegsteiger. Moedeloos denkt Ange: ik kan je ook nooit ontlopen.
Vanaf het moment dat Irthe zich door het raampje van de wc van het café naar buiten heeft gewerkt, hebben louter praktische overwegingen haar in beslag genomen. Ze heeft maar een paar minuten voorsprong voordat de waard onraad zal ruiken. Dat hele eind over de dijk haalt ze nooit, op zulke slappe benen. De aanlegsteiger is haar doel, daar liggen altijd boten. Ze zal over het water op Het Hemelse Gerecht afgaan.
Haar hoofd tolt, en ze weet zelf niet eens precies waarom ze holt, want vermoedelijk valt er allang niets meer te redden: de hemel kleurt al rood, en als ze zo meteen de steiger heeft bereikt zal ze zien dat twee kilometer stroomopwaarts heel haar leven al ten prooi is gevallen aan het noodlot dat ze zelf heeft opgeroepen en bestuurd - terwijl ze steeds alleen maar het beste heeft bedoeld, ze heeft zich in bochten gewrongen, zich alle kanten op gebogen voor Anges bestwil heeft ze zelfs geprobeerd haar de bescherming van een gerespecteerd man te bezorgen, en zij zou dan als zijn schoonzuster maar je doet die dingen in de eerste plaats voor een hoger doel - die van Bartels zouden dat begrijpen, die zijn zo'n leuk stel, die denken immers ook het beste te doen anders zouden ze nu nietze weten niets van de zolder, ze branden erop los, ze doen wat ze nodig achten en vernietigen daarbij zonder opzetdat wat hun dierbaar is, denkt Irthe.
Steken in haar zij dwingen haar even stil te staan. Met stoten komt haar adem heet over haar droge lippen. Maar zullen die van Bartels later door het hemelse gerecht worden veroordeeld?
Niemand kan hun ten laste leggen dat ze willens en wetens - en dat zal voor haar ook gelden, zij heeft zich immers alleen maar aan de regels van het spel willen houden. Eerste regel: zie dat je je man behoudt! Zonder man ben je niemand!
Wat kan men je verwijten als je altijd zo je best hebt gedaan? Als je steeds precies hebt gehandeld zoals zij van Bartels, zij van Willemse en de rest? Pas je aan! Schik je in! Geef geen aanleiding tot kritiek of wrevel! Zorg voor de verzoening van datgene wat onverzoenbaar is! En doe dat alles met een glimlach, vrouwtje!
Irthe dwingt zichzelf weer vooruit, ze ziet de steiger al liggen, haar ogen vliegen voor haar uit: ligt er wat bruikbaars aangemeerd? En ze ziet het bootje. Het zigzagt over de rivier. Een kinderstem, over het water aangedragen, zegt: 'Daar heb je het dorp.'
Meteen hoort Irthe een ander geluid: haar eigen voeten roffelen over de steiger. Ze duikt. In de fractie van een seconde dat ze boven het water hangt en een nieuwe pijnscheut haar darmen doorklieft, denkt ze: zie je wel! zie je wel! ze gaat er met Dixie vandoor, in haar bootje van komkommer, maar ik heb aap in mijn zak, zonder mij gebeurt er niets. Als het water zich boven haar sluit en alles donker wordt en ze niets meer weet, niet eens hoe te zwemmen, hoort ze Anges stem, lang geleden: intrekken, spreid, sluit.'
Meteen dringt tot Ange door dat haar positie de voordeligste is. Zij is niet degene die zich in het water bevindt. Haar zuster grijpt de rand van het bootje. Ze veegt het druipnatte haar uit haar gezicht, ze wil wat zeggen, maar ze hijgt nog te veel, ze is nooit een goede zwemster geweest. Zonder het te willen herinnert Ange zich een badpak met smockwerk en een aangerimpeld rokje, blauwe lippen in een verbeten gezichtje, en uiteindelijk een verslagen Irthe op de tribune van het zwembad toen alle andere kinderen wel op mochten voor hun diploma. Het enige zwemdiploma dat zij ooit heeft bezeten, heeft Ange zelf voor haar getekend, om haar te troosten.
Ange voelt zich merkwaardig licht worden. Hoe heeft ze ook maar een enkel ogenblik kunnen denken dat ze van Irthe iets te vrezen zou hebben? Er is niets om bang voor te zijn: dit is immers kleine Irthe maar, die zich aan haar grote zus vastklampte in het diepe, kleine Irthe die zij eigenhandig heeft geleerd het hoofd boven water te houden. Niets had Irthe gekund als Ange het haar niet eerst had voorgedaan, heel het leven heeft ze aan Anges hand bemeesterd. Ze is niet meer of minder dan Anges eigen creatie. Wat heb ik me toch allemaal ingebeeld, denkt Ange, alleen maar omdat ze me een beetje op mijn kop zat! Bang voor Irthe? Dat is net zoiets als bang zijn voor je eigen schaduw. Zij is geen gevaar waaraan je moet zien te ontkomen.
'Kom je nog aan boord?' vraagt ze.
Irthe knikt stom. Ze weet bijna niet hoe ze zich in het bootje moet hijsen. Haar ledematen zijn krachteloos, haar buik gloeit als vuur. Vuur, dat is het, ze moet iets vertellen over vuur. Maar wat kan ons eigenlijk nog gebeuren, denkt ze traag, wij zijn immers ontsnapt? Wij zijn onaantastbaar, geen kwaad kan ons besmetten, aangezien je samen nu eenmaal altijd sterk bent, daar gaat het om, en ik zal haar leren hoe je met uitgeknipte plaatjes restaurant kunt spelen, en aap krijgt ook een bordje en mag bestellen wat hij wil, en onnozele klanten zonder enig verstand van wijn lachen we midden in hun gezicht uit, we lachen, denkt Irthe, en ze lacht, ze blaast haar hete koortsadem in het gezicht tegenover haar.