1

Met een soepele draai van haar pols plant Ange het mes in het hart. Ze kantelt het lemmet enigszins en trekt het in één beweging schuin naar zich toe. De trefzekerheid waarmee het staal door het weefsel schiet, doet haar genoegen: aan zulke dingen herken je een getrainde hand. Had ze dit aan Gilles toevertrouwd, hij zou er gehakt van hebben gemaakt. Geërgerd en vertederd tegelijk denkt Ange: het hart te zijn onder Gilles' mes! Hij heeft geen slag van dit soort precisiewerk. Waar blijft hij trouwens? Ze werpt een vlugge blik op de keukenklok alvorens ze zich weer over haar werk buigt. Nauwgezet verwijdert ze de zenen uit het vlees en legt het dan bij de lever en de niertjes in de marinade. 'Kunnen de vijgen erbij?' vraagt ze terwijl ze zich naar haar zuster omdraait.

'Bijna,' zegt Irthe. Haar mes flitst nog.

'Heb jij er trouwens aan gedacht,' begint Ange.

'Die ligt al op ijs, hoor.'

'En hoe heet die man...'

'Heb ik gebeld. Morgen, zweert hij, levert hij bijtijds.'

'En zeg je dan wel meteen tegen hem...'

'Dat haalt zo weinig uit, Ange! Hij is de enige slager in de buurt!'

'Die vlerk,' mompelt Ange. Hoe kan zij haar werk doen als ze zich over iedere lap van die onbekwame kinkel zorgen moet maken?

'Klaar,' zegt Irthe. Ze snijdt de laatste vijg kruiselings in.

'Geef maar.' Ange strekt haar hand al uit.

'Wat zijn ze toch verleidelijk,' zegt haar zuster. Ze knijpt zachtjes in de vrucht en een zoete geur stijgt op als de in- snede zich openvouwt. De randen wijken uiteen en zwellen, en daartussen wordt het roze vlees zichtbaar. Het puilt licht naar buiten, glinsterend van het sap. 'Ja, toe nou maar,' zegt Ange ongeduldig. Ze neemt de vijg uit Irthes hand en dompelt hem onder in de marinade. Je bent er altijd wel even mee bezig, maar de bewerkelijkheid van haar terrine d'entrailles wordt ruimschoots goed gemaakt door het resultaat. 'Wil jij nog even wat tijm gaan plukken?' vraagt ze over haar schouder.

Irthe kan de regen niets meer schelen, na anderhalve week van onafgebroken stortbuien. Zonder enige aanvechting om te gaan rennen trekt ze de keukendeur achter zich dicht en begeeft zich via het brede terras, waarover enkele weken weer sorbets en aardbeien met slagroom geserveerd zullen worden, naar de kruidenbedden in de tuin. Als ze zich bij de tijm bukt, ziet ze dat het water tot halverwege de stelen reikt. Op de plassen tussen de planten staan grote bellen. En elke dag is het antwoord van het weerbericht: meer.

Wanneer ze zich weer opricht, gaat in de keuken juist het licht aan. In de beginnende schemering is het raam net het scherm waarop een film wordt geprojecteerd. Geamuseerd blijft Irthe staan. Haar zuster loopt van het aanrecht naar het fornuis en tilt met doelgerichte gebaren deksels van pannen: Ange in de hoofdrol, dat betekent actie! Roeren, stampen, pureren, pocheren! Soufflés zullen rijzen, uienringen in de hete boter sissen en in heel het universum zal vrede heersen. Behalve natuurlijk wanneer je de venkel bent in Anges soep, of de lamsbout in haar oven. Maar het is eten of gegeten worden, zo is het leven.

Nu komt Gilles de keuken binnen. Zijn zwarte haar glanst in het lamplicht terwijl hij een schort ombindt. Dan zegt hij iets tegen Ange, die een gezicht naar hem trekt. Irthe heeft geen ondertiteling nodig. Telkens als Ange die stoofschotel maakt, vraagt Gilles met een blik op al dat orgaanvlees of ze soms bezig is te oefenen voor de perfecte moord. Gilles vindt dat een goede grap best herhaald kan worden. Ondanks de stromende regen krijgt Irthe het warm. De hand die ze hem even over Anges wang ziet halen, voelt ze langs haar eigen huid strijken. Uiterlijk hebben Ange en zij nooit erg op elkaar geleken, Ange met dat kleine felle hoofd op een in vergelijking plomp lichaam en zij met haar bolle gezicht en lange ledematen, maar Irthe ziet, terwijl ze naar haar zuster kijkt, zichzelf daar in de keuken met Gilles. Hij wordt te dik, denkt ze, we moeten hem op dieet zetten.

Ze gaat op haar hurken zitten en plukt nog wat bieslook voor de sla. Er zijn heel wat reserveringen, het zal vanavond weer druk zijn. Misschien trekt ze haar lila jurk wel aan: die levert haar altijd complimenten op. In zekere zin is het hele leven een film. Je speelt je rol, je zegt je tekst - maar het voeren van de regie is natuurlijk het meest interessante onderdeel. Met een flauwe glimlach komt Irthe overeind en ziet Gilles voor het keukenraam staan. Hij brengt iets naar zijn mond en kauwt, terwijl hij naar buiten staart. Zit hij soms aan haar vijgen? Onder haar natte jurk begint haar huid te tintelen. In fel oplichtende woorden denkt ze: ik ben gelukkig. Meteen heeft ze het vage gevoel dat je dat eigenlijk niet hoort te denken, je bent gelukkig en staat daar verder niet bewust bij stil. Ik ben ongelukkig, denkt Irthe, zou dat wel mogen, of wordt een mens geacht ook dat niet op te merken?

Ange houdt van dit moment van de middag, nu er nog rust en orde heersen in haar keuken en alle handelingen de aandacht kunnen krijgen die ze verdienen. Nadat ze heeft gecontroleerd of de terrine de saumon goed opstijft, begint ze eiwit te kloppen. Elke dag opnieuw is het aantal handelingen dat verricht moet worden eindeloos, maar bezwaren doet dat haar nooit. Het alternatief zou zijn iedere ochtend wakker te worden als de onbetaalde dienster en kokkin van degene die op het andere kussen ligt te snurken. Smaken verschillen! Voor haar geen leven van afhankelijkheid - nooit meer. Naast haar aan het marmeren werkblad vraagt Gilles: 'Is die gâteau zo goed?'

'Wacht even,' mompelt Ange, terwijl ze het eiwit met een spatel door het pasteideeg voor de terrine schept. Ze bezit de gave de meest machtige recepten nog luchtig te doen schijnen; ze heeft, zegt Gilles altijd, wel iets weg van het meisje uit de legende dat vogels van leem vormde die wegvlogen zodra zij ze in de lucht wierp.

'Wat zei je, Gilles?'

'Kijk eens naar je taart.'

Ze dekt het deeg af en laat haar blik rusten op de amandeltaart die hij heeft gegarneerd. Hij is vlak naast haar komen staan en even is ze zich bewust van zijn heup tegen de hare. Als ze nu maar uitkomt met de aspic - morgen weer een grote partij, een zilveren bruiloft met vijfentwintig gasten. Haastig inspecteert ze de taart. Te laat bemerkt ze dat ze haar wenkbrauwen fronst: de amandelcrème is iets te donker uitgevallen.

'Ange? Wat kijk je?'

'Niks,' zegt ze snel. Zij en haar eeuwige kritiek. Waarom zou hij zich nog uitsloven als ze toch nooit tevreden is?

'Is het niet naar je zin?' Hij buigt zich over de gâteau om er iets aan te verschikken. In zijn nek krult zijn haar een beetje, en Ange denkt: voor de smaak maakt de kleur van die crème niets uit. Geen mens zal het verschil proeven. Alleen gaat het daar niet om. Voor haar schotels stromen de gasten uit alle windrichtingen naar Het Hemelse Gerecht, zij is verantwoordelijk voor de kwaliteit. En dus voor het succes van het bedrijf. Die wetenschap is overigens niet onaangenaam, ze verschaft haar een zeker overwicht: zonder haar zouden Gilles en Irthe verloren zijn.

'Het is goed zo,' zegt ze berustend.

'Gelukkig. Ik was bang dat je die crème lichter had willen hebben.'

Terwijl hij de schaal naar de bijkeuken brengt, wendt ze zich met een zucht tot haar fornuis. Werktuiglijk voegt ze room bij het kookvocht van de cassoulet de moules au fenouil en laat de saus inkoken. Had Irthe die gateau nu maar afgemaakt. Hoe zit het trouwens met de tijm? En waarom heeft Gilles de groente nog niet gesneden? Hij staat notabene op zijn gemak voor het raam en kauwt verstrooid ergens op. 'Wat een zeldzaam beestenweer toch,' mompelt hij.

'De prei, Gilles.'

Half vijf pas, maar het is nu al zo donker dat ze hem in de ruit weerspiegeld ziet en zichzelf schuin achter hem, zodat hij nog groter lijkt dan hij is. Hij is misschien wat te zwaar maar dat misstaat hem niet. Hij is een van die mannen die altijd iets jeugdigs behouden, je zou hem nooit veertig geven. Anges blik glijdt naar haar eigen spiegelbeeld. Ik heb natuurlijk wel goede botten, denkt ze, die benige gezichten worden meestal op een heel aardige manier oud.

'Waar kijk je naar?' vraagt ze, ineens gepikeerd omdat hij zo veel aandacht heeft voor wat zich buiten bevindt. Achter de ondergelopen bloemperken, de verdronken krui- dentuin en het terras, onzichtbaar in het duister, stroomt de rivier voorbij, omzoomd door wilde rietlanden en uiterwaarden die geheel onder water staan. Daarbuiten in het donker ligt de hele wereld. Nietig kleeft hun restaurant onder aan de dijk die naar het dorp voert, twee kilometer verderop, overhuifd door zwarte, grimmige wolken, met daarachter als alles goed is de zon, de maan en de sterren maar hoe Ange zich ook inspant om van dat alles een glimp te ontwaren, zij ziet in de donkere ruit slechts de weerspiegeling van haar eigen keuken, met Gilles en haarzelf in het middelpunt. Zal ze hem vanavond de mousseline Dijonnaise laten doen? Ze gunt hem zo graag iets waarmee hij eer kan inleggen.

Met een glimlach op zijn gezicht draait hij het raam de rug toe en Ange denkt: we hebben nog anderhalf uur, een zee van tijd, ik lig goed op schema. En daar komt Irthe ook net binnen met de handen vol bieslook en tijm. 'Groei/.lam weertje,' roept ze vrolijk, terwijl ze liet water uit haar lange haren schudt. Maar het druipt, haar henen zitten onder de modder. Ze is toch ook altijd de jongste.

Ange kijkt van haar zuster naar haar mail, die toeschiet met een handdoek. Gilles en zijn monumentale zorgzaamheid. De prei, schat,' zegt ze.

Irthe draait de voordeur van het restaurant van het slot en doet het buitenlicht en de verlichting van het portaal aan. Ze inspecteert de garderobe, waar een vergeten sjaal aan de kapstok hangt. In de spiegel ziet ze dat ze haar haren wel wat beter had mogen drogen. Maar de lila jurk was een goede gedachte, hij maakt haar nog slanker en langer dan ze al is: ze is bijna even groot als Gilles, haar neus raakt zijn kin.

Op de drempel van de eetzaal kijkt ze keurend om zich heen. Het is een hoog, langgerekt vertrek met grote ramen en een lichte parketvloer. Op alle tafels staan verse bloemen. Het kristal is gewreven, de zachtgroene servetten zijn gevouwen, er ligt hout in de open haard, de parkieten kwetteren in hun kooi, die ellendige Wier jaargetijden is eindelijk uit de CD-speler verwijderd, de wijnkoelers staan klaar, de viscouverts zijn gepoetst. Ook het buffet is gereed; bonbons, zachte pepermunt en een keur aan sigaren liggen er aantrekkelijk uitgestald. Wat mij betreft kan de voorstelling beginnen, denkt Irthe, terwijl ze een kersenbonbon in haar mond steekt en het zilverpapiertje glad strijkt. Automatisch slaat ze de rode buitenkant naar binnen en begint het tot een smalle reep te vouwen, waarvan ze een ringetje vormt. Ze schuift het aan haar vinger, strekt haar hand en bestudeert de aanblik ervan. Weet jij nog, Ange, waarover wij vroeger droomden als we over de liefde droomden?

Ze kan beter voortmaken. Over een uur arriveren de eerste gasten. En die zullen blijven zitten waar ze zitten totdat hun de rekening wordt gepresenteerd. Die gedachte is, zo als zo vaak, genoeg om Irthes humeur volstrekt te stabiliseren. Het is algemeen bekend dat het succes van Het Hemelse Gerecht haar verdienste is. Want al doen Anges creaties velen terecht denken aan dat met die broden en die vissen, het blijft bederflijke waar. Pas op het scherm van Irthes computer veranderen de schotels en gerechten in houdbare cijfers en getallen. Zonder Irthes solide bedrijfsvoering geen solvabiliteit of rendement, geen nieuwe oven voor Ange en geen salaris voor Gilles. Ze hadden hem nooit in dienst kunnen nemen als zij vanaf het allereerste begin, vijftien jaar geleden, niet zo'n competente manager was geweest. Misschien, denkt Irthe welwillend, terwijl ze snel een tafel verschuift en de stoelen in het gelid duwt, zal ze vandaag of morgen die espressomachine eens vervangen waarover Ange al zo lang klaagt.

Ze besluit zichzelf nog vlug even een sigaret te gunnen voordat ze naar achteren gaat, waar vast nog duizend kleinigheden moeten gebeuren. Ange haat het wanneer er in haar keuken wordt gerookt, en Irthe is wel wijzer dan haar zuster nodeloos te ergeren. Het leven zelf, denkt ze vertederd, is voor Ange al één grote bron van ergernis. Leveranciers die verwachten dat er een gezellig praatje met hen wordt gemaakt! Gasten die vragen om een schaaltje mayonaise! Het is nog een geluk dat Ange, die zo weinig van haar medemens verdraagt, van Gilles tenminste wel alles kan velen. Toch zegt Irthe soms waarschuwend tegen hem: 'Denk aan wat de Chinezen adviseren: Wie in leven wil blijven, houden de kok te vriend.' Waarop hij alleen maar lacht. Gilles is zo'n onbezorgde man. Hij heeft er geen weet van waartoe Ange in staat is als ze wordt getergd. En hij hoeft natuurlijk ook niet alles te weten. Niet alle geheimen zijn bestemd om te worden gedeeld. Hij zou zelf trouwens de eerste zijn om dat van ganser harte te beamen.

Irthe maakt haar sigaret uit. Ze trekt de ring van zilverpapier van haar vinger en legt hem in de asbak. Dan leegt ze die in de afvalemmer onder het buffet. Bij nader inzien verschuift ze de schaal bonbons. Ze kan het nooit nalaten in hel passeren her en der nog een kleine verfraaiing aan te brengen: Irthe was hier. Ineens merkt ze dal ze loopt te neuriën, het dwaze kinderliedje van de mosselman nog wel dat komt natuurlijk doordal ze net in de keuken Anges cassoulet de moules heeft geroken. Eind maart, maar het is net een dag voor zo'n winters voorgerecht. Toen Ange vorige week dit menu samenstelde, scheen de eerste lentezon al, maar de mosselen voor haar cassoulet waren nog niet besteld of sombere najaarswolken pakten zich samen. De- hemel, vermoedt Irthe, zal pas weer opklaren als haar zuster aan raapstelen of artisjokken denkt. Was het maar mogelijk om zo'n gedachte in Anges hoofd te planten, maar Anges geest volgt zijn eigen wetten, en de verlangens of voorkeuren van derden spelen daarbij geen grote rol. Meteen schiet de terrine d'entrailles Irthe weer te binnen. Het zal een hele sport zijn om die vanavond kwijt te raken. Gelukkig eten de meeste gasten uit haar hand. Alsof er in het collectieve bewustzijn een besef huist dat degene die je voedt, wel zal weten wat goed voor je is.

Wie, denkt Irthe triomfantelijk, had kunnen voorspellen dat het leven nog eens zo comfortabel zou zijn? Dat hadden we dertig jaar geleden eens moeten weten, Ange, toen jij acht was en ik zes, en wc samen de mosselman zongen. Er hoorde een dansje bij. Iedereen kon het met eigen ogen zien: de zusjes dansten, de zusjes zongen. We speelden alsof ons leven ervan afhing. Aan ons viel niets te merken. Wij leken niet anders dan andere kinderen. We dansten toch? We zongen toch? Zo klein en iedereen toch al zo gewiekst om de tuin leiden! En zo handig om een langdurige training als komediante te hebben gehad! Toen Gilles hier bijna vijf jaar geleden kwam werken, was niet te voorzien dat het nog een hele kunst zou worden om een schandaal te vermijden, maar nu treft het mooi zo bedreven te zijn in het ophouden van de schijn. Vredig gestemd opent Ange de laatste mossel en snijdt een paar tomaten.

'Wil je thee?' vraagt haar man. 'Je moet even wat drinken, Ange. En tenminste twee minuten zitten.'

'Ach welnee,' zegt Ange dankbaar. Ze heeft allang besloten de mousseline Dijonnaise zelf te maken, tenzij Irthe nog opdaagt.

Op hetzelfde moment zwaait de klapdeur naar het restaurant open en komt haar zuster de keuken in. 'Kan ik hier nog wat nuttigs doen? De sla maar, om te beginnen?'

ik zal nooit meer iets vragen, denkt Ange. 'Gilles? Krijg ik dat beslag nog van je?'

'Ja. Jij thee, Irthe?' Hij reikt al naar de pot. Voor zo'n grote, rustige man beweegt hij zich wonderlijk vlug en licht, zo zie je hem hier, zo zie je hem daar, hij is overal tegelijk, zachtjes tussen zijn tanden fluitend. Hij zet een kopje thee naast de spoelbak waar Irthe juist de sla in gooit. 'Aan jou kan ik tenminste wat kwijt.'

'Vooruit Ange, gun het die man nou eens dat hij je in de watten legt,' roept Irthe uit, terwijl ze de lange rode haren over haar schouder zwiert. Anges haar is eerder rossig, zij draagt het kortgeknipt om er geen hinder van te hebben boven haar stomende pannen, die het doen kroezen en klitten. 'Ja, zometeen,' zegt ze afwezig. Damp wolkt rond haar gezicht als ze zich weer over het fornuis buigt. Nog drie kwartier te gaan. Haar cassoulet is werkelijk perfect uitgevallen. Zul je zien dat iedereen vandaag de cannelloni als voorgerecht neemt, omdat die zo lekker vult.

'Zeg,' begint Irthe, 'zullen we volgende week...'

'Stil eens,' zegt Gilles. 'Horen jullie de wind?'

Ange wisselt een toegeeflijke blik met haar zuster. Gilles en de elementen! Gilles, de plattelander!

'We krijgen nog veel zwaarder weer, meisjes,' zegt hij bezorgd.

'Ja, vreselijk,' beaamt Ange. Er is niets dat haar minder kan schelen en ze moet nu snel de boter aan haar saus toevoegen. 'Hak even die venkel voor me,' verzoekt ze.

'Venkel, Cilles,' zegt Irthe.

'Niet ie grof, schat,' zegt Ange snel. Ze houdt hem vanuit haar ooghoek in de gaten.

Vullen we binnenkort eens artisjokken doen?' herneemt haar zuster. 'Die lopen altijd goed.'

Ange roert de mousseline. Hoe kan zij nu weten wanneer ze iets voor artisjokken zal voelen! Irthe is degene die bedreven is in vooruitdenken. Zij was het ook die destijds fluisterde: 'We dragen hem door de gang en leggen hem onder aan de trap, zodat het een ongeluk zal lijken.' Irthe is goed in die dingen.

'Als je het mij vraagt, hangt ons heel wat boven het hoofd,' voorspelt Gilles met omineuze stem, terwijl hij aan het aanrecht eindelijk beslag begint te kloppen. 'Heeft iemand het weerbericht gehoord?'

'Wil je trouwens olijven in de sla?' vraagt Irthe.

'Ja, doe maar. Er is nog een open blik in de bijkeuken,' zegt Ange. Als Irthe erop staat, zou ze natuurlijk artichauts a la galérienne kunnen overwegen. Alleen blijft het een idioot idee iets te moeten koken omdat de gasten het klaarblijkelijk graag afnemen. Maar dat hou je toch, met Irthe.

Haar zuster komt te voorschijn uit de bijkeuken. 'Is die gateau wel goed, die daar staat?'

'Die taart is prima,' zegt Gilles.

'Jongen, de crème is veel te donker. Dat zie je zelf toch ook wel!' 'Het is niet best buiten,' constateert Irthe opeens, terwijl ze haar hoofd heft. 'Volgens mij is het nou ook nog gaan waaien.'

'Irthe,' zegt Gilles, 'dat zei ik net. We krijgen noodweer.'

'Als we maar geen afzeggingen krijgen,' vindt Irthe.

'Het bevalt me niks,' zegt Gilles.

'Ach, in al die vijftien jaar dat Ange en ik hier nou onder aan de dijk zitten, is er anders nog nooit wat gebeurd.'

'Maar de rivier heeft nog nooit zo hoog gestaan. Als dat maar geen complete overstroming wordt.'

'En mijn zilveren bruiloft van morgen dan?' roept Ange verschrikt.

'Ja, dat wordt evacueren,' veronderstelt Irthe. 'Hè, kijk nou Gilles, je hebt niet genoeg radijs gesneden.'

'Gooi er maar wat extra paprika bij,' zegt Ange. Haar zusters sla is altijd goed, wat de bestanddelen ook zijn. Waar Irthe gaat, komt orde tot stand. Er zijn momenten waarop Ange zich niet kan voorstellen dat zij de kleine Irthe ooit heeft moeten leren hoe je je schoenveters strikt.

'Paprika, Gilles,' zegt Irthe.

'In reepjes,' vult Ange aan.

'Ik geloof niet,' zegt hij zachtzinnig, 'dat jullie beseffen welk gevaar we kunnen lopen.' Hij kan zo onverstoorbaar zijn als een stuk steen. Als hij hun met zijn engelengeduld nu maar niet gaat zitten voorlichten over waterstanden. Geplaagd roept Ange uit:

'Maar wat kunnen we er verder aan doen?'

'Ja, wees nou even reëel, man,' zegt haar zuster.

Gilles kijkt teleurgesteld. Zonder enig enthousiasme begint hij een paprika te ontpitten. Met korte flitsen van zijn mes snijdt hij ze in reepjes. Hij heeft ambitie, hij heeft talent. Waarom, denkt Ange, waarom is hij er niet op uit perfect werk af te leveren? Hoe bestaat hij het om geen volmaakte en betrouwbare koksmaat te zijn? Zijn nonchalance ontreddert haar: ze verdraagt geen onvolmaaktheden in wie ze liefheeft.

'Nou ja!' zegt Gilles verbaasd. 'En dat zei ik nog tegen je, Ange.' Hij overhandigt haar de gesneden venkel en even beroeren zijn vingers de hare. Hij heeft de innemende gewoonte je voortdurend als terloops aan te raken, alsof het hem onmogelijk valt van je af te blijven. Ze kan zijn lichaamswarmte voelen, en levendig stelt ze zich plotseling voor hoe hij in haar glijdt, hoe hij haar langzaam, diep en kundig penetreert. 'Dank je wel,' zegt ze warm. 'Het is niet best buiten,' constateert Irthe opeens, terwijl ze haar hoofd heft. 'Volgens mij is het nou ook nog gaan waaien.'

'Irthe,' zegt Gilles, 'dat zei ik net. We krijgen noodweer.'

'Als we maar geen afzeggingen krijgen,' vindt Irthe.

'Het bevalt me niks,' zegt Gilles.

'Ach, in al die vijftien jaar dat Ange en ik hier nou onder aan de dijk zitten, is er anders nog nooit wat gebeurd.'

'Maar de rivier heeft nog nooit zo hoog gestaan. Als dat maar geen complete overstroming wordt.'

'En mijn zilveren bruiloft van morgen dan?' roept Ange verschrikt.

'Ja, dat wordt evacueren,' veronderstelt Irthe. 'Hè, kijk nou Gilles, je hebt niet genoeg radijs gesneden.'

'Gooi er maar wat extra paprika bij,' zegt Ange. Haar zusters sla is altijd goed, wat de bestanddelen ook zijn. Waar Irthe gaat, komt orde tot stand. Er zijn momenten waarop Ange zich niet kan voorstellen dat zij de kleine Irthe ooit heeft moeten leren hoe je je schoenveters strikt.

'Paprika, Gilles,' zegt Irthe.

'In reepjes,' vult Ange aan.

'Ik geloof niet,' zegt hij zachtzinnig, 'dat jullie beseffen welk gevaar we kunnen lopen.' Hij kan zo onverstoorbaar zijn als een stuk steen. Als hij hun met zijn engelengeduld nu maar niet gaat zitten voorlichten over waterstanden. Geplaagd roept Ange uit:

'Maar wat kunnen we er verder aan doen?'

'Ja, wees nou even reëel, man,' zegt haar zuster.

Gilles kijkt teleurgesteld. Zonder enig enthousiasme begint hij een paprika te ontpitten. Met korte flitsen van zijn mes snijdt hij ze in reepjes. Hij heeft ambitie, hij heeft talent. Waarom, denkt Ange, waarom is hij er niet op uit perfect werk af te leveren? Hoe bestaat hij het om geen volmaakte en betrouwbare koksmaat te zijn? Zijn nonchalance ontreddert haar: ze verdraagt geen onvolmaaktheden in wie ze lief heeft. Ze werpt een vlugge blik in de oven, ze stort de roquefortsaus over de cannelloni en ze kijkt onthand om zich heen. Ze is klaar. Dit is misschien een moment voor een kopje thee. Dat andere mensen daarvoor onder een schemerlamp in een fauteuil plaatsnemen en hun benen op de salontafel leggen, is een gedachte die Ange soms als haast exotisch voorkomt. Ze gaat zitten aan de grote beukenhouten tafel, die haar huiskamer is. Hij staat vrijwel midden in de keuken; vanaf hier kun je op alles een oog houden, op het blauwe hardstenen aanrecht onder het raam, op het dubbele fornuis vol pruttelende pannen, op de ovens en ijskasten, de afzuiginstallatie van roestvrij staal, de lange werkbladen langs de muur met daaronder de bordenwarmer en de rekken serviesgoed, het hakblok in de hoek en de oude vliegenkast naast de deur van de bijkeuken. Overdag is de keuken licht en zonnig dank zij de brede ramen en de glazen deur naar de tuin. Het uitzicht is in alle seizoenen even plezierig. Ze hadden hun erfenis werkelijk niet beter kunnen besteden.

Aan het aanrecht zijn Gilles en Irthe nog bezig met de sla. Vliegensvlug werpen ze de verschillende groenten in kommen. Het is alsof hun handen door een en hetzelfde brein worden bestuurd. Maar vermoedelijk proberen ze elkaar te snel af te zijn, en Ange kan Irthe in gedachten al zegevierend horen snuiven. 'Ach, Gilles,' begint ze meewarig, maar op hetzelfde moment vormt zich in haar hoofd een ongerijmde zin, die nergens vandaan lijkt te komen: |ij hebt een bel van veiligheid om ons heen geblazen.

Vragend kijkt hij op. Hij heeft heel lichtblauwe ogen, waarmee hij soms, wanneer hij met iets of iemand de draak steekt, knippert als een kind dat onzeker wordt van zijn eigen overmoed. Deze ogen zien mij, gaat het door Ange heen, in deze ogen besta ik. 'Ik geloof,' zegt ze bedremmeld, 'dat ik hier wel zo ongeveer klaar ben. Ik ga maar even naar voren.'

'Daar is niets meer te doen,' roept Irthe. 'Blijven zitten jij,' zegt haar man. Hij pakt haar bij de pols en duwt haar terug op haar stoel. Met zijn duim wrijft hij over de muis van haar hand.

'Ach waarom,' zegt ze, ineens kribbig omdat haar handen zo ruw zijn, of omdat ze even zo sentimenteel was. Hebben Irthe en zij niet vanaf het moment dat ze konden lopen bewezen onkwetsbaar te zijn? Voor hun veiligheid hebben ze niemand nodig. 'Maak dat blik olijven maar leeg, Gilles,' zegt ze, 'dan kan het naar Irthes museum.'

En is de avond niet weer een succes? Zoals juffrouw Irthe af en aan loopt met gekoelde wijn en vingerkommen waarin schijfjes citroen drijven! Ze draagt het haar in een losse wrong, die haar bolle gezicht accentueert - het is een eigenaardig gezicht, het is beslist niet knap, maar toch heeft het iets, en de lila jurk doet haar lange, soepele ledematen op prettige wijze uitkomen. Men bekijkt haar tersluiks terwijl ze zich over schouders buigt, met een verzorgde nagel op de kaart tikt en tegen opgeheven gezichten zegt: 'En bij de terrine d'entrailles moet u beslist een vin jaune proberen.' Dat is geen vrijblijvende aanbeveling, noch een te negeren advies, dat weet iedereen die hier eerder is geweest. In Het Hemelse Gerecht zijn de marges die de gasten zijn toegestaan niet groot en juffrouw Irthe heeft een onthutsend vermogen haar gebrek aan instemming met een bepaalde keuze of combinatie kenbaar te maken zonder ook maar een wenkbrauw op te trekken. Zij heeft, is het algemene gevoelen, een persoonlijkheid die het op de een of andere wijze uitsluit dat men zelf beslist. En zij zou het domweg niet dulden als iemand zich daardoor gekleineerd of beledigd voelde: hier laat men zich het heft uit handen nemen, in plaats van zich te verlaten op de eigen smaak of eetlust.

De gasten vinden juffrouw Irthe hulpvaardig, deskundig en formidabel. Een vakvrouw.

Dat hadden we eens moeten weten, Ange, dat hadden we dertig jaar geleden eens moeten weten, toen jij acht was en ik zes, en we uit tijdschriften de advertenties voor soepen en zuivel produkten knipten en de plaatjes van de kookrubriek. We tafelden met flesjes wijn ter grootte van je pink, met zwart-wit spiegeleieren en met bamischotels met de merknaam er overdwars in, en dan namen we nog een pudding toe, of een schaal koekjes met spaarpunten. Dertig jaar geleden, toen jij acht was en ik zes, waren we als mensen die een oorlog doorkomen door kookboeken te lezen: we speelden Het Diner en vergaten de rest. Alleen al het openmaken van de doos waarin we die wereld van het eten hadden opgeborgen! Nu kennen we de geuren en de smaken, Ange, en nu zijn wij het die zorgen dat de mens datgene kan doen waarvoor de mens is gemaakt: om te eten.

Irthe serveert de vin jaune. Ze vult de glazen, voorproeven is niet nodig, en wenst haar gasten een aangename maaltijd toe. Dan brengt ze bedauwde boterrozetjes en flinterdunne toast naar tafel twee en neemt daar de bestelling op. Als ze terugloopt naar de keuken, dringt het gekletter van de regen weer tot haar door. Vanochtend was haar collectie nog droog, maar het museum staat tamelijk ver achter op het erf en Gilles heeft haar verontrust. Het irritante van Gilles is dat hij wat het weer betreft bijna altijd gelijk heeft en dat hij nooit zonder gegronde redenen pessimistisch is. Maar tafel zes wacht op de forel.

'Kom,' zegt juffrouw Irthe, 'ik zal u eens even fileren.'

De beide gasten rechten hun rug en halen hun ellebogen van de tafel. Ze schikken hun servet. 'Het voorgerecht was weer voortreffelijk,' zegt de man.

Irthe kijkt hem aan. Cannelloni met roquefortsaus, eerste gang voor de vraatzuchtigen. 'Mijn vrouw,' vervolgt hij, 'zou daar graag het recept van hebben.' Hij vouwt de handen over zijn vest, dat lichtelijk spant rond honderden zakenlunches en cocktailparty's. 'Ja, ja, inderdaad,' zegt mijn vrouw licht beduusd. 'Wat mijn man zegt.'

'Maar thuis,' zegt juffrouw Irthe, 'smaakt zoiets vaak heel anders dan hier, hoor.'

Mijn man barst in lachen uit: de juffrouwen kunnen toch ook werkelijk onbetaalbaar lomp zijn. Tegenover hem kijkt mijn vrouw bits naar haar bord. Het huishouden is haar roeping. Zij kookt uit liefde.

'Ik bedoel,' zegt Irthe tegen haar, 'dat alles wat een ander voor je klaarmaakt nu eenmaal iets bijzonders heeft.'

Mijn vrouw is op slag verzoend. Op basis van haar jammer genoeg zeer beperkte ervaring op dit gebied kan ze niet anders dan dit beamen.

'Ik zal mijn zuster vragen of uw man dat recept mag hebben,' zegt Irthe. Ze vlijt de forel op een bedje van jonge peulen, een gerecht dat haar verder nooit zoveel oplevert, maar ze houdt aan deze tafel natuurlijk wel weer een cannellonidoos over, voor de collectie deegwaren. Opnieuw moet ze een zucht onderdrukken en besluit dan meteen dat ze zich geen zorgen wenst te maken. Het museum is van meet af aan toch alleen maar een grap geweest. Of misschien een halve grap, vooruit dan. Al zou men haar een pistool op de borst zetten, ze zou niet kunnen zeggen waarom ze er al die jaren mee door is gegaan, behalve dat het haar steeds een onbenoembaar genoegen heeft geschonken. En zo lang plezier beleven aan dezelfde grap, dat gebeurt niet vaak, zeggen ze soms uitgestreken tegen elkaar: natuurlijk nemen wc dit niet helemaal serieus, het museum niet en de collectie niet. Wij zijn volwassen vrouwen. Wij handelen als volwassen vrouwen. We spreken met de hypotheekbank over een verbouwing, we lezen de krant en de weekbladen, we werken zeventig uur per week, we luchten onze wintergarderobe. We kijken soms in de spiegel en treuren om hetgeen waarvan de tijd ons geleidelijk begint te beroven  maar we beseffen ook dat we elke rimpel hebben verdiend door veel te lachen en veel te huilen: doe je veel van het een, dan doe je ook veel van het ander, want elke medaille heeft een keerzijde, iedere kant een tegenkant en alle werelden hebben onlosmakelijk ook een omgekeerde wereld in zich. Zou dat niet zo zijn, dan was er geen balans en dan raakte alles wat redelijk leek onherroepelijk in het ongerede: de meeste dingen bestaan bij de gratie van hun tegenwicht.

Stroomafwaarts, twee kilometer verderop, slaapt het dorp, een gedachte die Ange vaak door het hoofd schiet als haar werkdag erop zit: het bevredigt haar diep dat zij er zelf zo'n ander levensritme op na houden.

In het dorp valt al om half elf het doek. Misschien kraakt er ergens nog een bed, maar het licht is in elk geval uit. Waarschijnlijk heeft men zomer en winter een pyjama aan. Overdag dragen de vrouwen aan hun voeten veelal nylon slippers met lichtblauwe pompoenen. Aldus geschoeid doen ze hun boodschappen bij slager Van de Wetering, reppen ze zich naar de kapsalon voor een permanent en wandelen ze met hun kinderen onder de oude linden, die de dorpsstraat zijn vriendelijke karakter verlenen.

Hier en daar staan uitnodigende bankjes, met mussen op de leuning. Tussen de witgepleisterde huizen bieden doorkijkjes een blik op zonnige hofjes, waar de vrouwen bij elkaar groepen. Samen analyseren zij de situatie. Ze onderzoeken motieven. Ze wegen nu dit af, dan dat. Ze praten alsof ze vrezen dat het onuitgesproken laten van hun opinies of observaties een fataal gezwel in het hoofd zal veroorzaken. Ze zijn het meestal met elkaar eens. Ware liefde gaat door de maag. Het is dus beter de jus van saucijsjes altijd met een maggiblokje te verrijken.

Dit zijn vrouwen die hun aardappelschilmesje weten te gebruiken en die zich verder niets in hun hoofd halen. De meesten maken lange uren in de winkel of in het bedrijf van hun man en doen na sluitingstijd de administratie, bezigheden die algemeen worden samengevat onder de term 'meewerken'. Slechts een enkeling heeft een zelfstandige baan  zij van Willemse werkt bij voorbeeld part-time op de bibliotheekbus, ze stempelt dat het een aard heeft, en je hoort er nog eens wat. Informatie is altijd bruikbaar: de saamhorigheid wordt erdoor bevorderd. Saamhorigheid is een groot goed, als je met niet al te veel mensen van doen hebt. En zij van Willemse krijgt straks betaald zwangerschapsverlof!

De bibliotheekbus trouwens, is er voor de kinderen, net als de aanlegsteiger en het braakliggende terrein achter de benzinepomp. Voor de mannen is er de Oranje-vereniging, de kerk en het klaverjassen in het café bij de brug. Voor de vrouwen zijn er hoofdzakelijk de slippers. Die behoren goed te veren als ze nieuw zijn, en de enkels royaal met nylon schuim te omspoelen. Na een week of vier heeft het opspattend vet van uitgebakken spek daaraan een einde gemaakt. Maar dan is men over elf maanden alweer jarig. Wat zou je je  druk maken? Sedert de steenfabriek is gesaneerd, is er niet veel meer om je over op te winden. Voort stroomt dag in dag uit de rivier, zonder dat de mensen er bijzonder veel van houden. Ze zijn geen vissers, ze zijn geen steenbakkers meer, en gegeven tot innige gevoelens over de natuur waren ze toch al niet. Ze herkennen een schaap of een groene kool als ze er een zien, maar ze zijn geen boeren of tuinbouwers. Ze hebben een fijn oor voor het rinkelen van een kassa, maar het zijn geen zakenlui. De loop der geschiedenis heeft hun gemeenschap ontdaan van zijn belang, het is een naamloze plek als willekeurig welke andere geworden, maar de bewoners zijn daar niet uitgesproken rouwig om. Zij kunnen best zonder drukte of gedoe. Ze leven hun leven, ze dromen hun dromen, ze proberen fatsoenlijk en gelukkig te zijn. Soms denken ze verhit: Satan, ga achter mij! Want ze hebben zeker weet van duistere verleidingen, maar woensdag is en blijft uiteindelijk gehaktdag. En op zondag flaneren de slippers wat, half schuldig, al is de zondag nu eenmaal bestemd om te rusten. Alleen in Het Hemelse Gerecht wordt dan gewoon doorgewerkt. Maar wie, behalve een enkele kniesoor met een hang naar vroeger, zal daarover vallen? Ze eten toch praktisch allemaal van Het Hemelse Gerecht? Het restaurant is een zegen voor de plaatselijke middenstand.

Ange schenkt drie glazen cognac in en neemt die mee naar voren. Pas als ze door de klapdeur de eetzaal binnenkomt en ze hoe heet die man bij de schouw ziet zitten, beseft ze dat het vrijdag is.

'Dag Ange,' zegt de huisarts, verheugd naar een vierde stoel reikend, 'een compliment voor je cannelloni.'

'Dank je,' antwoordt Ange weinig toeschietelijk. Ze neemt plaats op de aangeschoven stoel, een beetje buiten de kring, en staart in de vlammen. Hoe Gilles en Irthe het opbrengen, iedere week. Elke vrijdagavond weer die oude zot met zijn zelfgenoegzame verhalen en zijn beduimelde brillenglazen. 'Drink je zelf niets, meisje?' vraagt hij met zijn krakende stem.

Zonder een woord staat Gilles op en haalt nog een glas cognac. Ange weet hoezeer haar stuurse gedrag hem stoort. Maar haar hindert ook weieens iets. De houding van die kwakzalver, die zich gedraagt alsof hij het hun kwalijk neemt dat ze op andere avonden vreemden aan zijn vaste tafeltje zetten - alleen omdat hij zo ongeveer de enige in het dorp is die zich nog een maaltijd in Het Hemelse Gerecht kan veroorloven.

'Daar ga je, Henri,' zegt Gilles hartelijk, terwijl hij zijn glas heft.

'Op onze kokkin,' antwoordt de dokter, 'en op een heuglijke maaltijd.'

Landerig maakt Ange een toastend gebaar. 'Zeg,' komt haar zuster tussenbeide, 'voel je misschien iets voor raapstelen? Die zijn er nu in overvloed.'

'Moet dat op dit moment?' vraagt Gilles. 'Kan dat niet tot morgen wachten?' 'Aan het einde van de dag je werk even van je af zetten, hoor,' valt Henri hem bij. Voldaan slaat hij zijn ene knie over de andere, zodat zijn been bleek te voorschijn piept tussen sok en broekspijp. Waarom dragen oude vrijgezellen toch altijd te korte sokken?

'Ach Henri! Van hard werken blijf je toch gezond?' veronderstelt Irthe, terwijl ze een sigaret opsteekt.

'Wij althans,' mompelt Ange. Ze wuift de rook weg.

'Sorry,' zegt Irthe.

'Maar de boog kan niet altijd gespannen zijn,' vervolgt de oude man op filosofische toon. 'Een mens moet ook kunnen luieren en lanterfanten. Wanneer zijn jullie nou eigenlijk voor het laatst op vakantie geweest?'

'In elk geval niet zolang ik hier nu werk,' zegt Gilles terwijl hij zich van Irthes sigaretten bedient.

De dokter heft zijn handen ten hemel. 'Jullie zouden het toch wat meer moeten uitbuiten dat je zulk betrouwbaar personeel hebt.'

'Ja, want je zit zó weer zonder,' zegt Irthe opgewekt. Ze werpt Ange een vrolijke blik toe.

'Of anders,' oppert Henri, die niet van ophouden weet, 'moeten jullie een voorbeeld aan je personeel nemen. Voor jou is het toch ook de eerste keer in al die jaren dat je er eens tussenuit gaat, jongen? Je zult wel heel wat vakantie hebben opgespaard.'

'Kom, we nemen er nog een,' zegt Gilles. 'Jij ook, Henri?'

Ange kijkt hem verbaasd aan. 'En waar gaat de reis naar toe?'

Het ontkurken van de nieuwe fles neemt hem volkomen in beslag. Zodra hij de glazen heeft gevuld, brengt hij het zijne meteen naar zijn mond. Zijn mooie, hartvormige bovenlip stulpt over de rand. Hij neemt een slok. Dan zegt hij ontwijkend: 'Het is nog maar een idee.'

ik dacht dat je het al definitief had besloten,' merkt Henri op. Opnieuw kijkt Ange naar haar man. Ze kan niets ongewoons aan hem bespeuren. Meteen gaat haar een licht op. Arme Gilles! Wat zal hij de dampen in hebben dat die oude piskijker zijn verrassing heeft bedorven.

'Je bent nog jong,' doceert de dokter geanimeerd. 'Als je nog eens een keer hertrouwt, Gilles, is de tijd van de wilde uitstapjes meteen voorbij. En meisjes, ik zei direct tegen hem: zolang jij weg bent, houd ik hier wel een oogje in het zeil.'

'Ja ja,' zegt Ange. Alsof zij die wandelende maag niet doorziet. Het liefst zou hij hier zijn intrek nemen. En zij maar haar onvergetelijke sauzen voor hem koken.

Haar zuster legt een hand op haar arm en knijpt er zachtjes in. Dan wendt ze zich tot Gilles. 'Je hebt,' zegt ze plagerig, 'toch wel secuur nagekeken op hoeveel vrije dagen je recht hebt, volgens je CAO ?' Haar ogen glinsteren. Dit is precies het soort situatie waarvoor Irthe eens goed gaat zitten. Ange denkt: ik zou ook wat meer moeten lachen.

'Ik zal het nakijken,' zegt Gilles afgemeten.

'Dat we geen gedonder met de bond krijgen,' vervolgt Irthe bezorgd. 'Hè Ange? Dat willen we niet. Henri is onze getuige.'

'Je hoort het,' zegt Gilles. Hij grijnst geforceerd naar de dokter, die raspend lacht. Dat fossiel, denkt Ange, moest eens weten waarvan hij al bijna vijf jaar lang getuige is. Maar al zouden ze onder zijn ogen copuleren als beesten, hij zou niets ongewoons opmerken. Hij is louter van zichzelf vervuld. Hoe kan hij zich anders ook als een soort familielid beschouwen, een onmisbaar onderdeel van het leven in Het Hemelse Gerecht?

'Gilles,' vraagt haar zuster innig, 'zul jij het wel helemaal alleen redden hier, als Ange en ik straks aan de beurt zijn om op stap te gaan?'

'Je kent zijn onovertroffen gateaux toch?' antwoordt Ange voor hem. Irthes plaagzucht kan heel aanstekelijk zijn.

'Nou dames, dat is dan geregeld,' zegt haar man. Zijn toon is verkeerd, hij is veel te zachtmoedig, hij zou het niet kunnen verdragen als je dacht dat hij het meende. Meteen voelt Ange zich schuldig. En nu moet ze hem straks nog teleurstellen ook: ze piekert er niet over om te sluiten. Hij zal iets anders moeten verzinnen om hun eerste lustrum te vieren. 'Zullen we dit verder onder ons bespreken?' vraagt ze dringend.

De dokter maakt met een oude hand vol levervlekken zijn sigaar uit. Soms laat hij die hand kraken. Ook zijn knieën maken knarsende geruchten. Uit zijn ingewanden stijgt dikwijls een dof geborrel op. En toch maar gewoon doorgaan met praktiseren, alsof hij niet weet wat hij anders met zijn leven moest aanvangen. 'Het wordt mijn tijd,' zegt hij, terwijl hij de as van zijn broek slaat.

'Welnee. We spelen eerst nog een partijtje schaak,' beslist Gilles. Rustig staat hij op, legt in het passeren een ogenblik zijn hand op Henri's schouder en keert even later terug met het bord en de stukken.

Ange bijt op haar lippen. Gilles en zijn spreekwoordelijke goeiigheid! Was hij er maar niet altijd op uit om het iedereen naar de zin te maken. En dat schaken elke week is wel bijzonder overdreven. Hij houdt er helemaal niet van. Hij komt er alleen maar mee op de proppen omdat die pillendraaier ooit heeft gezegd zo te genieten van wat hij hun intellectueel verkeer noemt. En zoals haar man dat spel meespeelt! In een onaangename flits denkt Ange: Gilles kun je krijgen voor elke maskerade, hij is wie men wil dat hij zal zijn.

Verward trekt ze haar benen onder zich en slaat haar rok om haar knieën. Ze lijkt trouwens wel gek om het altijd meteen voor hem op te willen nemen als Irthe hem een beetje op z'n kop zit. Die jaagt hem immers alleen maar op stang om het vannacht weer goed te kunnen maken.

De volgende ochtend leunt de hemel zwaar op het drassige land. Lage wolken hangen vlak boven de rivier, en het licht heeft de kleur van slappe thee. Na een blik op de wekkor schiet Irthe haastig in haar kleren. Gilles heeft de neiging je altijd nog een halfuurtje te laten liggen.

Beneden vindt ze alleen Ange in de keuken, die in gedachten verzonken voor het keukenraam staat, turend in de ochtendmist. Tot zover het oog reikt strekt zich grijs water uit, dof als de achterkant van het zilverpapier dat Irthe spaart en bewaart, omdat zij dat soort dingen nu eenmaal spaart en bewaart. Als ze naast Ange voor het raam gaat staan, voelt ze de arm van haar zuster om haar middel glijden. Ze drukt haar voorhoofd tegen de ruit en spert haar ogen open.

'Tja,' zegt Ange na een lange stilte, 'nu hebben we inderdaad een probleem.'

Irthe maakt zich los uit haar greep. Ze draait zich om. Ze loopt naar het aanrecht om zichzelf koffie in te schenken en een boterham te smeren. 'Waar hangt Gilles trouwens uit?'

irthe,' zegt haar zuster, terwijl ze op de vensterbank gaat zitten en met haar vinger tegen de ruit tikt: 'Ik heb het over je museum. Je hebt een overstroming, kind.'

'Hou op, Ange,' mompelt Irthe. Ze schokschoudert ongeduldig. Ze heeft toch wel voor hetere vuren gestaan ? Het bewijs daarvan bevindt zich rondom haar. Waar ze maar kijkt! Haar leven lang weet ze al ijzer met handen te breken. Ze hoeft alleen maar te denken aan de staat waarin ze deze keuken aantroffen toen ze destijds de oude, bouwvallige uitspanning aan de rivier kochten. Er was niet eens een afzuigkap, en Ange, die nu elke paar jaar over alweer een nieuwe oven droomt, kookte op vier lorrige pitten. De kasten waren van kakkerlakken vergeven, en tussen de naden van het linoleum stond schimmel. Maar Ange en zij slaagden erin alles hun wil op te leggen: het ongedierte week, er verschenen nieuwe raamsponningen, in bakken op het terras bloeiden helianthemums en lobelia's, de rokerige gelagkamer werd getransformeerd tot een elegant restaurant. Elke dag kwam er iets nieuws tot stand, iets wat er niet was geweest als het niet door hun hand was gewrocht. Irthe herinnert zich de splinters en blaren, en de geur van versgeplukte appels, natte gymschoenen, fines herbes en verstervend gevogelte, ze herinnert zich de eerste mist boven de rivier, de eerste fijn bestoven flessen oude wijn, en het onbenoembare geluid van trage rijnaken. Alles wat er voordien was geweest, werd daardoor uitgewist. En er kwam geen einde aan. Ze vervingen de oude Aga, ze verlaagden het plafond, ze rooiden de brandnetels, ze versloegen opnieuw de kakkerlakken. Op de een of andere manier straalden al die verbeteringen ten slotte ook af op hun omgeving: na een tijdje haalden de mannen uit het dorp niet langer alleen maar zwijgend hun broek op als de zusters passeerden en hun vrouwen keken niet meer alsof hun hutspot met suddervlees op het spel stond. Waarschijnlijk deed het de mannen deugd dat Ange en zij niet langer in een overall op ladders stonden en zich eindelijk overgaven aan meer geëigende bezigheden in de keuken, waarschijnlijk deed het de vrouwen genoegen zich ook eens te kunnen laten bedienen. Uit eten bij de juffrouwen! Die uitdrukking is overgenomen door de huidige gasten, die het een kostelijke term vinden, echt iets voor in de provincie. Bij de juffrouwen, zo gaat het grapje, kan men alleen een tafel krijgen als men bereid is zijn huis te verkopen. Dat alles, denkt Irthe, hebben we tot stand gebracht, dat alles en nog veel meer.

'Moet je nou zien,' roept Ange ineens bij het raam. 'Daar roeit iemand onze tuin in. Dinges. Hoe heet hij.'

Buiten doemt in het grauwe licht een bootje op met een donkere gestalte, die met veel misbaar de riemen hanteert. Daar heb je de lamenterende postbode. Hij heft mistroostig zijn hand en zwaait. Bij de rozenborder loopt hij aan de grond.

Gisteren, denkt Irthe afgeleid, hadden we nog narcissen en forsythia. Er zullen bloemen besteld moeten worden, anders is er niets voor op de tafels. Zo bestaat het hele leven dwars door alles heen, uit dringende trivialiteiten.

Ik zal even verse koffie voor hem zetten,' mompelt ze, terwijl ze de laatste hap brood naar binnen werkt.

In zijn oliepak komt Bartels de keuken in. 'Houdt dat pestweer dan nooit op?' klaagt hij bij wijze van begroeting, en gaat tegen de keukentafel staan leunen, alsof niemand hem toch ooit een stoel zal aanbieden. Hij is een nog jonge man met het forse postuur van de streek en een alledaags gezicht dat prettig zou zijn als het niet werd ontsierd door een paar grote wratten.

'Alles goed thuis?' vraagt Irthe met belangstelling.

'Nee, de gordelroos speelt weer op. En de kleine is met haar tanden door haar lip gevallen. Een heel stuk eruit, uit die tand. En als het nou een jongen was.'

'Och, het is toch maar haar melkgebit?'

'Evenzogoed is het geen gezicht.' Bartels erkent geen geluk bij een ongeluk; men dient elke vorm van misère onverdund te ondergaan om daarvoor in het leven hierna beloond te worden.

'En vaar je nou al de hele ochtend rond?' vraagt Ange ongewoon geïnteresseerd.

'Nee, want bij ons zit iedereen immers droog achter de dijk. Alleen jullie zijn ondergelopen. En ik wou toch even de rivier op, om de toestand te inspecteren.'

'Koffie?' vraagt lrthe.

'Vooruit dan maar,' verzucht Bartels. 'Maar zitten jullie niet in je rats? Het weerbericht belooft niet veel goeds.'

'Het lijkt mij momenteel droog,' zegt Irthe snel.

'Ja, maar dat blijft het niet,' weet de postbode stellig. 'We zeiden vanochtend nog tegen elkaar: als dat maar goed gaat, met Het Hemelse Gerecht. Ze hebben altijd zo hard gewerkt, je moet er niet aan denken dat er wat gebeurt met hun mooie spul. Iedereen had het erover.'

'Dat jullie zo met ons begaan zijn,' zegt Irthe werktuiglijk. Ze houdt niet van omstandigheden die de grenzen tussen medeleven en leedvermaak diffuus maken. Ze is zich ervan bewust met hoeveel vaart en verve Ange en zij zich van hun buren hebben weg gekookt. Altijd is er in haar achterhoofd de gedachte dat zij hier de wankele positie van buitenstaanders innemen, en Irthe houdt niet van wankele posities.

Is Gilles dus niet de perfecte trait d'union?

'Gilles zal snel maatregelen tegen het water moeten treffen,' zegt Bartels.

'Hij is al op pad,' verklaart Ange kortaf. Irthe kan aan haar gezicht zien dat het bezoek van de postbode wat haar zuster betreft wel weer eens afgerond mag worden.

'Wat hoor ik vanochtend nou van Henri?' herneemt Bartels evenwel.

'Gaat Gilles een paar weken op stap?'

'We hebben het allemaal weieens over vakantie, Wim,' zegt Irthe lachend.

'O, op zo'n manier. Ik dacht al: dat is vast nog niet rond. Jullie kunnen Gilles toch zeker helemaal niet missen.'

'Wat je zegt,' antwoordt Irthe. Nooit een kans laten lopen om dat te benadrukken. Er waren destijds heel plezierige, waarderende geluiden te horen toen Het Hemelse Gerecht Gilles in dienst nam. Precies op het goede moment hadden ze die vacature: juist toen hij naar zijn geboorteplaats terugkeerde. Het deed de mensen genoegen dat hij meteen als keukenhulp aan de slag kon, na het mislukken van zijn huwelijk met die kakmadam uit de stad.

'Krijgen we onze post eigenlijk nog, of kwam je ons alleen van ons werk afhouden?' vraagt haar zuster. Het scheelt weinig of ze maakt er een wegwerpend gebaar bij.

'God Ange, we hebben de hele dag nog,' sust Irthe automatisch.

'Maar ik krijg vanavond vijfentwintig gasten.'

'O, ze heeft het weer,' zegt Irthe tegen de postbode. 'Die wil de zweep er weer overheen leggen.'

'Je hebt anders zó een maagzweer,' waarschuwt Bartels. 'Ja, of anders wel een hartverlamming, Wim.'

De postbode snuift. Met Irthe kun je tenminste lachen. Hij opent zijn tas en geeft haar een stapeltje enveloppen.

'Wat ik me net bedenk,' zegt Irthe tegen Ange, 'is dat we ergens verse bloemen vandaan zullen moeten halen.'

ik ga toch op huis aan,' kondigt Bartels aan. 'Je kunt gerust even meevaren naar het dorp.'

Ze wendt haar blik af van zijn oneffen huid. Op precies dezelfde toon inviteerde hij haar vroeger altijd om bij hem achterop te springen. Zijn posttassen liet hij dan expres op de bagagedrager zitten, kon ze daar haar benen in steken, bleven die lekker warm: Wim Bartels op vrijersvoeten.

Maar waarover wij vroeger ook droomden als we over de liefde droomden: niet over postbode Bartels! Noch over de jonge slager Van de Wetering, die in een wolk van aftershave zijn bestellingen bij het nieuwe restaurant kwam afleveren. Noch over al die anderen die in die eerste jaren een poging waagden, Irthe, je hebt weer een hart gebroken.'

Pech gehad! Mannenharten zat! En die gaan heus niet zo gauw kapot, daar sla je niet zo gemakkelijk een barst in, daarvoor zijn sterkere middelen nodig dan een paar mooie blauwe ogen, dat weten wij al vanaf dat jij vier was en ik twee, en hij ons hongerig liet toekijken terwijl hij zijn biefstuk at. Zou je hart er niet van breken? Het zijne niet. Om een hart van dat soort aan diggelen te krijgen, moet je al je vernuft inzetten. Maar voor alles is een oplossing. Hoe oud waren we helemaal, jij en ik, toen jij je inval kreeg, Ange? 'Een dronken man stapt gemakkelijk mis.'

Je kunt wel stellen dat wij altijd de gave hebben bezeten een uitweg te vinden. Wij zijn de smid van ons eigen lot, samen zijn wij sterk. Alleen, waarover moesten wij in 's hemelsnaam dromen als we over de liefde droomden? Het is al een wonder dat we in het bestaan ervan geloofden! De praktijk ervan was ons immers even onbekend als de geuren en de smaken van de schotels waarmee we Het Diner speelden. Maar elders aten mensen al die lekkernijen, dat bewezen de uitgeknipte plaatjes in onze doos, en met de liefde zou het al niet anders zijn.

En hebben we niet gelijk gekregen? Het was alleen maar een kwestie van geduld om een hart te vinden met plaats voor twee. En zonder ons blijken de oude aanbidders uiteindelijk ook goed af te zijn, we hoeven ons niet schuldig te voelen. Ze zijn gelukkig getrouwd. Ze hebben echtgenotes gevonden die precies bij hen passen. Wat had Wim Bartels nu gehad aan een vrouw zonder gordelroos? Zij heeft zijn vooruitzicht op het hiernamaals aanmerkelijk verbeterd: soms kan zij van de pijn niet eens koken. Dan moet hij, na een zware dag in weer en wind, zelf kijken of er nog iets eetbaars in de ijskast ligt voor hem en zijn kleine meid. Maar gelukkig benut zij van Bartels elk moment dat zij zich goed voelt om boodschappen te doen. In het dorp zeggen ze vaak tegen haar: 'Maar je was hier vanochtend nog om eieren.' En toch koopt ze dan weer een dozijn. Voor een vrouw die zich verder geen onzin in haar hoofd haalt is er niets dat zoveel gevoel van veiligheid verschaft als een uitpuilende ijskast.

Met een rooie kop zit de postbode zich aan de riemen uit te sloven. Het lijkt Ange het beste zijn zichtbare inspanning maar te negeren. Tevergeefs speurt ze naar vertrouwde oriëntatiepunten op de oever, zoals hekken, schuren en wilgenbosjes. Na een paar honderd meter varen is het perspectief zo vertekend dat ze zou zweren dat het water al tot aan de dorpel van Het Hemelse Gerecht staat. Men had hen bij de aankoop wel eens mogen waarschuwen voor dit soort waterstanden. Of waren ze toen toch te opgetogen om daarop acht te slaan? Eindelijk meerderjarig! Eindelijk toegang tot het geld!

'Wij zouden eigenlijk ook weer eens een bootje moeten nemen,' zegt haar zuster enthousiast. 'Wie woont er nou aan het water zonder ook maar iets van een vaartuig! Weet je nog, die kano's, die we vroeger hadden?'

Ze wisselen een blik: toen hadden we Gilles nog niet.

'Leuk was dat,' vervolgt Irthe dromerig. 'En dat we thermosflessen thee meenamen.'

'Thee uit een thermos is eigenlijk een doodzonde,' zegt Ange verstrooid. Ze kijkt opnieuw over haar schouder terwijl om haar heen het water lispelende geluiden maakt, alsof er een kosmische spijsvertering aan het werk is. Nu lijkt het alsof het dak los ronddrijft, gelijk de ark na de zondvloed. Ze probeert zich hun zolder vol kamelen en kraanvogels voor te stellen, de zolder die ze voor Gilles hadden willen vertimmeren toen hij bij hen kwam werken. Hij zou er een mooi appartement met veel privacy aan hebben gehad, want de etage waar de zusters slapen wordt van de zolder gescheiden door nog een verdieping, die als opslagruimte wordt gebruikt. In zo'n groot oud huis heb je bijna onbeperkt de ruimte. Ze zouden hem alleen op de trap zijn tegengekomen. Goedemorgen, Gilles. Welterusten, Gilles. Meteen vraagt ze zich af of hij, als hij al naar huis is teruggekeerd, wel op de gedachte komt om vast aan de brioches voor vanavond te beginnen. Ze heeft er spijt van zich door Irthe te hebben laten meetronen. Wat kan haar de wereld schelen? Die is groot en onoverzichtelijk; er is in feite maar één ding waarvan je zeker kunt zijn: dat de mensen moeten eten.

'Kijk nou,' merkt de postbode plotseling op, terwijl hij de riemen laat rusten.

'Je krijgt toch geen blaren, Bartels?' vraagt Ange koel.

'Bartels,' souffleert Irthe.

'Kijk daar,' wijst hij nog eens. Aan stuurboord dobbert het kadaver van een rat voorbij. Ange schrikt zo van die onverwachte aanblik, dat de opgezwollen buik haar zo groot toeschijnt als een kokosnoot, en de staart de proporties van een scheepstros aanneemt.

'Nou,' zegt haar zuster, 'die heeft iets lelijks onder de leden gehad.' ' Ja, dat krijg je,' zegt de postbode even somber als raadselachtig. Hij begint weer te roeien.

Ange huivert. Ze slaat haar kraag op. Het lijkt plotseling lichtjaren geleden dat de zon scheen en Irthe en zij hier zorgeloos rond peddelden. Zelfs je eigen stem klonk toen anders over het water. Zo breed als de rivier vandaag onder de lage hemel ligt  je voelt je meteen nietig.

Als ze aanleggen bij de steiger van het dorp, begint het hard te regenen. Gelaten volgt Ange haar zuster, die natuurlijk weer allerlei extra boodschappen heeft weten te verzinnen. In het kledingmagazijn, waar meteen mooi een paar nieuwe schorten kunnen worden opgehaald, drentelt ze ongedurig tussen de rekken rond terwijl Irthe bij de toonbank een praatje maakt. Ze had al lang met de quiche honfleuraise voor het bruiloftsmaal bezig moeten zijn.

'Waar kijk je naar? Wil je zo'n sweater?' roept Irthe. Ange merkt nu pas dat ze gedachteloos een kledingstuk heeft gepakt en snel hangt ze het terug. 'Welnee. Ik heb niets nodig.'

'Dat zeg je altijd. Koop dat ding nou. Dat blauw is precies jouw kleur.'

'Ik heb Gilles z'n overhemden gisteren trouwens binnen gekregen,' deelt de vrouw achter de toonbank mee. 'Hij heeft ze al betaald, dus die kunnen jullie ook meenemen.'

'Ja, best,' zegt Irthe. 'Ange, pas die trui nou even. Je zat net te rillen in die boot.'

Ange haalt de sweater van het hangertje. Hij is vast veel te warm voor in de keuken. Maar dat korenblauw is inderdaad erg aardig. Ze verdwijnt ermee achter het gordijn van de paskamer. In de winkel hoort ze Irthe verder babbelen. Irthe gelooft in sociaal verkeer. Ze gaat op kraamvisite met pasteitjes of botervlinders, ze drinkt regelmatig een pilsje in de kroeg bij de brug, ze kent alle namen in elk huisgezin, inclusief die van de hond, en ieder voorjaar geeft ze een groot tuinfeest voor het hele dorp.

Met samengeknepen ogen bekijkt Ange haar spiegelbeeld, terwijl achter het gordijn Irthes vrolijke stem klinkt: 'Wat een mooi ruitje is dat, zeg. Dat heeft hij nou eens goed uitgekozen.'

'Ja, mijn dochter heeft hem geadviseerd. Wat heeft zo'n man alleen daar toch altijd een moeite mee, hè? Hij was nogal in z'n sas met haar keuze. Echt een overhemd, zei hij, om te dragen tijdens een etentje met een behulpzame jongedame. Wanneer is zijn vrije avond ook alweer?'

"s Maandags. Dan zijn we immers gesloten.'

'Nou, dan zal ik tegen haar zeggen dat ze voor aanstaande maandag vast wel een uitnodiging kan verwachten. Hij leek er tenminste nogal op gebrand.'

Ange hoort Irthes voetstappen naderen. Het gordijn zwiert open.

'Wat sta je nou te treuzelen? Past dat ding?'

'Wat denk jij?' Ange plukt aan de mouwen. Het schijnt haar vaak toe dat er iets aan kleren verandert zodra ze die over haar hoofd trekt. Of misschien is er iets mis met de verhoudingen van haar lichaam, ze vindt zichzelf ineens zo breed, met van die veel te korte ledematen.

'Sla die boorden eens om,' zegt Irthe ongeduldig. Ze trekt aan de schoudernaden, waardoor de halsopening ineens anders valt. Met vlugge vingers verschikt ze iets aan Anges haar.

'Ja,' zegt Ange, met een blik in de spiegel, ik geloof verdomd dat ik hem neem.'

Als ze even later met hun pakjes naar buiten stappen, komt de bestelwagen van Van de Wetering juist langs. De slager stopt en draait het raam open: 'Willen jullie een lift? Ik was net met mijn leverantie op weg naar jullie.'

'Ja, graag, Kees,' zegt Irthe. 'Als je het niet bezwaarlijk vindt om even te stoppen bij de benzinepomp, want daar moet ik nog bloemen halen.'

Een verwensing verbijtend stapt ook Ange in. Vanaf het allereerste moment heeft die vent haar wantrouwen gewekt door in niets op een slager te lijken: hij is een ondermaatse, nerveuze man met opmerkelijk kleine handen en voeten en nergens spek. En onweerlegbaar is ook gebleken dat hij zijn vleesbijl met weinig talent hanteert. Gek dat Irthe altijd vindt dat Ange geen enkele mensenkennis bezit. Ange bekijkt haar zuster van terzijde. Niks voor haar trouwens, om niet gezellig met die hansworst te zitten kletsen. Ze piekert natuurlijk weer over haar museum. Ange klopt haar even op de knie.

'Wat?' vraagt Irthe, uit haar gedachten opschrikkend.

'We vinden er wel wat op, kind,' zegt Ange troostend. Aspic - ze moet niet vergeten dat ze extra aspic nodig heeft.

Gilles heeft het over niets anders dan over de zandzakken die hij heeft besteld en die vanmiddag zullen worden afgeleverd. Er hangt bepaald iets van opwinding en avontuur om hem heen. Wat is dat toch met mannen, denkt Irthe korzelig, dat ze zo opleven bij de gedachte aan rampen en gevaren? Een crisis van het juiste soort doet hun beslist goed. Monter stropen ze hun mouwen op om uiteindelijk met gedecideerde stem te kunnen roepen: 'Alles onder controle, mensen.'

'Hier zijn je overhemden,' valt ze hem in de rede. Ze overhandigt hem zijn pakje.

'O, dank je,' zegt hij.

'Wat ben jij briljant geadviseerd, jongen.'

Gilles' gepreoccupeerde blik verdwijnt. Hij strijkt met welbehagen door zijn dikke haar. Hij zegt: 'Ja, daar zal ik gauw iets tegenover moeten stellen.'

'Heel attent,' vindt Irthe. Ze gaat aan de keukentafel zitten en volgt met haar vinger een nerf in het beukenhouten blad. 'Bijzonder attent, zelfs.'

'Heb jij die truffels nou nog meegenomen, Gilles?' onderbreekt haar zuster. Aan haar zul je ook nooit eens steun hebben! Die staat alweer demonstratief meel af te wegen: de brioches komen niet vanzelf uit de oven, hoor, en geen zandzak zal behulpzaam zijn bij de voorbereidingen voor vanavond.

'Ja, die liggen in de koeling,' antwoordt Gilles. Hij schudt meewarig zijn hoofd. 'Je bent nog niet binnen of je zit alweer onder het meel, Ange.'

'We hebben een groot diner, schat,' zegt Ange. 'Irthe, wil jij dat deeg even voor me afmaken?'

Zwijgend komt Irthe overeind. Ze bepoedert haar handen met bloem en begint te kneden. Misschien kan hij vanavond al zo'n overhemd aan, om er in het restaurant mee rond te paraderen. Ze slaat het deeg plat, vouwt het dubbel en kneedt het nogmaals. Dan trekt ze er keurend een draad aan en bekijkt hoe die spant en rekt en uiteindelijk breekt.

'O wacht, het nieuws,' mompelt Gilles. Hij zet de radio aan, net op tijd voor het weerbericht. Als Irthe van haar werk opkijkt, staat hij met de armen over elkaar geslagen midden in de keuken te luisteren. Ook Ange heeft haar pannen in de steek gelaten, en leunt tegen het aanrecht - een vreemd gezicht, Ange die niets staat te doen. Nadat de nieuwslezer is uitgesproken, kijken ze elkaar aan. Irthes hart is gaan bonzen. Onzeker zegt ze: 'Als die lui zich vanavond maar niet laten afschrikken door zulk noodweer.'

'Het belangrijkste is dat we straks tenminste optimaal beveiligd zijn,' meent Gilles. Hij pakt zijn overhemden en verlaat met het air van iemand die veel aan zijn hoofd heeft de keuken door de deur naar het trapportaal. Opgeblazen zandzak, denkt Irthe.

'Ik ga aspic maken,' zegt haar zuster na een ogenblik, en het klinkt als een bezwering: bij naderend onheil make men aspic. Als zij naar de bijkeuken is verdwenen, wordt Irthe op slag door een grote onrust bevangen, alsof er ergens geschreven staat dat ten minste één van hen zich hier in de keuken op de elementen moet bezinnen om een ramp te voorkomen. Maar er zal niets gebeuren, denkt ze, wat kan er nou helemaal gebeuren? Het water staat pas achter in de tuin! Resoluut zet ze het deeg weg. Het hele restaurant moet nog in gereedheid gebracht worden.

Ze werpt een blik door de klapdeur. Schoon tafellinnen om te beginnen. Al die trappen weer op, naar de als magazijn gebruikte verdieping boven de slaapkamers. Vaak ergert het Irthe dat alle ruimten achter de schermen zo verveloos en verwaarloosd zijn, maar daardoor heeft ze, terwijl ze over de afgesleten trap naar boven gaat, nu wel overal ongeverfd hout binnen handbereik. Baat het niet, dan schaadt het ook niet, denkt ze half gegeneerd, terwijl ze driemaal op een trede klopt.

Om op de tweede etage servetten en tafellakens uit de kast te kunnen pakken, moet ze zich langs een oude strijk- machine en een verzameling defecte schemerlampjes wringen. Nooit is er tijd om hier eens op te ruimen - maar dan nog zouden Ange en zij het vast niet over hun hart kunnen verkrijgen om de kapotte spullen uit hun begintijd weg te gooien. Irthe raapt een verdwaald boek van de grond en legt het op de strijkmachine. Er is geen beginnen aan.

Als ze met het linnengoed in haar armen over de overloop loopt, hoort ze beneden ineens Gilles fluiten. Zachtjes gaat ze de trap af. Op de eerste etage duwt ze de kierende deur van Anges slaapkamer open.

Voor de spiegel van Anges ouderwetse kaptafel staat hij een van zijn nieuwe overhemden te passen. Taxerend bekijkt hij zichzelf van alle kanten. Irthe ziet dat hij zijn maag inhoudt. 'Lukt het?' vraagt ze geringschattend.

'Ja, wat vind je? Kan deze das erbij?'

'Niet mis, hoor.'

'Of moet de bovenste knoop open, en verder niks?'

'Wat kan het je schelen, voor zo'n trut in een luxe japonnetje?'

'Vooruit,' zegt Gilles, 'er is geen enkele reden om zo flauw te doen.'

Irthe verbijt zich omdat hij gelijk heeft. Gilles heeft altijd gelijk, zou je hem opensnijden dan trof je niets dan redelijkheid aan. Er valt met goed fatsoen nooit iets tegen hem in te brengen.

'Maar je zou je misschien met wat minder enthousiasme van je zware taak kunnen kwijten,' zegt ze nors.

ik pas alleen maar een overhemd, meisje.'

'Het is je te klein. Je ziet eruit als een opgestopte worst,' snauwt ze. Bruusk draait ze zich om en bonkt de haveloze trap af. Alsof het voor hem zo'n straf is dat de schijn nu eenmaal moet worden opgehouden. Er zijn niet veel vrijgezellen in de omgeving; de meeste meisjes en hun moeders betreuren het enorm dat Gilles altijd net moet werken op uren die nu juist geknipt zijn voor heel andere bezigheden. Laat hij nou eens gewoon bekennen dat het zijn ijdelheid streelt. Gilles, de droomprins van de winkeliersdochters, de Casanova van de dorpsstraat. Ontstemd gaat Irthe het restaurant in en knipt de verlichting aan. Ze dekt de tafels. Ze wrijft het kristal. Ze schikt smaakvolle bloemstukken. Ze ververst het zand van de kooi waarin de parkieten uit alle macht boven de regen uit tierelieren. En hoe onbillijker je wordt, des te geduldiger en onverstoorbaarder treedt hij je tegemoet. Die slikt liever zijn tong in dan je lik op stuk te geven. Als er maar geen harde noten gekraakt hoeven te worden. Als er maar geen onvertogen woord valt. Nee, dan heb je geen kind aan die man. Met een bons zet ze de laatste vaas op tafel.

'O,' zegt Gilles in de deuropening, 'ben je hier al klaar? Ik dacht dat ik misschien nog wat voor je kon doen.' Met een wat schaapachtige uitdrukking op zijn gezicht komt hij het restaurant in. Hij heeft zijn oude overhemd weer aangetrokken. Gilles past zich wel aan! Gilles is zo gemakkelijk. Hij kucht. 'Leuk,' zegt hij terwijl hij naar de bloemstukken knikt, 'met die seringen er zo tussen.'

Irthe doet een stap naar achteren en bekijkt haar arrangementen. Dan haalt ze de seringetakken een voor een uit de vazen en breekt ze doormidden. Zelfs in de bijkeuken kan Ange haar zusters stem horen uitschieten. En dat terwijl er nog niet eens een begin is gemaakt aan het bereiden van het dessert. Al over enkele uren vangt het diner voor de zilveren bruiloftsgasten aan (salade de truffes blanches, soupe fausse tortue, quiche honfleuraise, filets de sole aux fines herbes en croûte à la belle aurore) dat enige uren later weer afgelopen zal zijn, en dan gaat men naar bed en vervolgens staat men weer op, men eet, men slaapt, men eet, men slaapt, tussendoor vergaart men wat bezit en ten slotte gaat men dood. Ange gelooft niet dat er, zo bekeken, veel dingen zijn waarover men met enig recht en reden herrie schopt. Ze wil dat Irthe zich over de croûte à la belle aurore ontfermt.

Maar intimiteit neemt nu eenmaal tijd! Dus als Ange om de gemoederen te bedaren ten langen leste het restaurant binnen gaat, fileert Irthe net het vorige huwelijk van Gilles. Ze beent elk haar toevertrouwd geheim uit, elke confidentie, en serveert tot slot zijn dochtertje, de kleine Dixie, op een spijkerbedje van onverantwoordelijkheid, op smaak gebracht met achterstallige alimentatie. Al is het haar doorgaans een doorn in het oog dat Gilles een heel vorig leven bezit dat zich aan haar greep onttrekt, in momenten van nood heeft ze er houvast aan. Altijd zo vol deernis sniert Irthe, over hoe het Ange en haar als kinderen is vergaan, en zijn eigen kind vlak na de geboorte aan haar lot overlaten! Je stinkt, zegt Irthe.

Ange vraagt zich niet eens af wat de aanleiding van deze uitbarsting is: Irthes ruzies bezitten een merkwaardige, meanderende kwaliteit, je moet altijd maar afwachten wanneer het hoofdgerecht op tafel zal komen. Men kan soms zo moe worden van haar ongebreidelde temperament. 'Hee, jongens,' mompelt ze.

'Ja, zeg jij ook eens wat,' bijt haar zuster haar toe.

'Ange,' zegt Gilles hulpeloos.

Ange voelt zich als haar eigen deeg, ze trekken allebei aan haar, bekijken de draden: wel of niet de oven in. Zeg het maar, chef! Ange wil iets verzoenends zeggen, iets wat hen weer aaneen zal klinken. Dat ze aanstaande maandag eens een keer zelf uit eten zouden kunnen gaan, bij voorbeeld. In hoe heet dat ding, verderop, waar ze een steengrill hebben. Mode-gril! Daarover zullen ze zich samen vrolijk kunnen maken, terwijl ze hun hamlapjes op de verhitte tegel vlijen en van de onmogelijke lawaaisauzen proeven. Irthe zal zeggen - alleen Irthe zal er de mop van inzien. Gilles zal excuses voor die schamele vertoning aanvoeren, hi] zal het hebben over de ene portemonnee versus de andere, Gilles heeft zelf immers ook zijn alimentaties, zo hier en daar, of anders heeft hij daar misschien al zevenmaal zitten steengrillen met zo'n meisje uit het dorp met wie hij ter bescherming van hun aller reputatie weieens op stap gaat, zo'n onnozele stakker met een moeder die denkt dat er een begin aan de uitzet kan worden gemaakt zodra de knecht van Het Hemelse Gerecht haar dochter een blik waardig keurt: de meeste meisjes hebben nu eenmaal een moeder die op hun geluk toeziet. Irthe en zij hebben er een die zich heeft opgehangen.

Ange ademt in en ademt uit. Op de achtergrond hoort ze Irthe voorbereidingen treffen om haar pot au feu op te dienen, ze heeft van die suikerzoete stembuigingen, ze kan elk moment meedogenloos te voorschijn treden met haar onverteerbare hoofdschotel. Verward denkt Ange: waarover windt ze zich nou toch zo op?

'Ange,' zegt Gilles andermaal, Gilles die denkt dat hen vanuit het donker nog altijd radeloze ogen aankijken, Gilles die natuurlijk vindt dat dat zo zou moeten zijn, want welke meisjes van vier en zes jaar oud verliezen hun moeder op die manier, hun geterroriseerde moeder, hun moeder die niet op kon tegen een echtgenoot met wie uiteindelijk pas haar dochters korte metten zouden maken - o, het is maar goed dat zelfs de intimiteit van de liefde niet toestaat dat je sommige dingen uitspreekt. Men denkt elkaar te kennen, maar hoe diep kun je ooit doordringen in het wezen van een ander?

We waren nog veel te jong om te begrijpen wat er was gebeurd, denkt Ange, en nu is het te lang geleden om haar nog te missen. Het hele drama heeft voornamelijk dit betekend: vanaf dat moment waren we op elkaar aangewezen.

'Nou, Ange,' eist haar zuster, 'je wordt de hele tijd aangeroepen. Of je alsjeblieft je oordeel wilt geven.'

Op de oprijlaan toetert een auto. 'De zandzakken,' zegt Gilles opgelucht en haast zich naar buiten.

En is de avond niet weer een succes? In haar groene jurk loopt juffrouw Irthe af en aan met pommes dauphines en boterzachte jonge worteltjes. Ze ontkurkt nieuwe flessen wijn, brengt de filets de sole aux fines herbes naar binnen, en reageert niet op de grapjes van de zilveren bruidegom. Op momenten als deze komt hun bedrijf haar voor als een circus, en is zij de leeuw die door brandende hoepels springt.

In de keuken rukt ze Gilles de opgemaakte dessertborden uit de handen, er slaat er een rinkelend aan stukken op de vloer, ze sist: 'Dat trekken we wel af van je vakantiegeld!' en ze stormt het restaurant weer in om de croûte à la belle aurore op de tafels te smijten. Ze minacht hem omdat hij haar woede niet weet te keren, omdat hij haar buiten haar eigen oevers laat treden, omdat hij geen enkele controle over haar heeft.

Irthe serveert de koffie. Ze presenteert bonbons en sigaren. Terwijl ze de rekening klaarmaakt, voelt ze haar slapen koortsig kloppen. Door zijn toedoen is ze de hele avond onvriendelijk tegen iedereen geweest en hebben de gasten schichtig naar haar gekeken alsof ze dachten: die vrouw draagt het teken van het beest. Ze kan wel huilen omdat hij zoveel macht over haar heeft.

Met een beklemd gevoel werkt Ange zich 's ochtends onder Gilles' arm uit, die zwaar over haar borst ligt. Irthes buien kunnen dagen duren. Het vooruitzicht haar voort durend te moeten ontzien, maakt Ange nu al humeurig, maar als oudste word je nou eenmaal geacht de wijste te zijn.

Als ze beneden komt, ziet ze dat het water al bijna tot aan de keukendeur staat. Met een onschuldig geritsel valt er een neveldunne regen neer. Heel in de verte beiert een kerkklok, een geluid dat anders alleen bij gunstige wind te horen is, maar dat nu over het wijde water wordt aangedragen. Er gaat iets geruststellends van uit: elders trekken mensen ter kerke om gebeden te zeggen waarvan ongelovigen kunnen meeprofiteren. Ze schrikt op als de deur opengaat en Irthe de keuken binnen slentert.

'Kalm aan maar,' zegt Irthe. ik doe je niks.' Ze gaat aan de keukentafel zitten. Ze krabt omstandig aan haar kuit. Vervolgens strekt ze haar been en bekijkt het met studie: lang bloot been, met aan het uiteinde ervan een gewone houten klomp. Ze draagt een T-shirt met de opdruk: 'If they can put one man on the moon, why not all of them?' maar de overige tekenen lijken Ange niet ongunstig.

'Zeg,' begint Irthe, 'ik herinnerde me net ineens zoiets mals.' Ze kijkt onschuldig. Iemand, denkt Ange, zou haar eens over de knie moeten leggen. 'Weet je nog, dat spel dat we vroeger speelden: water-bloed?'

'Hemel, ja,' zegt Ange, 'met een grashalm.' Of ze wil of niet, ze glimlacht.

'Het was niet om te lachen,' zegt Irthe.

'Nee,' zegt Ange. Was het door hen zelf verzonnen of halen alle kinderen op zomeravonden een scherpe grashalm langs hun tong heen en weer, terwijl ze bezeten zingen: 'Water-bloed, water-bloed, water-bloed.'? Wie als eerste bloedde mocht een wens doen. Wat wensten wij, dertig jaar geleden, toen jij zes was en ik acht? We hadden genoeg te wensen! Dat we hem op een dag als een vleermuis aan een schuurdeur genageld zouden zien hangen, aan roestige spijkers. We zouden hem! We zouden hem vangen als hij van een van zijn vriendinnen kwam, wc lagen al in een hinderlaag, we zouden hem opsluiten in een hol onder de grond, we groeven al een gat op een of ander landje, het grondwater stond er hoog, hij zou er liggen beschimmelen, terwijl hij van de honger keistenen at. Soms ook gaven we hem vergiftigd gebak of wensten we hem in een bitter koude winternacht onder een stinkende brug een laatste rustplaats tussen uitgehongerde ratten toe: het is eten of gegeten worden, zo is het leven. Dat soort wensen hadden wij, toen jij zes was en ik acht: wensen waarmee we de werkelijkheid naar onze machtige hand zetten.

'Hoe kom je daar nou ineens op?' vraagt Ange.

Irthe kijkt besmuikt naar de granieten vloer. 'Nou ja, door het gedoe van alledag ontgaat het je soms helemaal dat je in het leven eigenlijk precies hebt gekregen wat je altijd wenste. Ik denk dat ik maar eens een omeletje voor jullie ga maken.' Kwiek staat ze op en haalt een handvol eieren uit de vliegenkast. Met energieke gebaren slaat ze die een voor een stuk tegen de rand van de kom waarin Ange had gedacht haar vandaag de aurora-saus te laten maken. Laat ik liever mijn zegeningen tellen, denkt Ange.

'Goedemorgen,' zegt Gilles. Hij leunt even tegen de deurpost, als iemand die aarzelt alvorens in het diepe te springen: hij peilt de stemming.

'Er komt een vorstelijk ontbijt aan,' deelt Irthe met grote nonchalance mee.

'Kijk eens aan,' zegt hij verrast. Meteen staat hij achter haar aan het aanrecht, grijpt haar om haar middel en bijt haar in haar hals. Dan draait hij zich om naar de keukentafel en buigt zich over Ange om haar een kus te geven, een kus uit het kwartet van mag-ik-van-jou-de-zoen-van-een- man-die-zich-zeker-van-je-weet, een alledaagse, werktuiglijke ochtendkus, en ineens heeft Ange de smoor in. Zij zou ook wat vaker ruzie met hem moeten maken. 'Ga eens weg bij mijn fornuis,' zegt ze geïrriteerd.

'Ange,' roept Irthe uit, 'laat mij je nou eens verwennen.'

'Waarom?' vraagt Ange zuur. Haar zuster haalt haar schouders op. Ze barst uit in haar meest aanstekelijke lach. 'Verzet je niet tegen je lot,' zegt ze, terwijl ze de geklopte eieren in de pan laat glijden.

'Hoe is het buiten?' vraagt Gilles. Hij is al aangekleed en draagt rubberlaarzen. 'Ben je nog niet wezen kijken, Ange?'

'Je ziet buiten echt niet meer dan binnen,' zegt ze, terwijl ze de keukendeur opent. De ijzerachtige geur van het water dringt zich aan haar op. Zo ruikt de rivier doorgaans alleen 's winters als er vorst in de lucht zit.

'Vergeet je laarzen niet,' zegt Gilles, die meteen langs haar naar buiten stapt. 'En trek een jas aan, Ange.'

'Jullie hebben vijf minuten,' roept Irthe hem na.

'O hemel,' zegt Ange, 'moet ik nu echt achter hem aan?'

Met het gevoel dat er iets onredelijks van haar wordt gevraagd volgt ze haar man. Al binnen enkele stappen staat ze tot aan haar enkels in het water en heeft ze moeite zich te oriënteren. Is dat nog het grind van het tuinpad, onder de zolen van haar badslippers? Ze buigt zich voorover. Vlak onder het wateroppervlak bespeurt ze haar vergeet-me- nietjes, die zacht heen en weer wuiven op de deining die zij heeft veroorzaakt.

Op wat de rand van het terras moet zijn, staat Gilles op haar te wachten. Hoofdschuddend trekt hij haar hand in zijn jaszak. 'Je vat nog kou.'

'Welnee,' zegt Ange. Ze knijpt in zijn warme hand.

Strak voor zich uitkijkend waadt hij verder, dieper de tuin in.

'Gaat het?' vraagt hij na een tijdje.

'Ja, best.' Steels en soepel winden zich ranken of stengels rond haar enkels, terwijl ze net nog meende dat ze zich op het gazon bevonden. Over drie weken zal het grasveld voldoende hersteld moeten zijn voor de jaarlijkse ontvangst van het dorp. Irthe verdraagt het niet als haar feest niet kan doorgaan, denkt Ange, terwijl ze haar ochtendjas wat optrekt om hem droog te houden. 'Je lijkt wel een klein meisje dat aan het pootjebaden is,' zegt haar man.

Ze schiet in de lach en ziet dan pas aan zijn gezicht dat zijn opmerking als kritiek is bedoeld. 'Ach Gilles,' zegt ze, 'ik weet gewoon niet hoe ik hierop moet reageren. Het gaat mijn bevattingsvermogen te boven.'

ik snap jullie niet. Het is verdomme jullie bedrijf dat bedreigd wordt, en ik ben de enige die oog heeft voor de ernst van de situatie. En kijk uit, volgens mij loopt de afwatering daar.'

'Maar die zandzakken en zo,' zegt Ange onzeker, 'dat bezorgt ons het gevoel dat we redelijk veilig zijn en dat het verder wel los zal lopen.' Het is zo ongewoon om hem te horen kibbelen, dat ze stilstaat. 'Waar lopen we nu eigenlijk heen?' roept ze klaaglijk uit.

'Naar de rivier.'

'Maar dit is de rivier. We staan er middenin.'

Ook Gilles staat stil. Hij kijkt verdwaasd om zich heen. Hij zegt: 'Verdomd als het niet waar is.'

Misschien is het wel heel zwaar om een man te zijn. 'Lieverd,' zegt ze, 'als we ten onder gaan is dat niet iets wat jij had kunnen of moeten voorkomen.'

'Hoe kun je dat zo laconiek zeggen, Ange!'

Nee, zijn moment van verootmoediging is alweer voorbij. 'Hou toch op,' zegt Ange, plotseling nijdig. Laat hij liever blij zijn dat ze niet hysterisch wordt van een ondergelopen tuin. Haar intuïtie zegt haar dat er eenvoudig niets kan gebeuren. Dit onheil zal op het juiste moment afketsen op het leven dat ze hier hebben opgebouwd, als was dat een onneembare vesting. Dat is geen hoop of verwachting, dat is een kalme zekerheid  net zoals ze, toen Gilles bij hen kwam solliciteren, zonder enig spoor van twijfel meteen wist: met hem gaan we oud worden.

'De natuur, Ange,' zegt haar man, 'kent krachten waarmee niet te spotten valt. Als je maar beseft dat wij daar compleet machteloos tegenover staan.' 'Ja, Gilles,' antwoordt ze gedwee. Haar hele bestaan drijft immers op dat fenomeen. De natuur is haar belangrijkste bondgenoot.

Want binnen enkele uren zal Irthes omelet verteerd zijn en zal er door Gilles weer een lichte lunch gemaakt worden, een salade niçoise, canapés van het een of ander, of uitgesneden zalm op toast. Deze hapjes zullen in de mond door kauwbewegingen worden verkleind en met de tong tegen de keelwand worden gedrukt, waardoor er een reflex tot slikken zal optreden: zalm of canapé worden de slokdarm ingeduwd. Peristaltische contracties voeren ze voorts naar de maag. Een kneden en golven vangt daar aan, een mengen met maagsappen, een grote drukte om het voedsel in afgepaste porties en met constante tussenpozen de dunne darm in te loodsen. Vandaar gaat het naar de dikke darm, waar chemische processen zorgen voor het afbreken van zekere stoffen uit de spijsbrij en het absorberen van andere. Het laatste deel van het transport wordt verzorgd door de endeldarm, maar terwijl die daarmee nog doende is, zal men allang weer behoefte aan een hapje eten hebben gekregen: links en rechts zullen mensen hun jas aantrekken en door de stilte van de zondagavond naar Het Hemelse Gerecht rijden om gehoor te geven aan de onverbiddelijke roep van de natuur.

En zal de avond niet weer een succes zijn? Irthe vermoedt van wel, als ze tegen het einde van de middag de keuken overziet. Ze schenkt Ange en zichzelf een borrel in en laat zich op een stoel zakken. Nu een sigaret te kunnen roken.

'Hier,' zegt haar zuster op dat moment over haar schouder en steekt haar de azijnfles toe die ze net in een sauskom heeft geleegd.

Irthe springt gretig op. Zorgvuldig wast ze de fles in een van de spoelbakken met zeepsop uit en dept hem droog. Conserveren is de helft van het collectioneren. Dan grabbelt ze in een lade onder het aanrecht naar een balpen en noteert de datum op het etiket. Op een dag in de toekomst zal ze bij het zien daarvan denken: toen hadden we een macédoine de crudités als voorgerecht, en ja, dat was weer eens zo'n dag waarop ik zo scherp mijn eigen geluk inzag. Nee, deze zoveelste maart van het jaar negentienhonderd- zoveel mag niet ontbreken in haar collectie. Wanneer ze opkijkt zit Ange naar haar te staren.

'Nou?' vraagt Irthe.

'Ja, ik dacht, ik bedoel, je museum...'

'Denk je soms dat ik niet lijd?' roept Irthe uit. En zo is het ook: achter op het erf staat de vrucht van vijftien jaar verzamelen te verrotten. Het museum is vermoedelijk naar de haaien.

'Zullen we gaan kijken?' vraagt Ange.

Irthe schudt haar hoofd. Het museum is haar zorg, het is haar particuliere monument, haar manier van geschiedschrijving: op de zoveelste maart van het jaar negentien- honderd zoveel kookten wij dit of dat, zoals vrouwen al sinds de dageraad der mensheid doen, wij bakken en braden, maaltijd na maaltijd, week in, week uit. Deze zoveelste maart is de zoveelste schakel in een lange ketting van schotels en gerechten, deze zoveelste maart is onderdeel van een verzameling die een heel mensenleven van eten documenteert.

'Ik ga wel even met je mee,' oppert Ange.

'God, nee,' zegt Irthe. 'Ik bedoel, we kunnen er toch niet in: het water staat tot halverwege de deur.' Ze wil de ramp nog steeds niet onder ogen zien, ze wil er niet eens aan denken.

'Dan maken we een van de luiken los. We halen ze er gewoon af,' houdt Ange vol. Zij is nooit te beroerd om een stuk gereedschap te pakken. Ange kan gasfitten en loodgieten, ze weet van funderingen en van dakgoten, en al die dingen heeft ze zichzelf geleerd op dezelfde wijze waarop ze ook de kookkunst opnieuw heeft uitgevonden, met de kleine Irthe naast zich aan het fornuis: samen gespannen in de pannen turend om te ontdekken hoe rauwe knollen en bladeren veranderden in kruimige aardappelen met andijvie, zoals in mama's keuken  de keuken waarin mama moest toekijken als hij een van zijn vriendinnen voor zich liet koken, daar kon ze nog wat van opsteken: het openbreken van oesters, het kraken van een kreeft, het garneren met kaviaar en kwarteleitjes. Ganzelever, truffels en zwezerik. Avocado's, artisjokken en aubergines. Chateaubriand, crème brülée en profiteroles. Nee, hij was geen man van lijfelijk geweld.

Als zij de keuken had opgeruimd, kookte mama voor haar dochtertjes en zichzelf een maaltijd van afval van de markt. Aan elke vinger een ring, een bontjas over haute- couturekleding, altijd op naaldhakken, de vrouw van een vooraanstaand man, die, indien er geen vriendinnen waren om hem te vertroetelen, elke dag een grote biefstuk wenste. Wat een geluk: aan zo'n vrouw geeft een slager zonder enige bijgedachte vleesresten voor de hond mee. En is improvisatie niet onze kracht? Met onze smalle elfenlijfjes, doorschijnend bleek, zijn wij de aanvalligste kinderen ter wereld. Ons geven ze op de markt na sluitingstijd wel een handje aardappelen en een overgeschoten krop andijvie.

'Ach kind,' zegt haar zuster, 'wie weet wat we nog kunnen redden met de föhn.'

Even is Irthe sprakeloos. 'Zoiets irreëels heb ik zelfs jou nog nooit horen zeggen!'

'Nou ja,' zegt Ange, 'ik ben er misschien niet helemaal met mijn gedachten bij.' Voor de zoveelste keer loopt ze naar het raam. Het is moeilijk te zien of de regen al minder wordt, maar het water is zeker een decimeter opgerukt. Als het zo doorgaat, staat het binnen luttele uren tot aan de drempel.

Naarmate het restaurant verder vol loopt, wordt de stem ming uitbundiger. De meeste gasten hebben zwemvliezen meegebracht, waarop ze zich spetterend heen en weer begeven tussen de garderobe, de toiletten en hun tafeltje. Menu's, broodmandjes en zelfs brandende kaarsen drijven in het rond; hier en daar vouwt men bootjes van servetten, die onder veel hilariteit te water worden gelaten. In de keuken is de situatie al niet anders; frituurpannen, wafelijzers, réchauds en eierkloppers, alles dobbert en glipt telkens net onder de hand door, zodat Ange moedeloos in haar kano achteroverleunt. Ze komt overeind en knipt gedesoriënteerd het licht aan. Op haar wekker is het kwart voor vijf: ze heeft net drie uur geslapen. Ze wrijft over haar gezicht, masseert haar hoofdhuid. Met enige moeite laat de werkelijkheid zich terugroepen.

Maar waarom ligt Gilles niet naast haar? Bij lrthe, dan? Ze sluit haar ogen een moment en herinnert zich weer dat hij wilde blijven waken. Plotseling ongerust, bedenkt ze zich niet lang. Ze staat al naast haar bed, slaat een ochtendjas om en gaat naar beneden. In de keuken is het donker. Nergens is enig geluid te horen. De tuindeur staat open en beweegt zachtjes heen en weer op de wind. Ange is als aan de grond genageld. Ik ben verlaten, gaat het door haar heen, maar op hetzelfde moment wordt buiten het bewegende licht van een stormlamp zichtbaar. 'Gilles!' roept ze opgelucht.

Met hangende schouders komt hij binnen. Hij zet zijn laarzen bij de deur. Zwijgend trekt hij zijn oliepak uit. Hij kijkt haar niet aan. Als in gedachten verzonken gaat hij aan de keukentafel zitten en steunt zijn hoofd met zijn handen. Ange merkt dat ze haar adem inhoudt. 'Zal ik even thee zetten?' stelt ze bedeesd voor.

'Ik denk dat we wel wat sterkers kunnen gebruiken,' zegt Gilles. Hij staat op en begint te ijsberen alsof hij zijn moed verzamelt. Zijn blik is op de verte gericht. Er trilt een spier in zijn kaak. Keer op keer strijkt hij met beide handen door zijn haar. 'Ange,' begint hij ten slotte, 'moet je luisteren.' Dan heft hij zijn hoofd. Ook Ange heeft het geklos van Irthes klompen gehoord. Ze telt haar zusters stappen op de trap, door de gang, nog tien, nog vijf, nog twee. Ze pakt drie glazen en een fles whisky. Water voor Gilles, ijs voor haarzelf, Irthe drinkt de hare puur.

'Lieve God,' roept Irthe uit, terwijl ze de keuken binnenrent, 'dus jullie hebben het ook gehoord. Ik werd er gewoon wakker van.'

Ange heeft niets gehoord; haar hoofd is juist gevuld met die vreemde, dreigende stilte, met de afwezigheid van enig geluid - en nu pas dringt het tot haar door dat het niet meer regent. Het is droog. Verbijsterd gaat ze naast haar zuster in de deuropening staan. De kille nachtlucht strijkt langs haar blote benen. 'Gek hoe vredig het nu ineens lijkt,' merkt Irthe op. 'Is het al lang zo?'

'Al uren,' zegt Gilles.

'En ik dacht nog wel dat we vandaag of morgen zouden moeten sluiten,' zegt Irthe. 'Moet je kijken! Het water is al aan het zakken! Gilles! Heb je dat gezien?"Ja,' zegt Gilles.

'Maar hoe kan dat nou zo vlug?'

'Dat zeg ik toch. Het is al uren droog.'

'Ben jij ook al die tijd al op?' vraagt Irthe aan Ange.

'Nee,' zegt Ange, 'ik hoorde het eerlijk gezegd ook pas net.'

'Nou ja, we zijn in elk geval wel op tijd voor de drank,' constateert haar zuster. Ze pakt haar glas. 'Door het oog van de naald, jongens. Allemachtig, wat een geluk.'

Ange neemt een slok van haar whisky, die haar meteen naar het hoofd stijgt. Nu moet ze tegen Gilles zeggen: 'Laten we jou hier de hele nacht opzitten en komen we zelf pas in beweging als het gevaar geweken is!' Maar Irthe vraagt net: 'Gilles, blijft het nu verder zo? Ik bedoel, heb je het weerbericht nog gehoord of iemand gebeld? Wat zeggen ze bij de dijkbewaking?'

Gilles leegt in één teug zijn glas. Hij schenkt zich opnieuw in. Zijn hand beeft. Hij vergeet er water bij te doen. 'Dijkbewaking?' herhaalt hij toonloos.

Anges hart krimpt ineen. Hij heeft gelijk om kwaad te zijn. Nu het eindelijk droog is, kan ze er ineens niet meer bij dat zij steeds geloofde dat ze onkwetsbaar waren. Het zweet breekt haar uit bij de gedachte aan alles wat er had kunnen gebeuren. En met die vrees hebben ze Gilles al die tijd alleen laten tobben. Ze deinst achteruit als hij met een ruw gebaar zijn arm heft en omhoogwijst: 'En wat zijn dat, aan de hemel?'

'Sterren,' ontdekt Irthe.

'Sterren. En wat betekent dat?'

'Een heldere hemel,' zegt Ange snel. 'Dus we hoeven nergens meer bang voor te zijn.' En terwijl ze dat zegt kruipt er kippevel over haar armen. Het werkelijke gevaar is nu pas aangebroken, het is alleen tot nu toe aan hun waarneming ontsnapt. Ange, moet je luisteren. En toen kwam Irthe binnenvallen en was het moment voorbij.

'Hé joh,' zegt Irthe, 'ben je soms te moe om opgelucht te zijn?' Ze pakt hem bij zijn arm en schudt hem goedmoedig door elkaar. Gilles laat haar willooi begaan.

'Hou daarmee op!' schreeuwt Ange. Ze rukt haar zuster naar zich toe.

Er verschijnt een grimas op Gilles' gezicht, iets tussen lachen en huilen in, en met een verre stem hoort ze hem zeggen dat hij wel degelijk opgelucht is, opgeluchter zelfs dan zij beseffen, want nu de toestand weer veilig is, kan hij tenminste niet een gerust hart vertrekken.

Gilles zegt dat hij hen gaat verlaten.

Irthe begint ongelovig te lachen. 'Waar haal je dat nou ineens vandaan? Wat is dit voor nonsens, in het holst van de nacht?'

Dat hij er maanden tegen heeft gevochten en dat hem juist daardoor onweerlegbaar is gebleken dat hij eigenlijk geen enkel gevoel meer voor hen kan mobiliseren. Meteen wil hij dat trouwens weerspreken, want ze zijn moordvrouwen, allebei. Natuurlijk houdt hij van hen. Alleen niet meer op de juiste manier. Meer zoals een broer van zijn zusters, eigenlijk.

'Maar daar hebben wij niks van gemerkt,' zegt Ange. Ze houdt zich met beide handen vast aan de tafelrand. Ze denkt: als jij weggaat, ga ik dood. Het is geen gedachte waarvoor ze zich schaamt.

Dat hij er zelf eerst ook niet aan wilde, aangezien er immers niets was gebeurd, niets was gezegd en niets was nagelaten en er ook geen ander in het spel was. Het is hem gewoon tussen de vingers doorgeglipt, zomaar. En een mens moet handelen vanuit zijn zuiverste gemis. Hij zou misschien best nog een tijdje kunnen blijven hangen, maar dat zou niet eerlijk zijn tegenover hen. Want hij is, hoe noem je dat, het heilige vuur zal hij maar zeggen, ja, het heilige vuur is hij kwijt.

'Als je nou achttien was,' brengt Irthe uit, 'maar je bent een volwassen man! Je weet toch dat de liefde weieens wil schommelen. Dat is geen reden om er meteen vandoor te gaan.' Ze moet redelijk blijven, ze mag zich niet laten gaan.

Dat hij het vreselijk vindt om hen verdriet te doen. En dat hij verder niets terugneemt van alles wat hij in het verleden heeft gezegd: voor hem blijft het staan dat hij heel gelukkig met hen is geweest. Maar nu is het op. Helaas gaan die dingen soms zo.

'Smerige ellendeling!' barst Irthe los. 'Wat denk je wel? Dat je in een kwartiertje een verhouding van vijf jaar kunt oprollen? Wat hebben wij eigenlijk voor boodschap aan alles wat jij in je eentje hebt zitten uitbroeden? Denk je nou heus dat wij dat zullen slikken, schoft?' Dat hij echt niet op dit besluit zal terugkeren, en dat is het einde van het verhaal: het is zinloos er verder nog woorden aan vuil te maken.

'Wil je misschien een keer de zalm doen?' vraagt Ange met een droge keel. 'Of het vlees?'

Gilles slaat zijn ogen neer.

'Gilles,' smeekt Ange.

Hij staat op. De dader, beseft zij in paniek, gaat zich van het toneel van de misdaad haasten voordat de slachtoffers uit de verdoving van de klap ontwaken. Geen meedogenlozer wezen dan een minnaar die genoeg van je heeft.

'Ik geloof,' zegt hij bedachtzaam, 'dat ik maar even het allernoodzakelijkste ga inpakken en vertrek zodra het licht is. Later regelen we de zaken nog weieens behoorlijk.'

Irthe springt wild op en gaat voor hem staan, ik weet wat! We gaan nu eerst een partijtje scrabbelen. We kunnen de hele nacht doorspelen, want morgen zijn we dicht, en daarna zien we wel weer verder.'

'Ik ga weg,' zegt Gilles.

'Nee,' schreeuwt Irthe. 'Jij gaat nergens heen.'

'Gilles,' stamelt Ange, 'dat kan niet, je kunt niet weggaan zonder hier met ons over te praten. Dat kan niet zomaar!'

'Op elke andere manier was het ook afschuwelijk geweest.'

'Je blijft. Je blijft in elk geval nog even.'

'Maar dan ga ik straks, en dat is even naar.'

'Gore etter!' tiert Irthe. 'En al die tijd je bek houden!'

'Ik wilde geen ruzie,' zegt Gilles. Bij de deur draait hij zich nog even om. 'Jullie hoeven je geen van beiden enig verwijt te maken. Het ligt aan mij, en het spijt me.'

De keuken golft om Irthe heen. Ze wil hem achterna. Ze struikelt en houdt zich vast aan het koffiezetapparaat: dit apparaat dient na circa veertig maal gebruik te worden ontkalkt, vul daartoe het reservoir met gelijke delen water en schoonmaakazijn en laat het doorlopen, uw GARANTIE VERVALT BIJ ONOORDEELKUNDIG ONDERHOUD. Voor het inschakelen van de juiste oventemperatuur draait u de bovenste regelknop naar rechts. Kom eens hier met je hand, dan geef ik je een kus mee voor onderweg, vouw er vlug je vingers omheen en stop hem in je zak. Alleen gebruiken in geval van nood! Jij, God, jij, jij, jij, ik heb geen woorden voor jou, jij bent mijn meisje, jij bent mijn favoriete fantasie. Waterkers en krulandijvie altijd in handwarm water wassen, GEEN bleekmiddel toevoegen, NIET strijken. Ik kan je niet eens van het bed naar de badkamer zien lopen zonder alweer zin in je te krijgen, die heerlijke benen van je, doe ze eens voor me uit elkaar, uw GARANTIE VERVALT BIJ VERKEERD GEBRUIK.

Irthe grijpt naar haar tollende hoofd. Versuft zegt ze: 'Houd hem tegen, Ange.'

Versmaad te zijn!

O, die diepste diepten van de eerste schok: een groot gat, tot aan de rand toe gevuld met het wanhopige verlangen om wakker te worden uit deze boze droom. Maar intussen beukt er al een hamer op Anges hart, die de boodschap onherroepelijk inklinkt. Zo deerlijk weinig tijd als er verstrijkt tussen hoopvolle ontkenning en hopeloos besef! Hoeveel tellen heeft ze nog, voordat ze de staat van de ongelovige, de overvallene, moet inruilen voor die van de verpletterde verlatene? Per harteklop neemt de versuffing af en komt de realiteit naderbij; haar zinnen keren weer, elk ogenblik kan ze van deze vrijplaats verdreven worden om voor weken, maanden, misschien wel jaren ongelukkig te zijn. Nog een enkel moment is ze gewoon zichzelf, Ange, de vanzelfsprekend beminde, degene met een vervuld leven vóór zich. Hierna zal ze voor altijd een verstoten vrouw zijn. Dit moment te kunnen vasthouden, er met het volle gewicht aan te gaan hangen en het uit te rekken tot een reddingslijn: je gaat niet weg, je blijft bij mij, ik wil je houden. Ik houd van je. Ik houd je.

Nu tellen de seconden, want de vrije val tussen de nachtmerrie en de onontkoombare werkelijkheid duurt maar kort. Een flits, meer is het niet. Net zoals er zich tussen droom en daad louter die ene vitale flits bevindt: 'We dragen hem door de gang en leggen hem onder aan de trap, zodat het een ongeluk zal lijken: dronken mensen stappen gemakkelijk mis.' Wat is, daarmee vergeleken, simpeler dan: ik wil je houden?

'Klompen uit en naar boven,' sist Ange.

Waarom zou Gilles eerst in de badkamer zijn scheergerei en toiletartikelen hebben gehaald om vervolgens in beide slaapkamers omslachtig wat kleren bij elkaar te gaan zoeken? Begint men niet met een koffer uit het berghok op zolder te halen? Maar vergeet niet dat Gilles een man onder druk is! Het huis te verlaten waar je zo gelukkig bent geweest! Voor het laatst op de rand van een bed te zitten waarin je zulke verrukkingen hebt gekend! Arme Gilles! En als hij al over zijn schouder zal kijken, zal de donkere gang achter de open slaapkamerdeur alweer verlaten zijn, en zal hij denken geen ander gerucht gehoord te hebben dan het gewone kraken van een oud huis.

Ook op zolder, zal hij straks merken, is het donker: ramen zijn er nooit geïnstalleerd, en alleen in het berghok is elektriciteit. Het is de vraag of Gilles de schakelaar zal kunnen vinden: het is vijf jaar min een paar weken geleden dat hij hier voor het laatst was. Nu beklimt hij de trap naar de tweede etage, waar hij misschien nog een melancholieke blik werpt op de zakken meel en uien en de augurken- blikken, op de oude strijkmacninc waarmee je geen servet ooit behoorlijk glad kreeg, de kapotte schemerlampen, het extra serviesgoed en de kerstversiering. Dan boort hij zich met aarzelende tred via de zoldertrap het duister in. Een maal boven neemt hij kleine, schuifelende passen, terwijl hij zo te horen met een hand langs de wand strijkt. Hij stuit op het berghok en beklopt het hout, op zoek naar de deurkruk. Ten slotte licht hij zich bij met zijn aansteker. Hij draait de sleutel om. Vloekt onderdrukt. Ziet dan in het flakkerende schijnsel de twee grendels, een boven en een onder, die moeten voorkomen dat de deur op de tocht in het slot zal rammelen. Hij schuift ze open, stommelt eindelijk naar binnen, weer een vloek, dan vindt hij de schakelaar: licht stroomt in een kleine plas over de drempel van het berghok.

Als hij zich straks omdraait met zijn koffer in de hand, zal hij hen duidelijk op de vliering zien staan: Ange Tange Toverheks en Irthe met haar bleke vollemaansgezicht.

Ange, die werkelijk weet heeft van hamers en spijkers! Al had ze een pen-en-gat-verbinding moeten maken!

En Irthe, die 's ochtends wakker wordt en maar heel even met zichzelf hoeft te marchanderen om het normaal te vinden dat ze uiteindelijk toch nog een paar uur diep en droomloos heeft geslapen: het bezit is immers veilig gesteld? Ook het water blijkt al een paar meter gezakt te zijn. De situatie is volmaakt onder controle.

'Hier zit je dus,' constateert Ange, terwijl ze zich naar binnen wringt.

'Ja,' zegt Irthe, 'het leven gaat door.' Ze steekt twee conservenblikken omhoog. 'Kijk, de etiketten zijn nog leesbaar. Peren op lichte siroop. En artisjokkeharten in azijn. Alleen is de datum bijna overal doorgelopen.' Nooit meer te hoeven concluderen: de zoveelste maart van het jaar negentien honderd zoveel, ja, dat was filets de sardines au beurre de Montpellier, en dat was de nacht dat Gilles er ineens vandoor wou.

'Hoe heb je het luik open gekregen?' vraagt Ange. 'Gewoon,' zegt Irthe, 'met een koevoet.'

'Maar waarom heb je niet even op mij gewacht?'

'Nou ja. Misschien had jij wat anders aan je hoofd.'

Ze vermijden eikaars blik.

'Heb je de schade al opgenomen?' vraagt Ange. Zonder antwoord af te wachten begint ze door het kniediepe water te waden langs de lege conservenblikken, vla-kartons, kroonkurken, mosterdglazen en margarinekuipjes. Er is tussen de stellingen waarop de verpakkingen staan uitgestald een gangpad uitgespaard, waaraan om de paar meter een zijpad ontspringt. Alles is overzichtelijk gesorteerd: blikjes bij blikjes, dozen bij dozen. Keurig boven en onder elkaar ligt hier hun historie op schappen. Dozijnen en nog eens dozijnen lege olieflessen in het gelid naast honderden en nog eens honderden lege azijnflessen. Daarna komen de meelwaren: bloemzakken, beschuitrollen, het oranje cellofaan van Jacob's Cream crackers, die ze altijd geven bij stilton en port. 'We moeten hem natuurlijk wel op de een of andere manier te eten geven, zonder die deur open te hoeven maken,' roept Ange. Ze slaat een hoek om en staat onverwacht oog in oog met haar zuster.

'Je hebt geen laarzen aan,' zegt Irthe. 'Je haalt je nog de dood op je donder.'

ik dacht dat ik misschien een soort luikje in de deur zou kunnen zagen, waardoor we dingen kunnen doorgeven. Voorlopig, dan,' zegt Ange.

'En hij moet ook een emmer hebben,' overweegt Irthe.

'Een emmer?'

'Om in te pissen.'

'Hoe legen we die dan?'

Irthe gaat op een omgekeerde aardappelkist zitten. 'We vragen Henri om wat mogadon. Iedereen weet hoe hard we werken. We zijn half overspannen. We doen geen oog dicht.'

'Door zijn eten?'

'Of in zijn drinken.' 'Maar hij neemt natuurlijk niets van ons aan.'

'Over een dag of twee wel,' veronderstelt Irthe. Ze neemt een slaoliefles van het schap en inspecteert het etiket. Vaag zegt ze: 'Het gaat er alleen maar om dat we even een adempauze creëren.'

Ange strijkt haar haar opzij. Ze zegt: 'En hij zou nog naar de carburateur kijken.'

'Kun jij dat dan niet?'

'Hij deed de auto toch altijd!'

'Nou ja, dan zitten we maar even zonder. Volgens mij gingen we toch nergens heen.'

'Maar als ik morgen nou ineens iets nodig heb?'

Irthe zwijgt. Ze kijkt laatdunkend.

'Gek anders hè,' zegt Ange, 'dat je beneden niks hoort.'

'Er zitten twee etages tussen.'

'Stil eens!'

'Toe, Ange.'

ik hoorde heus iemand roepen.' Op maandag komen er geen leveranciers. Het zou alleen hoe heet die man, de postbode, kunnen zijn. In haar zak vouwt Ange haar vingers om de sleutel van de keukendeur. Zoals die lui overal maar in- en uitlopen! Maar dan stokt de adem haar in de keel: achter het geopende luik, scherp afgetekend tegen het daglicht, wordt de brede gestalte van de huisarts zichtbaar. Moeizaam zwoegt hij door het water; bijna passeert hij zonder op of om te kijken de schuur, maar werpt dan toch terloops een blik naar binnen. Meteen buigt hij zich over het kozijn en steekt zijn hoofd naar binnen. 'Meisjes!' zegt hij gretig.

'Henri!' roept Irthe uit. 'Wat loop jij hier eigenmachtig rond te plonzen!'

Het bovenlichaam van de dokter wiegt heen en weer, alsof hij betrapt met zijn voeten staat te schuifelen. 'Ik kwam alleen maar even kijken of de situatie al wat verbeterd was. We hebben ons ginder behoorlijk zorgen om jullie gemaakt.' 'Nou, je ziet het,' zegt Ange stuurs. Voor haar geestesoog naderen drommen dorpelingen over de dijk.

'Ja, het ziet er een stuk beter uit dan gisteren,' zegt Henri op een toon alsof hij daar zelf een rol in heeft gespeeld, 'maar het is vannacht wel kantje boord geweest, als je het mij vraagt.'

Snel zegt Ange met een blik naar haar zuster: 'We zijn er bekaf van. Ik heb mijn bed de hele nacht niet gezien.'

'Dat kan ik me voorstellen,' zegt de oude man. Zijn blik glijdt langs hen heen, de schuur in. 'Maar wat is dit in vredesnaam voor een verzameling huisvuil?'

'Huisvuil?' blaast Irthe verontwaardigd.

'Waarom bewaren jullie die rotzooi?'

'Kom,' zegt Ange, 'ik ga koffie zetten. Ga daar eens opzij, Henk, anders kan ik er niet uit.'

'Maar waarom verbranden jullie je afval niet? Dat kan toch niet opgeslagen worden! Vlak bij waar jullie in de rivier afwateren! Het is een gevaar voor de volksgezondheid!'

En dat zegt een arts die nog bij gaslicht gestudeerd heeft, denkt Ange. Ze trekt zich op aan het kozijn, zwaait haar benen door het luik naar buiten en negeert de hulpvaardig uitgestoken hand. Klaterend spat het water op als ze neerkomt.

'En op je blote voeten,' ziet de dokter hoofdschuddend. 'Wil je soms ziek worden, Ange?' Zelf draagt hij rubberlaarzen, met zijn broekspijpen daar stevig ingepropt. Hij ziet eruit als een veearts. Alsof hij elk moment onder een koe kan kruipen. 'Je moet meteen iets warms drinken.'

'Ja, dar zeg ik toch! Ik ga koffie zetten.'

'Nou,' zegt Henri, 'dan zal ik jullie verder maar met rust laten.'

'Hier blijven,' snauwt Ange. 'Ik bedoel, het minste dat we kunnen doen is je een kopje koffie geven, nu je zo zorgzaam bent geweest om je ervan te vergewissen dat we niet zijn weggespoeld.' Ze zal hem moeten verdragen totdat hij een recept voor slaappillen heeft uitgeschreven. Hij zal mee naar binnen moeten. Een huivering onderdrukkend gaat ze hem voor in de richting van de keuken. De sleutel snijdt in haar handpalm, zo hard knijpt ze erin. Daar zal je hem over horen, dat ze hun deur niet van de klink hebben, Ange, Ange, dat zijn toch geen manieren, je behoort iedereen in de gelegenheid te stellen bij jouw afwezigheid zijn neus in je zaken te steken. Maar gelukkig wijst Irthe hem net hoe hoog het water gisteren stond, zodat zij onopgemerkt de deur van het slot kan doen. Onmiddellijk zet ze voor alle zekerheid de radio aan. Hilversum 3, dat haat hij vast, die bemoeizieke kwal.

Irthes oog valt erop zodra ze een voet over de drempel heeft gezet. Op tafel staan nog de drie whiskyglazen.

'Is Gilles op stap?' vraagt Henri, terwijl hij in zijn koffie roert. 'Dat doet me er trouwens aan denken: gaat zijn vakantie nog door?'

Irthe maakt een geluid dat van alles kan betekenen. 'Wil je er een koetsiertje bij?' vraagt ze. Gewoon doen. Niets laten merken. Maar laat dat maar aan Ange en haar over. Daar hebben zij genoeg ervaring in. Want anders waren ze weggehaald en misschien wel bij verschillende pleegouders ondergebracht. Ineens is het net alsof die jarenlange maskerade de voorbereiding tot dit moment is geweest.

'Neem er zelf dan tenminste ook een,' zegt Henri. 'Je ziet beslist pips, Irthe. Moet ik je wat voorschrijven om eens goed uit te rusten?'

'Ja, graag.'

'Maar eigenlijk zouden jullie allebei moeten overwegen of jullie Gilles' goede voorbeeld niet eens zullen volgen. In geen vijftien jaar vakantie! Maak toch eens een keer een cruise, of zo!'

'Of ga op safari,' zegt Ange nors.  'Nou precies!' beaamt Henri met een stralend gezicht. 'Ik heb jullie altijd echt vrouwen gevonden om de dingen te doen waarvan iedereen droomt, maar die geen mens ooit uitvoert.'