2

Op de dag van het tuinfeest is het niet zoals andere jaren voorjaarsachtig zacht van temperatuur. Het is de negentiende dag van de hittegolf die het land teistert sedert de zware regenval. De uiterwaarden liggen er geblakerd bij, en het geel van de buitenissige hoeveelheid dotters in de rivier doet pijn aan de ogen, zoals alles te hard is, te schel, te veel: op de derde dag dat de magnolia bloeide, vielen de bloesems al verflenst van de stengels. De waterkant geurt als fruit dat te lang in afgesloten kisten is bewaard. Op zolder is het vijfenveertig graden Celsius.

Maar bijna even hels is het in de keuken, waar Ange de laatste hand legt aan de versnaperingen. Zelfs het kleinste radijsje is niet veilig voor haar mes, Ange hakt en houwt en kapt en klieft alsof de duivel haar op de hielen zit. De gewoonste handelingen hebben de laatste tijd iets sinisters: de kool die ze voor de rauwkostsalade splijt, ziet kans te klinken als een hoofd onder de guillotine en valt onder haar hand in twee gekloofde hersenhelften uiteen. De aanblik van de roodwitte kronkeltextuur geeft haar half het gevoel dat ze iets verkeerds of verbodens doet, terwijl er toch geen enkele reden is om te betwijfelen dat kool hoe dan ook slechts één lot beschoren kan zijn: gegeten te worden.

'Wij niet, nee,' zegt lrthe.

'Ik ook niet. Al drie weken lang geen enkel levensteken,' vervolgt Henri zijn favoriete thema, terwijl hij onder een parasol een hap van een zalmsandwich neemt. 'Zelfs geen kaartje. Dat vind ik niets voor hem.'

'Zo zie je maar: je denkt iemand te kennen en dan kom je nog voor rare verrassingen te staan,' antwoordt lrthe vermoeid. Hij brengt zijn grote, pafferige gezicht vlak bij het hare, zodat ze kan zien waar hij bij het scheren witte baardstoppels heeft gemist. Onderzoekend kijkt hij haar aan. 'En dat hij zomaar vertrokken is zonder even afscheid te komen nemen.'

'Jezus Henri, hou eens op! Ik heb je al duizend keer verteld dat hij nog bij je langs is geweest!'

'Maar ik begrijp niet hoe we elkaar hebben-kunnen mislopen. Anders weet hij ook precies wanneer hij me thuis kan treffen.'

Irthe strijkt het ondraaglijk zware haar van haar warme voorhoofd. 'Hij ging immers halsoverkop, vanwege die- goedkope boeking,' zegt ze ongeduldig. 'Maar nu moet ik echt Ange gaan helpen met de bowl.' Zo vlug ze kan verdwijnt ze in de bonte menigte op het gazon. Heel de middag spitsroeden te moeten lopen. En dan die hitte er nog bij, en al dat ongedierte dat door elke naad van het dak op de stank af komt. Gilles laat het er wel erg op aankomen. Alles had allang weer bij het oude kunnen zijn. Ange en zij zijn niet haatdragend.

Als ze muziek hoort, blijft ze even staan. Iemand heeft een transistorradio op het terras gezet en zij van Bartels troont haar man juist onder luid gelach mee de vloer op. De postbode beroept zich op zijn platvoeten, op de temperatuur, op zijn oude moeder die hem nooit heeft ingewijd in wals of foxtrot, maar zij is onverbiddelijk  het is zo'n leuk stel, die van Bartels. Irthe wendt zich af. Gilles' handen om haar middel. Moeiteloos tilt hij haar op en zwiert haar rond. Met loden voeten voegt ze zich bij haar zuster achter de dranktafel.

'Ze drinken ons nog arm,' sist Ange haar toe. Anges blouse plakt tegen haar lichaam, de haren pieken rond haar gezicht. Zweet ze ook zo als ze de liefde bedrijft? Is dat het, waarop hij is afgeknapt?

'En straks blijven wc met al die schotels zitten! Ga nog eens wat te eten halen. Stond ik daarvoor vanochtend om zeven uur al in de keuken?' moppert haar zuster. 'Het is ook zo warm. De mensen drinken liever dan dat ze eten,1 sust Irthe automatisch. Maar Gilles zweet zelf ook. Hij is een van die mannen die gaan transpireren van begeerte. En dan wordt zijn oogwit rood. Gilles met de konijneogen. Gilles met de hese stem. Waarmee hij tegen haar zei, waarmee hij aan haar vroeg, keer op keer, wat ze nooit aan Ange heeft durven bekennen.

'Drink jij zelf trouwens wel genoeg?' vraagt haar zuster, haar een glas in de handen duwend. Haast bezwijkt Irthe onder haar bezorgde blik. Ange? Hoor eens? Ik moet je wat vertellen! Maar dat is immers onmogelijk. Om Anges geluk niet te verstoren heeft zij altijd het stilzwijgen bewaard.

De uitgelaten stemmen om haar heen weerklinken als hamerslagen in haar hoofd. Werktuiglijk vult ze een glas met bowl en overhandigt het aan het dochtertje van de postbode. Het dorp is rijk aan kinderen, ze zijn er in alle leeftijden, zuigelingen zonder ambities, ronde peuters op vastberaden benen, ernstige zevenjarigen, smiespelende meisjes van tien, overmoedige pubers met harde stemmen en onzekere adolescenten die zelf bijna toe zijn aan datgene waarvoor iedereen hier schijnt te menen dat de mens is gemaakt: om zich voort te planten.

Voor de zoveelste keer kijkt Ange op haar horloge. De tijd is van stroop; elke minuut duurt zeven weken. Had Irthe het inschenken van de drank maar niet van haar overgenomen - nu zij werkeloos rondloopt, verwachten de mensen vast dat ze een praatje met hen zal maken. Ze werpt een steelse blik om zich heen, stapt vlug achter de fuchsiahaag en herademt. Meteen struikelt ze bijna over een kluwen jongens bij de waterkant. Ze deinst achteruit, maar ze hebben haar al opgemerkt. Het is verbazend in hoeveel lichamen de kluit zich ontrolt. Het zijn er wel acht, of tien, allemaal pubers met van die uitbottende lijven vol wilde aandrangen. En natuurlijk allemaal een kop groter dan zij. 'U hebt ratten,' deelt een van de bonestaken plompverloren mee.

'En?' zegt Ange overdonderd. Ze snapt niet waarom dat ongewoon zou zijn.

'Zet u dan geen vallen?'

'Wij laten hoe heet die man regelmatig komen, met gif.'

'Er ligt er hier anders een te creperen,' wijst de jongen. Ange volgt zijn vinger en wendt vlug haar blik weer af. 'Sla hem maar dood,' zegt ze. 'Ik pak wel even een schop. Dan kun je hem ook meteen begraven.'

De jongen steekt zijn handen in zijn zakken en kijkt haar brutaal aan. 'Wat krijg ik ervoor?'

'Dan doe ik het zelf wel.'

Tartend neemt hij haar op. 'Mijn moeder roept mijn vader er altijd bij.'

'Tja,' zegt Ange gemelijk. Als haar man beschikbaar was geweest, had zij hem dit ook laten opknappen. Ineens zijn die jongens haar te veel. Ze staan geen tel stil, ze duwen en porren elkaar en barsten om niets in schel gelach uit. Een van hen heeft een stok in de hand, waarmee hij in het zieltogende dier prikt. Is dat niet de jongen van de slager? 'Jij,' zegt ze, 'hou daarmee op.'

'Maar hij is toch al bijna dood!' Hij wrikt zijn stok in het oog van de rat, tilt het beest op en houdt het Ange voor. 'Hij kan zo op het menu!'

'Laat dat,' snauwt Ange.

'En dan heet het waterkonijn, zegt mijn vader. Dat de mensen niet merken waar ze hun goeie geld aan uitgeven, zegt hij!'

De puistenkoppen brullen van het lachen. Ze torenen boven haar uit, ze omsluiten haar met z'n allen, en door het geduw en getrek treft haar af en toe een elleboog, een magere schouder. Er is niets breekbaars of zachts aan deze jongens. Ange merkt dat ze haar spieren spant. Maar met haar durven ze heus geen geintjes uit te halen, ze weten dat ze dan met Gilles te maken krijgen  alsof zij dat tuig zelf niet aankan, ze laat hier toch verdomme geen loopje met zich nemen. Ruw duwt ze de slagerszoon opzij en laat zo hard als ze kan haar voet neerkomen op de kop van de gemartelde rat. Onder haar dunne zool hoort ze iets knappen, de nek, de schedel, ze gooit er haar volle gewicht op en draait haar hiel diep in het kadaver, alsof ze een sigaret uitmaakt. 'Zo doen wij dat hier,' gromt ze terwijl ze zonder te kijken naar wat ze heeft aangericht achteruitstapt. 'Wij kwellen geen halfdooie beesten.'

'Godsamme,' zegt een van de blagen. De anderen zwijgen verbluft. Ze wijken uiteen om haar te laten passeren. Op dat moment koert in de verte een vrouwenstem: 'Nee maar, daar hebben we Gilles!' Met een ruk draait Ange zich om, in een reflex kijkt ze omhoog, naar het dak, en tegelijkertijd ziet ze Gilles over het tuinpad op zich afkomen. Ze brengt een hand naar haar voorhoofd en sluit een tel haar ogen, maar nog steeds ziet ze Gilles dwars door de menigte naar haar toe lopen, met die speciale blik die zegt: zelfs in een massa mensen ben ik alleen met jou, ik heb alleen oog voor jou. Ange haalt diep adem. Ze opent haar ogen, en daar staat Irthe, onmiddellijk en haarscherp ziet ze lrthe, uitgerekend Irthe met een baby op haar arm.

'Kom eens kijken, Ange,' roept lrthe. Vorige week is ze na de geboorte meteen een mooie taart gaan brengen. En een paar sokjes voor de kleine Gilles Willemse, die weer zo'n ingewikkeld geval van familiale verstrengeling is, een neef, een achterneef, of anders loopt de verwantschap vermoedelijk via deze of gene aangetrouwde oom of halftante.

Stuurs komt Ange naderbij  die geeft geen zier om zuigelingen. Te laat beseft Irthe haar vergissing. Zij zal weer voor twee geanimeerd moeten doen. In een boosaardige impuls duwt ze haar zuster de baby in de armen. 'Hou jij hem maar lekker even vast. Ik heb hem van de week al gehad.'

Ange pakt het kind beet zoals een ander een roggebrood. Er verschijnt een mengeling van vrees en afgrijzen op haar gezicht. 'Het is zo'n lekker dier,' zegt de jonge moeder trots. Zij van Willemse: nog geen jaar met de timmerman getrouwd en nu al haar eerste kind en dat allemaal op haar tweeëntwintigste. Het kost weinig moeite je voor te stellen hoe zij de juffrouwen ziet. Irthe vouwt haar lege handen achter haar rug. 'Iemand nog wat drinken?' vraagt ze. 'Heb je de witte wijn al geprobeerd, Paula? En jij nog een biertje, Tom?'

'Jullie hebben er weer een hoop werk van gemaakt,' zegt de timmerman op zijn vriendelijke wijze. De meeste mensen mogen hem graag. Ze vergeven hem zelfs dat hij van de verkeerde kerk is.

'En dat zo helemaal zonder Gilles,' benadrukt hij.

Irthe blaast een lok haar uit haar gezicht. Bestaat er dan werkelijk geen enkel ander onderwerp van gesprek meer?

'Jullie zullen hem trouwens wel missen,' leeft hij mee.

'Maar dan waarderen jullie hem straks tenminste eens te meer,' zegt zijn vrouw, zij van de verre bloedbanden met Gilles, haar Gilles, die in Het Hemelse Gerecht vanzelfsprekend wordt miskend en vast nog onderbetaald ook  dat staat allemaal op haar gezicht geschreven. 'Hebben jullie eigenlijk nog wat van hem gehoord?'

'Dat wilde ik jullie net vragen,' zegt Irthe. 'Het is toch idioot dat we maar niets van hem vernemen.'

'Hoe lang blijft hij alles bij elkaar trouwens weg?'

'O,' zegt Irthe, 'je bedoelt in verband met het doopfeest van zijn petekind. Ga je iets groots organiseren?'

'Nou ja, niet zoals hier natuurlijk. Dat kunnen wij ons niet veroorloven. Wij kunnen het niet zo breed laten hangen. Alleen aan luiers ben je al een kapitaal kwijt.'

Er valt een stilte. Dan zegt Ange, met een verstrooide blik op het dure kind, alsof ze vergeten was dat ze het nog steeds vasthield: 'Als jullie krap zitten, heb ik wel een karweitje voor je, Willems.'

'En ik dacht dat jij alles zelf kon,' zegt de timmermansvrouw vijandig. Ze bloost van woede: wij hoeven niets van de bedeling!

'Wat moet er dan gebeuren?' vraagt haar man neutraal.

'Ja, waar denk je in 's hemelsnaam aan?' zegt Irthe. Die lange tenen ook altijd! Alsof men heel wat is! Tweeëntwintig, geen grotere prestatie geleverd dan een kind te baren en toch al met de neus in de wind!

'Een bootje,' zegt haar zuster. 'Daar hadden we het laatst toch over, Irthe, dat we eigenlijk wel weer een bootje zouden willen hebben.'

'God ja,' zegt Irthe. Ze krijgt een visioen van koelte om zich heen. Gewoon wat dobberen. Je eindeloos voort te laten drijven in plaats van je almaar te moeten inspannen om alles in de hand te houden. Ze is haar zuster meteen zo dankbaar, dat ze haar armen uitstrekt en haar van baby Willemse verlost.

'Moet ik eerst offerte doen?' vraagt de timmerman.

'Welnee, maak maar wat. Om in te schuitjevaren.'

'Dat jullie je niet meer door Wim Bartels hoeven te laten rond roeien, zoals onderlaatst,' concludeert Paula.

'Jou ontgaat ook niets,' zegt Irthe. Wat een onaangenaam idee. Maar dan treft de gedachte aan Gilles, voor de buitenwereld verborgen, opgesloten in zijn eigen vuil, haar als een opwindende stroomstoot. Ze kan niet verhinderen dat haar hoofd zich vult met verbijsterende obsceniteiten.

Verward buigt ze zich over de baby en knijpt die zachtjes in zijn wang. Pas nu valt haar op hoe droog en heet hij aanvoelt. 'Is hij niet veel te warm ingepakt?' vraagt ze.

Met een beledigd gezicht neemt de moeder het jongetje uit haar armen. 'Dat wil dokter zo,' zegt ze nors. 'Nooit een pasgeboren kind aan de zon blootstellen. Me dunkt dat hij weet waar hij het over heeft.' Meteen zet de kleine Gilles het hartverscheurend op een huilen.

'Wat heeft hij nou ineens?' vraagt de vader ongerust.

Zijn vrouw wiegt het tierende kind. 'Alweer een volle luier, zo te voelen. Hij zal toch niet aan de diarree raken?' Dc alledaagse werkelijkheid van het moederschap: Irthe kokhalst.

Maar is het tuinfeest niet weer een succes? Zo gastvrij als ze in Het Hemelse Gerecht zijn! Er zijn nog volle flessen en een volle fles is geen gezicht, dat zijn zo van die wetmatigheden! Wie mist de schotels vol versnaperingen die lrthe, hopend dat Paula Willemse niets opmerkte, snel in de afvalemmer heeft gegooid? Verkleurde tartaarbroodjes. Ingestorte kippelever pasteitjes op slap neerhangende slabladeren. Vliegen op de ansjovissandwiches. En de mayonaise van de Russische eieren geschift. Weg ermee, voordat er iemand ziek van zou worden. Gelukkig is de eetlust met deze temperatuur gering.

Twee dagen later begraven ze hun parkieten onder de kastanje in de tuin. Ze hebben een paar emmers water tussen de wortels gegoten om de spade in de uitgedroogde grond te kunnen wrikken.

'We moeten maar wachten met nieuwe te nemen totdat de hitte voorbij is,' zegt Ange. Ze gaat naast het graf in de schaduw zitten. Het is pas elf uur, maar ze is nu al doodop. De ochtenden zijn het ergst je zou denken dat de nachten een kwelling moesten zijn, maar juist bij het ontwaken begint de nachtmerrie. Elke ochtend opnieuw geboren te worden tot het besef verstoten te zijn, om niks, zomaar. Versmaad en afgedankt. En de wereld stopt niet eens met draaien: je bent door je man verlaten, maar de petits pois hebben gewoon net als anders een bouquet van voorjaarsuitjes en peterselie nodig. Elke keer dat je in dc geest even vrij bent van het verschrikkelijke dat je is overkomen, word je er door de alledaagse dingen weer aan herinnerd: hier hoort Gilles bij te zijn.

Anges hart begint te bonzen bij de gedachte aan haar man. Ze bet haar voorhoofd en wrijft haar handen droog. Ze slikt: zoals hij naar haar kijkt als ze hem zijn eten brengt. Alsof ze het meest afstotelijke schepsel op aarde is. Hij praat ook niet meer tegen haar. Als ze hem iets vraagt wendt hij zijn blik af. Het liefst zou ze hem voorlopig niet meer onder ogen komen. Ze neigt ernaar de transporten van beneden naar boven maar helemaal aan Irthe over te laten, die erin slaagt volkomen onaangedaan te blijven.

'Leg me nou eens uit hoe je dat doet,' zegt ze afgunstig.

Haar zuster fronst haar wenkbrauwen. 'Wat moet ik uitleggen?'

'Nou, vannacht bij voorbeeld. Toen je boven was. Hoe doe je dat toch zo gemakkelijk?'

'Vannacht? Wat moet ik nou in het holst van de nacht op zolder?'

'Ik dacht dat ik je hoorde,' zegt Ange verbaasd. Ze vouwt haar handen achter haar hoofd en leunt tegen de boomstam. Afwachtend kijkt ze haar zuster aan.

'Je zou jezelf eens moeten zien,' zegt Irthe.

'Hoezo?'

Irthe imiteert het gebaar en zet een priemende inquisiteursblik op. Nu kan Ange ook niet meer zeggen: 'En toen ik dacht dat ik je boven hoorde, ben ik voor alle zekerheid even in je kamer gaan kijken.' Ze zwijgt en trekt met haar vinger figuurtjes in de vochtige aarde waaronder de parkieten rusten. Waarom is ze eigenlijk naar Irthes kamer gegaan, zo steels, zo slinks? Hun leven lang hebben ze nog nooit één geheim voor elkaar gehad. En trouwens, ze vraagt het haar nu toch ook in alle openheid?

'Luister eens,' zegt haar zuster, 'moeten we eigenlijk niet eens een besluit nemen over het terras?'

Anges hoofd staat niet naar het terras. Ze wil niet van onderwerp veranderen, en de snelheid waarmee dat gebeurt, verontrust haar.

Want toen ik vannacht naar je kamer ging, Irthe, toen was jij daar niet.

'Ik bedoel,' herneemt Irthe, 'normaal gesproken zouden we rond deze tijd al lang buitenbediening doen. En met dit weer helemaal. We derven op deze manier inkomsten, lk heb het gisteren nog nagekeken. Heb je enig idee wat dat scheelt, per week?'

Irthe en haar eeuwige boekhouding! Irthe en de baten en de lasten! Als je een nieuwe oven nodig hebt, moet je er zo ongeveer op je knieën om smeken, en vervolgens gebeurt er nog niks.

Gehinderd zegt Ange: 'We zitten toch zeker avond aan avond vol, tot in tijden van overstroming toe! Het geld moet met bakken binnenkomen.'

'Het gaat er ook met bakken uit.'

'Waaraan dan in 's hemelsnaam?'

'Doe toch niet altijd zo wereldvreemd, Ange. We hebben onze premies te betalen, en onze belastingen, en de hypotheek, en de precariorechten, en de verontreinigingsheffing, en de BTW...'

'BTW van wat?'

'En God weet hoeveel verzekeringen en oudedagsvoorzieningen.'

'Nou, maar aan mij ben je verder weinig kwijt. Wat kost ik nou per jaar? Hooguit drie schorten!'

'Wat bezielt jou ineens?' vraagt haar zuster. Ze knijpt haar ogen halfdicht tegen de zon en houdt haar hoofd schuin. 'Wou je soms zelf de boeken zien? Vertrouw je me niet?'

Ange voelt dat ze bloost. Vannacht was ik op je kamer, Irthe, en jij was er niet. Onhandig zegt ze: 'Ja sorry hoor, maar het klonk even alsof ik me hier het lendewater sta te koken voor niks. En het is ook zo hels heet.'

'Wij zitten tenminste nog in de schaduw,' zegt Irthe veelbetekenend. 'Maar wat doen we nou met het terras?'

Ange doet haar best. 'Durf jij het dan aan om op dit moment personeel te huren, dat in- en uitloopt en constant in de gaten gehouden moet worden?'

'Dat zat ik me vannacht natuurlijk ook af te vragen.'

'Vannacht?' 'Ja, ik had zo'n last van maagzuur, dus toen ben ik eruit gegaan om wat melk te drinken, en omdat ik toch klaarwakker was, heb ik de boekhouding even bijgewerkt. Vandaar dat ik op die gedachte aan het terras kwam.'

'Ach,' zegt Ange.

'Ach wat?'

'Ach, komt tijd, komt raad.'

'Dat is wel te hopen,' zegt haar zuster. Ze bestudeert haar nagels, brengt dan haar duim naar haar mond en knaagt er even aan. 'We zullen op termijn iets moeten bedenken,' zegt ze vaag.

Ange zet haar ellebogen op haar knieën en laat haar hoofd in haar handen rusten. Soms heeft zij zo haar inspiratie. Waarom zou ze eigenlijk niet even snel heen en weer vliegen Casablanca! Hoe zijn ze daar toch op gekomen? - en in zijn handschrift een stel kaarten versturen, om de druk wat van de ketel te nemen? Ze ziet zichzelf in de oude medina al ansichten uitzoeken, ze onderhandelt over de prijs, ze is toevallig niet van gisteren, en als ze Gilles zo meteen treft op het terras waar ze hebben afgesproken, zal hij zeggen  maar hij is er niet, er is helemaal geen reden om naar Casablanca te gaan. 'Hij belt ons wel,' zegt ze, 'met de groeten aan iedereen.'

'Wat?' zegt lrthe. 'O, ik snap het al. Dat is geen gek idee. Maar ik bedoelde meer iets, hoe heet het, iets structureels. Een oplossing.'

'Ik wil er niet eens over nadenken,' zegt Ange naar waarheid: elke gedachte aan haar man is te pijnlijk. Werkelijk, Gilles! Moeten wij ons het hoofd over je breken, moeten wij woorden aan je vuil maken terwijl jij zelf niet eens een verhaal hebt? Had dan een reden gegeven. Een verklaring!

'Oké,' zegt lrthe simpel. Met gekruiste benen zit ze tegenover haar in het uitgedroogde gras. Ze speelt met een grashalm, windt die om haar vinger, steekt hem dan in haar mond: lrthe van het tabellarisch kasboek, de BTW, de gevreesde inkomstenderving en de computer, zit als een kind in het gras. Innemende Irthe. Is zij niet iemand van wie je automatisch houdt? En toch is ook zij verstoten. Daar in het gras zit een afgewezen vrouw. Nu neemt ze de grashalm uit haar mond en pakt Ange bij haar enkel. 'Water- bloed,' zegt ze.

Het zweet breekt Ange uit daar waar hun huid contact maakt. Irthes hand rust zwaar op haar been. Die hand heeft Ange ooit in de hare gehouden terwijl ze gecompliceerde dingen uitlegde: bij het oversteken kijk je eerst naar links, dan naar rechts en dan weer naar links. Nee, Irthe, niet alleen met je hoofd zwaaien, echt kijken! Ze ziet hoe die hand nu haar enkel omvat, en onwillekeurig denkt ze: blok aan mijn been.

'Wat is er?' vraagt Irthe. 'Je gaat toch niet instorten, meisje? Soms krijg ik het gevoel dat het je allemaal te veel wordt. We moeten gewoon even doorzetten. Hij komt wel tot inkeer.'

Maar op hetzelfde moment duwt tegen de rand van Anges bewustzijn het spiegelbeeld van die onverwachte, redeloze gedachte: innemende, charmante Irthe, Irthe met de lange ledematen en het aanstekelijke, onstuimige temperament, ben jij soms mijn paspoort naar het geluk geweest? Was jij de aantrekkelijke, en werd ik op de koop toe genomen?

'Wie het eerst bloedt, mag een wens doen,' zegt haar zuster, haar de afgekloven grashalm toestekend.

'En wat zou jij wensen?' vraagt Ange. Ze schrikt van haar eigen stem.

Irthe kijkt haar aan. Zichtbaar van haar stuk gebracht zegt ze: 'Maar we wensen toch altijd hetzelfde?'

'Nou?' vraagt Ange.

'Ja, als je het zo bekijkt, kunnen we natuurlijk net zo goed meteen onze wens doen. Het maakt toch niet uit wie er wint.'

'Wie heeft het over winnen?'

'Ik,' zegt Irthe. 'Dat hoort namelijk bij een spelletje.' Die oogopslag van haar. Dat lachje. Onweerstaanbare Irthe! Goed, dan zat je vannacht over je kasboek gebogen! Wie zegt me dat je dat alle nachten doet?

'Mijn wens,' herneemt haar zuster dromerig, 'is dat het op zolder nog een tijdje vijfenveertig graden blijft.'

Artichauts Sagan vooraf, gevolgd door consommé a la gauloise, dan entrecöte bohémienne met pommes Parmentier, petits pois a la demi bourgeoise, en salade de con- combre au fromage de chèvre, en als dessert savarin au rhum: een menu dat vrijwel niets aan de collectie van het museum zal toevoegen. Wrevelig vraagt Irthe zich af waarom Ange daar geen rekening mee heeft gehouden bij de samenstelling van haar maaltijd. Dat doet ze anders toch ook. Er is iets met Ange.

Net wil Irthe haar om opheldering vragen, als een klopje op het keukenraam de komst van de postbode aankondigt. Ze slaakt een zucht en zet zich schrap tegen de tafel. 'Kom binnen, Wim,' roept ze hartelijk.

'Hebben jullie het al gehoord?' vraagt de postbode mistroostig zodra hij een voet over de drempel heeft gezet. 'Kleine Gilles is er niet best aan toe.'

Met een geërgerde blik op Ange, die onverstoorbaar doorgaat met het invetten van een bakplaat, zegt Irthe: 'Ach jee, ik had meteen al de indruk dat dat jochie niet helemaal in orde was. We hebben hem hier nog moeten verschonen omdat hij diarree had.' Gilles' zieke petekind doemt voor haar geestesoog op, en ineens ziet ze het: dezelfde onverzettelijke kin. Die helderblauwe ogen in combinatie met het zwarte haar. De manier waarop de oren iets van het hoofd afstaan. Een kind van hemzelf zou er niet anders hebben uitgezien.

'Hij heeft boven de veertig graden koorts,' vervolgt de postbode,'en dat met die lamme snikhitte.'

'Zeg dat wel,' antwoordt Irthe werktuiglijk. Onverhoeds is ze besprongen door het alarmerende gevoel dat ze al die jaren misschien wel om een heel andere reden heeft gezwegen dan om Anges gevoelens te ontzien. Het zou kunnen dat ze soms 's nachts wakker werd en dan dacht: wie weet deelt hij met Ange ook een geheim. Een ander verlangen van hem zou alleen aan Ange bekend kunnen zijn. Wat houdt Ange voor haar verborgen?

'Een kindje is toch het mooiste dat er is?' besluit Wim Bartels zijn lamenteringen. Irthe heeft niet naar de rest van zijn uiteenzetting geluisterd en ze heeft zo gauw geen toepasselijke opmerking gereed. Terwijl ze haar gedachten nog probeert te verzamelen, wordt er in de korte stilte een vreemd gerucht hoorbaar. Ze kan het niet meteen thuisbrengen. Peinzend kijkt de postbode omhoog. Ze volgt zijn blik. Haar hoofd begint zo te kloppen dat elk ander geluid erdoor wordt overstemd.

'Staat er ergens een raam te klepperen?' vraagt Bartels. 'Daar moet je mee uitkijken, hoor. Voordat je het weet heb je een dure nieuwe ruit nodig.'

Een koude rilling trekt langs lrthes rug. Die vermaledijde kettingen, waarmee hij hen 's nachts ook uit de slaap houdt. Of zijn emmer, het kan ook zijn emmer zijn.

'Vooruit,' valt Ange uit, 'we hebben nog meer te doen.'

'Wat wordt iedereen toch kribbig van dit weer,' zegt Wim Bartels mild. Hij zoekt in zijn tas. Het bonken klinkt nu alsof het zich vlak boven hun hoofd afspeelt, in plaats van drie etages hoger. Dreunend plant het zich voort door de muren, en bij elke klap krimpt Irthe ineen.

'En nog steeds geen teken van leven van Gilles,' zegt Bartels, terwijl hij de post op tafel legt. Dan verlaat hij met een groet de keuken. Tot morgen. Tot overmorgen. Tot volgende week. Bartels zal cr altijd zijn. Bartels, de wandelende krant, de regionale omroep: Bartels, de doorgever van nieuws, de verspreider van geruchten: Bartels die van huis naar huis gaat, met de post als excuus: Bartels binnenlaten is de hele gemeenschap toelaten.

'Een klepperend raam!' hijgt Ange, zodra ze weer alleen zijn. Ze kijken allebei naar het plafond. Zonder pottekij- kers herneemt het geluid zijn ware dimensie. Het is niet meer dan een bijna onmerkbaar kloppen. Schuldbewust bedenkt Irthe dat hij nog geen ontbijt heeft gehad - daarom gaat hij zo tekeer.

'Eigenaardig,' zegt haar zuster. 'Dit is de allereerste keer dat ik hier in de keuken iets hoor. Hij moet toevallig een plek hebben gevonden die het geluid naar beneden doorgeeft.'

'Ik hoor niks meer.'

'Hij zal moe zijn.'

'We kunnen voortaan toch maar beter de radio aanhouden,' zegt Irthe. Ze gaat aan de keukentafel zitten en begint gedachteloos de post open te maken. Naar dat ontbijt kan hij fluiten. Want als ze nu ineens naar boven rent, zou dat hem maar op ideeën kunnen brengen. Verstrooid sorteert ze rekeningen en bankafschriften.

'Moet je nou horen,' zegt haar zuster terwijl ze perplex opkijkt van de brief die ze heeft geopend.

'Wat dan?'

'Ze hebben me een Michelinster gegeven.'

'Wat zeg je?' roept Irthe uit.

'Een ster! Het Hemelse Gerecht komt in de Guide MichelinV

Irthe grist haar de brief uit de hand. Haar ogen vliegen over de regels, over de complimenten en felicitaties. Ze slaakt een vreugdekreet. Goed nieuws is nog nooit zo gelegen gekomen, net nu ze wel een opkikker kunnen gebruiken. O ja, wij zijn de moeite waard! Wij zijn een partij om rekening mee te houden! De wereld overlaadt ons met eer!

'O Irthe,' brengt Ange uit. Ze slaat haar handen voor haar mond en barst in tranen uit. Irthe springt op en pakt haar bij haar schouders: 'Idioot! Geen gejank!'

'Het overvalt me,' mompelt Ange, 'het komt zo onverwacht. Er zal toch geen vergissing zijn gemaakt?'

'Gek,' zegt Irthe. Alle vreugde vloeit uit haar weg bij de verloren aanblik die haar zuster biedt. Vanaf het allereerste begin hebben ze zonder dat uit te spreken naar dit ogenblik toe gewerkt, en nu stort het als een soufflé onder hun handen in elkaar. Omdat degene met wie ze dit moment van triomf en glorie hadden willen delen alles heeft verpest: het is onmogelijk nog ergens van te genieten. Ook dit heeft hij hun dus ontstolen. Ze zijn nog veel te goed voor hem. Ze zouden de teugels best wat strakker kunnen aanhalen. Waarom zouden alleen zij lijden? Moeten ze hem soms recht doen, terwijl hij hun onrecht heeft aangedaan?

'We hebben wel een glaasje verdiend,' zegt ze verbeten. Ze rent naar de koeling en grijpt een fles champagne. 'Wanneer zou die nieuwe Guide uitkomen?'

'Het zal natuurlijk wel een hoop extra werk opleveren,' mompelt Ange. Ze ziet eruit alsof ze elk moment weer in tranen kan uitbarsten.

Ineens voelt lrthe zich te kort gedaan. Zij is er toch? Zij is degene met wie Ange al vijftien jaar samenwerkt. Samen vormen ze het team dat die ster bij elkaar heeft gekookt. Of nee, zelf stond zij immers alleen maar uien te schillen, terwijl Ange haar ongelooflijk luchtige schotels bereidde waarvoor de mannen van Michelin zijn gevallen. Hun erkenning geldt Ange. Irthes aandeel in het geheel bestaat uit servetten die tot gevleugelde kunstwerkjes zijn gevouwen. En verder niks. Want laat Ange haar ooit de zalm pocheren? Krijgt zij ooit iets opwindenders te componeren dan de aurora-saus waaraan niets te verprutsen valt? Ange is de chef! Doe dit! Doe dat! Geef me de basilicum! Waarom zijn de messen niet geslepen? Is er nog andere broccoli dan deze verlepte rotzooi? Wat heb je je nu weer bij de poelier in je handen laten stoppen? Nooit een woord van waardering, al zit lrthe hele nachten op met die stomvervelende boekhouding. Een paar extra armen en benen, dat is ze voor Ange, meer niet. 'Nou, op je ster,' zegt lrthe bitter, terwijl ze de champagne inschenkt.

'Dank je,' zegt Ange. De frons verdwijnt van haar voorhoofd. Ze heft haar glas en neemt een grote slok. Irthe legt haar handen plat op het tafelblad. Door deze handen zijn miljoenen kilo's groenten schoongemaakt, ontelbare servetten gestreken, eindeloze kolommen cijfers onder elkaar gezet. Duizelig komt ze overeind. 'Ik heb het zo vreselijk warm. En de drank valt niet goed. Ik geloof dat ik even naar buiten moet.'

'Ach kind,' zegt Ange. 'Nou ja, we hebben toch geen tijd voor feestelijke ceremonies. Jij doet zo het beslag voor de savarin, hè? Dan maak ik hem wel af.'

Nog geen pannenkoekenhuis zou Ange zonder haar kunnen drijven! Ze zou geen flensje weten te verkopen! Ze kent het verschil tussen debet en credit niet eens! Maar zij maakt de savarin wel af. En bedankt, Irthe, voor je gelukwens met mijn welverdiende ster!

Half huilend struikelt Irthe door de tuin. Dat mens realiseert zich niet eens dat ze haar succes te danken heeft aan Irthes vermogen haar talent te exploiteren, haar onuitstaanbare bazigheid te verdragen en haar talloze eigenaardigheden voor de buitenwereld verborgen te houden.

Naar adem snakkend werpt Irthe de deur van haar museum open. Hier ligt het bewijs dat ze bestaat. Zelfs een overstroming heeft dat niet kunnen uitwissen. Plank na plank, schap na schap heeft ze de afgelopen weken de schade hersteld. De aanblik van de zorgvuldig schoongemaakte blikjes, potten, flessen, zakken, dozen en pakken heeft meteen een kalmerend effect op haar. Ze pakt een willekeurige fles: dc zoveelste augustus negentienhonderd- zoveel: soufflé au Grand Marnier: de coupes die met de hand afgewassen moesten worden, omdat de machine kuren had: tot ver na middernacht met Gilles in de keuken. De chef welverdiend, welverdiend hoor chef, in een warm bad. Dat was de avond dat Gilles voor het eerst zei: 'Maar een kind is toch geen onnatuurlijk verlangen?' Irthes hoofd suist. Wat heeft zij zich eigenlijk ontzegd om Anges geluk niet te verstoren? Stond Ange niet genoeg in het middelpunt? Moest letterlijk alles dan om haar draaien? Irthe zet de fles terug op de plank. Nu haar verzameling eindelijk is opgedroogd, ziet ze plotseling dat de meeste voorwerpen minder ongeschonden uit de zondvloed te voorschijn zijn gekomen dan ze hoopte. Zak met scheur. Blik met roest. Doos met deuk. Door de beschadigingen is alles zijn oorspronkelijke betekenis ineens kwijt, alsof daaronder een geheime bedoeling was verborgen die nu door de oppervlakte heen breekt. Dat het nooit eerder tot haar is doorgedrongen: het is helemaal niet haar historie die zij hier vastlegt- het is het verslag van Anges zegetocht.

Alleen in de keuken te zijn is een hoogst ongewone ervaring. Het bezorgt Ange een onwezenlijk, incompleet gevoel, alsof ze een arm mist, of een been. Ze zou niet moeten drinken, midden op de dag. Haar glas heeft kringen veroorzaakt op de Franse brief en die aanblik maakt de gewaarwording van anticlimax compleet. Waarom heeft Irthe haar in de steek gelaten in plaats van dit moment met haar te vieren? Er zou gelachen en geklonken moeten worden. In plaats daarvan gaat de kookwekker af: de artisjokken zijn gaar, en ze heeft de levertjes voor de vulling nog niet eens geblancheerd.

Automatisch gaat ze aan het werk. Terwijl de lever opstaat, verwijdert ze het harige gedeelte uit de artisjokken. Vlug zet ze de uitgeholde groenten op een bakplaat om gevuld te worden en begint aan haar bewerkelijke soep. Als ze het daarvoor benodigde kippevlees in de vleesmolen duwt, komt dat lugubere gevoel van de laatste weken ineens weer over haar. Ze kan haar blik niet losmaken van de vermalen flarden die met horten en stoten uit de molen vallen. De kip te zijn onder haar hand! Sta me bij, denkt Ange: met zulke overwegingen krijgt ze geen soep op tafel. Zich vermannend lepelt ze de bechamelsaus die gelukkig al gereed stond door het vlees, maar zelfs als ze er eierdooiers met room doorheen heeft geklopt, verliest het mengsel niets van zijn beschuldigende aanzien. Met natte handen stort zc het in een pasteivorm en zet die au bain-marie weg. Nu heeft ze nog drie kwartier voordat ze de pastei in blokjes kan snijden om aan de soep toe te voegen.

Haastig vult ze de artisjokken. Als ze de garnering van olijven en truffels er maar op krijgt voordat de aanblik van die gekookte levers haar onpasselijk maakt. Net dikke grijze slakken. En elk moment kan de wekker weer gaan ten teken dat de kirschstroop voor de savarin gereed is. Waar blijft irthe? Charmante vrouw, ja, maar nergens te bekennen als haar eigen zuster haar nodig heeft. Het deeg voor het dessert zal anderhalf uur moeten rijzen en ook de amandelen moeten nog worden gehakt.

In de verte klinkt de bel van het restaurant. 'Lazer op,' mompelt Ange, terwijl ze gist en suiker vloeibaar roert. Met koeieletters staat er op de deur dat Het Hemelse Gerecht pas om zes uur open gaat. Ze heeft nog maar enkele uren. Iemand die kookt zou met rust gelaten moeten worden. En wie wil eten, kan de kok beter niet voor de voeten lopen.

Opnieuw gaat de bel. Zo onbehouwen als de mensen zijn! Ze verwachten maar dat je de hele dag voor ze klaar staat. En dan maken ze als blijk van waardering voor je moeite ook nog rustig hun sigaretten uit in de paté. De kookwekker rinkelt: de kirschstroop moet van het vuur, voordat die kristalliseert. Hoe hebben we dit altijd voor elkaar gekregen, denkt Ange murw. Vroeger konden lrthe en zij het toch ook samen af en beschouwde ze huu bedrijf nooit als de spijsvertering zelf, met dat onverbiddelijke en onontkoombare ritme van identieke, zichzelf herhalende handelingen. Nu voelt ze zich erdoor opgeslokt. Ze rent naar de open keukendeur, doet twee stappen naar buiten, schreeuwt: 'lrthe, godverdomme!' en stormt terug naar het fornuis. Het zweet loopt in stralen langs haar hals. Hoe wordt zij in 's hemelsnaam geacht de kwaliteit te handhaven die haar die vermelding in de Guide Michelin heeft opgeleverd? Bevend dekt ze het deeg af en zet het koel weg. Het schrille geluid van de deurbel wordt ondraaglijk. Iemand staat kennelijk met het volle gewicht op de knop geleund. Ange drukt haar handen tegen haar slapen. Wandelaars die hopen thee, ijs of een uitsmijter te kunnen krijgen, zijn doorgaans niet zo vasthoudend. Straks zijn het de mensen van Michelin. Die denken misschien dat ze je nog niet genoeg van je apropos brengen met zo'n brief, die sturen wellicht ook nog iemand met bloemen. Met wie je dan een borrel moet gaan zitten drinken, met een paar amusante hapjes erbij.

'Irthe!' schreeuwt Ange. Ze haalt de kippepastei uit de pan voordat hij uitdroogt, stort hem op een bord, schuift dat in de ijskast, draait al haar pitten laag en haalt een paar keer diep adem. Ze houdt haar polsen onder de koude kraan en werpt zich wat water in het gezicht. Op de tast fatsoeneert ze haar haren. Onder het lopen wikkelt ze haar schort los en gooit die in het restaurant over een stoel. Het spijt me heren, ik heb ergens ook nog een fraaiere zuster die u vast beter zal bevallen, maar die houdt zich momenteel met haar eigen zaken bezig. Met een ruk opent ze de deur.

'Is papa thuis?' vraagt het kleine meisje met de grote tas dat op de stoep staat met een uitdrukking op haar gezichtje alsof ze elk moment in tranen kan uitbarsten.

'Als je het nou eens rustig vertelt, hè, zonder zo te huilen, meisje,' zegt Irthe aanmoedigend, 'dan kunnen we bekijken wat we verder zullen doen.' Ze strijkt het ontroostbare kind over het haar. Haar vaders zwarte haar, haar vaders blauwe ogen, haar vaders onverzettelijke kin. Gilles, in een zesjarige meisjesuitvoering: Dixie.

'Mama zei,' stamelt Dixie, 'mama zei...' Ze hapt naar adem van ellende.

'Maar het is toch niet normaal?' klaagt haar zuster voor de vierde maal. 'Je zet je kind toch niet bij wildvreemde mensen op de stoep en gaat er dan vandoor, op vakantie?' 'Wat zei mama, Dixie?'

'Dat papa wel thuis zou zijn.'

'Ja,' briest Ange, 'dat heeft ze goed gegokt. Een restaurant is altijd in bedrijf.'

'Hou eens op,' zegt Irthe. Nu heeft haar zuster weer praats, maar toen ze haar daarnet in de keuken aantrof, was ze net zo overstuur als het kind. 'Hoe lang blijft mama weg? Wanneer komt ze je weer ophalen?'

Het meisje rimpelt nadenkend haar voorhoofd.

'Je hebt het vast wel onthouden,' weet Irthe zeker. 'Je moet het alleen nog even opzoeken in je hoofd. Het zit daar vast ergens keurig netjes opgeborgen.' Die gekke knietjes met een deuk erin die onder de shorts uitsteken. Dat glanzende, vlekkeloze vel van een schouder die uit de wijde halsopening van het T-shirt te voorschijn piept. En die klare blik, helderwit oogwit, wimpers waarmee nog niet wordt gekoketteerd.

'Over een week,' zegt Dixie.

'De paasvakantie. Heeft je mama soms net een nieuwe vriend?'

Dixie knikt. Ze steekt haar duim in haar mond, brengt de andere hand naar haar oor en frutselt intens aan het lelletje. Dan vraagt ze langs haar duim: 'Jij moest ook huilen,

hè?'

'Allicht,' zegt Ange. 'Dit had toevallig de gelukkigste dag van mijn leven moeten zijn.'

Irthe verbijt een scherpe opmerking. Kan dat ineens nou niet eens één keer aan een ander denken? 'Zeg Dixie? Kunnen we niet iemand opbellen? Je oma of zo?'

'Mijn oma woont in Frankrijk.'

'Nou,' zegt Ange gedecideerd, 'dan zetten we jou op de trein naar Parijs.' Ze staat op en begint met onnodig kabaal in een pan te roeren.

'Maar dat zou toch volslagen onverantwoordelijk zijn, Ange!'

'Nou wordt-ie helemaal mooi! Dat kind d'r moeder is degene die onverantwoordelijk is. Dit is toch geen manier, om ons zo voor een fait accompli te stellen.'

'Daarom hoeven wij ons nog niet tot haar peil te verlagen.'

'En hij mocht dat kind anders nooit zien!'

'Ja, maar nu zal het haar goed zijn uitgekomen om Dixie hier te dumpen.' Een kille woede bevangt Irthe. Van dat irrationele, egoïstische wezen heeft hij gehouden. Hij heeft geen onderscheidingsvermogen. Hij heeft geen smaak. God weet waaraan hij nu weer was blijven hangen als ze hem de kans hadden gegeven.

'Wil je een glas limonade?' vraagt ze, zich uit alle macht beheersend.

'Cola, alstublieft.'

'En wil je ook een boterham? Of een kopje soep?'

'Zie ik jou eigenlijk nog aan het werk komen, vandaag?' vraagt haar zuster sarcastisch.

Irthe besluit haar te negeren. Wat zou je je uitsloven voor iemand die er nooit blijk van geeft te beseffen hoezeer je er altijd op uit bent geweest haar gevoelens te ontzien! Anges gevoelens! Het is gewoon lachwekkend. 'Dixie? Ik vroeg of je wat wilde eten.'

'Ik wil wel chips.'

'We hebben alleen maar nootjes.'

'Die nog gehakt moeten worden voor mijn savarin,' snauwt Ange.

'Dan hakken we er wat minder voor jouw savarin,' zegt Irthe giftig. Ze heeft lang genoeg naar haar zusters pijpen gedanst. En dat heeft haar nog nooit iets voor haarzelf opgeleverd. Ze is zesendertig en ze heeft niets op haar naam. Het heeft geen enkele zin dat te ontkennen. Pas als je zoiets onder ogen ziet, kun je er verandering in brengen. 'We houden haar hier,' zegt ze.

Ange roept: 'Ben je gek geworden?'

'Wat moeten we anders? Ze kan niet naar huis, want haar moeder is er niet. En haar vader woont tenslotte hier.' 'De entrecóte bohémienne,' zegt Ange na een ogenblik, 'is bijna klaar. Als jij je nou over de sla ontfermt. Meer vraag ik niet van je.'

Irthe gaat op haar hurken bij het meisje zitten, dat zich vastklemt aan de hengsels van haar reistas. 'Het is niet zo gezellig voor je, dat papa er nou net niet is, hè?'

Dixie schudt haar hoofd, zodat het halflange haar voor haar gezicht valt. Ze veegt het met een ongeduldig gebaar opzij: Gilles' dochter.

'Ik heb hier een stel komkommers liggen,' meldt Ange op de achtergrond met gevaarlijk zachte stem.

'Laat ons nou even,' valt Irthe uit.

'Jij daar,' zegt Ange, 'kun jij komkommer snijden?'

'Ange!'

'Ik kan het met de schaaf,' fluistert Dixie schuw.

'Wij noemen dat een rasp.'

'Ange, laat dat kind met rust!'

'Bij God,' zegt haar zuster verontwaardigd, 'ik wil alleen die komkommers maar kwijt.' Het geweld waarmee ze ze op tafel smijt doet er een op de grond rollen.

Dixie klautert van haar stoel en raapt hem op. 'Nou moeten we hem eerst afwassen, hè?' Smekend kijkt ze Ange aan.

'Geen ingewikkeld gedoe. Schillen is genoeg.'

'Onze poes vindt schillen lekker. Als mama aan het schillen is...'

'Onze klanten niet,' zegt Ange. Ze wendt zich weer tot haar pannen.

Meteen neemt Irthe het kind de komkommer uit handen. Trek jij je maar niks aan van die lelijke Ange Tange Toverheks. 'Hoe heet je poes?' vraagt ze.

Dixie kijkt beteuterd. 'Ik mocht toch de komkommer doen?'

'Nee,' zegt Irthe, 'onze messen zijn veel te scherp. Je mag wel kijken hoe ik het doe.'

'Dat ik dat nog meemaak,' mompelt Ange. 'En denk eraan dat ze nog even met zout gekoeld moet worden.'

Alsof Irthe niet al duizendmaal die onnozele salade de concombre au fromage de chèvre heeft gemaakt. Zwijgend pakt ze een mes. Ze trekt Dixies stoel naast de hare. 'Kom je kijken hoe ik van de schil een hele lange kurketrekker voor je maak?'

Dixie slaat haar ogen neer. 'Ik wil het zelf doen,' zegt ze tegen de komkommers.

'Nee, lieverd.'

'Van haar mocht het. Waarom mag het niet van jou?'

'Omdat ik waarschijnlijk stukken verstandiger ben,' zegt Irthe.

'Nou, dan ga ik haar helpen.'

'Niks daarvan.' Het ontvalt haar voordat ze er erg in heeft. Snel vervolgt ze: 'Thuis mag je vast ook niet bij het fornuis komen. En ons fornuis is nog veel groter en veel heter.'

Zonder van haar werk op te kijken zegt haar zuster: ik hoop dat je begint in te zien dat we dit niet een hele week om ons heen kunnen hebben. En dan heb ik het nog niet eens over de omstandigheid van je weet wel. We zijn geen kleuterspeelplaats. Als we kinderen hadden kunnen gebruiken, hadden we die zelf wel genomen. Verdomme, ik kom nou al handen te kort. Dinges, Dixie, geef me de schuimspaan eens aan.'

Het meisje staat al bij het fornuis voordat Irthe dat heeft kunnen verhinderen. Ze reikt net tot Anges brede heup. Op het opgeheven gezichtje ziet Irthe die ernstige uitdrukking verschijnen waarmee haar vader je ook altijd zo kon ontroeren. Dan breekt er voor het eerst een aarzelende glimlach door: Dixie ziet de schuimspaan op het aanrecht liggen en overhandigt die met een watervlug gebaar aan Ange. Dixie lacht naar Ange.

Maar waar zal Dixie slapen? De slaapkamers worden wel door nog een etage van de zolder gescheiden, maar het razen is er toch te horen. Zoals jouw papa tekeer kan gaan, Dixie! Terwijl wij nooit iets anders van hem hebben gewild dan wat elke vrouw van haar geliefde verlangt: dat hij altijd bij haar blijft.

Hoe vaak hebben we hem dat niet toegefluisterd tijdens lange nachten waarin de hartstocht alle slaap verdreef? Er was niets dat hij liever hoorde. Er was niets dat hij zelf vaker zei. Voor altijd, voor altijd. Het kan wel zijn dat hij opeens van mening is veranderd, maar daardoor zijn wij nog niet meteen andere gedachten toegedaan! Als mensen bestendiger waren in hun gevoelens, zou er heel wat minder pijn in de wereld zijn. Leer dat van ons, Dixie! Maar kom, zeg nu eerst maar je avondgebedje en kruip dan in de slaapzak. Je boft dat we zo'n heerlijke kelder hebben, koeler is het nergens. En vlak boven je hoor je onze voetstappen in de keuken, zodat je je nooit alleen zult voelen.

Maar 's ochtends heeft Ange er alweer spijt van dat ze zich door lrthe heeft laten ompraten. Uit het raam van haar slaapkamer ziet ze het kind doelloos door de tuin sjokken, van de verwelkte rododendrons naar het terras en weer terug. Ze laat haar voeten door het grind van het tuinpad slepen. Die is natuurlijk al uren op, die hoeft niet tot half twee te werken, die zal elke ochtend matineus zijn en toezicht behoeven. Maar Ange is niet van zins daaronder te lijden. Met het voornemen haar zuster ogenblikkelijk uit bed te halen schiet ze in een jurk, en hoort op hetzelfde moment lrthe op de zoldertrap. Ze opent haar deur en beluistert het geluid van de voetstappen, die zich naar de overloop van de opslagruimte verplaatsen: lrthe is op weg naar beneden. Weer ben ik er te laat bij, flitst het door Ange heen. Ze ziet de knokkels van de hand waarmee ze nog steeds de deurkruk vasthoudt, wit worden. In de draaiing van de trap verschijnen twee houten klompen met daarin gebruinde voeten. Er volgt een eindeloze hoeveelheid been. Een wit slipje komt in zicht. Een paar krulletjes schaamhaar. Het begin van de welving van een buik. De zoom van een wit hemdje. Gespannen katoen rond stevige borsten. Eén schouder met een fijn spaghettibandje, één schouder waar dat vanaf is gegleden. Een lange, slanke hals. En eindelijk: de terugwijkende kin, het te bolle gezicht. Maar zo met het haar los valt dat minder op.

'Bewaar me,' roept Irthe uit, 'wat sta jij hier als een zoutpilaar?' Ze heeft een paar van de lege melkflessen bij zich die ze gebruiken voor het vervoeren van water.

ik kom gewoon mijn kamer uit,' zegt Ange. Er zou geen enkele reden moeten zijn waarom Irthe schrikt alsof zij haar op iets oneerbaars betrapt. Ange wil naar de flessen kijken, maar om de een of andere reden blijft haar blik alleen maar haken aan al dat onbedekte vlees. 'Je zorgt weer goed voor hem, zo op de vroege ochtend.'

Irthe schokschoudert. Ze verliest het andere spaghettibandje, ze haalt het op en blaast gelijktijdig het haar uit haar gezicht, de flessen rinkelen. Al die drukte. Al dat gedoe, denkt Ange, om mij af te leiden van het feit dat ze schuldig bloost. 'En dat kind,' barst ze uit, 'is jouw verantwoordelijkheid!' Met opgeheven hoofd wil ze naar beneden stormen, maar haar zuster komt gelijktijdig in beweging, en een klomp belandt pijnlijk op Anges blote voet.

'Sorry,' mompelt Irthe met neergeslagen ogen, 'maar wat is er dan met Dixie?'

'Die loopt hier al uren in haar eentje rond te schuimen!'

'Welnee! Ik ben speciaal om zeven uur opgestaan.'

Ange kan het niet binnenhouden: 'En sedertdien heb je nog geen tijd gevonden om je aan te kleden?'

Haar zuster werpt een verstrooide blik langs haar lichaam. 'Nee,' concludeert ze half verbaasd.

Ange klemt haar lippen op elkaar. Zonder Irthe verder nog een blik waardig te keuren gaat ze naar beneden. Haar gekwetste voet doet pijn bij elke traptrede. Ze denkt aan de ontelbare keren dat zij haar zusje eigenhandig heeft aangekleed. Aan de wanten die ze 's winters aan een koord door de mouwen van Irthes jasje haalde, de sjaal die ze haar om de hals wikkelde, over de capuchon van haar jack heen. Is er ooit iemand op die manier zorgzaam voor haar geweest?

Ze struikelt over de laatste trede. Ja, er is voor haar gezorgd. Bijna vijf jaar lang.

Als ze maar niets in de gaten heeft, denkt Irthe, terwijl ze in de badkamer een jurk van het wasrek haalt. Geringschattend trekt ze haar lip op: het bestaat immers niet dat Ange wat dan ook zou opmerken. En het lijkt haar trouwens niet eens iets te kunnen schelen wat er zich daarboven afspeelt. Is het niet typerend dat ze zelfs nooit naar Gilles vraagt als Irthe naar beneden komt? Haar man ligt geplaagd door vliegen en muggen op die ziedend hete zolder, met niets anders om hem af te leiden dan zijn eigen gedachten, en Ange informeert niet eens naar hem. Soms zou je haast bang van haar worden.

Geërgerd neemt ze de jurk mee naar haar kamer. Ieder ander zou toch eens willen weten of de behandeling vruchten begint af te werpen. Maar opsluiting volstaat niet, dat is duidelijk, daarop hebben ze zich verkeken. Om schot in de zaak te brengen zijn hardere middelen nodig. Het is buigen of barsten, denkt Irthe terwijl ze haar tanden poetst. Het liefst zou ze haar jurk nog even vlug strijken, maar dat is verspilde moeite: als ze een uur met Dixie in de tuin heeft gespeeld, zal ze weer iets schoons nodig hebben. Verstrooid bekijkt ze haar blote armen, vergelijkt ze in gedachten met die van Dixie: blank, mollig, nog zonder polsen. Het is zo'n mooi meisje. Zo'n knappe dochter zou zij nooit hebben gekregen. Aan haar is alles te lang en te lijzig, en dan ook nog dat onmogelijke gezicht op die veel te smalle hals, net een aardappel, denkt Irthe misprijzend, van het merk bintje.

Ze gaat voor de spiegel staan. Ze stapelt haar haren op haar hoofd, steekt ze vast, maakt ze weer los, houdt ze in haar nek bijeen. Zinloos is het. Het enige dat haar redt, is haar levendigheid. Als ze geanimeerd is en veel lacht, is ze op haar best. Heeft Dixie al oog voor zulke dingen ? Ze kan je zo vorsend opnemen. Zoals ze vanochtend rechtop in haar slaapzak zat, het haar verward om haar gezichtje, een pluche aap onder haar arm geklemd, de blauwe ogen wijd opengesperd. 'Mama,' zei ze. Maar nee, natuurlijk niet, het was alleen maar het begin van een mededeling geweest. 'Mama zet altijd een glaasje water naast mijn bed voor als ik 's ochtends wakker word.'

'Nou, dan doe ik dat voortaan ook,' had zij gezegd. Je kon de boel toch niet forceren, met zo'n jong kind.

lrthe besluit tot een simpele paardestaart. Ze strijkt haar gekreukte jurk glad. Zo goed, Ange? Ze opent de gordijnen. In de verte ketst het zonlicht op de rivier. De lucht trilt van de hitte boven de verdorde tuin. Dan ziet ze onder zich de keukendeur opengaan en haar zuster het terras betreden. Ange haast zich naar de vuilcontainer en laat daar schielijk een paar dozen inglijden. Irthes ademhaling stokt. Sinds wanneer worden er in dit huishouden verpakkingen weggegooid?

Niet bij machte te geloven wat ze zojuist heeft gezien drukt ze haar gezicht tegen het glas. Ange draait zich om cn gaat weer naar binnen. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Even gewoon als het feit dat verderop op de dijk de bestelauto van Van de Wetering nadert met de dagelijkse vleesleverantie. Lege verpakkingen gooien wij weg.

Verbijsterd gaat lrthe op de rand van haar bed zitten: twee dozen! Maar niet op hol slaan nu. Feitelijk is ze haar hele collectie toch al kwijt; voor haar gevoel heeft ze het museum gisteren immers net gesloten! Vannacht nog heeft ze redenen liggen bedenken om dat voor haar zuster aannemelijk te maken: het was toch altijd maar een grap, nou vooruit, een halve grap dan, maar zoiets moet een keer stoppen, daar gaat de lol vanaf, dat spreekt vanzelf. Misschien moeten we de hele boel maar in de fik steken. Weg ermee. Weg met dat waardeloze monument. Hier wordt niks meer gedocumenteerd. Vanaf nu kun je weggooien wat je wilt, Ange.

Maar het punt is dat haar zuster daar kennelijk al op eigen gezag mee bezig is. Dat tart toch alles! Ze moet onmiddellijk naar beneden om haar ter verantwoording te roepen. Anges schrik. Kan ik niet eens iets weggooien zonder dat jij daar wat achter zoekt? Waar verdenk je me wel van? Ga dan zelf in de container kijken! Die dozen waren helemaal kapot! Mij zo te wantrouwen! Irthe? Heb je zelf soms iets te verbergen?

Langzaam trekt Irthe haar sandalen aan. Eigenlijk kan ze moeilijk over die rotdozen beginnen nu ze Ange net aan haar verstand moet zien te brengen dat ze van plan is het hele museum te ontmantelen. En trouwens, Kees van de Wetering zal inmiddels wel in de keuken zitten met zijn ribstukken en zijn Parma-ham, dit is geen geschikt moment voor een confrontatie. Wat  bespioneer je mij, Irthe? Maar dat moet Ange nodig zeggen: Ange die haar vanochtend onder aan de trap stond op te wachten. Laat ze blij zijn dat Irthe op en neer vliegt en haar daarmee een hoop werk uit handen neemt. Laat zij zich maar bij haar bekroonde fornuis houden, en al die magistrale schotels koken waarmee ze Gilles zo lang heeft vetgemest.

Irthe pakt de flessen die nog steeds bij de deurpost staan en gaat naar beneden om Dixie te zoeken. Als hij maar te drinken krijgt. Op water alleen kan zo'n gezonde, weldoorvoede man het heel lang volhouden. Op vrij weinig water, zelfs.

'Het is een tragedie,' prevelt de slager. Zijn gezicht is bleek, zijn ogen staan glazig en het zweet druipt van zijn voorhoofd.

Ange gelooft nooit dat dit zijn gewone staat is. 'Er was niets wat Henri nog kon doen,' vervolgt hij gedempt, 'het was de ene stuiptrekking na de andere. Met bloedspuwingen en al. Tom Willemse zegt dat hij op het laatst zo heet was, dat je je vingers haast aan hem brandde. En ze hebben het kistje meteen dicht moeten maken, vanwege het weer.'

'Wat een vreselijk verlies,' mompelt Ange plichtmatig. Ze is zich pijnlijk bewust dat ze in dit soort situaties niet op haar sterkst is. Geboorte en dood zijn Irthes terrein.

De slager vouwt en ontvouwt zijn sierlijke handen, die er niet uitzien alsof ze ooit varkenspoten splijten. 'Twee weken oud. Een godsgeklaagd drama, anders niet.'

'Inderdaad,' zegt Ange. Met haar rug naar hem toegewend opent ze tersluiks het deksel van de doos waarin hij haar bestelling heeft afgeleverd. Een onplezierige lucht komt haar tegemoet. Ze slaat het vetvrije papier argwanend terug en vouwt het meteen vol weerzin weer dicht. Zo bont heeft hij het nog nooit gemaakt.

'Overmorgen wordt hij al begraven,' zegt de slager. 'Jullie komen toch ook, Irthe en jij? Waar is ze trouwens?'

Bijna snauwt Ange: 'Wat doet dat er nou toe?' Altijd vragen de leveranciers naar Irthe, alsof dat degene is die hun waren verwerkt. 'Je zult het vandaag met mij moeten doen,' zegt ze kortaf en ze krijgt meteen de pest in omdat haar zuster een dood kind en een doos bedorven vlees bespaard blijven. Als die man nog terug moet om haar bestelling te vervangen, mogen ze trouwens wel eens opschieten, anders komt haar marinade in het gedrang. Met tegenzin stelt ze voor: 'Zullen we dan maar ter zake komen?'

'Ja, neem me nou niet kwalijk,' roept Van de Wetering uit, 'ik dacht dat we het over een begrafenis hadden.'

'Pardon?' vraagt ze onthutst.

'Er is een kind dood! Het kind van een van onze buren! Het hele dorp loopt uit om te rouwen!'

Ange heeft de indruk dat haar een verwijt wordt gemaakt. 'Maar wij wisten immers van niets! Jij bent vandaag vroeger dan de post.'

'Dan nog,' zegt Van de Wetering. 'Je vraagt niet eens wat het was.' 'Stuipen, zei je toch?'

'Hersenkoorts! Henri zegt dat het hersenkoorts was. En dat bij zo'n klein wurm.'

'God nog aan toe,' mompelt Ange. Die Henk is toch werkelijk een kraan: hersenkoorts, een kwaal die alleen in negentiende-eeuwse romans voorkomt! Er vangt een soort zieden in haar hoofd aan, als water dat het kookpunt heeft bereikt en vervolgens niet wordt afgezet: ze is hier omringd door incompetente idioten.

Van de Wetering maakt aanstalten zijn verhaal te vervolgen, maar staat dan ineens op. 'Mag ik even gebruik maken van het toilet? Ik geloof dat ik het nou ook te pakken heb.'

'Wat? Hersenkoorts?'

'Die zomergriep, die zo heerst. Iedereen heeft het.'

Ange gebaart in de richting van de wc. Die man drinkt bij deze temperatuur natuurlijk steeds gekoelde dranken, dat zal ook weer zo'n advies van die kwakzalver zijn. Maar darmklachten zijn nog geen reden om vlees af te leveren waar de maden bij wijze van spreken uitkruipen.

De slager komt de keuken weer binnen, met beide handen over zijn glimmende gezicht wrijvend. 'En een koppijn dat ik heb. Die verdomde hitte.'

'Je moet veel thee drinken,' zegt Ange. Ze krijgt een idee. Ze zal hem een kop thee geven. En dan zal ze in alle rust over zijn bestelling beginnen.

'Ja, dat zegt Henri ook.' Van de Wetering haalt zijn portefeuille te voorschijn en zoekt tussen de papieren. 'Ik heb hier nog de rekening van jullie feest laatst en daar heb ik de rest van deze week bij gezet.

'Ik weet alleen niet,' begint Ange behoedzaam.

'Dat heb ik met Irthe afgesproken, hoor, dat is goed zo.'

Ange beheerst zich. 'Ik weet alleen niet,' probeert ze andermaal.

'O, maar ze bewaart de cheques daar,' knikt Van de Wetering naar een lade onder het aanrecht: 'Daar liggen ze.' Natuurlijk weet Ange niets en kan Ange niets, dat is algemeen bekend, daar is iedereen het over eens, Ange staat hier de hele dag alleen maar een beetje te koken, en dat kan elke onnozele hals, aan Ange heb je niets als het om zaken gaat, daar moet je haar zuster voor hebben, die heeft de hersens van de familie.

'Het enige dat ik niet weet,' barst Ange eindelijk uit, terwijl ze opspringt en de doos van het aanrecht grijpt, 'is waarom ik genoegen zou moeten nemen met dit soort rommel.' Ze rukt het deksel los en gooit een verkleurde karbonade op tafel.

Ook Van de Wetering is gaan staan. 'Maar een uur geleden was dit nog een prima lapje,' stamelt hij.

'Dat lijkt me onwaarschijnlijk.'

'Het zal hier te heet zijn, met dat fornuis aan, en alles. Je had het ook meteen in de koeling moeten leggen. Dat doet Irthe tenminste altijd.'

Ange ziet dubbel van woede. Ze propt de karbonade terug tussen het vetvrije papier, pakt de hele doos en smijt die in de afvalbak. 'Hiervoor betaal ik niet.'

Van de Wetering opent zijn mond en sluit hem weer. Hij beweegt zijn kleine handen alsof hij gehakt kneedt. In twee stappen is hij bij de afvalbak. Hij werpt de doos weer op tafel. 'Ik heb deze waren in voortreffelijke staat afgeleverd,' snauwt hij met dunne lippen.

'Maar ik zal ze niet betalen. Niemand kan me verplichten bedorven spullen af te nemen, met wat voor uitvluchten je ook komt aanzetten.'

'Ik wil Irthe spreken,' zegt de slager. Hij gaat weer zitten.

'Dit wordt nü geregeld. Door mij. Ik ben hier de chef. Ik moet met die rotzooi werken.'

'Maar ik doe zaken met je zuster.'

'Met mijn restaurant,' corrigeert Ange hem trillend.

'De bedrijfsleidster van dit restaurant heeft nooit klachten,' zegt Van de Wetering zelfverzekerd.

'Is dat zo?' Ange is op slag buiten zichzelf. 'Nooit, in al die vijftien jaar niet.'

'Ben je soms vergeten dat we nog bij je zijn wezen reclameren vlak voordat het zo begon te gieten? Dat is amper een maand geleden!'

'Maar dat was jij! Zij was er wel bij, maar jij deed het woord, Ange! Jij hebt nou eenmaal altijd wat op je lever.'

Ange ziet haar zuster weer zwijgend naast zich voor de toonbank staan. Irthe die wel uitkijkt om iemand tegen zich in het harnas te jagen, Irthe die alleen thuis een grote bek heeft. Irthe die thuis alles met haar grote bek heeft vergiftigd en verpest. Zeg nou zelf, Ange: zat jij je man ooit op z'n nek? Maakte jij van elk detail een drama? Moest jij je voortdurend laten gelden? Voerde jij het ene spektakel na het andere op, om niets? Heb jij hem verdreven met je onredelijke geruzie?

'Nou, laten we er verder niet over kibbelen,' zegt de slager op een toon alsof hij het tegen een van zijn eigen jongens heeft. Hij legt de rekening, die op de vloer is gevallen, demonstratief boven op de doos. 'Als je die nou aan Irthe geeft, komt het wel in orde.'

Hij is al bij de deur, als Ange zichzelf hoort zeggen: 'Ik denk niet dat Irthe dit betaalt.'

Van de Wetering draait zich dreigend om. Klankloos zegt hij: 'Zo, denk je dat?'

Nu kan ze niet meer terug. Koortsachtig gaat ze verder: 'Als het aan haar had gelegen, hadden we allang een andere slager gezocht. Ik heb je al die tijd de hand boven het hoofd gehouden. Maar na wat je hier vandaag hebt afgeleverd, zou ik echt niet meer weten hoe ik Irthe op andere gedachten moet brengen.'

Een suizende stilte vult de keuken. De slager wipt op zijn voetzolen heen en weer, als broedt hij op een weerwoord. Dan verheft hij zich plots op zijn tenen, het lijkt alsof hij zichzelf afschiet, met bijna dansende passen stuift hij naar de keukentafel, schept met beide handen enkele stukken vlees uit de doos en begint die in het rond te smijten. 'Hou daar onmiddellijk mee op,' schreeuwt ze.

Van de Wetering zwaait met een stuk varkenshaas. 'Of anders?' snorkt hij. Half buiten zinnen komt hij dichterbij, met zijn bebloede handen uitgestrekt. 'Ik begrijp toch goed dat deze bestelling niet op prijs wordt gesteld?'

Ze schraapt haar keel. 'Nee, inderdaad.'

Op dat moment zwaait de keukendeur open. Dixie draaft naar binnen en staat dan in haar vliegende vaart stil. Ze kijkt verbouwereerd om zich heen. 'Je hebt allemaal vlees laten vallen!' roept ze uit.

'Kom eens hier,' zegt Ange neutraal.

Dixie bukt zich, raapt een biefstuk op, legt die op tafel, bukt zich weer.

'Kom eens hier, kind.' Ze steekt een hand uit, klopt daar dan mee tegen haar dijbeen.

'Hebben jullie het per ongeluk laten vallen?' vraagt Dixie terwijl ze tergend langzaam naderbij komt, totdat Ange haar bij de schouders kan pakken. 'Dit is meneer Van de Wetering, Dixie.'

Ze draait het meisje om, zodat het oog in oog met de slager komt te staan. 'En dit is de dochter van onze Gilles.'

'Dag meneer,' zegt Dixie.

De slager lijkt in de laatste ogenblikken geslonken te zijn. Ange kan weer net als altijd over hem heen kijken. Hij wendt zich half af, als iemand die toch al op het punt van vertrekken stond.

'Zat het allemaal in die doos?' ontdekt Dixie.

'Ja, stop het daar maar in, dan neemt meneer Van de Wetering het weer mee naar huis.'

'En wat zet jij vanavond dan op tafel?' daagt de slager uit.

'Misschien wel waterkonijn.' Ange laat Dixie los. Tartend slaat ze haar armen over elkaar. 'Is het jouw zorg, wat ik hier serveer, Van de Wetering?'

De slager graait de lappen vlees bijeen. Zonder nog een woord te zeggen verlaat hij de keuken.

Ange zinkt in een stoel. Ze wil niet eens proberen te begrijpen wat zich zojuist heeft afgespeeld. Ze zal de poelier bellen om extra gevogelte. En misschien zit de visboer toevallig goed in de zalmforel.

'Eten koeien alleen gras?' vraagt Dixie.

'Wat zeg je?'

'Eten koeien alleen gras?' Het kind heeft een pollepel van het aanrecht gepakt en schept daarmee geconcentreerd water van de ene gootsteenbak in de andere.

'Wat bedoel je?' vraagt Ange lusteloos.

'Ze bijten mensen niet, hè?'

'Welnee.'

'Maar ik vind ze zo groot.'

'Ik heb een hoop te doen,' zegt Ange. 'Ga jij nou maar weer naar buiten, lekker in de tuin spelen.'

Dixie slaat haar ogen neer. irthe is in de tuin.'

'Nou en?'

'Die wil dat we samen een koe gaan voeren.'

'Dat lijkt me een prima idee,' zegt Ange beslist.

'En wind, wat is dat eigenlijk? Weet jij dat?'

'Ik denk dat Irthe op je wacht.'

Nadenkend zegt Dixie: ik geloof dat de wind te maken heeft met de wolken.'

'Misschien,' zegt Ange. Een vreemde apathie maakt zich van haar meester. De wind en de wolken  het heeft wel iets van een slaapliedje.

'Maar ik wil jou liever helpen met koken. Ik kan een spiegelei maken.'

'En die koe voeren dan?'

'Dat vind ik eng.'

'Maar ze eten geen mensen hoor. Alleen maar gras.' Het spijt Ange haast dat hiermee het uitgangspunt weer is bereikt en de zaak dus als afgerond beschouwd kan worden. Nu moet ze zich weer aan haar plichten wijden.

Dixie kijkt dubieus. 'Maar als ze nou heel erge honger hebben?'

Ange staat op. 'Het is precies andersom. Mensen eten koeien.' En meteen ziet ze de riblappen van hoe heet hij, Van de Wetering, weer voor zich, en haar keel wordt droog: de volgende keer trekt die vleesknecht misschien een mes als ze het waagt iets over zijn rosbief te zeggen.

'Eten mensen koeien?' overweegt Dixie dromerig. Het denkbeeld lijkt haar te bekoren.

Ange gaat weer zitten. Wat de mensen allemaal eten! 'Een koe, een kalf, een heel paard half,' somt ze op.

'Dat is holle bolle Gijs!'

'Ja. Al die versjes heb ik nog aan Irthe geleerd, toen we klein waren.'

Dixie plenst in de gootsteen, ik vind Irthe stom.'

'Kom kom,' zegt Ange half instemmend.

'Ze zit de hele tijd aan me. Ze frunnikt! En ik wil geen koeien voeren. Ik wil jou helpen. Met de rasp of zo. Of afdrogen, dat doe ik thuis ook altijd voor mama.'

Haar gezichtje staat op huilen, ziet Irthe door het keukenraam als ze aan komt lopen. Tien minuten alleen met Ange, en al bijna in tranen. Ze bedwingt de aanvechting om naar binnen te rennen: naarmate verdriet langer duurt, is troost ook welkomer. Voor zo'n jong kind moet je de dingen helder structureren, want uit zichzelf wordt het nog niet wijs uit het leven. En voor Kees van de Wetering hoeft ze zich ook niet meer te haasten, die is ze al misgelopen. Stom dat ze er niet aan heeft gedacht dat ze vandaag die achterstallige rekening aan hem zou voldoen. Misschien is het voor Dixie wel een leuk uitje om naar het dorp te wandelen en even bij de slagerij langs te gaan. Het zal gezellig zijn met haar door de bekende straten te lopen, de mensen zullen stilstaan en een praatje aanknopen. Van de Wetering zal Dixie een plakje worst willen geven, maar eerst zal hij Irthe vragend aankijken: hij wacht altijd beleefd op de toestemming van de moeders voordat hij hun kinderen verwent. Ze wil hem niet voor het hoofd stoten, maar de eetlust van een zesjarige is nu eenmaal snel bedorven, en dan komt er niets meer van de speciale traktatie die Irthe in gedachten heeft. Dixie en zij zullen naast elkaar aan de kleverige counter van de snackbar bij de benzinepomp zitten en hongerig afwachten totdat er een platgeslagen bal gehakt druipend van het vet op een slap broodje wordt gelegd om te worden bedolven onder klodders tomatenketchup en uieringen die geblakerd zijn als stukken houtskool. Zo'n hartverlammende hamburger: daar houden kinderen van, en niet van ingewikkelde liflafjes uit de Gui- de Michelin.

Als Dixies papa eens wist hoe zijn kleine meid wordt onthaald. Of anders Ange wel, die trouwens net aan Gilles moet denken, ofschoon ze dat steeds dringender probeert te vermijden. Op zoek naar haar knoflookpers heeft ze een la opengetrokken en is onverhoeds op een oude zonnebril van hem gestuit. Ze staart ernaar, terwijl haar bewustzijn langzaam volloopt met het besef dat er niemand anders in huis is: zij is alleen met haar man onder dit dak. Levensgroot doemt hij voor haar op, zoals ze hem de laatste keer zag, als een beest aan zijn ketting, met een baard van weken, grauw, en glinsterend van het zweet. Ange laat dat beeld even op zich inwerken. Dan schuift ze met een klap de lade weer dicht en denkt ontzet: maar dit kan zo niet langer!

Hoe langer hij voet bij stuk houdt, hoe onverbiddelijker ik zal moeten optreden, denkt Irthe. Maar nu hij al een paar dagen niets heeft gegeten en steeds minder te drinken krijgt, zal hij ongetwijfeld spoedig bijdraaien. Hij zal haar smeken, en daarmee zal het evenwicht weer hersteld zijn. 'Lekker?' vraagt ze aan Dixie, terwijl ze met welbehagen registreert hoe het meisje in haar hamburger bijt. Ze is precies een ernstige kleine eekhoorn, zoals ze met keurig gesloten lipjes zit te kauwen. Haar bovenlip is hartvormig, net als die van Gilles. Irthe kan de afdruk ervan nog altijd op haar huid voelen. Was dat niet waarvan we vroeger droomden, toen we van de liefde droomden: dat er ooit iemand zou zijn die ons wel kon opvreten?

Met huid en haar!

Naast haar legt Dixie de hamburger waarin ze zojuist nog gretig hapte, ineens neer. ik hoef niet meer,' zegt ze onverschillig, terwijl ze opstaat en haar aandacht naar de flipperkast verplaatst. De tranen springen Irthe in de ogen: ze is terzijde geschoven als een half opgegeten kroket. Maar ze zal zijn trek weer opwekken. Het is alleen maar een kwestie van tijd. Want uiteindelijk is de mens maar voor één ding gemaakt: om te eten.

Dit kan zo niet langer, denkt Ange andermaal, met haar hand nog steeds op de lade waarin ze haar vondst deed: ze kan niet elke keer dat ze knoflook moet persen van de kaart raken. Ze moet zijn bezittingen, zijn kleren, zijn boeken, alles wat het huis nu nog her en der ondermijnt, weggooien of verbranden. Hij zal uit haar leven en haar gedachten worden gebannen, alsof hij er nooit is geweest. Maar het zou wantrouwen wekken als ze dat deed. Het is in zekere zin een zegen dat Irthe telkens zegt zijn eten al naar boven gebracht te hebben: zij hoeft hem niet meer onder ogen te komen. Maar ze voelt hem daar zitten, iedere keer dat ze iets vindt dat aan hem herinnert, en ze wil hem niet voelen, ze wil zich hem niet herinneren.

Ze draait de lade haar rug toe, maar de zonnebril blijft op haar netvlies staan. Die stamt uit de periode voordat hij bij zomers weer overging op een slappe rieten hoed, die hij met veel vertoon van bonhommie droeg. Ze probeert dat beeld in haar geest te vermorzelen. Kon ze haar geheugen maar vernietigen!

Een groot glas wodka zou nu wel een goed idee zijn - dat zal Irthe straks niet ruiken, geen verwijten van Irthe, alsjeblieft. Ange schenkt zich in. Na de eerste slok bedaart ze al. Wat valt er eigenlijk nog te vernietigen? Is hij daarboven niet allang compleet gereduceerd tot de lagere levensvorm die onder zijn charme altijd verborgen moet zijn geweest? Haar man bestaat niet meer, in feite al weken niet meer, begint ze langzaam in te zien. Eigenlijk heeft hij zichzelf reeds opgeheven toen hij hier weg wilde. Door haar op te offeren aan zijn verlangen van Irthe af te komen, die hij eerst zo nodig hebben moest, is hij een ander geworden. En die ander interesseert Ange niet. Irthe mag hem hebben. Dat is zijn welverdiende loon. Zijn bestaan zal haar vroeger of later gewoon ontschieten.

Ondanks de hitte zijn alle tafels nog steeds gereserveerd. Men bestelt koude avocadosoep en verse zalm, men probeert juffrouw Irthe niet te ergeren, die zonder een woord de sherry voor in de soep en de mierikswortelsaus voor bij de vis op tafel smijt. Wat kan het haar schelen dat de gasten haar bevreemd aankijken? Men komt hier in de eerste plaats voor haar zusters verbazende schotels en niet om te controleren of zij die wel met gepast enthousiasme aansleept.

Werktuiglijk brengt ze een menu naar de drie, en merkt pas als ze zijn stem hoort dat Henri daar zit. 'Wat zie je wit,' observeert hij.

'Warm,' zegt Irthe. 'Sorry, druk.' Beneden in de kelder slaapt een klein meisje naar wie ze wel de hele nacht zou willen kijken, maar de mensen moeten eten. Dit werk is geen leven. Het is alleen vol te houden als je het verricht met mensen die je leven zijn, als je al doende kunt lachen en liefhebben, als je vervuld bent.

Wanneer ze de laatste gasten de rekening heeft gebracht, een paar minuten discreet heeft afgewacht, de cheque heeft gecontroleerd, en het grapje over de jassen heeft doorstaan, voelt ze zich geradbraakt. Maar aan tafel drie talmt Henri nog met een cognacje. Hij wenkt als hij haar uit de verte ziet toekijken: 'Kom nou eens even zitten en drink er ook een van me.'

Irthe kan zich niet heugen wanneer iemand dat voor het laatst tegen haar zei, en het vriendelijke gebaar stemt haar mild. 'O Henri,' zegt ze hoofdschuddend: met welk ander oogmerk komt die oude man hier op een doordeweekse dag een dure maaltijd gebruiken dan om even een praatje te kunnen maken? Hij biedt haar zelfs een drankje aan om haar een moment bij zich te houden.

'Als je te moe bent,' mompelt hij, haar hoofdschudden verkeerd begrijpend.

Elk ogenblik kan Ange nu uit de keuken komen. Die wordt dol van de aanblik van Henri op een woensdagavond. Absoluut dol. 'Nee, ik bedoelde dat jij er natuurlijk nog een van mij krijgt,' zegt ze snel. Ze gaat naar het buffet, pakt glazen en de fles cognac.

'Slaap je eigenlijk alweer wat beter?' vraagt Henri.

Irthe kan zich niet herinneren door slapeloosheid gekweld te zijn geweest. Ze knikt maar wat.

'Dus jullie hebben een logeetje, hoorde ik,' zegt hij.

Irthe glimlacht. 'Ja, ze stond hier van de week zomaar ineens op de stoep.'

'Sneu dat Gilles haar nou net misloopt.'

'Niets aan te doen.'

'Komend weekend is het vier weken.'

inderdaad.'

'Hoeveel weken heeft hij eigenlijk opgenomen?'

'Nou, hij had nogal wat opgespaard.'

'Maar wat hebben jullie afgesproken?'

'Niks. Gewoon, dat hij er eens uit moest. Dat heb jij hier zelf ook nog zitten te beweren.'

'Er zijn,' vraagt Henri, 'toch geen problemen?'

'Wat bedoel je daar nou mee?'

'Hij is toch niet met een kwaaie kop weggegaan, hè?'

Irthe gaat verzitten. Ze voelt haar jurk tegen haar rug plakken. 'Kwam je dat bespreken?' 'Nee,' zegt Henri. Hij klopt haar zachtzinnig op de arm. 'Maar nu ik hier toch zit - O Ange, ben je daar eindelijk ook. Kom er gezellig even bij.'

In de opening van de keukendeur slaakt haar zuster hoorbaar een zucht. Dan wikkelt ze haar schort los en komt ontoeschietelijk het restaurant in.

De dokter steekt omslachtig een sigaar op. Terwijl hij met zijn ogen de rook volgt die naar het plafond kringelt, zegt hij: ik begrijp dat je problemen hebt met Kees van de Wetering?'

Irthe gaat opnieuw verzitten. Dat hij daar nou precies aansnijdt wat haar ook zo zwaar op de maag ligt! Ze kijkt hem dankbaar aan.

'Je had die hansworst moeten zien!' zegt Ange vijandig. 'Die begint met zijn waren te gooien, alleen omdat ik zeg dat ik met die rotzooi niet kan werken.'

'Ach schat,' zegt Irthe, 'jij kookt toch altijd heerlijk.' Haar eigen sarcasme baant de weg voor een boosaardige inval: 'Wist jij al, Henri, dat Ange in de Guide Michelin komt?'

'Nee maar!'

'Ja echt, we hebben het net van de week gehoord.' Irthe leunt achterover. Altijd al heeft ze vagelijk vermoed dat Henri meer dan vaderlijke gevoelens voor Ange koesterde. Dit is zijn kans.

De dokter slaat de as van zijn revers en legt zijn sigaar op de rand van de asbak. Hij staat op. 'Maar Ange!' zegt hij, 'wat vind ik dat heerlijk voor je. Mag ik je van harte feliciteren?' Hij legt zijn handen op de leuningen van haar stoel en buigt zich voorover. Irthe ziet haar zuster van afschuw zo ver mogelijk achteruit deinzen. De dokter kust haar op beide wangen. 'Jullie zouden het hier moeten aanplakken,' stelt hij geestdriftig voor. 'Zoiets moet je meteen aan de grote klok hangen. Het zal toch ook nog wel in de krant komen?'

'Misschien snap je nou,' bijt Ange hem toe, 'waarom ik me niet kan veroorloven rommel van die kinkel aan te nemen.'

Henri reikt naar zijn sigaar. Voorzichtig zegt hij: 'Mais c'est le ton qui fait la musique.'

'Hij kreeg een driftaanval. Ik niet,' snauwt Ange.

'Maar je wilt de mensen toch niet tegen je in het harnas jagen, Ange.'

Ange komt met gekromde schouders overeind. 'Wat kunnen de mensen tegen mij hebben? Ik ben niet degene die hun kinderen dood laat gaan aan hersenkoorts.' Schielijk draait ze zich om en verlaat het restaurant.

Irthe legt haar hand op Henri's  arm, ze durft hem niet aan te kijken. Wrok en woede stapelen zich in haar op. Nu kan zij weer troosten, verontschuldigen, sussen, uitleggen. Haar halve leven gaat op aan het herstellen van de schade die dat mens in al haar lompheid aanricht.

'Maar ik kon werkelijk niets meer voor dat kindje van Willemse doen,' mompelt de oude man ontdaan.

'Je hoeft jezelf geen verwijten te maken.'

'Het ging zo razendsnel.'

Irthe knikt woordeloos, terwijl de angst haar ineens om het hart slaat: het zal toch niet iets besmettelijks zijn geweest? Het visioen van Dixie met een koortsig, bezweet gezichtje is zo levendig, dat ze bijna een verschrikte kreet slaakt. Ze laat haar hoofd in haar handen zakken.

'Toe nou maar,' hoort ze Henri zeggen, 'ik neem het Ange niet kwalijk. Jullie moeten gewoon veel te hard werken nu Gilles er niet is.' Zijn hand beroert schuchter haar schouder: hij reikt haar een witte herenzakdoek aan. Met gebogen hoofd snuit ze haar neus. Ze zou naar de kelder willen rennen om naar het slapende kind te kijken. Maar ze is vanavond al een keer naar beneden geslopen. Met gesloten ogen leunt ze achterover. Als Dixie wakker schiet en begint te huilen omdat haar pluche aap zoek is, dan zal Irthe haar eerst de tijd gunnen echt helemaal wakker te worden. Anders zou het morgen misschien alleen maar een droom kunnen lijken dat Irthe zo lief was om samen in het holst van de nacht op speurtocht te gaan, en zo knap om te ontdekken waar aap was weggekropen ook.

Als Ange 's ochtends wakker wordt heeft ze een snerpende hoofdpijn, en meteen hernemen haar gedachten hun malende loop. Dat Irthe het voor die vleesknecht heeft opgenomen is buiten elke proportie. Maar het is nog dubbel zo grievend dat ze tegen Ange samenspant met die oude zak, die bemoeizieke kwakzalver. Dit heb ik niet verdiend, denkt Ange, dit heb ik niet verdiend. Ze schudt haar zere hoofd, maar het gevoel van verstandsverbijstering wil niet wijken. Voorzichtig gaat ze rechtop zitten en zwaait haar benen over de rand van het bed.

Haar voet raakt een fles, en ze hoort iets rinkelen. Als ze zich bukt om het omgevallen glas van de vloer op te rapen, doet haar kater de hele kamer golven. En beneden is het natuurlijk ook nog een liederlijke bende: Irthe heeft zich vast niet om het opruimen van de keuken bekommerd.

Net heeft ze een T-shirt aangeschoten, als de deur van haar kamer open kiert en Dixies gespannen gezicht om de hoek verschijnt. Haar ogen lichten op: 'O, je bent al wakker.'

'Wat kom jij hier doen?' blaft Ange. 'Je weet dat je niet boven mag komen.'

'Ik ben mijn aap kwijt,' fluistert Dixie. Haar ogen schieten vol tranen. Verloren staat ze in de deuropening. Ze is nog niet aangekleed, haar haren zijn nog niet gekamd.

'Dacht je soms dat ik die had?'

'Nee, ik wou het alleen tegen je zeggen.'

'En nou moet ik daar zeker wat aan doen,' veronderstelt Ange.

Toen zij zo oud was, kon ze zich allang niet meer veroorloven een huilebalk te zijn en voor ieder wissewasje naar een volwassene te rennen. 'Dat beest ligt natuurlijk gewoon ergens beneden. We gaan zo wel kijken,' zegt ze korzelig. Zo zou het dus zijn geweest als ze Gilles zijn zin had gegeven: altijd een hoofdje om de hoek van haar deur, om een beroep op haar te doen.

'Mag ik dan ook een boterham?'

'Heb je nog niets gehad? Is lrthe niet op, dan?'

'Nee, die had zich verslapen. Die kwam net pas beneden. En toen moest ze eerst het water naar boven brengen.'

Ange hoort haar eigen ademhaling. 'Wat zeg je daar?'

'Het water naar boven brengen. In zo'n fles. Wat ze elke dag doet.'

Ange moet alle zeilen bijzetten om gewoon te klinken. 'Dus dat heb je lrthe wel vaker zien doen?'

'Ja hoor,' zegt Dixie. 'Kun jij een vlecht in mijn haar maken? Of anders met schuifjes hier, en dan, kijk, zo, een paardestaart.'

Ange kan de overgang niet zo gauw maken. Het zweet is haar uitgebroken.

'Hé Ange, luister je? Het is zo warm met los haar.'

'Vraag lrthe maar je te helpen,' zegt Ange, nog eens zo geagiteerd: haar zuster behoort volgens afspraak op dat kind te letten, in plaats van zich door haar op verdachte handelingen te laten betrappen.

'Maar ik wil dat jij het doet,' klaagt Dixie.

'Ik heb geen tijd!'

'Dat zeg je altijd!'

'Omdat ik het altijd druk heb.' Maar daarmee liet haar vader zich ook niet afschepen. Iedere keer als Ange te berde bracht dat er in een bedrijf als het hunne geen ruimte voor kinderen was, wierp hij tegen dat de situatie juist ideaal was, met allebei je werk aan huis. Een redelijk argument. Maar niet doorslaggevend voor iemand die al vanaf haar zesde heeft gemoederd, en die nu juist dacht dat ze zelf weieens aan de beurt mocht komen. Geen tel heeft ze ooit overwogen aan Gilles' aandringen toe te geven. Wel verdomme, denkt Ange: weer is hij haar hoofd binnengeslopen. 'En ga jij je nou eerst eens aankleden,' valt ze uit.

'Weet jij al wat je aan doet?'

'Wat maakt dat nou uit?'

'lrthe zegt dat we er netjes moeten uitzien voor de begrafenis.'

Dat is waar ook. Het is de vierentwintigste dag van de hittegolf, en vandaag wordt baby Willemse begraven.

Wat ga ik straks in 's hemelsnaam zeggen, denkt lrthe terwijl ze gehaast haar haren opsteekt. Is er bij de dood van een zuigeling wel iets wat kan troosten? Maar zij weet zelf toch ook wat verdriet is, er moet een brug te slaan zijn, een opmerking te verzinnen. Bij voorbeeld dat je verdriet niet de kans moet geven zich aan je te hechten, dat je terug moet slaan, om te ontkomen aan de versuffing, de pijn, de verslagenheid. Waar het ondraaglijke zich voordoet, is het antwoord: handelen. Als je werkloos terneer zit, ga je eraan onderdoor. Plotseling geërgerd steekt ze de laatste haarspeld vast. Het schijnt haar toe dat de meeste mensen een enorme bereidheid tot lijden hebben. Evenmin kan ze zeggen: je bent nog jong, Paula, je kunt nog wel tien kinderen met een onverzettelijk kinnetje en blauwe ogen krijgen. Met een zucht kiest ze een paar nette schoenen uit. Dat ze uitgerekend nu zo over tijd was! Het zal wel aan de hitte hebben gelegen, maar toch is het af en toe door haar heen gegaan dat ze misschien per ongeluk van die laatste keer met Gilles  van wie ze nu immers Dixie heeft, het doet er allemaal niet meer toe, nu ze Dixie heeft. Snel inspecteert ze haar spiegelbeeld en holt dan naar beneden. Ze moet Ange nog in het gareel zien te krijgen, voordat ze de deur uit kunnen.

Haar woede laait weer op als ze haar zuster zwijgend naast Dixie aan de ontbijttafel aantreft. Hield Ange haar kiezen altijd maar zo secuur op elkaar! ik eis,' begint lrthe zonder verdere plichtplegingen, 'dat je je excuses aan Hen- ri aanbiedt. Je belt hem op. Zo meteen staan we samen met hem aan dat graf, en dan wil ik me niet bezwaard voelen. En voor Van de Wetering geldt hetzelfde.'

'Ik pieker er niet over,' antwoordt Ange prompt. Onaangedaan roert ze in haar koffie: de prinses op de erwt. O, vat te krijgen op dat arrogante, zelfgenoegzame schepsel! Verhit roept Irthe uit: 'Door jouw toedoen hebben we straks met iedereen stront!'

'Dat jij nou zo'n allemansvriend bent. Ik vind het niet nodig om bij elke idioot in het gevlij te blijven,' zegt Ange zonder haar aan te kijken. Dan neemt ze de laatste beschuit uit de rol en draait de lege verpakking tot een prop.

Op slag vergeet Irthe wat ze nog meer op haar hart had. Pal onder mijn ogen, denkt ze geschokt. Dit is niet alleen een openlijke uitdaging  het is een daad van minachting. Ze aarzelt een moment, schuift dan haar bord van zich af, tast in haar zak naar haar sigaretten en steekt er een op. Ze inhaleert diep alvorens ze de rook over Anges roereieren uitblaast.

'Maak dat ding uit,' zegt haar zuster, terwijl ze bleek van woede wordt.

'O sorry, heb je er last van ?' Irthe staat op en slentert naar het aanrecht, waar de groenten voor de pot au feu al gereed liggen naast het restant van de sauce hollandaise van gisteren, dat altijd nog wel van pas komt. Met een nonchalant gebaar maakt ze haar sigaret in de sauskom uit. 'Zo,' zegt ze, 'we moeten de tijd een beetje in de gaten houden. De begrafenis begint om half twaalf.'

'Gaan dode baby's eigenlijk ook naar de hemel?' vraagt Dixie, opkijkend van haar bord.

'Ja hoor,' zegt Irthe.

'Echt?' vraagt Dixie aan Ange.

ik heb geen idee,' zegt Ange gesmoord. Ze staat op en gooit de saus met kom en al in de afvalemmer.

'Ik vind de hemel maar raar,' vervolgt Dixie. 'Dat je er helemaal nooit meer uit kunt! Dat het maar doorgaat, en doorgaat. Want de tijd is er anders. Maar verder is het er wel leuk, geloof ik. Net zoiets als Corsica. Alleen kun je natuurlijk niet meer praten als je dood bent.'

'Nee liefje,' zegt Irthe, terwijl ze een nieuwe sigaret opsteekt. Tartend tipt ze de as op de rand van haar ontbijtbord. 'Alleen levende mensen praten. En dan zeggen ze soms zomaar ontzettend domme en schadelijke dingen.'

'Ze stellen bij voorbeeld hersenkoorts als diagnose,' gromt Ange.

'Waar jij al niet verstand van hebt,' zegt Irthe honend. Ange weet altijd precies hoe het zit. Ange weet alles, behalve dat Irthe al die jaren degene was van wie Gilles graag een kind had gehad. Het is gewoon pathetisch: met luttele woorden zou Irthe haar van al haar illusies kunnen beroven. Laatdunkend neemt ze haar zuster op, die met bruuske gebaren kopjes en ontbijtborden opstapelt. Haar neus glimt. Haar haar kroest. En ze zal toch niet werkelijk van plan zijn in die oude wikkelrok naar de begrafenis te gaan? Als ze nou eens iets aantrok wat haar een beetje flatteerde! Voor vrouwen als Ange luisteren die dingen nauw: er valt best nog wat van te maken, maar dat vereist wel enige inspanning. Zo sneu als iedereen haar straks weer spottend gadeslaat.

'Wat kijk je?' vraagt Ange bits.

'Niks,' zegt Irthe. 'Heb jij trouwens een paar tampons voor me?'

'Boven,' antwoordt Ange kortaf, terwijl ze melk en kaas terugzei in de koelkast. Ze bukt zich. 'Hé, iemand heeft een speelgoedbeest achter de koelkast laten vallen. Is dat die aap van jou, Dixie?'

Teleurstelling welt Irthe als gal naar de keel. Ze verlaat de keuken voordat Dixie in vreugdekreten kan uitbarsten. Koven rukt ze haar zusters linnenkast open, ze hoeft niet te zoeken, haar leven lang heeft ze al toegang tot Anges kasten, voor dit of voor dat, zo handig, een zuster met wie je alles deelt. Na de plechtigheid is er een koffietafel in de kosterij. Het hele dorp is aanwezig, constateert Ange, behalve die impertinente hoe heet hij, die met hoge koorts en zware hoofdpijn onder een kamilleomslag in bed schijnt te liggen. Zie je wel dat er wat met die vent aan de hand was  en iedereen maar doen alsof het haar schuld was.

Pas als het haar beurt is om te condoleren, ontdekt ze dat ze alleen is. Haar zuster moet zich met Dixie elders in de rij bevinden. Het bloed vliegt Ange naar het hoofd: ze zal iets persoonlijks moeten zeggen. 'Het spijt me verschrikkelijk voor jullie,' prevelt ze terwijl ze haar hand uitsteekt.

Met strakke gezichten knikken Tom Willemse en zijn jonge vrouw wat. Ze zien eruit alsof ze elk moment zullen bezwijken onder de inspanning hier te staan en handen te moeten schudden.

Eén zin nog, denkt Ange, zodat me later niet wordt nagedragen dat ik me er weer te gemakkelijk van afmaakte, ik heb weieens gelezen,' zegt ze, 'dat we in het geval van de dood het beste kunnen denken aan een schip dat zijn zeilen ontvouwt en uitvaart. Op het moment dat wij het achter de horizon zien verdwijnen, zien anderen het aan de overkant naderen. Want het is niet weg, we hebben het alleen uit het oog verloren.' Ze heeft het geklaard. Opgelucht besluit ze: 'Het allerbeste dan maar.'

Ze heeft zich al half omgedraaid als de timmerman plotseling zegt: 'Dat schip. Moest dat dan een zeilboot zijn?'

Bij die woorden begint zijn vrouw zonder overgang te huilen. Ze maakt geen enkel geluid, maar de tranen stromen uit haar wijd opengesperde ogen en spatten op haar blouse. Ze huilt zonder haar gezicht af te wenden of te bedekken, alsof ze niet beseft bloot te staan aan nieuwsgierige en meewarige blikken. Willemse pakt haar onhandig bij haar bovenarm. Hij heeft die gegeneerde oogopslag die sommige mannen krijgen als hun vrouw zich in het publiek laat gaan. 'Ik dacht dat jullie een roeiboot bedoelden, waar je een buitenboordmotor aan kunt

hangen,' zegt hij met iets hardnekkigs in zijn stem.

Bijna barst Ange van de zenuwen in lachen uit. 'Maar natuurlijk! Begrijp me niet verkeerd. Ik bedoelde ...'

'En hij maar werken aan die boot van jullie! Terwijl ik met een doodziek kind zat,' schreeuwt Paula Willemse onverhoeds.

'Goeie God,' stamelt Ange, 'het was toch niet de bedoeling dat je, ik wist niet, hoe konden wij nou ...'

'Alleen stond ik ervoor met een stervende baby!'

Ange krijgt dat desolate gevoel weer. 'Maar daar kunnen wij toch niets aan doen,' begint ze.

'Jullie bestellen maar, links en rechts! Jullie laten ons maar draven! Als jullie maar op je wenken worden bediend!'

'Maar we hadden toch niet gezegd dat die boot meteen af moest!'

'Alsof een ander er geen eigen leven op na houdt! Alsof iedereen altijd maar naar jullie pijpen moet dansen!'

ik denk dat ik beter kan gaan,' zegt Ange.

'Ja, nou neem je de benen, hè. Omdat je de waarheid niet wilt horen. Waarom moest Gilles uitgerekend nu op vakantie? Toch zeker alleen omdat het jullie goed uitkomt dat hij er weer is als de zomerdrukte begint! Terwijl ik zou gaan bevallen! Terwijl hij gewoon hier had kunnen zijn voor de doop! Het is jullie schuld dat mijn kind niet eens gedoopt is!'

lilk verweer blijft Ange in de keel steken. Hulpeloos kijkt ze de timmerman aan.

'Toe nou, Paula,' mompelt Tom Willemse.

'Heb jij soms niet precies hetzelfde gezegd?' Als een furie wendt ze zich tot haar man. 'Je hoeft echt niet meer de slijmerd uit te hangen, hoor. Nu ze van mening veranderd is over die boot, zal ze je werk heus niet betalen. We kennen die manieren van haar toch. Vraag maar aan Kees.'

'Die boot,' brengt Ange uit, 'is een misverstand. Ik kan je niet zeggen hoe akelig...' 'En ik had een gezond kind totdat ik ermee naar die vertoning van jullie kwam. Totdat ik hem in die gore keuken van jullie heb verschoond was er niks aan de hand! Al dat half bedorven eten dat daar open en bloot in die hitte stond te stinken! Het ontbrak er nog maar aan dat er dooie ratten lagen!'

Ineens voelt Ange gedrang achter zich, ze wordt half opzij geduwd, en Irthe doemt op. Als een engel der wrake komt Irthe toegesneld, bleek en ziedend, met vlammend rode haren. Ange heeft de aanvechting zich tegen haar aan te drukken. Ze kan wel huilen van opluchting en schaamte. Ze kan zich immers geen leven zonder Irthe voorstellen, zonder het verbond dat zij hebben  zonder Irthe was ze verloren.

Met wilde ogen kijkt haar zuster haar aan. Jij wandelende ramp, zegt haar blik. Ze maakt een gebaar alsof ze een vlieg wegslaat. Ze draait Ange de rug toe. 'Wat is er, Paula? Je laat je toch niet overstuur maken?'

Ange is opeens zo licht in het hoofd dat de hele kosterij voor haar ogen kantelt.

'Ik word er gewoon naar van om je zo in alle staten te zien,' zegt Irthe. 'Laat me iets te drinken voor je halen, Paula. Ga even zitten. Neem een moment om tot jezelf te komen. Henri heeft wel iets waarvan je wat kalmeert.'

En nu ziet Ange die walgelijke worm pas, haar zuster heeft hem bij de arm, haar zuster verlaat zich op die kwal die er altijd op uit is geweest zich in hun leven binnen te wringen. Een duw in haar rug brengt haar bijna uit haar evenwicht, ze wankelt opzij, iemand uit de rij stapt langs haar om te zien wat er toch gaande is en posteert zich schuin voor haar. Ook anderen dringen zich nu naar voren. Hun ruggen blokkeren het zicht en vormen een kring rond de timmermansvrouw. Als Ange naar de rand ervan gedrongen is, draait ze zich om en verlaat de kosterij zonder dat iemand haar opmerkt. De hele lange weg terug klaagt Dixie. Het is zo warm, er zit een steentje in haar schoen, ze heeft dorst, Irthe loopt te hard. Wijselijk laat Irthe haar drenzen. Zij heeft nooit zo iemand willen zijn die haar kind aan de arm voort sleurt en bovendien heeft Dixie er alle recht op lastig te zijn. Die scène moet haar de stuipen op het lijf gejaagd hebben. 'We zijn er bijna,' zegt ze bedaard, 'en thuis gaan we lekker limonade drinken.'

is Ange er dan ook?'

ik zou het wel denken.' Die staat natuurlijk alweer doodleuk aan haar terrine de poule verte of aan de soufflé aux courgettes. Als Henri er niet was geweest met zijn valium  ze moet er niet aan denken.

Dixie trekt haar hand uit die van Irthe en zet er de pas in. Irthe kan haar nog net bij een vlecht grijpen. 'Wat heb je nu ineens een haast,' zegt ze met een zinkend hart.

'Ja, want ik ga Ange een doos vragen.'

'Dat kun je toch ook aan mij vragen.' Ze geeft een rukje aan de vlecht. 'Hé, Dixie. Waarom vraag je dat niet aan mij?'

'Au. Laat me los. Daarom niet.'

'Daarom is geen reden,' zegt Irthe kalm. Doe jij maar obstinaat, kind. Mij krijg je niet. Mijn geduld is eindeloos.

'En als je van de trap af valt, dan ben je gauw beneden,' roept Dixie uit. Ze proest zenuwachtig.

Alsof er een luikje in haar hoofd open gaat, zo herinnert Irthe zich ineens de Bibelebonseberg en de hond die blafte naar de kat die jaagde op de rat die snoepte van de havermout in het huis dat Jack had gebouwd. En er was er eens een vrouw die koeken bakken wou, maar het meel dat wou niet rijzen, en zeg, ken jij de mosselman? En dan viel Ange enthousiast in: 'Ja, ik ken de mosselman, de mosselman, de mosselman, samen kennen wij de mosselman, die woont in Scheveningen.' Anges stem die haar elk versje en liedje uit het boek van Moeder de Gans leerde, Anges stem en niet die van haarzelf weerklinkt in de rijmpjes van wel  eer: geen deel van leven bezit haar eigen oormerk, overal staat in geheime inkt ook Anges naam bij geschreven. Alleen Gilles' honger is van haarzelf, zijn almaar groter wordende apathie is van haar, zijn ogen die dieper en dieper in hun kassen zinken zijn van haar, zijn botten die zich nu al duidelijk onder zijn slinkende vlees beginnen af te tekenen zijn van haar. Gilles' honger is een mijlpaal. Erachter ontrolt zich een onbekend landschap, waarin Irthe eindelijk zelfstandig opereert. Waarin zij eigen rechten heeft, eigen banden en verbintenissen. Voorbij die grenssteen, die het einde van haar verstrengeling met Ange markeert, is het ook zonneklaar dat Dixie haar toebehoort.

ik heb een heleboel dozen,' zegt ze vriendelijk. 'Wel een schuur vol. Echt waar. Je mag er net zo veel uitkiezen als je maar wilt.'

Het kind bukt zich en trekt haar sandaal uit. Ze peutert een kiezel te voorschijn, gaat dan op haar hurken zitten en snoert de riempjes moeizaam weer dicht. Ze zwijgt.

'Wat ga je met die doos doen?' Dixie schokschoudert.

'Een bedje van maken voor aap?'

'Nee.'

'Mooie dingen in bewaren?'

Nukkig stapt Dixie voort. ik weet het al. Je gaat een kijkdoos maken.'

ik wil gewoon een doos.'

'We kunnen wel winkeltje spelen, zoveel dozen heb ik. En flessen, en blikjes. Dan kom jij bij mij boodschappen doen. Of ik bij jou. Dan zeg ik: "Juffrouw Dixie, hebt u voor mij een pond suiker?" '

ik wil geen suiker in mijn doos!' roept Dixie uit. Ze staat stokstijf stil en slaat haar armen over elkaar. Onder aan de dijk stroomt de rivier. Op de oever roept een tjiftjaf.

'Kijk dan,' leidt Irthe af, 'daar kun je ons dak al zien. Zullen we hollen om wie er het eerst is?'

'Nee.'

'Wat wil je dan?' 'Dat mama me komt halen.'

Maar misschien moet Irthe vandaag of morgen wel tegen haar zeggen dat mama heeft gebeld en haar voorlopig niet komt halen. Zulke nare dingen gebeuren. 'En anders,' vraagt ze, 'als dat nou niet gebeurt, wat wil je dan het allerliefst?'

'Dat papa thuiskomt.'

'Maar die heeft jou al zo lang niet meer gezien dat hij vast vergeten is hoe hij lief voor je moet zijn.'

'Niet waar! En anders geef ik hem mijn doos wel.'

'Met wat erin?'

Bevreemd kijkt Dixie haar aan. 'Gewoon.'

Hoe verleidelijk is de gedachte dat ze haar alleen maar mee naar boven zou hoeven te nemen om haar wens in te willigen. Je wilt je kind zo graag gelukkig zien. 'Je herkent hem misschien niet eens,' zegt Irthe. 'Hij is erg veranderd, de laatste tijd.'

Ange heeft een koud biertje gepakt. Maar zelfs bij het naar binnen gieten van het tweede glas schijnt het haar nog toe dat er sissend stoom van haar af slaat. Ze gaat naar het aanrecht om haar polsen onder de kraan te houden, en een nieuwe golf van kokend hete lucht perst zich door haar heen: naast de spoelbak staat het ontbijtbord waarop dat loeder doodleuk haar sigaret heeft uitgemaakt.

'Ik kom in de Michelin," mompelt ze voor zich uit. Daar drinkt ze er nog een op.

Er moet deeg gemaakt worden voor de tarte a la rhubarbe. Een van haar eigen recepten. Een van haar eigen successen. Ze zal haar beroemde tarte a la rhubarbe maken: Ange roert en zeeft, zij houdt zich aan de dingen waarin ze goed is, in haar keuken maakt Ange geen brokken. Haastig zet ze de ingrediënten klaar. Ze schudt een pak bloem leeg in een kom en bijna legt ze de verpakking gewoontegetrouw terzijde. Weer grijpt ze naar haar glas. Is zij niet de diplomatie zelve geweest? Na de overstroming heeft ze Irthe geen moment meer aan haar verloren museum herinnerd ! Zelfs bij het samenstellen van haar menu's heeft ze er rekening mee gehouden. Met grote inventiviteit heeft ze de laatste weken zekere ingrediënten gemeden. En als ze noodgedwongen al eens iets gebruikte wat voorheen een nieuwe aanwinst voor de collectie zou hebben opgeleverd, heeft ze de sporen discreet uitgewist. Maar geen blijk van erkentelijkheid - niet voor het feit dat ze al die jaren een volstrekt nutteloze verzameling heeft helpen opbouwen, noch voor het omzichtige sparen van haar zusters gevoelens bij het teloorgaan ervan.

Ange snijdt de groente. De rabarber zwemt voor haar ogen. Geen woord heeft Irthe aan haar verlies gewijd. Vijftien jaar lang een passie voor lege blikken en dan ineens weg ermee. Zo gewonnen, zo geronnen. En zo iemand zou bestendig zijn in haar loyaliteiten? Anges mes schiet uit, ze ziet het gebeuren, maar er is iets met de besturing van haar hand, de opdracht van haar hersenen komt niet op tijd ter plaatse, ze kan het gebaaar niet meer corrigeren en ze ziet het staal in haar vlees verdwijnen. Even voelt ze niets. Ze vraagt zich net af of een vleeswond onder stromend water gehouden moet worden, als de pijn door haar hele hand vlijmt.

'O mijn God,' zegt Ange.

Ze bloedt te hard om te kunnen zien wat ze heeft aangericht. Ze moet afbinden, stelpen, handelen in elk geval. Er is een verbanddoos in de badkamer, de aanblik van watten en windsels zal haar een idee geven wat te doen. Ze staat op en moet weer gaan zitten, zo duizelt het haar. Mensen eten koeien, mensen eten koeien, dreunt het door haar hoofd: ze staat haar hele leven al tot haar ellebogen in het bloed, ze is toch verdomme geen doetje, ze hijst zich weer overeind.

In de badkamer vindt ze de verbanddoos en trekt met haar tanden de verpakking van een rol gaas. Ze drukt het verband zo hard ze durft op de wond. Ze krijgt de hik. Ik geloof dat ik dronken ben, denkt Ange, en paniek maakt zich van haar meester: door de alcohol verdund, zal haar bloed nog eens zo snel uit haar spuiten. Ze tast naar een handdoek, wikkelt die schielijk om haar hele linkerarm. Ze heeft hulp nodig, en uitgerekend nu is ze alleen in huis. Maar ze is niet alleen.

Ange laat zich in de vensterbank zakken. Ze legt haar hoofd tegen het raam, het glas is koel aan haar wang. Slechts twee trappen hoeft ze op, met de verbanddoos onder haar goede arm. Ange, Ange lief, wat heb je jezelf nu toch aangedaan, kom maar gauw hier, ik zal voor je zorgen.

Ange huilt, zonder zich te verroeren. Ze ziet haar tranen langs de ruit druipen, waardoor het is alsof de hele wereld met haar mee huilt. Of regent het misschien plotseling, is de betovering van de gekmakende hitte eindelijk verbroken en wordt alles weer gewoon? Met een onzeker gebaar veegt ze het glas schoon. Het uitzicht uit het badkamer- raam is het mooiste van het hele huis. Hier zit je net hoog genoeg om pal over de schuur die eens een museum was, te kunnen uitkijken over het grasland langs de rivier, dat aan hun tuin grenst. Er loopt iemand. Ange herkent de eenzame wandelaar aan zijn haast dansende gang. Zo kwam hij ook op haar af toen ze weigerde zijn vlees te betalen.

Ze wil opspringen. Loodzwaar ligt haar gekwetste hand in haar schoot. Haar rok ziet donker van het bloed. Naderbij komt de slager. Hij molenwiekt met zijn armen. Binnen luttele seconden betreedt hij het erf.

Zonder haar blik los te maken van het schouwspel buiten, trekt Ange zich overeind aan het kozijn. Het is net alsof de slager vaart verliest. Hij lijkt wel stil te staan, al zwaait hij nog steeds met zijn armen; zijn mond opent en sluit zich alsof hij verwensingen uit, hij grijpt naar zijn hoofd, en dan begint hij zich de kleren van het lichaam te rukken.  In het grasland werpt Van de Wetering zijn overhemd van zich af, hij valt voorover als hij tevergeefs probeert zijn broek af te stropen, hij kruipt naar de waterkant, maaiend met zijn ellebogen werkt hij zich naar de rivier, die zich even later weer rimpelloos boven hem sluit.