47

Nora duwde de neerhangende planten opzij en keek omhoog. De kronkelende bergspleet lag voor haar, het zonlicht gestreept en vol schaduwen in de roodgetinte schemering, de holten en de gepolijste steenribben eindeloos uitgestrekt als de keel van een reusachtig groot dier. Ze liet zich in het water zakken en zwom in borstslag de eerste poel over, met Smithback achter zich aan en Aragon in de achterhoede. Het water voelde koel aan na de doodse, drukkende hitte in de vallei. Ze probeerde nergens anders aan te denken, zich te concentreren op de zuiver fysieke ervaring en weigerde vooralsnog te denken aan de lange reis die voor de boeg lag.

Een tijdlang trokken ze zwijgend verder, van poel tot poel, wadend door de ondiepe plekken. De kalme geluiden van hun tocht werden fluisterend weerkaatst door de wanden van de bergspleet. Nora hees de zak van de ene naar de andere schouder. Ondanks alles voelde ze zich minder bezwaard dan de afgelopen drie dagen. Haar grote angst was geweest dat Black en Sloane die ladder af zouden komen met het bericht dat er zwaar weer op komst was. Dat zou aannemelijk geweest zijn, gezien de recente regens. En dan had ze moeten beslissen of ze de waarheid spraken dan wel een zelfverzonnen verslag uitbrachten om maar in Quivira te kunnen blijven. Maar het gunstige weerbericht, al was dat dan niet van harte gegeven, bewees dat ze zich hadden neergelegd bij het besluit om de stad te verlaten. Het enige dat hen nu nog te doen stond, was een aantal eindeloze, uitputtende trips door de bergspleet te maken om de bagage naar de paarden te brengen.

Hoewel, nee, dat was niet het enige. Holroyds stoffelijk overschot was nooit ver uit haar gedachten geweest. Een halve kilometer verderop lag dat te wachten in de bergspleet. En daarmee de boodschap dat de skinwalkers dichtbij waren, hen misschien op datzelfde moment zaten te beloeren, om even later weer te kunnen toeslaan. Ze keek om naar Aragon: die had duidelijk laten merken dat hij haar ergens over wilde spreken. Aragon keek op, las de vraag in haar ogen en schudde zijn hoofd. 'Als we bij het lijk aankomen,' was zijn enige antwoord.

Nora zwom nog een poel over, klom een watervalletje op en perste zich zijdelings door een smaller deel. Toen weken de steile wanden enigszins uiteen. In de verte, een eind vooruit, zag ze de enorme populierenstam die als een enorme dwarsbalk klem zat tussen de canyonwanden. Vlak daarboven, in de diepe schaduw, lag de smalle rand die naar de ruimte leidde waar ze Holroyd hadden neergelegd.

Nora's blik viel van de rand naar de omlaag getuimelde rotsen daaronder, naar de smalle poel die de drie of vier meter van de canyonbodem bedekte. Haar blik bleef rusten op een gele veeg die aan het einde van die poel dobberde. Het was de zak waarin ze Holroyd hadden verpakt. Behoedzaam liep ze verder. Nu zag ze een lange, rafelige scheur aan de zijkant van de zak. En daar lag Holroyds lijk, op zijn rug half in, half buiten het water. Hij zag er eigenaardig bol uit.

Als aan de grond genageld bleef ze staan. 'O, god,' klonk Smithbacks stem naast haar schouder. En toen: 'Lopen we enig gezondheidsrisico door hier door het water te waden?' Aragon hees zich achter hen omhoog. 'Nee,' zei hij. 'Volgens mij niet.' Maar er lag geen troost op zijn gezicht te lezen toen hij die woorden uitsprak.

Nora bleef staan, en ook Smithback achter haar bleef aarzelen. Zachtjes wrong Aragon zich langs hen heen naar het lichaam toe. Nora keek hoe de arts het lijk op een smalle stenen richel hees, naast de poel. Onwillig dwong ze zich, erheen te lopen.

Toen bleef ze plotseling naar adem happend staan. Holroyds lichaam was aan het vergaan, en het was in zijn kleren opgezwollen tot een groteske parodie van een dikke man. De huid die uit zijn hemdsmouwen te voorschijn stak, was eigenaardig, melkachtig blauw-wit. Van de vingers restten niet meer dan stompjes met roze uiteinden, de vingertoppen waren bij het eerste gewricht afgehakt. Zijn laarzen lagen kapot en gescheurd op de rotsen en van zijn voeten, datzelfde bleke wit tegen de chocoladebruine rots, ontbraken de tenen. Nora keek met een mengeling van walging, afschuw en woede. Erger nog was zijn achterhoofd: een grote ronde pluk haar was weggescalpeerd en het stuk schedel daaronder was weggeboord. De hersenen puilden uit het gat naar buiten. Met snelle gebaren trok Aragon een paar plastic handschoenen aan, haalde een scalpel uit zijn tas, plaatste die vlak onder de onderste rib en opende met een korte beweging het lichaam. Hij stak een lange tang naar binnen, draaide even en haalde de tang weer te voorschijn. Aan het einde van de scalpel zat een klein stukje roze vlees dat er in Nora's ogen uitzag als longweefsel. Aragon liet het in een testbuisje vallen dat al half gevuld was met een heldere vloeistof. Hij deed er twee druppels uit een ander flesje bij, deed de dop op het buisje en draaide het rond in zijn handen. Terwijl Nora toekeek, kleurde de oplossing lichtblauw.

Aragon knikte in zichzelf, legde het buisje voorzichtig in een tas met schuimrubber bescherming en pakte zijn instrumenten weer in. Toen draaide hij zich, nog steeds op zijn knieën, om naar Nora. Eén gehandschoende hand lag, bijna beschermend, op de borst van het lijk.

'Weet je waaraan hij is overleden?' vroeg Nora.

'Zolang ik geen betere instrumenten heb, kan ik daar niet honderd procent zeker van zijn,' antwoordde Aragon langzaam. 'Maar één antwoord lijkt te kloppen. Alle grove proeven die ik tot nu toe uitgevoerd heb, bevestigen dat.'

Er viel een stilte. Smithback ging op veilige afstand van het lijk op een rots zitten.

Aragon keek van de schrijver naar Nora. 'Voordat ik daar verder op in ga, moet ik jullie iets vertellen dat ik ontdekt heb over de ruïne.'

'Over de ruïne?' vroeg Smithback. 'Wat heeft die nou met Holroyds dood te maken?'

'Alles. Volgens mij heeft de uittocht uit Quivira, en misschien zelfs het bestaan van Quivira, direct te maken met Holroyds dood.' Hij veegde met zijn mouw over zijn gezicht. 'Ongetwijfeld hebben jullie die breuken in de torens gezien, die ingestorte vertrekken op de tweede verdieping van de stad.'

Nora knikte.

'En die gevallen rotsen aan het einde van de canyon, die moeten jullie ook gezien hebben. Terwijl jullie op zoek waren naar de paardenmoordenaars, heb ik het daar met Black over gehad. Hij vertelde dat die beschadigingen aan de stad waren veroorzaakt door een lichte aardbeving, die had plaatsgevonden rond het moment dat de stad verlaten was. "De datums zijn statistisch gezien bijna gelijk," zei hij. Volgens Black had die landverschuiving ook rond die tijd plaatsgevonden en was hij veroorzaakt door de aardbeving.' 'Denk jij dan dat al die mensen zijn overleden bij een aardbeving?' vroeg Nora.

'Nee, nee. Dat was niet meer dan een trilling. Maar door die vallende rotsen, en door het instorten van een aantal gebouwen, steeg er in de vallei een enorme stofwolk op.'

'Bijzonder belangwekkend,' zei Smithback. 'Maar wat heeft een stofwolk van zeven eeuwen geleden te maken met Holroyds dood?' Aragon glimlachte zwakjes. 'Een heleboel, zoals blijkt. Want het stof in Quivira zit vol Coccidioides immitis. Dat is een microscopisch kleine schimmelspore die in de grond leeft. Meestal komt hij voor in heel droge, vaak afgelegen woestijngebieden, zodat er maar weinig mensen mee in contact komen. En dat is maar goed ook. Die schimmel veroorzaakt een dodelijke ziekte, coccidioidomycose.

Misschien kennen jullie de ziekte als valleikoorts.'

Nora fronste haar voorhoofd. 'Valleikoorts?'

'Wacht eens even,' kwam Smithback tussenbeide. 'Was dat niet de ziekte waaraan een stel mensen in Californië is overleden?' Aragon knikte. 'Valleikoorts, of San Joaquin-koorts, naar een dorpje in Californië. Jaren geleden vond daar, in de woestijn niet ver van San Joaquin, een aardbeving plaats. Die veroorzaakte een landverschuiving waardoor een stofwolk ontstond die over de stad heen rolde. Honderden mensen werden ziek en er zijn twintig doden gevallen door besmetting met coccidioidomycose. In de wetenschap is dit soort dodelijke stofwolk bekend als een "tektonische funguswolk".' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Alleen is de schimmel hier in Quivira een veel agressievere stam. In geconcentreerde vorm ga je er binnen enkele uren of dagen dood aan, geen wéken. Want kijk, om ziek te worden moet je de sporen inademen - via stof, of via... andere wegen. Besmetting via iemand die al ziek is, is niet voldoende.'

Weer veegde hij zijn gezicht af. 'Eerst begreep ik niets van Holroyds symptomen. Ik ken geen ziekte die dit soort verschijnselen veroorzaakt. Hij was zo snel overleden dat het geen voor de hand liggende besmetting kon zijn. En toen herinnerde ik me dat roestkleurige poeder van die koninklijke graftombe.'

Hij keek naar Nora. 'Ik heb verteld over mijn ontdekkingen bij die beenderen. Maar weet je nog van die twee potten vol roodachtig stof? Jij dacht dat het een soort rode oker kon zijn. Wat ik je niet verteld heb, is dat het gedroogd en vermalen menselijk vlees en gebeente was.'

'Waarom heb je dat niet gezegd?' riep Nora.

'Jij had andere dingen aan je hoofd, laat ik het daarbij houden. En ik wilde het zelf begrijpen voordat ik je een zoveelste mysterie voorlegde. Hoe dan ook, terwijl ik zat te puzzelen over Holroyds dood besefte ik uiteindelijk wat het werkelijk was. Het is een stof die een aantal indianenstammen uit het zuidwesten kennen als "lijkpoeder".'

Nora wierp Smithback een blik toe en zag haar eigen afschuw weerspiegeld in zijn ogen.

'Dat wordt gebruikt door tovenaars. Die doden er hun slachtoffers mee,' vervolgde Aragon. 'Er zijn nog steeds indianengroepen die lijkpoeder gebruiken.'

'Dat weet ik,' fluisterde Nora. Ze zag Beiyoodzins strakke gezicht bijna voor zich, terwijl hij in het maanlicht zat te vertellen over de skinwalkers.

'Ik heb dit poeder onder de microscoop bekeken en het bleek helemaal vol Coccidioides immitis te zitten. Dat is, letterlijk, lijkpoeder waarvan je echt doodgaat.'

'En jij denkt dat Holroyd daarmee om het leven is gebracht?'

'Ik denk van wel, gezien de enorme dosis die hij moet hebben gekregen. En het móét een enorme dosis geweest zijn, anders was hij niet zo snel overleden. Hoewel zijn ziekte ongetwijfeld verergerd is doordat hij langdurig in dat stof had gezeten. Hij heeft in de dagen voor zijn dood heel wat zitten graven achter in de ruïne. We zijn er allemaal mee in aanraking gekomen.'

'Ik heb ook heel wat gegraven,' zei Smithback met een licht trillende stem. 'Hoe lang duurt het nog voordat wij ook ziek worden?' 'Dat weet ik niet. Het hangt in grote mate af van je eigen immuunsysteem en van de vraag hoeveel je van dat spul hebt ingeademd. Volgens mij is de schimmel achter in de stad veel geconcentreerder dan voorin. Maar hoe dan ook, het is van levensbelang dat we hier zo snel mogelijk wegkomen en ons onder behandeling stellen.'

'Er is dus een middel tegen?' vroeg Smithback. 'Jazeker. Ketoconazole, of in een gevorderd stadium als de schimmel het centrale zenuwstelsel is binnengedrongen, amphotericine B, rechtstreeks in de cerebrospinale vloeistof geïnjecteerd. En het ironische is, dat ampho een doodnormaal antibioticum is. Ik had er bijna wat van meegenomen.' 'Hoe zeker ben je hiervan?' vroeg Nora.

'Zo zeker als ik maar zijn kan zolang ik niet meer apparatuur heb. Om absoluut zeker te zijn zou ik een betere microscoop nodig hebben, want in weefsel hebben de bolletjes een doorsnede van ongeveer vijftig micron. Maar het is het enige dat deze symptomen verklaart: cyanose, ademnood, pus in het sputum... plotselinge dood. En de simpele test die ik zojuist heb uitgevoerd op Peters longweefsel bevestigt de aanwezigheid van antilichamen tegen coccidioidine.' Hij zuchtte. 'Gisteren begon ik de stukjes van de puzzel pas aaneen te leggen. Gisteravond laat heb ik nog wat in de ruïne lopen zoeken, en ik heb nog meer potten met lijkpoeder gevonden, plus een aantal eigenaardige gereedschappen. Op basis daarvan, en van al die kapotte beenderen in de Kruipruimte, moest ik wel concluderen dat de inwoners van Quivira zich bezighielden met de fabricage van lijkpoeder. Als gevolg daarvan is de hele stad ervan doortrokken. De hele ondergrond van de ruïne zit vol sporen, en naar achteren toe wordt de concentratie dichter. Daarmee is de hoogste concentratie te vinden in de Kruipruimte, en dan met name in de grot van de Zonnekiva die Black heeft ontdekt.'

Hij zweeg even. 'Ik heb jullie mijn theorie verteld dat Quivira geen echte Anasazi-stad was. De oorsprong is Azteeks. Die mensen brachten mensenoffers en toverkracht naar de Anasazi-beschaving. Volgens mij zijn dat de plunderaars, de indringers, die de val van de Anasazi-beschaving op hun geweten hebben, komt het door hen dat de hele hoogvlakte van Colorado ontvolkt is. Dat waren de mysterieuze vijanden van de Anasazi, waarnaar archeologen al die jaren op zoek zijn geweest. Die vijanden pleegden geen moord en oefenden hun macht niet uit door openlijke oorlogvoering, en daarom hebben we nooit sporen van geweld gevonden. Ze hanteerden veel subtieler machtsmiddelen. Toverkracht en het gebruik van lijkpoeder. En dat laat weinig of geen sporen achter.' Zijn stem werd zachter. 'Toen ik dat graf dat Sloane had gevonden voor het eerst analyseerde, dacht ik dat het een kwestie van kannibalisme was. De sporen op de beenderen leken daarop te wijzen. En ondanks Blacks protesten was het de meest voor de hand liggende conclusie: kannibalisme onder de Anasazi is momenteel een heet hangijzer, ook al is het een omstreden theorie. Maar nu geloof ik niet meer dat het om kannibalisme ging. Volgens mij vertellen de sporen op die beenderen een nog veel afgrijselijker verhaal.' Met gepijnigde blik keek hij Nora aan. 'Volgens mij zorgden de priesters in Quivira ervoor dat gevangenen of slaven besmet werden. Dan wachtten ze tot ze dood waren en verwerkten hun lijken tot lijkpoeder. Het afval van die verschrikkelijke industrie ligt achter in de grot. Met dat poeder konden de indringers hun macht handhaven middels rituelen en terreur. Maar uiteindelijk werd het poeder hun eigen ondergang. De lichte aardbeving waarbij de torens beschadigd raakten en die de landverschuiving veroorzaakte, moet een tektonische schimmelwolk hebben opgejaagd in de valei hier, net als in San Joaquin. Maar hier, in die smalle canyon, kon de wolk nergens heen. De hele grot werd ermee gevuld, de stad werd erdoor overspoeld. Al die skeletten boven op de gebroken lijken achter in de grot waren de Azteekse priesters die het slachtoffer zijn geworden.'

Aragon zweeg en wendde zijn blik af van Nora. Zijn gezicht had er nog nooit zo betrokken, zo doodmoe uitgezien, dacht ze. 'En nu moet ik jóú iets vertellen,' antwoordde Nora langzaam. 'Misschien zijn het hedendaagse tovenaars die proberen ons uit die vallei weg te krijgen.' In korte bewoordingen vertelde ze Aragon hoe ze in het huis van haar ouders was overvallen, en over het gesprek dat ze kortgeleden met Beiyoodzin had gevoerd. 'Ze zijn ons hierheen gevolgd,' concludeerde ze. 'En nu ze weten waar de stad ligt, proberen ze ons weg te krijgen zodat ze hem zelf kunnen plunderen.'

Aragon dacht daar even over na en schudde toen zijn hoofd. 'Nee,' zei hij. 'Volgens mij zijn ze niet van plan om de stad te plunderen.' 'Waar heb je het over?' kwam Smithback tussenbeide. 'Waarom zouden ze dan proberen om ons weg te krijgen?' 'O, ik zeg niet dat ze ons hier niet weg willen hebben. Maar niet om de stad te plunderen.' Weer keek hij even naar Nora. 'Jullie zijn er al die tijd van uitgegaan dat die skinwalkers de stad wilden vinden. Maar als ze nu eens probeerden hem de verdédigen?'

'Dat snap...' begon Smithback.

'Wacht even,' onderbrak Nora hem. Ze dacht pijlsnel na. 'Hoe hadden ze ons anders zo snel hierheen kunnen volgen?' vroeg Aragon. 'En als ze Holroyd inderdaad met lijkpoeder vermoord hebben, waar hadden ze dat dan vandaan kunnen halen, behalve hier?' 'Ze zaten dus niet achter de brief aan om uit te vinden waar Quivira lag,' mompelde Nora. 'Ze wilden de brief verníétigen. Om te voorkomen dat wij hierheen zouden komen.' 'Een andere verklaring lijkt me ondenkbaar,' antwoordde Aragon. 'Eerst geloofde ik dat Quivira een priesterstad was. Nu geloof ik dat het een stad van tovenaars was.'

Ze bleven nog even zitten, drie figuren rond de roerloze gestalte van Holroyd. Toen waaide een plotselinge bries, kil van het vocht, door het haar op Nora's voorhoofd.

'We kunnen maar beter op pad gaan,' zei ze, terwijl ze opstond. 'Laten we Peters lichaam de canyon uit halen.' Zwijgend begonnen ze het lijk weer in te pakken in de gescheurde plastic hoes.

48

Toen John Beiyoodzin zijn paard aanzette op het spoor de Chilbah-vallei in, zonk hem de moed algauw in de schoenen. Vanaf de eerste haarspeldbocht zag hij de paarden van de expeditie al staan: ze waren aan het drinken bij de beek. Het stroompje meanderde door het midden van een grote uiterwaard, gescheurd en doorgroefd, vol met losliggende rotsblokken en boomstammen. Bezorgd keek hij omhoog, maar de onweersbui was niet meer zichtbaar, verborgen achter de rotsrug.

Hij wist maar al te goed dat deze vallei het reservoir vormde voor het enorme stroomgebied van de Kaiparowits. De vloed, die van de kilometers verderop gelegen hoogvlakte zou komen aanzetten, zou langzamerhand aanzwellen in de canyons die samenliepen in de hoogste regionen van de Chilbah-vallei. Het hele gebied was onbewoond, van de Kaiparowits-hoogvlakte tot aan de Colorado-rivier - afgezien van de archeologen in de volgende vallei, die direct op de route van het water lag.

Hij keek naar rechts, waar de vallei zich opsplitste in een reeks canyons en droge beddingen. Het water dat van de Kaiparowits-hoogvlakte kwam, zou de Chilbah-vallei binnenstromen door deze kronkelende, onoverzichtelijke canyons. Daarna zou het in één overdonderende massa de lager gelegen vallei in stromen. Het zou een kolossale vloed zijn: de uiterwaarden zouden ervan overstromen en ook de hoger gelegen terrassen zouden onder water komen te staan. Als de paarden niet snel een eind uit de vlakte gehaald werden en naar de hoger gelegen terrassen aan weerszijden van de vallei werden gebracht, zouden ze meegesleurd worden. Zijn volk had al vele malen meegemaakt dat er paarden overleden bij overstromingen. Het was iets verschrikkelijks. En als er mensen op de uiterwaarden waren, of in de vallei daar achter - of nog erger, in de bergspleet die de twee valleien met elkaar verbond...

Hij zette zijn paard aan tot een galopje, het met puin bezaaide pad af. Misschien was hij net op tijd bij de paarden, zodat hij ze kon opjagen naar hoger gelegen gebied.

Binnen vijf minuten had hij de valleibodem bereikt. Zijn paard was nat van het zweet en buiten adem. Hij liet het dier drinken in de beek en luisterde intussen met gespitste oren of hij het bekende geluid al hoorde in de vallei: die eigenaardige trilling die een overstroming aankondigde.

Nu het paard de onweerswolk niet meer zag, was het rustiger. Hij dronk een grote hoeveelheid water en toen hij zijn dorst gelest had, stuurde Beiyoodzin hem over de uiterwaarden heen de steile oevers op. Toen ze eenmaal op de stenige terrassen hoog boven het water waren, liet hij het paard eerst draven en begon toen aan een handgalop. Zolang ze maar hoog boven de valleibodem bleven, waren ze veilig.

Tijdens het galopperen, waarbij hij om grote stenen en uitstekende rotspunten heen manoeuvreerde, dwaalden Beiyoodzins gedachten af naar de mensen in de tweede, kleinere vallei die voor hem lag. Hij vroeg zich af of ze het water zouden horen aankomen. Hij wist dat er aan weerszijden van het beekje een paar hoger gelegen terrassen waren, en hij hoopte dat ze zoveel kennis van zaken hadden dat ze daar hun kamp opgeslagen hadden. De vrouw, Nora, leek enige kijk op het leven in de woestijn te hebben. Als ze slim waren, konden ze het overleven; en als ze acht sloegen op de voortekenen.

Plotseling hield hij zijn paard in. Toen het opstuivende zand rondom hen was neergezakt, bleef Beiyoodzin ingespannen staan luisteren.

Het kwam eraan. Het was nog zo ver weg dat het niet meer was dan een trilling in de grond, een verontrustend gekriebel in zijn botten. Maar het was onmiskenbaar.

Hij klakte met zijn tong en dreef het paard naar voren. Zo hard hij kon rende de izabel over de zandgrond, sprong over rotsen en struiken heen, omzeilde populieren en racete op de grazende paarden af. Nu hoorde hij het akelige geluid dat door de vallei kwam aanzetten, nog boven het geluid van zijn eigen galopperende paard uit. Het was een geluid zonder richting, het kwam overal en nergens vandaan en het steeg in rap tempo van een subsonische dreun naar een hoog gejank. Met het geluid mee kwam een wind die begon als een vriendelijk briesje en die snel aan kracht won, zodat de bladeren van de populieren begonnen te ritselen.

Weer zag hij voor zijn geestesoog een wereld in onbalans. Zestien jaar geleden had het een klein, onschadelijk iets geleken. Negeren, had iedereen gezegd. Als dit de gevolgen waren van die handeling, dan waren het wel héél verschrikkelijke gevolgen. Hij bereikte de rand van het hoger gelegen gebied. Beneden, in de uiterwaarden, zag hij de paarden van de expeditie staan. Ze waren opgehouden met grazen en stonden waakzaam, met opgestoken oren, naar het water te kijken. Maar het was al te laat - ze waren niet meer te redden. Als hij nu naar beneden ging, was dat zelfmoord. Hij schreeuwde en zwaaide met zijn hoed; maar zijn stem klonk niet boven het aanzwellende gebrul uit en de aandacht van de kudde was elders.

De grond trilde. Naarmate het geluid toenam, kon Beiyoodzin het angstige gehinnik van zijn eigen paard niet meer onderscheiden van het gegil van het aanstormende water. Hij keek naar het water, recht in de muil van een nog sterkere wind die de ceders geselde en de wilgen bijna horizontaal op de grond drukte.

Toen zag hij het de hoek om komen: een verticale wand, zeven meter hoog, die zich verplaatste met de snelheid van een goederentrein en de huilende wind voor zich uit joeg.

Maar het was geen wand van water. In plaats daarvan zag Beiyoodzin een ziedende massa boomstammen, wortels, rotsblokken en kolkend zand; een enorme, malende massa die door het water werd voortgestuwd met een snelheid van honderdtwintig kilometer per uur. Hij moest zijn best doen om zijn paard onder controle te houden.

De paarden op de vlakte draaiden zich in hopeloze angst om en sloegen op de vlucht. Terwijl Beiyoodzin met een mengeling van verbijstering, afschuw en angstig ontzag toekeek, denderde de monsterlijke muur genadeloos op hen neer. Het ene na het andere dier werd geramd en uiteengereten, binnenstebuiten gekeerd als een versnelde opname van de bloei van een roos, de draderige erupties van rood, hompen vlees en verbrijzelde benen die verdwenen in de ziedende massa boomstammen en rotsblokken.

Achter die moordende muur van puin aan kwam de enorme motor die het geheel aanstuurde: een vloedgolf van chocoladebruin water, tweehonderd meter breed, kolkend van het ene tot aan het andere terrasland in een stroom die op dat moment breder was dan de Colorado-rivier zelf. Bulderend baande de masssa zich een weg door de vallei, opspringend tot metershoge golven. De vloed scheurde langs de randen van de vlakte als een kettingzaag, rukte klompen aarde van honderden tonnen los en slurpte populieren los van hun wortels. Op dat moment voelde Beiyoodzin zich overspoeld worden door een golf van intense natheid. De lucht was plotseling bezwangerd van de rijke geuren van natte aarde en uiteengereten planten en bladeren. Ondanks de afstand liet hij zijn paard instinctief een paar passen achteruitgaan, terwijl de wanden van het terrasland voor hem begonnen af te kalven.

Vanaf het nog hoger gelegen terrein staarde hij naar de misvormde achterkant van de vloedgolf die de vallei door raasde op weg naar de donkere bergspleet in de canyonwand tegenover hem. Toen de golf de opening van de spleet trof, voelde hij de enorme klap onder zijn voeten resoneren. Een reusachtige schokgolf voer door de stroom heen, zodat de voorwaartse beweging even gestopt werd en het water opspatte in minuscule druppels. Met angstaanjagende snelheid vormde zich een enorm gordijn van bruin schuim langs de rotswand, honderden meters omhoog, en daarna langzaam omlaag. Nu volgde de watermassa een nieuw patroon. Het vloedwater bleef stijgen tegen de wand waarin de bergspleet zich bevond en drong naar binnen zodat er spontaan een meer ontstond: een gigantische, kwaadaardige maalstroom van water dat langs de canyonmonding kolkte. Houtsplinters zo groot als mensen werden opgeworpen uit het water, terwijl ronddraaiende bomen aan stukken werden gereten door de hevige druk.

Nog een enorm stuk land kalfde voor zijn voeten af. Trillend wendde Beiyoodzin zijn paard weg van het afschuwelijke tafereel en hij ging op weg naar het oude priesterpad: de achterdeur naar de Quivira-vallei. Het was te laat geweest om de paarden te redden, en nu vroeg hij zich af of er iemand, hijzelf inbegrepen, levend uit de Chilbah-vallei zou komen.

49

Met hulp van Aragon en Smithback bond Nora het laatste stuk van de gescheurde hoes om Holroyds plastic zak heen en maakte die aan de paal vast. Toen deed ze een stap achteruit en veegde met de rug van haar hand haar voorhoofd af. Ze wist dat het moest, maar ze kon zich er amper toe zetten om aan de zware, onplezierige, deprimerende taak te beginnen om Holroyds lichaam, samen met een aantal specimenzakken vol apparatuur, naar de vallei te slepen waar de paarden hen opwachtten.

Ze keek op en speurde de canyon voor haar af. Aan de overkant van de poel, een eind boven haar hoofd, hing de gigantische populierenstam. Daarachter lag de steile klimpartij naar de volgende poel. Het zou een ellende worden, wist ze, om daar overheen te komen. De aanwakkerende wind blies een streng haar over haar gezicht, en zonder erbij na te denken stopte ze die achter haar oor. Ze haalde diep adem, knielde en greep een uiteinde van de paal. Toen bleef ze stokstijf staan. Weer voelde ze de bries op haar gezicht, sterker ditmaal. Op de wind meegevoerd kwam de plotselinge, eigenaardig aangename geur van platgedrukte planten. Door de angst begon het bloed in haar oren te bonzen. De wind wakkerde aan met een bijna machinale precisie, heel anders dan een natuurlijke, af- en toenemende bries. Terwijl ze stond te luisteren, begon het nog harder te waaien.

'Overstroming,' zei ze.

'Ja?' De lucht boven hun hoofden was kalm en blauw; Smithbacks toon was nieuwsgierig, niet echt bezorgd. 'Hoe weet je dat?' Maar Nora hoorde hem niet. Ze was koortsachtig aan het hoofd-rekenen. Ze bevonden zich minstens een halve kilometer de bergspleet in. Er was geen tijd om naar buiten te vluchten. Hun enige kans was klimmen, zodat ze boven het waterpeil zouden komen. Snel wees ze naar de uitholling in de rotsen waar Holroyds lichaam had gelegen. 'Laat vallen,' zei ze dringend. 'Laat alles vallen. Kom op!'

Smithback begon te protesteren. 'We kunnen toch niet...'

'Vooruit!' zei Aragon op bevelende toon, terwijl hij het andere eind van de paal losliet. Traag ronddraaiend gleed het lichaam de poel in. Nora begon door het water stroomafwaarts te plonzen, naar de plek waar de richel omhoogliep tot aan de kleine nis. 'Waar ga je heen?' riep Smithback, zijn stem vol ongeloof. 'We moeten toch de andere kant uit?'

'Geen tijd!' riep ze. 'Kom op, kóm nou. Opschieten!' Onder de gierende wind hoorde Nora nu een zwak geluid, met een lage frequentie, diep en dreigend. De rustige poelen van het water in de beek veranderden in een dansende golvenmassa. De zakken die ze in hun haast hadden laten vallen, begonnen wild te rollen en te stampen.

Ze holde zo snel ze kon de poel over, snikkend en hijgend. De wind wakkerde steeds meer aan, en even later klonk er een pijnlijke plop in haar oren als teken van de drastische luchtdrukvermeerdering. Ze keek achterom naar Smithback en Aragon die nat en vermoeid achter haar aan kwamen, en probeerde hun toe te schreeuwen dat ze moesten opschieten. Haar stem verdronk in een enorm, vervormd gebrul dat door de bergspleet spoelde en haar oren nog een keer deed knappen.

Daar achteraan kwam een intense stilte. De wind was plotseling gaan liggen.

Ze aarzelde, verward, en spitste haar oren om iedere nuance van het geluid op te vangen. Heel in de verte hoorde ze gekletter en gekraak, vreemd duidelijk ondanks de grote afstand. Ze draaide zich weer naar de rotsrand toen ze besefte dat ze het geluid hoorde van rotsblokken en boomstammen die de bergspleet in geramd werden en onderweg naar hen toe afketsten op de nauwe canyonwanden. Terwijl ze voortholde, zwol de wind weer aan tot een snerpend gegil. Complete waterflarden werden uit het beekje gesleurd. De bergspleet zou, wist ze, eerst veranderen in een windtunnel voordat de watermassa op hen neersloeg.

Ze werkte zich verder vooruit. Het geluid in de canyon zwol aan tot een afgrijselijk gehuil en de nog steeds toenemende orkaan geselde hun ruggen. We halen het niet, dacht Nora. Ze keek om en zag dat Aragon achterop was geraakt. Ze stak haar handen naar hem uit en spoorde hem aan om sneller te gaan. Haar gegilde woorden waren absoluut onhoorbaar boven de wind uit.

Plotseling rolde er vanuit de canyon achter hen een enorm blok omlaag, dat met daverend geraas tussen de rotswanden stuiterde en met angstaanjagende snelheid over hun hoofden scheurde. Een tweede rots volgde daar vlak achteraan, opgestuwd door een stochastische versterking van een enorme stuwkracht. Het raakte de vastgeklemde populier met een verbrijzelende kracht en denderde verder omlaag, de geur van rook en vermalen steen achterlatend. Hijgend en kuchend bereikte Nora de rand en greep deze met beide handen vast om zich uit het water te trekken. Ze krabbelde de rots op en probeerde haar evenwicht te bewaren op de glibberige rand. De lucht was nu vol verpulverd water, dat hen genadeloos geselde. Ze sloeg haar armen tegen de rotswand in een poging om te voorkomen dat ze van de rand geblazen zou worden. Een eerste golf water sloeg vlak onder hen door de canyon heen, en het licht boven hun hoofden werd wat meer gedimd. Alles gebeurde zo snel, de dag was zo plotseling zo gewelddadig geworden, dat Nora even de indruk kreeg dat ze zich in een vreselijke nachtmerrie bevond. Onder haar krabbelde Aragons gestalte, amper zichtbaar, de rotsrand op.

Een tweede tong van slingerend water racete hen voorbij en zoog Aragon bijna los van de wand. Smithback hield even op met klimmen, reikte achteruit, greep Aragons hemd en zeulde hem omhoog. Terwijl Nora van boven af machteloos toekeek, deed een tweede golf een greep naar Aragons been. Boven het gegil van het water uit meende ze hem te horen schreeuwen: een eigenaardig, hol, wanhopig geluid.

Smithback dook erachteraan om meer greep te krijgen, terwijl Aragon van de rand werd gesleurd en boven de afgrond bungelde. Een voorbij flitsend rotsblok trof Aragon zodat hij omkeerde. Onhoorbaar scheurde de stof van zijn hemd en viel Smithback terug tegen de rotswand, een flard van Aragons kraag in zijn hand. Een razende windstoot smeet Aragon omhoog boven de dansende rotsen en voerde hem mee, stroomafwaarts. Toen hij werd geraakt door een zoveelste waterstoot, werd zijn lichaam tegen de canyonwand gesmakt en daaroverheen getrokken als kaas over een rasp. Achter hem aan verscheen een streep van rode vlekjes, die net als Aragon zelf in een oogwenk verdwenen waren, het kolkende schuim in. Nora verbeet een snik, draaide zich om en greep de volgende houvast, hees zich omhoog en reikte naar de volgende. Hoger, dacht ze. Hóger. Achter haar kwam Smithback snel tegen de wand op. Ze gleed uit, vond houvast en viel opnieuw, terwijl de wind probeerde haar van de rots te trekken. Toen ze wegslipte, kwam Smithbacks arm om haar heen en voelde ze hoe ze de smalle richel op getrokken werd, steeds dichter bij de rotsnis.

En toen kwam de hoofdmoot van de watervloed: een enorme schaduw die torenhoog boven hen uit stond, een wig van duisternis die het laatste licht afsloot; een schuimende kramp van lucht, water, modder, steen en gevandaliseerd hout, die een tornado-achtige wind voor zich uit stuwde. Nora voelde hoe Smithback haar even losliet, maar snel zijn greep hervatte. Terwijl hij haar de grot in duwde en zichzelf achter haar aan perste, klonk er een plotselinge fusillade van geluid toen ontelbare kleine rotsblokken langs de canyonwanden omlaag stortten. Ze voelde Smithback verstijven en hoorde de natte, holle dreunen toen de rotsen over zijn rug stuiterden. Toen sloeg het beest toe en omwikkelde hen met een eindeloos, zwart, verstikkend gebrul. Het geluid hield maar aan, en aan, en aan, en het gebrul en getril waren zo luid dat Nora vreesde, haar verstand erbij te zullen verliezen. Ze rolde zich beschermend op, klemde haar armen nog strakker om haar lichaam en bad dat het schudden zou ophouden. Rondom haar persten waterstralen zich de grot in, ramden haar schouders en rukten aan haar ledematen alsof ze haar uit haar schuilplaats wilden opzuigen. In een afgelegen deel van haar verstand scheen het haar eigenaardig toe dat het zo lang duurde voor ze doodging. Ze probeerde adem te halen, maar er leek geen zuurstof meer in de lucht te zitten. Ze voelde hoe de ijzeren greep van Smithbacks armen met een afgrijselijke draai losliet. Ze probeerde opnieuw adem te halen, hikte, kuchte, probeerde te gillen - en toen klapte haar hele wereld in en verloor ze het bewustzijn.

50

Zwaar ademend zat Black op de lage stadsmuur. Alle vier in het kamp achtergebleven expeditieleden hadden meerdere trips naar Quivira ondernomen om de overbodige apparatuur naar de verlaten bergkamer te slepen die ze hadden uitgekozen in een afgelegen deel van de stad. En daar zouden de spullen dan, met enig geluk, droog en beveiligd tegen dieren blijven liggen totdat zij weer terugkwamen.

Totdat ze weer terugkwamen... Black merkte dat hij verschrikkelijk transpireerde. Hij likte aan zijn lippen en staarde naar de blauwe hemel boven de canyonrand. Misschien zou er niets gebeuren. Misschien gebeurde het ergens anders.

Een voor een kwamen Sloane, Swire en Bonarotti te voorschijn uit de donkerte van de stad en kwamen ze bij Black op de stadsmuur zitten. Bonarotti pakte een veldfles en gaf deze zwijgend door. Automatisch nam Black een slok, zonder iets te proeven. Zijn ogen dwaalden over wat er van het kamp restte: de tenten, reeds afgebroken en klaar om weggebracht te worden; de keurige rij plastic zakken daarnaast; het stapeltje apparatuur dat nog omhoog gesleept moest worden naar de bergplaats...

En op dat moment hoorde hij iets. Of misschien voelde hij het, daar was hij niet echt zeker van. Een eigenaardige beweging in de lucht, een trilling bijna. Zijn hart begon te bonzen en hij keek naar Sloane, die de vallei in staarde. Toen ze zich bewust werd van zijn blik, keek ze hem even aan. Toen kwam ze overeind.

'Hebben jullie iets gehoord?' vroeg ze aan niemand in het bijzonder. Ze gaf de veldfles terug aan Bonarotti en liep naar de rand van de rots, gevolgd door Swire. Even later kwam Black bij hen staan. De vallei beneden hen zag er nog idyllisch uit: slaperig in de hitte, doordrenkt van ochtendzon. Maar de trilling, die klonk als een diepe motor die tot leven kwam, leek de lucht te vullen. De bladeren van de populieren begonnen te dansen.

Bonarotti kwam naast hem staan. 'Wat is dat?' vroeg hij, terwijl hij belangstellend om zich heen keek.

Black gaf geen antwoord. Twee emoties streden in zijn hart: doodsangst en een ademloze, bijna misselijkmakende opwinding. Nu kwam uit de monding van de bergspleet een steeds sterker wordende wind: hij zag de struiken rond de opening rondwervelen alsof ze bezeten waren. Toen slaakte de canyon een lange, vervormde, bulderende kreet die steeds luider en luider klonk. Nu moet hij in de canyon zitten, dacht Black. Er klonk een gonzend geluid maar hij wist niet of dat nu uit de vallei kwam of binnen in zijn hoofd klonk. Hij keek naar het gezelschap naast hem. Iedereen staarde naar de monding van de bergspleet. Op Swires gezicht brak verbazing door, meteen gevolgd door een begin van begrip en afgrijzen. 'Overstroming,' zei de cowboy. 'O god, en ze zitten in de canyon...'

Hij rende op weg naar de ladder.

Black hield zijn adem in. Hij dacht dat hij wist wat er komen ging; hij meende op alles voorbereid te zijn. Maar hij was volledig onvoorbereid op het spektakel dat toen begon.

Met een dreunend gekreun boerde de bergspleet een massa rotsblokken en versplinterde boomstammen op, honderden boomstammen, die uit de smalle spleet te voorschijn barstten en op de grond rolden. Toen, met het aanzwellende gebrul van een beest dat zijn muil opent, braakte de canyon een vloeibare massa uit: chocoladebruin water, vermengd met slierten taai vloeibaar rood. Het geheel klonterde samen tot een rimpelende muur die donderend tegen de puinhelling sloeg, zodat er fonteinen en dampende waterpluimen omhoogschoten. De massa scheurde door de uiterwaarden, dampte langs de oevers, rukte stukken berghelling weg en pelde zelfs op het hoogtepunt van het geweld complete brokken canyonwand af. Even dacht Black vol afgrijzen dat het water de steile wanden aan weerszijden van de vlakte zou overspoelen en hun kamp wegslaan. Maar de overstroming knaagde, trok en vrat aan de stenen randen van de oevers, de woede beheerst en daardoor des te gewelddadiger. Niet ver van de populieren zag hij hoe Swire, met zijn armen voor zijn gezicht, door de enorme klap teruggeranseld werd naar het kamp.

Black stond aan de rand van de rots, gegeseld door de wind, roerloos van schok en afgrijzen. Naast hem gilde Bonarotti iets, maar Black hoorde hem niet. Hij staarde naar het water. Nooit had hij gedacht dat water zoveel geweld in zich kon bergen. Hij keek hoe het door de vallei beukte, aan de oevers scheurde, complete bomen ontwortelde en het schitterende, zon overgoten landschap in een oogwenk veranderde in een watervisioen van de hel. Duizend regenbogen ontsprongen aan het schuim, glinsterend in het angstaanjagende licht.

Toen zag hij temidden van het kolkende bruin iets geels voorbijschieten: de zak waarin Holroyds lijk was geborgen. En even later zag hij iets anders, gevangen in een rechtopstaande golf: een menselijke tors, één arm er nog aan vast, met de gescheurde resten van een bruin overhemd. Terwijl Black in een mengeling van schrik en walging toekeek, spatte het afgrijselijke voorwerp uit de top van de golf naar boven en draaide eenmaal om zijn as, de slappe arm zwaaiend in een parodie van een gebaar om hulp. Toen knikte het opzij in een mist van bruin en grijs en werd het opgeslokt door de vloed. Bijna onbewust deed hij een stap achteruit, toen nog een en nog een, tot hij zijn hiel tegen de rotsblokken van de stadsmuur voelde stoten. Half vallend ging hij zitten en draaide zijn rug naar de vallei toe. Hij had al te veel gezien.

Hij vroeg zich af wat hij gedaan had. Was hij dan toch een moordenaar? Nee, er was geen leugen verteld. De weersverwachting was duidelijk en begrijpelijk geweest. Het onweer was dertig kilometer verderop geweest en dat water had overal heen gekund. Achter hem bulderde de overstroming verder, maar Black probeerde zich ervoor af te sluiten. In plaats daarvan wendde hij zijn blikken naar de koele diepten van de stad die voor hem uitgespreid lag: ook in het ochtendlicht nog donker, sereen, volkomen onverschillig tegenover de calamiteit die in de vallei aan het plaatsvinden was.

Terwijl hij zo naar de stad zat te kijken, begon hij zich wat beter te voelen. Hij ademde langzaam in en uit, zodat het benauwde gevoel in zijn borst begon af te nemen. Zijn gedachten dwaalden opnieuw af naar de Zonnekiva en de schat die daarin verborgen lag - en vooral naar de onsterfelijke reputatie die daarmee samenhing. Schliemann. Carter. Black.

Met een schuldig gevoel schrok hij op en keek naar Sloane. Die stond nog aan de rotsrand de vallei in te kijken. Haar blik was gesluierd, maar op haar gezicht zag hij een weerspiegeling van emoties die ze niet geheel kon verbergen: verbijstering, afschuw en, in de glinstering van haar blik en een heel lichte krul van haar mondhoek, triomf.

51

Geïrriteerd zat Ricky Briggs te luisteren naar het geluid in de verte. Dat ritmische gebonk kon maar één ding betekenen: zo te horen kwam er een helikopter deze kant uit. Hij schudde zijn hoofd. Helikopters mochten niet binnen het luchtruim van de jachthaven komen, maar daar hielden ze zich slechts zelden aan. Regelmatig vlogen er heli's langs het meer vanwege het uitzicht, of omdat ze op weg waren naar de Colorado-rivier of de Grand Canyon. De mensen op de boten hadden er last van. En als die ergens last van hadden, kwamen ze hun beklag doen bij Ricky Briggs. Hij slaakte een zucht en wijdde zich weer aan zijn administratie. Even later keek hij nogmaals op. De helikopter klonk anders dan anders: lager, keliger bijna. En het geluid van de motor klonk meerstemmig, alsof er meerdere heli's aankwamen. Boven het gedreun uit hoorde hij een diesel naast het gebouw parkeren en de stemmen van toeschouwers. Zonder er bij na te denken leunde hij naar voren om uit het raam te kijken. Toen hij zag wat er aan de hand was, sprong hij haastig overeind.

Twee enorme helikopters kwamen vanuit het westen aanvliegen, laag boven het water. Het waren amfibievliegtuigen met het logo van de kustwacht op de flanken. Ze minderden vaart totdat ze vlak boven de aanvaarzone van de jachthaven hingen, hun enorme schoepen door de lucht geselend. Onder aan een van de heli's hing een enorme pontonboot. Daaronder werd het water opgeklopt tot een kolkende massa schuimkoppen. De woonboten lagen hevig te deinen en rozeverbrande zwemmers kwamen nieuwsgierig aanlopen over de betonnen steiger.

Briggs greep zijn mobiele telefoon en rende naar buiten, het blikkerende asfalt op, terwijl hij al hollend het nummer van de verkeerstoren in Page intoetste.

In de blakerende hitte wachtte hem nog een verrassing: bij de steiger stond een gigantische paardentrailer geparkeerd, dezelfde als voorheen, met het opschrift ARCHEOLOGISCH INSTITUUT VAN SANTA FE. Twee bestelwagens van de rijkspolitie kwamen achter de trailer tot stilstand. De achterdeuren gingen open en er krabbelden tientallen agenten naar buiten met losse onderdelen van een wegversperring. Vanuit de menigte rees een gemompel op toen de pontonboot met een enorme plons vanuit de helikopter werd gedropt.

Zijn telefoon tjilpte en door de kleine luidspreker klonk een stem. 'Page,' zei de stem.

'Hier Wahweap!' gilde Briggs in de telefoon. 'Wat is er in godsnaam aan de hand in mijn haven?'

'Rustig, meneer Briggs,' kwam de onverstoorbare stem van de luchtverkeersleider. 'Er wordt een grote zoek- en reddingsactie georganiseerd. Ik weet het zelf ook pas een paar minuten.' Een groep agenten begon de wegversperring op te richten, terwijl een andere groep naar de steiger was gegaan om een pad vrij te vegen en boten weg te sturen uit de haven. 'Wat heb ik daarmee te maken?' schreeuwde Briggs.

'Het gaat om het achterland ten westen van de Kaiparowits.'

'Jezus. Wat een plek om verdwaald te raken. Wie is het?'

'Geen idee. Niemand laat iets los.'

Het zal wel om die stompzinnige archeologen gaan, dacht Briggs. Je moet wel goed gek zijn om dat achterland in te gaan. Een nieuwe naderende motor voegde zich bij de herrie en toen hij zich omdraaide zag hij een trailer die een grote, gestroomlijnde motorboot naar het water duwde. Vanuit de achtersteven staken twee dieselmotoren als mitrailleurhutten te voorschijn.

'Waar zijn die helikopters dan voor nodig?' klaagde Briggs in de telefoon. 'Er ligt daar zo'n doolhof van canyons dat ze geheid niets vinden. Bovendien, als je al iets vindt, kun je daar toch niet landen.' 'Voor zover ik begrepen heb, brengen ze alleen de apparatuur naar de overkant van het meer. Zoals ik je al zei, dit is iets gróóts.' Met opmerkelijke snelheid was de motorboot te water gelaten en brullend schoot de trailer weg, zodat de steiger blank kwam te staan. De boot kwam bulderend tot leven, draaide zich om en kwam met de neus tegen de wal liggen. Hij wachtte tot er twee mannen aan boord gingen: een jongeman met een José Cuervo T-shirt en een magere man met grijs haar en een safaripak. Een monsterachtige bruine hond sprong achter hen aan. Zodra het gezelschap aan boord was, stoof de boot er vandoor, op volle snelheid door de aanvaar-zone scheurend zodat honderden jet-skiërs hobbelend en deinend achterbleven. De enorme helikopters staken hun neuzen in de lucht en volgden de boot.

Ongelovig keek Briggs toe hoe de paardentrailer de steiger af gleed naar de wachtende pontonboot toe.

'Dit kan niet waar zijn,' prevelde hij.

'Dit is waar,' kwam het laconieke antwoord.

'Ze zullen jou ook nog wel bellen. Ik moet ophangen.'

Briggs drukte woedend op een knop maar op datzelfde moment begon het ding te rinkelen: een schel, aanhoudend getjilp dat boven de knarsende versnellingsbakken en het geroep van de toeschouwers uit klonk.

52

Black liet zich naast het gedoofde vuur zakken, uitgeput en doorweekt. De verlate regen roffelde met een regelmatige cadans op zijn schouders, minder fel dan een uur eerder maar met grote, dikke druppels. Hij besteedde er geen aandacht aan.

Hoewel het aanvankelijke geweld van de overstroming was afgenomen, bleef het water door het midden van de vallei brullen, het bruine kolkende oppervlak als de gespierde rug van een monsterlijk dier. Afwezig keek hij naar de brede waterloop rond en over gestrande bomen, op weg naar de monding van de kleinere bergspleet aan de overkant van de vallei. Daar, in die smalle ruimte, keerde het geweld van het water terug en sprongen enorme wolken schuim en fonteinen omhoog naar de loodgrijze hemel.

Bijna twee uur lang waren ze aan de rand van het water blijven staan. Sloane had een dappere reddingspoging gewaagd: ze had de oevers afgespeurd, reddingstouwen over de waterstroom heen gespannen, eindeloos het water afgezocht naar overlevenden. Nog nooit had Black zo'n heroïsche inspanning gadegeslagen. Of zo'n geloofwaardig toneelspel. Hij streek met zijn hand over zijn ogen terwijl hij voorovergebogen neerzat. Misschien was het geen toneelspel geweest, maar momenteel was hij zo moe dat het hem niet uitmaakte.

Uiteindelijk waren ze allen, op Sloane na, van de waterrand weggedromd naar het kamp. De resterende specimenzakken, verspreid door de wind, waren op orde gebracht, de tenten waren weer opgeslagen en vastgezet, de stapels twijgen en takken waren weggeruimd. Niemand had iets gezegd, maar iedereen had meegeholpen. Het leek wel of ze iets opbouwends moesten doen, wat dan ook; alles was beter te verduren dan eindeloos, nutteloos naar het voorbij golvende water te staan staren.

Black leunde achterover, haalde diep adem en keek om zich heen. Naast hem lag, in keurige rijen, de uitrusting die voor de thuisreis bestemd was geweest: nog steeds ingepakt en klaar om te voorschijn gehaald te worden, een stille bespotting van het transport naar de bergspleet dat nooit plaatsgevonden had. Er viel verder niets meer te doen.

Bonarotti volgde Blacks voorbeeld en begon zwijgend zijn keukenspullen uit te pakken. Dit leek, meer dan wat dan ook, een onuitgesproken verklaring dat alle hoop verloren was. Hij trok een kleine ronde brander en een propaanscherm te voorschijn en begon een pot espresso te maken, het vuur met zijn lichaam tegen de regen beschermend. Even later kwam Swire aanlopen, een geschokte en terneergeslagen blik op zijn gezicht. Na enkele minuten volgde Sloane; zwijgend kwam ze aanlopen van het voortgutsende water. Bonarotti drukte hen beiden een mok koffie in de handen en dankbaar dronk Black de zijne leeg, terwijl hij voelde hoe de warmte van de koffie doorsijpelde tot in zijn pijnlijke ledematen. Sloane nam haar mok aan van Bonarotti en keek hem langzaam aan met haar barnsteenkleurige ogen. Toen keek ze naar Swire en, met meer uitdrukking in haar blik, naar Black voordat ze terugkeerde naar de kok. Uiteindelijk verbrak ze de stilte.

'Ik denk dat we moeten accepteren dat niemand de overstroming heeft overleefd.' Haar stem klonk zacht en wat onvast. 'Ze hebben simpelweg geen tijd gehad om die bergspleet uit te komen.'

Ze zweeg even. Black luisterde naar het ruisen van het water en het geroffel van de regen.

'Dus wat doen we nu?' vroeg Bonarotti.

Sloane zuchtte. 'De communicatieapparatuur is vernield, dus we kunnen niet om hulp vragen. En zelfs als er een reddingsploeg op pad ging, zou het minstens een week duren voordat die bij de buitenste vallei was, misschien nog langer. En onze enige uitweg is afgesneden door het water. We zullen moeten wachten tot het water zakt. Als die regen aanhoudt, kan dat nog wel even duren.' Black keek naar de anderen. Bonarotti zat naar Sloane te kijken, zijn handen beschermend rond zijn koffiekop gevouwen. Swire keek uitdrukkingsloos voor zich uit, nog steeds verdoofd door de gebeurtenissen.

'We hebben alles gedaan wat we konden,' sprak Sloane verder. 'Gelukkig heeft het merendeel van de uitrusting het overleefd. Dat is goed nieuws.'

Haar stem daalde. 'Het slechte nieuws, het vréselijke nieuws, is dat we vier teamgenoten verloren zijn, waaronder onze expeditieleider. En daar kunnen we niets, maar dan ook niets aan doen. Het is een tragedie die geen van ons nog echt kan bevatten, denk ik.' Ze wachtte even voor ze verder sprak. 'Onze eerste plicht is, onze verliezen te betreuren. In de komende dagen en weken zullen we de gelegenheid krijgen om hen voor onszelf te gedenken. Maar laten we nu een minuut de tijd nemen om hen in onze gebeden te gedenken.'

Ze boog haar hoofd. Er viel een stilte, alleen verbroken door het geluid van water. Black slikte. Ondanks al het water rondom hem voelde zijn keel pijnlijk droog aan.

Enkele minuten later keek Sloane weer op. 'Onze tweede plicht is het om te bedenken wie we zijn en waarom we hier zitten. We zijn hier gekomen om een verloren stad te ontdekken, daar een survey van te maken en het geheel te documenteren. Luigi, daarnet vroeg jij wat we nu moesten doen. Op die vraag bestaat maar één antwoord. Zolang we hier vastzitten, moeten we verder gaan.' Ze zweeg even om een slok koffie te nemen. 'We mogen ons niet uit het veld laten slaan, we mogen niet bij de pakken neerzitten, we mogen niet gaan zitten wachten op redding die misschien helemaal niet komt. We moeten bezig blijven met productief werk.' Haar woorden waren langzaam en weloverwogen, en ze nam de tijd om bij iedere nieuwe zin de groep rond te kijken. 'En het meest productieve werk komt nog: het documenteren van de Zonnekiva.' Bij die woorden viel de afwezige blik van Swires gezicht. Verrast keek hij Sloane aan.

'Wat er vandaag is gebeurd, is een tragedie,' sprak Sloane verder, sneller nu. 'Maar we kunnen er iets aan doen om te voorkomen dat het nog erger wordt: een tragische verspilling. De Zonnekiva is de meest opzienbarende vondst van een opzienbarende expeditie. Het is de beste manier om te garanderen dat Nora, Peter, Enrique en Bill worden herdacht, niet om hun dood maar om hun ontdekkingen.' Ze zweeg. 'Dit is wat Nora gewild zou hebben.' 'O ja?' zei Swire plotseling. De verrassing en verwarring waren uit zijn gezicht verdwenen en hadden plaatsgemaakt voor iets lelijkers. 'Wat Nora gewild zou hebben, zeg jij? Vertel me dan eens, was dat voor of nadat ze jou had ontslagen van de expeditie?' Sloane wendde zich tot hem. 'Had jij soms bezwaren, Roscoe?' vroeg ze. Haar toon was mild, maar haar ogen schitterden.

'Ik heb een vraag,' antwoordde Swire. 'Een vraag over die weersverwachting van jou.'

Black voelde zijn buik samenkrampen van plotselinge angst. Maar Sloane beantwoordde de blik van de cowboy met een kille uitdrukking op haar gezicht. 'Wat is daarmee?' vroeg ze. 'Die overstroming kwam een minuut of twintig nadat jij helder weer had gemeld.'

Sloane wachtte, bleef Swire aanstaren en liet de ongemakkelijke stilte opzettelijk voortduren. 'Jij zou toch als geen ander moeten weten hoe onvoorspelbaar het weer hier is,' zei ze uiteindelijk op kille toon.

Black zag een onzekere uitdrukking op Swires gezicht verschijnen. 'Niemand weet waar dat water precies vandaan kwam,' vervolgde Sloane. 'Dat onweer kan overal vandaan gekomen zijn.' Swire leek dat even te verwerken. Toen zei hij, op minder felle toon: 'Je kunt anders heel wat zien vanaf de top van die canyon.' Sloane leunde naar hem over. 'Wil jij beweren dat ik zit te liegen, Roscoe?'

Er lag zo'n subtiele dreiging in haar zijdezachte toon dat Black zag hoe Swire terugdeinsde. 'Ik beweer helemaal niets. Maar het laatste wat ik hoorde, was dat Nora die kiva dicht wilde laten.' 'En het laatste dat ik hoorde, was dat jij de paardenknecht was,' zei Sloane ijzig. 'Dit is een beslissing die jou niet aangaat.' Swires kaken bewogen op en neer, terwijl hij haar aankeek. Toen stond hij abrupt op en liep weg.

'Volgens jou zal Nora herdacht worden als we die kiva openmaken,' snauwde hij. 'Maar dat is niet zo. Jóuw naam wordt daaraan verbonden. En dat weet je verdomme maar al te goed.' En na die woorden beende hij het kamp uit en verdween tussen de populieren.

53

Black hees zich kreunend de laatste trede van de touwladder op en stapte op de rotsbodem van Quivira. De kleine tas met gereedschappen slingerde hij naast zich. Sloane was vooruitgegaan en stond te wachten bij de stadsmuur van de stad, maar impulsief draaide Black zich nog eens om en overzag de vallei. Het viel amper te bevattten dat hij nog maar vier uur geleden op diezelfde plek had staan kijken naar de overstroming. Nu werd het middaglicht fris en onschuldig weerkaatst vanaf de canyonwanden. De lucht was koel en rook naar regen. De vogels tjilpten. Het kamp was opgeruimd en de voorraden waren naar een hoger gelegen plek gebracht. De enige tekenen van de ramp waren de rivier die de vallei als een bruin litteken doorsneed en de verschrikkelijke puinhoop van bomen en aarde die daarlangs en in lag.

Hij wendde zich af en liep naar Sloane toe, die haar uitrusting langs de stadsmuur had gelegd en een laatste inspectie uitvoerde. Hij zag dat ze het reservepistool van het kamp in haar riem had gestoken. 'Waar is dat voor?' vroeg hij met een gebaar naar het wapen. 'Weet je nog wat er met Holroyd is gebeurd?' antwoordde Sloane zonder haar blik van de apparatuur af te wenden. 'Of met die vermoorde paarden? Ik heb geen trek in akelige verrassingen terwijl we bezig zijn in die kiva.'

Black stond even na te denken. 'Wat denk jij van Swire?' vroeg hij. 'Hoezo?'

Black keek haar aan. 'Die leek niet al te enthousiast over dit plan.' Sloane haalde haar schouders op. 'Swire is aangenomen voor een bepaalde taak. Wij hebben verder geen enkele boodschap aan zijn mening. Als onze ontdekking bekend wordt, is het een week lang voorpaginanieuws in het hele land, en in het zuidwesten wel een maand lang.' Ze pakte zijn hand, kneep er even in en glimlachte. 'Hij draait wel bij.'

Boven aan de ladder verscheen Bonarotti, zijn enorme revolver aan zijn zij bungelend, graafgereedschap over zijn schouder geslingerd. Sloane trok haar hand weg en draaide zich om om haar spullen te pakken.

'Kom op,' zei ze.

Met Bonarotti aan zijn zijde liep Black achter Sloane aan, het centrale plein over naar de achterkant van de dode stad. Hij voelde zijn hart bonzen in zijn borstkas.

'Denk jij echt dat er goud in die kiva zit?' vroeg Bonarotti.

Black draaide zich om en zag dat de kok hem aankeek. Voor zover Black zich kon herinneren, zag hij ditmaal voor het eerst een zekere animatie, hevige emotie zelfs, in Bonarotti's gelaatsuitdrukking.

'Ja, dat denk ik wel,' antwoordde hij. 'Iets anders kan ik me niet voorstellen. Alle bewijzen duiden in die richting.'

'Wat gaan we daarmee doen?'

'Het goud?' vroeg Black. 'Dat moet het Instituut uiteraard beslissen.'

Bonarotti viel stil en even bestudeerde Black zijn gezicht. De gedachte kwam bij hem op dat hij in feite geen idee had wat de beweegredenen waren van iemand als Bonarotti. Ook kwam de gedachte in hem op dat hij in al zijn dagdromen over de kiva geen moment had stilgestaan bij de vraag wat er met het goud kon gebeuren als de kiva eenmaal open was. Misschien zou het tentoongesteld worden in het Instituut. Misschien zou het op tournee gaan langs de musea, net als de schatten van Toetankamon. In feite deed het er niet echt toe; de vondst op zich, dat eerste moment van ontdekking, zou zijn naam wereldberoemd maken. Ze baanden zich een weg door de Kruipruimte tot aan de nauwe doorgang, en toen doken ze het binnenste in. Sloane stelde twee draagbare lampen op naast de kiva, en richtte die op de met rotsblokken opgevulde ingang. Toen deed ze een stap achteruit om de camera op te stellen, terwijl Black en Bonarotti de gereedschappen klaarlegden. Als van grote afstand zag Black dat zijn bewegingen traag en zorgvuldig waren, bijna eerbiedig.

En toen draaiden de twee mannen zich gelijktijdig naar Sloane om. Die zette de enorme camera vast op een statief en beantwoordde daarna hun blikken.

'Ik hoef niet te benadrukken dat we op het punt staan iets bijzonder belangrijks te gaan doen,' zei ze. 'Deze kiva is de archeologische vondst van een hele reeks levens tegelijk, en zo zullen we er ook mee omgaan. We doen alles volgens het boekje, iedere stap wordt gedocumenteerd. Luigi, jij graaft het zand en het stof weg van de ingang. Dat doe je heel voorzichtig. Aaron, jij kunt de stenen weghalen en de ingang stabiliseren. Maar eerst maak ik een paar foto's.'

Ze dook achter de camera en de donkere grot werd verlicht door een snelle opeenvolging van flitsen. Toen stapte ze weg en knikte. Terwijl Bonarotti een schep pakte, richtte Black zijn aandacht op de stapel rotsen die de ingang van de kiva afdekten. De rotsen waren zonder mortel op hun plaats geramd en hadden duidelijk geen enkele archeologische betekenis. Hij kon ze met de hand verwijderen zonder te hoeven terugvallen op tijdrovende opgravingstechnieken. Maar ze waren wel zwaar, en algauw raakten zijn armspieren vermoeid. De rotsstapel zelf vertoonde niets van het stof dat in zo'n dikke laag over de rest van de kiva heen lag, maar toch had Black moeite met ademhalen. Door Bonarotti's gespit hing er al snel een verstikkende wolk rond de ingang van de kiva. Sloane bleef op enige afstand van de kiva de werkzaamheden overzien. Af en toe nam ze een foto of maakte ze aantekeningen in een dagboek. Ze noteerde afmetingen en nu en dan moest ze Bonarotti waarschuwen, het rustig aan te doen. Éénmaal viel ze zelfs scherp uit tegen Black toen een verdwaalde steen tegen de kivawand viel. Bijna ongemerkt had ze de rol van leider overgenomen. Tijdens het werken merkte Black dat hij daar misschien geïrriteerd over zou moeten zijn; hij had veel meer ervaring en was hoger in rang. Maar momenteel was alles zo spannend dat hij zich er niets van aantrok. Hij had als eerste gespeculeerd over het bestaan van deze kiva. Hij had hem gevonden. En dat zou duidelijk blijken uit de vele publicaties die hij het licht zou doen zien over het goud van de Anasazi. Bovendien vormden hij en Sloane nu een team, en...

Zijn gedachten werden bot afgekapt door een raspend gehoest. Hij stapte even weg van de deur en veegde met zijn mouw over zijn gezicht. Het stof hing dicht als een miasma in de lucht en midden in die wolk stond Bonarotti te zwoegen met zijn schep. Schuine stofzuilen hingen in de stralen kunstlicht. Het was werkelijk een Breugheliaanse scène. Black keek naar Sloane, die op enige afstand haar waarnemingen zat te noteren. Ze keek naar hem op en schonk hem een korte, wrange glimlach.

Hij haalde nog een paar keer diep adem en waadde de stofwolk weer in. De bovenste rotslagen waren verwijderd en nu begon hij aan de lagere rijen.

Plotseling hield hij op. Achter de stenen zag hij nu een vlek roodachtig bruin.

'Sloane!' riep hij. 'Kom eens kijken.'

Bijna meteen stond ze naast hem. Ze wuifde het stof weg en nam een paar close-ups met een handcamera.

'Achter die rotsen ligt een lemen verzegeling,' zei ze. Door de opwinding klonk haar altstem onnatuurlijk hoog. 'Haal die stenen daar weg, alsjeblieft. Maar kijk uit dat je het zegel niet kapotmaakt.' Nu Black de bovenste helft van de deuropening had vrijgemaakt, was de rest gemakkelijker. Binnen enkele minuten was de verzegeling geheel en al vrijgemaakt: een groot vierkant van klei, aangestampt tegen wat een laag pleisterwerk leek te zijn. In het zegel was een omgekeerde spiraal gestanst.

Opnieuw kwam Sloane dichterbij voor een betere blik. 'Wat vreemd,' zei ze. 'Dit zegel ziet er nieuw uit. Kijk eens.' Black bestudeerde het zegel zorgvuldiger. Zonder enige twijfel was het zegel vers - te vers, dacht hij, voor iets wat zevenhonderd jaar oud moest zijn. De gemetselde deur vol rotsblokken had hem vanaf het begin zorgen gebaard: de deur zag er te uitgezaagd uit om deel uit te maken van de oorspronkelijke, verzegelde structuur. En het was vreemd dat het alomtegenwoordige stof op de rotsen niet op de stenen voor de deur lag. Even dreigde er een rampzalige wanhoop op hem neer te dalen.

'Het is gewoon onmógelijk dat iemand ons hier voor geweest is,' prevelde Sloane.

Toen keek ze naar Black. 'Die verzegelde ingang is uitzonderlijk goed beveiligd. Er liggen meters steen die hem afschermen tegen de elementen. Mee eens?'

'Mee eens.' Meteen voelde Black de wanhoop van zich af vallen en de opwinding terugkeren. 'Dat kan verklaren waarom de zegels er zo nieuw uitzien.'

Sloane nam nog een paar foto's en stapte weer achteruit. 'Laten we verder gaan.'

Met verdubbelde krachten begon Black de rest van de rotsmuur weg te ruimen. Zijn adem kwam in een kort, opgewonden gehijg.

54

Hoog boven de door de overstroming vernielde canyon van Quivira werden de heuvels en holten van de brede hoogvlakte verwarmd door de late namiddagzon. Het eigenaardige landschap was bespikkeld met vergroeide jeneverbesstruiken en hier en daar lagen zandplekken met theestruiken, wilde boekweit en wat paarse verbena. Kleine, diepe geulen doorsneden het landschap, meanderden door de rode zandsteen, de diepere uithollingen langs de rotsbeddingen nog blikkerend van het regenwater. Hier en daar staken rode rotsen boven het oppervlak uit, bedekt met een donkere steenlaag, als kwaadaardige dwergen die onder de bomen hurkten. In het oosten naderde een nieuwe, kleinere onweersbui. Maar hier, een paar honderd meter boven Quivira, was de hemel nog vriendelijk gevlekt met wolkenflarden die van wit naar geel verkleurden in het ouder wordende licht.

In een verborgen geul langs de hoogvlakte bewogen twee gemaskerde, in pelzen gehulde figuren zich met steels stilzwijgen voort. Hun gang was haperend en angstig, alsof ze er niet aan gewend waren of er niet van hielden om zich bij daglicht buiten te begeven. Een stond even stil, hurkte en dronk uit een waterplas. Toen gingen ze weer verder, in een diagonale lijn naar een plek diepe schaduw naast een scherpe rots. Daar bleven ze staan.

Een van de skinwalkers tastte in de plooien van zijn bontpels en haalde een hertenleren zakje te voorschijn. Bij de beweging klonk het gerinkel van zilveren concha's. De figuur haalde een stuk menselijke schedel te voorschijn, gevuld met droge, verschrompelde korrels, een soort grijze knopen. Ook de tweede skinwalker had een menselijke schedelkom, en een lange, verschrompelde wortel die ruwweg de vorm had van een verwrongen menselijke gestalte. De wortel legde hij in het zand naast de eerste schedel. Het tweetal begon te zingen met lage, beverige tonen. Een obsidiaanmes flitste toen de punten van de droge wortel af gesneden werden. Snel en zwijgend werkten ze door. Een hand, versierd met witte klei-strepen, streelde de gerimpelde knopen. Toen nam de skinwalker één, twee en uiteindelijk drie knopen in zijn handpalm en duwde die snel achter elkaar door de mondopening van zijn masker. Er klonk een luid slikkend geluid. De tweede figuur herhaalde dit. Het gezang werd sneller.

Er werd een klein twijgenvuurtje aangelegd en rond de rots krinkelden dunne rookwolkjes. De wortel werd in de lengte tot smalle stroken gesneden, die even in het vuur gerookt en daarna opzij gelegd werden. Er werden veren in het vuur gelegd, die langzaam opkrulden, knetterden en smolten. Nu volgden enkele glanzende, levende kevers die op de gloeiende as werden geplaatst waar ze heen en weer sprongen, doodgingen en verdroogden. De lijkjes werden weggehaald, in de tweede schedel gelegd, fijngestampt en vermengd met water uit een leren zakje.

De kom werd naar het noorden geheven, het gezang klonk nu nog sneller en om beurten dronken de figuren. De stroken wortel werden weer in het vuur gelegd, waar ze opkrulden en zwart blakerden, daarbij een lelijke zuil van gele rook omhoogzendend. De figuren bogen hun hoofden over het vuur heen en ademden zwaar en raspend de rook in. Het gezang was nu een koortsachtig refrein geworden, een zacht, bevend geluid als het gegons van een krekel. Vanuit het oosten kwam de nieuwe onweersbui aanzetten, een over het landschap voorttrekkende schaduw. De eerste skinwalker reikte nogmaals in zijn samengeklitte pels en gooide handenvol roomwitte daturabloemen in het vuur. De bloesems verschrompelden al snel, waarbij ze rookwolken deden opstijgen in de donker wordende hemel. De figuren bogen zich over de rook heen en inhaleerden gretig. De lucht op de hoogvlakte was plotseling geparfumeerd met de heerlijke geur van dagbloemen. De in pelzen gehulde ruggen begonnen te huiveren en de zilveren concha's rinkelden heftig heen en weer.

Weer ging er een hand omhoog en ditmaal werd zwart stuifmeel in de vier windrichtingen gesprenkeld: noord, zuid, oost en ten slotte west. De schedel was nu leeg, alle verschrompelde ingrediënten opgebruikt. Een van de figuren hief zijn hoofd naar de hemel, terwijl er een dikke stroom speeksel van onder het hertenleren masker liep, de bevende handen geheven. Het gezang klonk nu boosaardig en nam nog toe in volume en indringendheid.

En toen werd het plotseling stil. De laatste rookpluimen dreven over de rotswand. En met verschrikkelijke snelheid waren de figuren verdwenen, renden als schaduwen over het landschap en verdwenen aan het eind van het priesterspoor de donkere Quivira-vallei in.

55

Roscoe Swire zat op een gebroken rotsblok en draaide een versleten hoofdstelriem om en om in zijn handen, terwijl het notitieboek met zijn gedichten vergeten op de rots naast hem lag. Hij was diep aangeslagen. Niet ver daarvandaan, bij de rand van het voorbijrazende water, stond een grote populier te zwenken en te buigen, terwijl de druk van het voortstromende water aan zijn wortels trok. Lange, dunne slierten afval bungelden aan een paar lage takken. Swire wist wat dat voor slierten waren: de grijze, lange darmen van een paard. Een van zijn paarden. En vanwege hun sterk ontwikkelde kuddegevoel wist hij dat als er één paard dood was, ze allemaal dood moesten zijn.

Het was donker geworden in de vallei, maar de hemel boven zijn hoofd was nog pijnlijk helder. De vallei leek tussen dag en nacht in te hangen, gevangen in die mysterieuze toestand die alleen in de diepste canyons van Utah voorkwam.

Swire keek naar zijn notitieboek, naar de lofzang op Hurricane Deck die hij zonder succes had geprobeerd te herschrijven. Hij dacht aan Hurricane Deck: hoe hij drie dagen lang achter het paard aan gejaagd had, het karakter van dat schitterende dier. Arbuckles: dom, vriendelijk, capabel. Hij dacht aan alle paarden die hij op deze tocht was kwijtgeraakt, en aan alle kleine dingen waaruit zijn leven met hen had bestaan. De fratsen, de karaktertrekken van de afzonderlijke dieren, de tochten die ze hadden gemaakt... het was bijna ondraaglijk.

En toen dacht hij aan Nora. Meer dan eens was hij razend op haar geweest. Maar hij moest toegeven dat het een dapper mens was geweest, dat haar vastbeslotenheid aan het roekeloze had gegrensd. Wat een verschrikkelijke dood. Ze moest haar eigen dood hebben horen aankomen, moest precies geweten hebben wat dat betekende.

Hij keek de vallei door, een panorama van steeds dieper purper, groen en goud onder een helder turquoise hemel. Het was hier schitterend. Maar in die schoonheid school iets kwaadaardigs. Zijn ogen zwenkten omhoog, in de richting van de verborgen stad. Te bedenken dat die drie daar nu zaten, dat ze de kiva aan het openmaken waren alsof er niets gebeurd was. Alle roem zou naar hen gaan. En Nora zou een gedenkplaquette krijgen, vastgenageld aan een of andere wand in het Instituut. Vol afkeer spuwde hij, slaakte een zucht en reikte naar zijn notitieboek.

Toen stopte hij en keek nogmaals om zich heen in de donkere canyon. Afgezien van het voortborrelende water en af en toe wat vogelzang heerste er volslagen stilte.

Maar zijn instinct zei hem dat er iemand naar hem zat te kijken. Langzaam pakte hij zijn notitieboek. Hij sloeg een paar bladen om en leunde met geveinsde onverschilligheid achteruit, alsof hij de gekrabbelde regels zat te lezen. Het gevoel ging niet weg.

Swires zesde zintuig was gescherpt in de loop van vele jaren hard werk met paarden in onherbergzame, soms zelfs vijandige landschappen. Hij had geleerd volledig op zijn gevoel te vertrouwen. Zijn rechterhand viel naar de holster en bleef daar rustig liggen, als bevestiging dat daar zijn wapen hing. Toen ging de hand weer omhoog en streelde bedachtzaam over zijn snor. Het brullen van het water echode keer op keer vanaf de canyonwanden, versterkt en vervormd. De rand van een nieuwe onweersbui zeilde de hemel binnen, zodat het turquoise veranderde in een akelige tint grijs. Nonchalant liet hij het boekje in zijn zak glijden. Toen haalde hij, even nonchalant, de beveiligingspal van de trekker weg.

Hij wachtte. Niets.

Hij kwam overeind en rekte zich uitgebreid uit zodat hij intussen nog eens goed om zich heen kon kijken. Weer niets. Maar zijn instinct bedroog hem zelden. Misschien was het inderdaad inbeelding. Je kon zonder overdrijving stellen dat het een zware middag was geweest.

En toch voelde hij een zekere aanwezigheid. Meer nog: hij voelde zich achtervolgd.

Swire vroeg zich af wie of wat er achter hem aan kon zitten. Er waren eerder geen wolven of bergleeuwen in de vallei geweest, en vandaag was er beslist geen binnengekomen. Misschien was het een mens. Maar wie dan? Nora was dood, evenals de anderen die de bergspleet waren binnengegaan. En de rest was bezig met de kiva. Bovendien zou geen van hen ooit...

In een flits besefte hij wie het zijn moest. Hij was in de war en geschokt door de gebeurtenissen van die dag, anders had hij het al veel eerder geweten. Dit waren degenen die zijn paarden hadden vermoord. Die klootzakken die zijn dieren hadden afgeslacht. En nu kwamen ze hem om zeep helpen.

Een vlaag woede drukte zijn groeiende angst opzij. Hij kon de tijd niet terugdraaien; hij kon zijn paarden niet redden en hij kon niet verhinderen dat Nora de canyon binnenging. Maar hiér kon hij wel iets aan doen.

De rots was geen goede verdedigingsplek. Met een lichte beweging sprong hij eraf en slenterde het open veld op. Hij keek om zich heen op zoek naar een plek waar hij zich zou kunnen verdedigen. Aan de oppervlakte leek de vallei onveranderd, maar hier, in het open veld, voelde hij de aanwezigheid nog sterker. Zijn ogen gingen naar een bosje eiken aan de overkant van de vallei. Twaalf uur geleden hadden die bomen vijftien meter van het water af gestaan. Nu stonden ze aan de waterrand. Hij knikte langzaam in zichzelf. Hiervandaan was het gunstig om het water in de rug te hebben. En tussen die bomen was hij onzichtbaar. Ze zouden niet weten waar hij zat. Maar zelf kon hij goed uitkijken over de uiterwaarden. Zo had hij de tijd voor enkele goedgerichte schoten.

Hij begon naar de rivier te slenteren, met op zijn schouderbladen het griezelige gevoel van onzichtbare ogen. Toen hij halverwege het bosje was, bleef hij staan, spuwde zijn tabakspruim uit en hees zijn broek op. Daarbij maakte hij de revolver los uit de holster. Het was maar een Magnum .2.2 met een lange loop, maar het had het voordeel van enorme accuratesse bij herhaalde schoten. Een uitstekend wapen voor het soort werk dat hij in gedachten had. Hij bleef staan in het invallende duister. Dit was zijn laatste kans op een goede blik op de vallei voordat hij tussen de bomen zou staan, en hij wilde aanvoelen uit welke richting zijn achtervolgers zouden aankomen. Bij daglicht waren er maar een paar schuilplaatsen in de vallei. Maar nu het avond werd, groeide het aantal: groepjes populieren en chamisa, gebieden in de donkere schaduw. Maar hij zag geen ongebruikelijke bewegingen, niets dat niet op zijn plaats stond.

Opnieuw begon hij te twijfelen aan zijn instinct. Dat gilde hem nog steeds toe: Wég! Verberg je! Er vielen een paar regendruppels, die zwaar in het zand spetterden. Zijn hart begon sneller te kloppen en zijn angst nam toe. Hij was er de man niet naar op de vlucht te slaan als er gevochten moest worden. Maar het was moeilijk als je niet wist tegen wie je het moest opnemen, waar ze vandaan kwamen en of ze uiteindelijk niet gewoon inbeelding waren. Hij probeerde zichzelf eraan te herinneren dat dit de hufters waren die zijn paarden hadden vermoord. Maar toen zijn gedachten terugkeerden naar de paarden, zag hij de dieren voor zijn geestesoog weer liggen: ritueel opengesneden, veren uit de glazige dode ogen stekend, de grijsblauwe darmen opgerold tot spiralen. Wat voor soort monsters doen zoiets...

Hij ging weer op weg en versnelde zijn passen naar het bosje. Éénmaal draaide hij zich bijna om, met bonzend hart, maar hij wist zich nog net op tijd in te houden: hij mocht niet laten doorschemeren dat hij wist dat ze er waren.

Na nog een paar passen stond hij in het eikenbosje. Snel liep hij naar de overkant van de bomengroep, hurkte en draaide zich om, zodat zijn rug naar het water gekeerd was. Onder de overhangende takken was het donker en het water druppelde op zijn hoofd en rug. Het geluid van de waterstroom leek wel versterkt in de besloten ruimte: het beukte verwarrend op hem in, het kwam van alle kanten tegelijk. Hij schudde zijn hoofd om het weer helder te krijgen en deed daarbij een stap achteruit. Hij stond nu aan de rand van het water, en de stroom kabbelde tussen de boomstammen door, krulde en borrelde langs zijn laarzen. Langzaam liep hij achteruit, waarbij zijn laarzen een licht plonzend geluid maakten. Met een dof, hol gevoel van angst besefte hij dat hij een fout had gemaakt door zich in het bosje te verschuilen. Het werd zo snel donker in de canyon dat hij weinig kon zien buiten de dichte bomen. Licht huiverend zat hij te wachten, terwijl hij de kou van het water voelde binnendringen in zijn laarzen. Hij sperde zijn ogen open in zijn pogingen om de afzonderlijke bomen te onderscheiden, en de bomen zelf te onderscheiden van het natte, sombere donker. Nu haalde hij zijn wapen uit de holster en ging zitten wachten. Hij deed nog een stap achteruit in het wervelende water. Het spoelde wat hoger om hem heen en een los deel van hemzelf merkte op dat het water weer begon te stijgen. Zijn woede vormde geen troost meer; het enige dat hij nog voelde was kille, naakte angst. Het was te donker om iets te kunnen zien. Als hij maar iets had kunnen horen, zou hij kunnen handelen: maar het geluid van het water hing als een dikke jas om hem heen en ontnam hem zijn meest waardevolle zintuig. Het enige wat hem nog restte, was zijn reukvermogen. En zelfs dat werkte niet goed: door de een of andere kortsluiting in zijn overwerkte brein voelde hij zich omgeven door de heerlijke, subtiele geur van dagbloemen.

En op dat moment zag hij links van hem een vreselijke beweging in de schaduw, een heftig bewegen van zwart op zwart. Te laat besefte hij dat de wezens hem de hele tijd al hadden zitten opwachten tussen de bomen, dat ze hadden zitten kijken en wachten tot hij naar hén toekwam. Met een kreet hief hij zijn revolver, maar hij miste en het wapen rolde in het water. Toen de lichtflits wegstierf zag Swire, of meende hij te zien, hoe een mes, onmogelijk zwart en koud, door de nacht heen toesloeg.

56

In de diepte van de verborgen grot stak Black voorzichtig een zakmes onder de bovenste kleiverzegeling. Zijn armen trilden van uitputting en opwinding. Hji draaide een hand om en probeerde een gelijkmatige druk uit te oefenen op het zegel. Zijn pijnlijke vingers gleden echter uit en het zegel knapte los, samen met een stuk van de gepleisterde deur.

'Voorzichtig,' zei Sloane vanuit haar positie achter de grote camera, op enige afstand.

Black verdraaide zijn nek naar het kleine gat, maar dat was nog te klein en te onregelmatig gevormd om binnen iets te kunnen zien. Vanuit de vallei buiten de stad klonk het zwakke, gedempte gerommel van donderslagen in de verte.

Black hoestte in zijn hand, en nogmaals, heftiger nu. In het opgehoeste slijm zaten vlekjes modder. Vol walging schudde hij het weg en keek naar de stenen gevel. Bonarotti, die nu de bergen opgehoopt zand had weggegraven rond de kivadeur, kwam hem helpen bij zijn werk.

Een halfuur later kwam de tweede verzegeling in zicht. Er waren nu zoveel stenen verwijderd dat er meer dan een meter gepleisterde muur blootlag. Sloane kwam naar voren om nog een reeks foto's te maken. Toen stapte ze naar achteren, weg uit de stofwolk, en ging in haar notitieboekje zitten schrijven. Black liet zijn mes onder het tweede zegel glijden, wrikte het voorzichtig los van het onderliggende pleisterwerk en legde het opzij. Het enige dat nu nog tussen hem en de kroon op zijn theorie stond, was een dunne, onaanzienlijke muur van pleisterwerk en mortel. Hij greep een bijl, hief die in zijn gekneusde handen en zwaaide hem naar de wand toe. Er viel een stuk pleisterwerk weg. Nogmaals zwaaide Black met zijn bijl, en nogmaals, zodat het gat een heel stuk groter werd: een donkere rechthoek met onregelmatige randen in het felle licht. Opgewonden liet hij de bijl vallen.

Meteen stond Sloane naast hem. Ze haalde een lantaarn uit haar zak, stak die diep in het gat en drukte haar gezicht tegen het pleisterwerk. Black zag haar lichaam verstrakken. Een minuut, misschien langer, bleef ze roerloos staan. Toen stapte ze achteruit, haar gezicht glanzend van opwinding. Black greep het licht uit haar weerloze hand en drong naar voren.

De zwakke gele gloed van de kleine lantaarn was amper voldoende om het donker binnenin te verlichten. Maar toen hij de lantaarn liet rondschijnen, voelde Black zijn hart zwellen van vreugde. Overal die glinstering van goud... De gele glans vulde de kiva - overal knipperde en flitste het: op de vloer, op de stenen bank die langs de hele wand liep... de rijke, volle glans van wel duizend gebolde, gouden oppervlakken.

Met een heftig gebaar trok Black zijn hand terug. 'Afbreken die zaak!' riep hij. 'Het zit helemaal vol met goud!' 'Volgens de boeken, Aaron,' zei Sloane op scherpe toon. Maar de opgewekte toon in haar stem was in tegenspraak met de waarschuwing.

Hij greep de bijl en begon weer langs de bovenkant van de deuropening te werken. Bonarotti greep een tweede bijl, kwam naast hem staan en wisselde zijn slagen af met die van Black. Algauw mat de opening meer dan een halve meter bij een halve meter. Black hield even op om zijn hele hoofd door de opening te steken. Hij drukte door totdat zijn schouders vastzaten, hij probeerde zijn hele lichaam naar binnen te persen en liet Sloanes lantaarn heen en weer strijken. Maar de bijlen hadden zoveel stof doen opwaaien in de kiva dat hij niets meer zag dan zwakke goudkleurige glanspunten.

De lantaarn ging uit en hij trok zich terug, terwijl hij de lamp vol afkeer weggooide. 'Meer!' hijgde hij.

Buiten, in de vallei, werd het gefluister van de regen nogmaals doorbroken door een gedempte donderslag. Maar het enige dat Black hoorde, was het geluid van zijn bijl op pleisterwerk en het hijgende gesis van zijn eigen ademhaling in de bedompte atmosfeer. De werkelijkheid maakte plaats voor een droomtoestand. Zijn hoofd raakte vervuld van een eigenaardige sensatie en hij merkte dat hij zijn armen niet meer voelde, terwijl hij met de bijl stond te zwaaien.

Het droomgevoel werd sterker, bijna angstaanjagend sterk, en hij wankelde achteruit in een poging zijn hoofd helder te krijgen. Toen hij dat deed, voelde hij zich plotseling ontzettend moe. Hij keek eerst naar Bonarotti, die nog steeds in een regelmatig ritme, als een metronoom met zijn bijl stond te hakken. Toen keek hij naar Sloane, die achter hen stond te wachten, haar lichaam nog steeds gespannen van verwachting.

Plotseling klonk het gerommel van instortend pleisterwerk. Black draaide zijn hoofd naar de kiva. Er was een enorm stuk adobe losgekomen, dat in roodbruine brokstukken op de rotsen daaronder viel. En nu zag Black dat het gat eindelijk zo groot was dat hij er doorheen kon kruipen.

Hij raapte een van Sloanes lantaarns op en liep naar voren. 'Uit de weg,' zei hij, terwijl hij Bonarotti zonder meer opzij schoof. De kok wankelde achteruit, liet zijn bijl vallen, draaide zich om naar Black en keek hem met samengeknepen ogen aan. Maar Black negeerde hem en probeerde wanhopig de lichtstraal van zijn lantaarn in het stoffige gat te laten schijnen.

'Opzij,' kwam Sloanes stem van achter hen. 'Ik zei, opzij, jullie allebei.'

Bonarotti aarzelde even. Toen deed hij een pas achteruit. Black volgde, verbaasd over de plotselinge kille toon in Sloanes stem. Sloane kwam naar voren en maakte nog een aantal foto's. Toen hing ze de camera om haar nek, wendde zich tot Black en pakte de lantaarn uit zijn handen. 'Help me naar binnen,' zei ze.

Black legde zijn handen op haar heupen en duwde haar omhoog, terwijl ze over de rotsen klauterde en het gat in verdween. Hij zag het iicht in wilde banen over het plafond van de kiva glijden. Toen verdween het plotseling in een zachte glans. Snel ging hij achter haar aan. Hij krabbelde de rotsen op, wurmde zich door het gat en liet zich met zijn gezicht naar voren omlaag glijden. Beneden landde hij in een slordige hoop, terwijl hij mondenvol stof uitspuwde. Diep in zijn hart besefte hij dat dit niet precies de manier was waarop Howard Carter het zou hebben aangepakt.

Sloane had de lantaarn laten vallen, en de lamp lag op zijn kant in het stof. Bevend van opwinding stond Black op, greep het gekromde metaal van het handvat en hees de lamp omhoog. Zijn arm deed pijn bij de beweging, en bij iedere ademhaling schoten er elektrische stoten door zijn longen. Maar daar besteedde hij amper aandacht aan: dit was het moment van de ultieme ontdekking, het beslissende moment van zijn hele leven.

Naast hem was Bonarotti naar binnen geklommen, maar Black lette niet op hem. Overal, van alle kanten, sprong de glans van goud naar voren vanuit het donker. Bijna snuivend van opwinding bukte hij zich en greep het dichtstbijzijnde voorwerp - een kom, gevuld met een soort poeder.

Meteen wist hij dat er iets fout was. De kom in zijn hand woog bijna niets en het materiaal voelde warm aan: heel anders dan goud. Hij gooide het poeder uit de schaal en bracht die dichter bij zijn gezicht.

Toen rechtte hij zijn rug en wierp het voorwerp met een snik van zich af.

'Wat doe jij nou?' riep Sloane.

Maar Black hoorde haar niet. Met plotselinge, onbeheerste wanhoop keek hij om zich heen in de Zonnekiva: hij greep het ene na het andere voorwerp en liet het weer vallen. Niets was wat het zijn moest. Hij wankelde, viel en stond met moeite weer op. De bodemloze teleurstelling na al die koortsige hoop was meer dan hij bevatten kon. Automatisch keek hij naar zijn metgezellen. Bonarotti stond roerloos onder het ruw uitgehouwen gat, een totaal verbijsterde blik op zijn stoffige gezicht.

Toen richtte Black zijn blikken langzaam op Sloane. In zijn ellende en onuitsprekelijke ontzetting kon hij niet begrijpen waarom haar gezicht geen wanhoop maar stralende, volledige triomf uitdrukte.

57

Hoeveel tijd zou er verstreken zijn voordat Nora eindelijk, na lange, lange tijd een koele luchtstroom door het natte haar op haar voorhoofd voelde strijken? Langzaam keerde de herinnering terug aan waar ze was en wat er gebeurd was. Haar hoofd bonsde genadeloos, terwijl ze de frisse lucht met grote teugen inademde. Tegen haar rug drukte een dood gewicht. Ze begon te bewegen en het dode gewicht verschoof iets, zodat een vaag licht de grot binnenstroomde. Het gebrul in de canyon was nu afgenomen tot een kelige, donderende trilling die haar darmen heen en weer schudde. Of misschien klonk het geluid zo gedempt doordat haar oren vol water zaten.

Ze strekte haar verkrampte benen en draaide zich moeizaam om in de nis. Nu zag ze dat het dode gewicht tegen haar rug Smithback was. Bewegingloos lag hij op zijn zij. Zijn overhemd lag in flarden over zijn borst heen. Het was schemerig in de grot, maar toen ze beter keek zag ze tot haar afschuw dat zijn rug vol lange wonden zat, alsof hij vreselijk gegeseld was. De eerste golf van de overstroming was over hen heen gespoeld terwijl ze vastzaten in de schuilplaats; Smithback had haar beschermd en had de grootste klappen van het water opgevangen met zijn eigen rug.

Voorzichting legde Nora haar hoofd op zijn borst en hield haar bevende hand op zijn gezicht, terwijl ze luisterde. De hartslag was zwak, maar hij was er tenminste. Amper beseffend wat ze deed, kuste ze zijn handen, zijn gezicht. Zijn oogleden knipperden open, de ogen daaronder glazig en dof. Even later werd zijn blik gerichter. Zijn mond bewoog geluidloos en zijn gezicht vertrok in een grimas van pijn.

Over zijn schouder zag ze, achter de rand van hun kleine schuilplaats, het water op anderhalve meter onder hen voorbijstromen, zakken en weer aanzwellen. Sinds die eerste, vreselijke vloed was het gezakt. Maar tot haar verbazing zag Nora het water weer stijgen in plaats van zakken. Er liepen kleine straaltjes langs de zijkanten van de canyon en buiten de opening van de grot klonk gedruppel. Ze besefte dat het opnieuw hevig was gaan regenen in het hoger gelegen stroomgebied. Niet alleen hun kleine grot was donker, ook buiten begon het schemerig te worden. Ze moest urenlang buiten bewustzijn hebben gelegen.

'Kun je zitten?' vroeg ze. Bij de inspanning van het spreken schoot de pijn door haar slapen.

Smithback probeerde met vertrokken gezicht en hijgend rechtop te gaan zitten. De beweging zorgde ervoor dat er stroompjes vers bloed over zijn buik op zijn dijen drupten. Toen Nora hem overeind hielp, kon ze beter kijken naar de wonden op zijn rug. 'Je hebt mijn leven gered,' zei Nora terwijl ze in zijn hand kneep. 'Het is nog niet gered,' hijgde hij huiverend.

Behoedzaam tuurde ze naar buiten en speurde de rotswand boven hun hoofden af op zoek naar houvast om te klimmen. De wand was als gepolijst, zo glad. Ze konden onmogelijk hoger klimmen. Ze keek weer omlaag en dacht na. Ze moesten hier uit dat hol weg, dat was zeker. Ze konden hier niet de hele nacht blijven zitten. Als de temperatuur nog verder zakte, kon Smithback onderkoeld raken. En als het water verder steeg - of als er een tweede overstroming volgde - hadden ze geen enkele kans om te overleven. Maar er was geen uitweg.

Behalve dan als ze zich op hoop van zegen in de stroom wierpen. De stroom vlak onder hun schuilplaats was snel maar regelmatig, een rechte waterlijn die zonder bochten of wervelingen langs de gladgeschuurde wanden van de smalle canyon liep. Ze keek naar de stukken drijfhout die voorbijkwamen, allemaal naar het midden gestuwd. Als ze in het midden van de stroom wisten te komen, konden ze zich laten meedrijven door de bergspleet, de vallei in, zonder dat ze onderweg tegen de canyonwanden geramd werden. Smithback keek haar aan en de lijnen rond zijn mond werden dieper toen hij haar gedachten volgde. Ze beantwoordde zijn blik. 'Kun je zwemmen?' vroeg ze. Smithback haalde zijn schouders op. 'Ik bind jou aan mezelf vast,' zei ze.

'Nee,' protesteerde hij. 'Dan sleep ik jou mee de diepte in.'

'Je hebt mijn leven gered. Nu kom je niet meer van me af.' Voorzichtig pelde ze hem uit de gescheurde resten van zijn overhemd, scheurde de mouwen eraf en twijnde die tot een soort touw. Ze liet zoveel mogelijk tussenruimte vrij en bond het ene eind rond haar linkerpols, het andere rond Smithbacks rechterpols.

'Je bent niet goed...' begon Smithback.

'Spaar je adem voor de tocht. Luister. We hebben maar één kans. Het wordt donker en we móéten nu op pad. Het belangrijkste is dat je zoveel mogelijk in het midden blijft. Dat zal niet gemakkelijk zijn omdat de canyon zo smal is. Dus als je merkt dat je te dicht bij de kant komt, trap je zachtjes tegen de wand, weg van de kant. Het gevaarlijkste moment is wanneer we via de waterval de vallei in komen. Als we daar eenmaal zijn, gaan we zo snel we kunnen naar de

oever. Als we ons laten meeslepen naar de canyon aan de overkant, zijn we er geweest.' Smithback knikte.

'Klaar?'

Smithback knikte nogmaals, zijn ogen samengeknepen en zijn lippen lijkbleek.

Ze wachtten tot de stroom wat kalmeerde. Toen keek Nora naar Smithback. Met haar ogen strak op de zijne gevestigd pakte ze zijn hand. Even aarzelden ze. Toen lieten ze zich samen in het water zakken.

Nora's eerste indruk was het water zelf: verstandsverbijsterend koud. De tweede indruk betrof de stroming: die was ontzettend sterk, veel sterker dan hij vanuit de rotsholte had geleken. Toen ze zich lieten meevoeren besefte ze dat er geen enkele kans was om enige invloed uit te oefenen op hun afdaling: het enige wat ze kon doen was slaan en schoppen om te voorkomen dat ze tegen de levensgevaarlijke canyonwanden zou slaan, die soms op een halve meter, dan weer op enkele centimeters voorbijraasden. Het wateroppervlak kolkte en ziedde, vol kleine stukjes hout en plantenresten die hysterisch rond hen voort dansten. Dieper onder water werden haar benen geranseld door een chaos van grind en stenen. Naast haar vocht Smithback zich door het water heen. Eenmaal slaakte hij een kreet van pijn toen een boomwortel zijn schouder raakte. Er verstreek een martelende minuut. En toen zag Nora licht in de verte; een verticale streep grijs temidden van de voorbij gutsende duisternis. De canyonwand kwam gevaarlijk dichtbij en met een wanhopige trap duwde ze hem weg. Plotseling werden ze de canyon uit gekatapulteerd, boven op een grote golf water die over de puinhelling heen zeilde en ineenklapte tot een ziedende poel. Er klonk een boos gebrul en Nora voelde hoe ze onder de golven verdween. Ze gaf een ruk aan het geïmproviseerde touw en trapte zichzelf en Smithback met koortsachtige bewegingen omhoog tot hun hoofden boven water waren. Ze keek om zich heen, spuwde water uit en zag tot haar afschuw dat ze de halve vallei al door waren. Op luttele seconden voor hen lag de smalle bergspleet aan het einde van de vallei. De kolkende en zuigende rivier stortte zich daar met een daverende herrie op de wanden. Toen zaten ze even gevangen in een werveling die hen naar het rustiger water bij de oever spoelde. Nora sloeg wild om zich heen en voelde een klap tegen haar middenrif, gevolgd door een pijnlijk geschraap. Ze stak haar hand in het water op zoek naar houvast, terwijl ze door de stroming heen en weer geslingerd werden. Ze besefte dat ze zich had vastgegrepen aan de top van een stugge jeneverbesstruik. Ze klauwde zich over de top heen en greep de lagere, dikkere takken. Ze voelde hoe de stroom aan hen trok en probeerde hen mee te trekken. 'We hangen in een boomkruin,' zei ze. Smithback knikte dat hij haar had verstaan.

Nora zette zich schrap en keek naar de oever. Die lag maar vijftien meter van haar af, maar het hadden even goed vijftien kilometer kunnen zijn. Het was volslagen onmogelijk om de stroom al zwemmend over te steken.

Ze keek stroomafwaarts. Daar stond nog een boomkruin, boven het water uit, gegeseld en gebeukt door het water. Als ze losliet, kon ze die boom grijpen. Zolang de wortels het niet begaven onder het geweld van het water, stond er een stukje verder stroomafwaarts een derde boom - en daarvandaan konden ze het rustiger water aan de oever bereiken.

'Klaar?' vroeg ze.

'Die vraag wil ik niet meer horen. Ik haat water.'

Ze gooide zich in de stroom, greep de volgende boom en toen de daaropvolgende, terwijl ze Smithback met zijn hoofd net boven water achter zich aan sleepte. Plotseling raakten haar voeten de bodem, wonderbaarlijk solide na al dat water. Langzaam hees ze zich de modderige oever op naar het populierenbosje. Smithback strompelde achter haar aan. Ze gingen zitten in een werveling van versplinterde takken. Smithback zakte ineen van de pijn. Nora maakte de ineengedraaide lap los die hen verbond en liet zich toen met zwoegende flanken op haar rug zakken om liters water op te hoesten.

Een breed vertakte bliksemflits werd gevolgd door het scherpe gekraak van de donder. Ze keek op en zag dat een tweede, kleinere onweersbui de canyon had overdekt met een gordijn van duisternis. Haar gedachten keerden terug naar de weersverwachting. Heldere hemel, hadden ze gezegd. Hoe kon zo'n bericht het zo bij het verkeerde eind hebben?

Het begon harder te regenen. Nora wendde haar gezicht af en keek omhoog naar de verwoeste helling, waar hun kamp lag. Er was iets vreemds aan het kamp waar ze niet meteen de vinger op kon leggen. Toen begreep ze het: het kamp was weer opgeslagen, de tenten waren weer zorgvuldig opgezet, de apparatuur goed afgeschermd tegen de regen.

Zit wat in, neem ik aan, dacht ze. Het zou nog wel even duren voordat ze hier weg konden. De bergspleet was voorlopig onbegaanbaar. Maar het kamp was verlaten.

Had de rest van de expeditie beschutting gezocht in Quivira zelf? Maar als dat zo was, waarom zaten ze daar dan nog, nu de zwaarste overstroming voorbij was?

Ze ging zitten en keek naar Smithback, die op zijn buik lag terwijl water en bloed samen in het zand druppelden. Hij was gewond. Maar hij leefde tenminste nog. In tegenstelling tot Aragon. Ze kon hem maar beter naar de warmte en de beschutting van een tent brengen.

'Kun je lopen?' vroeg ze.

Hij slikte moeizaam en knikte. Ze hielp hem overeind; hij wankelde even, nam een paar stappen en wankelde toen weer tegen haar aan.

'Een heel klein stukje nog,' mompelde ze.

Ze sleepte en droeg hem naar de hoger gelegen grond van het verlaten kamp. Ze sleurde hem de dokterstent binnen, rommelde in de voorraden, en koos een pijnstiller, antibiotica in zalfvorm en verbandgaasjes. Toen hield ze even op om haar hoofd naar buiten te steken en rond te kijken. Opnieuw viel haar op hoe verlaten het kamp erbij lag. Waren ze allemaal meegesleurd door het water? Nee, natuurlijk niet: wie had anders de tenten opnieuw opgezet? En Sloane en Swire moesten meteen geweten hebben wat er aan de hand was. Die hadden er vast voor gezorgd dat iedereen tijdig omhoogklom.

Ze opende haar mond om te roepen. Maar toen sloot ze hem weer. Een vaag instinct dat ze niet begreep, zei dat ze zich stil moest houden.

Ze ging de tent weer in en keek naar Smithback. 'Hoe gaat het?' vroeg ze zachtjes.

'Geweldig,' zei hij met een vertrokken gezicht. Terwijl ze naar het natte haar keek dat aan zijn voorhoofd vastplakte, voelde ze een grote genegenheid in zich opwellen. 'Kun je nog een eindje lopen?' vroeg ze. Hij keek haar aan. 'Waarom?'

Ze schudde haar hoofd. 'Omdat ik denk dat we hier weg moeten.' Ze las de vraag in zijn bruine ogen.

'Er is hier iets vreemds aan de hand,' vervolgde ze. 'En wat het ook is, ik hoor het liever van een veilige afstand.' Ze gaf hem een paar pijnstillers en een veldfles en begon de afschuwelijke rijtwonden op zijn rug te verbinden. Hij verstijfde, maar gaf geen kik. 'Waarom protesteer je niet?' vroeg ze.

'Geen idee,' kwam het lodderige antwoord. 'Zal wel verdoofd zijn van het water.'

Hij zat te huiveren, zijn voorhoofd voelde klam aan. Shock, dacht ze. Buiten nam de regen gestaag toe en de wind was aangewakkerd en ranselde de flanken van de tent. Met doffe berusting besefte ze dat ze hem onmogelijk op pad kon sturen, althans voorlopig niet. 'Hou die slaapzak goed dicht,' zei ze, terwijl ze zijn wang streelde. 'Ik ga kijken of ik iets warms te drinken voor je kan vinden.' Zachtjes stopte ze de slaapzak rond hem in en liep naar de opening van de tent.

'Nora,' kwam de stem vanuit de slaapzak, traag en dromerig. Ze draaide zich om. 'Ja?'

Smithback keek haar aan. 'Nora,' zei hij nogmaals. 'Weet je, na alles wat er tussen ons is voorgevallen... eh... wil ik je graag vertellen wat ik nu voel.'

Ze staarde naar hem. Toen gleed ze naderbij en pakte zijn hand.

'Ja?'

Zijn lippen weken in een zwakke grijns. 'Ik voel me klote,' klonk zijn droge fluisterstem.

Nora schudde haar hoofd en moest ondanks alles lachen. 'Jij bent onverbeterlijk.'

Ze boog zich verder over hem heen en kuste hem. En daarna kuste ze hem nogmaal, een zachte, lange kus.

'Alstublieft, meneer, méér,' prevelde Smithback.

Ze glimlachte even naar hem. Toen trok ze zich terug en kroop de tent uit. Ze maakte de voorflap dicht, trok haar schouders op tegen de regen en stak het kamp over, op weg naar waar de voorraden lagen.

58

In de schemering van de kiva stond Sloane Goddard naar eindeloze rijen glanzende potten te staren. Een hele tijd lang was dat het enige dat ze zag. Het leek wel of de buitenwereld van tijd en ruimte zich had teruggetrokken op grote afstand zodat niets was achtergebleven, behalve deze kleine ruimte hier. Terwijl ze stond te staren, vergat ze alles - Holroyds dood, de overstroming, Nora en de anderen, de naderbij sluipende aanwezigheid van de paardenmoordenaars.

Het enige wat ooit gevonden was van zwart-op-geel mica aardewerk, waren een paar kleine scherfjes. De hele, ongebroken potten hier waren een ontdekking van wereldformaat. Ze waren onwerkelijk mooi, werkelijk het schitterendste aardewerk dat ze ooit had gezien. Stuk voor stuk perfect gemaakt en gevormd, en met gladde stenen gepolijst tot een bijna sensuele glans. De klei waarvan ze waren gemaakt had in het vuur een intense, gele kleur gekregen maar die was onnoemelijk veel mooier gemaakt door de toevoeging van vermalen mica aan de klei. Het aldus vervaardigde aardewerk glansde alsof het licht gaf en terwijl Sloane ernaar stond te staren - naar de stapels kommen en bekers, kromzittende figuurtjes, schedels, potten en portretten - wist ze dat dit móóier was dan goud. Ze hadden een warmte, een vitaliteit, die het edelmetaal miste. Ieder stuk was versierd met geometrische patronen of dierfiguren die getuigden van een immense artisticiteit en vaardigheid: de complete pictografische geschiedenis van het Anasazi-volk lag hier aan haar voeten.

Hier lag het, zoals ze geweten had: de bron van alle mica-aardewerk. Dat was haar vaders lievelingsproject geweest: in de loop van dertig jaar had hij iedere zeldzame scherf stuk voor stuk in kaart gebracht, hypothetische handelsroutes uitgezet, gezocht naar de bron. Omdat het aantal gevonden fragmenten zo klein was, had hij de theorie ontwikkeld dat dit aardewerk het waardevolste bezit van de Anasazi was geweest, en dat het was opgeslagen op een centrale, waarschijnlijk religieuze, plek. Uiteindelijk, nadat hij de distributiepunten van alle bekende scherven in kaart had gebracht, was hij tot de conclusie gekomen dat de lokatie van die opslagplek hier ergens in het doolhof van canyons moest liggen. Even had hij ervan gedroomd die bron zelf te vinden. Maar hij was oud en ziek geworden. Toen hij hoorde van Nora en de brief van Nora's vader, was zijn hoop herleefd. Meteen had hij beseft dat Quivira, als het al bestond, de bron zou kunnen zijn van dit fabuleuze aardewerk. Het was een gok, natuurlijk - een zo gewaagde speculatie dat iemand in zijn positie daar nooit iets over zou kunnen publiceren of bekendmaken. Maar het was voldoende om een expeditie op touw te zetten en zijn dochter in het team te plaatsen.

Sloane wist dat ze dit onder vier ogen met Nora zou moeten bespreken, mochten ze de stad werkelijk vinden. Maar er was uiteraard geen sprake van dat ze Nora had kunnen voorbereiden op de enorme ontdekking die hen wachtte. Nora had haar aandeel in de roem al ruimschoots gekregen. Hoe vaak had de bittere gedachte zich niet aan Sloane opgedrongen toen ze op pad waren naar Quivira, dat zij hier naar de pijpen moest dansen van een tweederangs wetenschapper zonder vaste aanstelling, terwijl ze eigenlijk zélf de leiding over de expeditie had moeten krijgen. Uiteindelijk zou alle roem naar Nora gaan, en dus naar Sloanes vader: een zoveelste voorbeeld van de weinig attente houding van haar vader, zijn gebrek aan vertrouwen in haar.

Welnu, van nu af aan lagen de zaken anders. Als Nora niet zo egoïstisch, zo hardnekkig dictatoriaal geweest was, had het niet zo hoeven aflopen. Maar het lot had gekozen: het zou haar ontdekking zijn. Nu stond zij aan het hoofd van de expeditie. Haar naam zou voor altijd gekoppeld zijn aan de ontdekking van het schitterende aardewerk. De anderen - Black, Nora, en vooral haar vader - kwamen op de tweede plaats.

Langzaam keerde ze terug naar het heden. Vanuit haar ooghoek zag ze Bonarotti, gehuld in zwijgende teleurstelling, op stijve benen terugslenteren naar het gat dat hij had helpen openen. Even later was hij op de bank geklommen en de grot in verdwenen. Haar ogen zwenkten over de bijna ongelofelijke overdaad aan aardewerk, en bleven rusten op een groot gat in de vloer dat ze nog niet eerder had opgemerkt. Het leek wel pas gegraven, maar dat kón gewoon niet. Dat zou volslagen onlogisch zijn: wie kon er nou, afgezien van henzelf, de afgelopen zevenhonderd jaar in deze kiva geweest zijn? En wie zou er zo gefixeerd zijn dat hij een paar kilo zand opgroef en intussen een van de rijkste schatkamers van heel Noord-Amerika negeerde?

Maar ze verkeerde in zo'n jubelstemming dat ze hier niet te lang bij kon blijven stilstaan. Opgewonden draaide ze zich om naar Black. Arme Aaron Black, die zijn archeologische expertise had laten verblinden door de jongensdroom dat hij een schatkamer vol goud zou vinden. Ze had natuurlijk niet geprobeerd hem op het juiste spoor te brengen: zijn steun was zo belangrijk dat ze zijn enthousiasme niet had willen indammen. Bovendien zou hij, wanneer zijn aanvankelijke teleurstelling en schaamte eenmaal voorbij waren, vast en zeker beseffen dat deze vondst onnoemelijk veel belangrijker was.

Toen ze Black in de schemerige kiva zag staan, schrok ze. Hij ziet er verschrikkelijk uit, dacht ze. Zijn lichaam leek gekrompen te zijn rond zijn skelet. Twee rode, vochtige ogen staarden met holle blik uit een gezicht dat aangekoekt was met bleek stof, dat op zijn zwetende huid veranderde in modder. In die ogen zag ze een kort, angstaanjagend evenbeeld van Peter Holroyd die, verlamd van angst en ziekte, in de kamer naast het koninklijke graf had gestaan. Blacks mondhoeken hingen slap en toen hij achteruit stapte, leek hij te wankelen. Hij nam nog een stap, stak zijn hand in een kom en pakte een halsketting van micakralen met een gouden glans in het lantaarnlicht.

'Aardewerk,' zei hij met toonloze stem.

'Ja, Aaron - aardewerk,' antwoordde Sloane. 'Is het niet fantastisch? Het zwart-op-gele mica waarnaar archeologen honderd jaar lang tevergeefs op zoek zijn geweest.'

Knipperend met zijn ogen en zonder iets te zien keek hij omlaag naar de halsketting. Toen tilde hij het sieraad langzaam op en legde het met trillende handen rond haar nek. 'Goud,' zei hij met brekende stem. 'Ik wilde je goud schenken.' Het duurde even voor Sloane hem begreep. Ze keek hoe hij probeerde naar haar toe te lopen maar hoe hij stond te wankelen op zijn benen.

'Aaron,' zei ze dringend. 'Zie je dat dan niet? Dit is veel méér waard dan goud. Heel veel meer. Deze potten vertellen het...' Abrupt zweeg ze. Blacks gezicht vertrok, zijn handen drukten op zijn slapen. Onwillekeurig deed Sloane een stap achteruit. Ze zag hoe zijn benen begonnen te trillen. Hij viel tegen de binnenwand van de kiva aan en liet zich zakken totdat hij op de stenen bank zat. 'Aaron, je bent ziek,' zei ze, terwijl haar gevoelens van triomf plaats maakten voor een opwellende paniek. Dit kan niet waar zijn, dacht ze. Niet nú.

Black reageerde niet. Met uitgestrekte armen probeerde hij zich in evenwicht te houden, en daarbij stootte hij een aantal potten om. Met plotselinge vastberadenheid stapte Sloane naar voren en greep zijn hand. 'Aaron, luister. Ik ga naar de ziekenboeg. Ik kom zo snel mogelijk terug.'

Snel klom ze door het ruw uitgehouwen gat naar boven, de kiva uit. Toen schudde ze het stof van haar benen en holde de grot uit, de Kruipruimte door en de zwijgende stad in.

59

Naast Smithback geknield stopte Nora een zaklantaarn die ze uit de plastic zakken had gehaald, in haar zak. Toen hielp ze de journalist een klein kopje dampende bouillon drinken. Net buiten de tent stond de draagbare propaanbrander te tikken en te sputteren tijdens het afkoelen. Ze nam de lege kop uit zijn handen, hielp hem terug de slaapzak in, spreidde een wollen deken over hem heen en keek of hij lekker lag. Ze had hem zijn doorweekte hemd en broek uitgetrokken en hem droge kleren aangedaan, en de shock leek af te nemen. Maar zolang de regen nog op de tent neer roffelde, leek het zinloos om hem ergens anders heen te brengen. Waar hij het meest behoefte aan had, leek haar, was een paar uur slaap. Ze keek op het horloge dat aan de tentpaal was vastgemaakt. Het was al over negenen. En toch was er, heel eigenaardig, nog niemand teruggekomen in het kamp.

Haar gedachten dwaalden af naar de overstroming. De onweersbui die daarvoor gezorgd had moest enorm geweest zijn, angstaanjagend. Het leek onbegrijpelijk dat iemand die boven op de canyon-wand had gestaan, zoiets over het hoofd gezien kon hebben...

Ze kwam snel overeind. Smithback keek haar met een zwakke glimlach aan.

'Bedankt,' zei hij.

'Ga jij maar een poosje slapen,' antwoordde ze. 'Ik ga naar de ruïne.'

Hij knikte, maar zijn ogen vielen al dicht. Ze greep de lantaarn en glipte de tent uit, het donker in. Ze knipte het licht aan en volgde de lichtcilinder tot aan de onderste trede van de touwladder. Haar gekneusde lichaam deed pijn en ze had zich nog nooit van haar leven zo moe gevoeld. Ze vroeg zich af wat ze zou aantreffen in de stadsruïne, en was daar tegelijkertijd bang voor. Maar voor Smithback had ze alles gedaan wat ze kon, en voorlopig kon ze de vallei niet uit. Als expeditieleider had ze geen andere keuze dan Quivira binnen te gaan en uit te zoeken wat er precies aan de hand was. De regendruppels flitsten als onverwachte lichtbundels door het gele schijnsel van haar lantaarn. Toen ze bij de rotswand aankwam, zag ze een donkere figuur de ladder af komen en met een verende sprong in het zand neerkomen. Het silhouet en de elegante manoeuvre waren onmiskenbaar.

'Ben jij daar, Roscoe?' riep Sloanes stem.

'Nee,' antwoordde Nora. 'Ik ben het.'

De figuur bevroor. Nora stapte naar voren en keek in Sloanes gezicht, verlicht door de zaklantaarn. Wat ze zag, was geen opluchting maar schok en verwarring. 'Jij?' ademde Sloane.

In haar stem lag verontrusting, woede zelfs. 'Wat is hier precies aan de hand?' vroeg ze, terwijl ze probeerde haar stem onder controle te houden.

'Hoe heb jij...' begon Sloane.

'Ik vroeg jou iets. Wat is hier aan de hand?' Instinctief deed Nora een stap achteruit. Toen zag ze, voor het eerst, de halsketting rond Sloanes nek: grote kralen, onmiskenbaar prehistorisch, geel glanzend - geel mica - in de lichtbundel.

Toen Nora naar de ketting staarde, veranderde haar aanvankelijke smeulende angst in een plotselinge, furieuze zekerheid. 'Je kón het dus niet laten,' fluisterde ze. 'Je hebt die kiva opengemaakt.'

'Ik...' stamelde Sloane.

'Je bent daar willens en wetens naar binnen gegaan,' zei Nora. 'Heb je enig idee wat het Instituut daarvan zal zeggen? Wat je vader daarvan zal zeggen?'

Maar Sloane bleef zwijgen. Ze leek verdoofd, alsof ze nog niet kon begrijpen of geloven dat Nora daar echt stond. Ze ziet eruit alsof ze een spook heeft gezien, dacht Nora.

En toen, in een flits, besefte ze dat dat natuurlijk ook zo was. 'Je had zeker niet gedacht dat je me nog levend terug zou zien?' vroeg ze. Haar stem klonk rustig, maar ze merkte dat ze van top tot teen stond te trillen.

Maar nog steeds stond Sloane als aan de grond genageld. 'Die weersverwachting,' zei Nora. 'Je hebt me een foute weersverwachting doorgegeven.'

Bij die woorden schudde Sloane plotseling heftig van nee. 'Nee...,' begon ze.

'Twintig minuten nadat jij van boven kwam, begon die overstroming,' onderbrak Nora haar. 'De complete Kaiparowits watert af door die canyon. Er moet een enorme onweersbui boven de hoogvlakte gehangen hebben, dat kan niet anders. En die heb jij gezien.' 'De weersverwachting uit Page is algemeen bekend. Die kun je opvragen zodra we terug zijn...'

Maar terwijl ze stond te luisteren, drong er ongevraagd een beeld Nora's hoofd binnen: Aragon, aan flarden gescheurd door het water, terwijl hij langs de meedogenloze canyonwanden werd gesleept. Ze schudde haar hoofd. 'Nee,' zei ze. 'Ik denk dat ik dat maar niet doe. Ik denk dat ik de satellietbeelden ga opvragen. En ik weet nu al wat ik daar zal vinden: een monsterachtige onweersbui, recht boven de Kaiparowits-hoogvlakte.'

Bij die woorden trok Sloanes gezicht krijtwit weg. Op haar brede jukbeenderen verzamelden zich regendruppels. 'Nora, luister. Misschien heb ik helemaal nooit die kant uit gekeken. Je móét me geloven.'

'Waar is Black?' vroeg Nora plotseling.

Sloane zweeg, verrast door de vraag. 'In de stad,' zei ze.

'Wat denk je dat hij zal zeggen als we het hem vragen? Hij was met jou mee naar boven.'

Sloane fronste haar wenkbrauwen. 'Hij is niet in orde, en...' 'En Aragon is dood,' onderbrak Nora haar met een stem vol amper beheerste woede. 'Sloane, jij wilde die kiva in, koste wat het kost. En het kostte een móórd.' Het lelijke woord hing in de bedompte lucht. 'Jij gaat de gevangenis in, Sloane,' zei Nora. 'En je zult nooit meer als archeoloog werken. Daar zal ik persoonlijk voor zorgen.' Nora keek naar Sloane en zag de schok en verwarring in haar blik plaatsmaken voor iets anders.

'Dat kun je niet maken, Nora,' antwoordde Sloane. 'Echt niet.' Haar stem klonk plotseling laag, overredend.

'Moet jij maar eens opletten.'

De bliksem flitste, bijna meteen gevolgd door een enorme donderklap. Op dat moment keek Nora omlaag, haar hand voor haar ogen. Daarbij zag ze de doffe glans van het wapen in Sloanes riem. Snel keek ze weer op en zag dat Sloane naar haar stond te kijken. Het leek wel of Sloane haar rug rechtte en plotseling diep inademde. Ze klemde haar kaken op elkaar. In een gezicht vol nawerkende verbijstering meende Nora het begin van een besluit te zien opkomen.

'Nee,' mompelde ze.

Sloane keek haar aan, zonder met haar ogen te knipperen. 'Nee,' herhaalde Nora, luider nu, terwijl ze achteruit stapte in de richting van het veilige duister.

Langzaam, tastend, viel Sloanes hand naar het wapen. Met een plotselinge, wanhopige beweging knipte Nora haar lantaarn uit en draaide zich om. Ze holde de bedompte schuilplaats van de duisternis in.

Het kamp lag honderd meter verderop, daar was ze niet veilig. Sloane stond tussen haar en de stad in. En de overstroming had haar afgesneden van de overkant van de vallei. In de richting die zij gekozen had, liet dat maar één mogelijkheid open. Ze dacht razendsnel na tijdens het lopen. Sloane, besefte ze, was niet iemand die tegen haar verlies kon. Als ze Quivira al niet had willen achterlaten zonder die kiva te openen, was het dan denkbaar dat ze zou toestaan dat Nora haar terugbracht naar de bewoonde wereld, beschaamd en vernederd, waar haar leven aan duigen was gevallen? Waarom moest ik haar zo nodig provoceren, verweet Nora zichzelf. Hoe kón ik zo stom zijn. Ze had zelf tegenover Sloane aangeduid wat haar enige optie was. Nora had in feite haar eigen doodsvonnis getekend.

Zo snel ze durfde rende ze langs de stenen onderzijde van de rotswand, op weg naar de landverschuiving aan de overkant. Haar pad werd verlicht door grillige bliksemflitsen. Ze krabbelde het talud vol rotsblokken op en zocht naar een schuilplaats. Haar lantaarn durfde ze niet te gebruiken, omdat ze haar positie niet wilde verraden. Halverwege de helling vond ze een geschikte kuil: smal, maar groot genoeg voor een mensenlichaam. Ze kroop zo ver mogelijk naar binnen en bleef gehurkt in het donker zitten. Ze hapte naar adem, probeerde de zaken op een rijtje te zetten en raasde inwendig van frustratie en wanhoop.

Ze keek om zich heen in haar schuilplaats. Ze had kans gezien tamelijk ver in de landverschuiving naar binnen te kruipen. Maar het was slechts een tijdelijke oplossing: het was een kwestie van tijd voordat Sloane haar had gevonden. En Sloane had het reservepistool.

Haar gedachten keerden terug naar Smithback, die in de ziekenboeg lag te slapen, en haar handen verkrampten van woede. Hij was volslagen weerloos. Maar nee, waarom zou Sloane de tent binnengaan zodat ze hem zou vinden? En al deed ze dat wel, dan bestond de kans dat ze hem niet zou ombrengen. Aan die hoop moest Nora zich vastklampen - althans, totdat ze een manier gevonden had om Sloane tegen te houden.

Er móést een manier zijn. Bonarotti en Swire zaten daar ergens. Tenzij die twee ook in het complot zaten... ze schudde haar hoofd en weigerde in die richting verder te denken.

Misschien kon ze een manier vinden om terug te sluipen naar het kamp en er samen met Smithback vandoor te gaan. Maar dat betekende dat ze urenlang op haar hoede moest zitten wachten, en hoe dan ook, vóór die tijd zou Sloane iets gedaan hebben. Nora wist dat ze niet naar de rand kon klimmen en ontsnappen, niet zolang Smithback hier gewond in de vallei lag. Ze hurkte in het donker en overwoog de mogelijkheden, totdat ze wanhopig besefte dat ze helemaal geen mogelijkheden had.

60

Beiyoodzin reisde voorzichtig over de hoogvlakte vol glijvlakken, hoog boven de Quivira-vallei. De kern van de tweede, kleinere bui trok nu voorbij en het was aardedonker. Onder zijn voeten waren de onregelmatige rotsen glad van de regen, en Beiyoodzin liep voorzichtig verder. Zijn oude voeten deden pijn en hij miste zijn paard, dat hij in de Chilbah-vallei had achtergelaten. Het priesterspoor was ondoenlijk voor iemand met meer dan twee benen. De randen van het spoor waren slechts hier en daar vaag zichtbaar, niet meer dan een paar rotsblokken, en in het donker viel moeilijk te zien waar het pad liep. Beiyoodzin moest zich tot het uiterste inspannen om het te kunnen volgen. Zijn ogen waren niet meer zo scherp als ze ooit waren geweest. En hij was er zich maar al te zeer van bewust dat het moeilijkste stuk nog voor hem lag: de slingerende, gevaarlijke afdaling langs de richel van de smalle bergspleet aan de overkant van de vallei.

Hij sloeg zijn doorweekte mantel dichter om zich heen en trok verder. Hoewel zijn grootvader er wel iets over gezegd had, had Beiyoodzin nooit geloofd dat het priesterspoor zo moeilijk begaanbaar zou zijn, of zo lang was. Het schoot als een pijl omhoog naar de geheime pas in de Chilbah-vallei, volgde een lange, complexe route over het hoge plateau, kronkelde zich kilometerslang door krom gegroeide jeneverbesstruiken, door droge rivierbeddingen heen en langs steile ravijnen. Hij dwong zijn vermoeide lichaam tot grotere snelheid. Het was al laat, wist hij. Misschien te laat. Het viel onmogelijk te zeggen wat er gebeurd kon zijn of wat op datzelfde moment misschien aan het plaatsvinden was in de Quivira-vallei. Plotseling bleef hij stokstijf staan. Er hing een geur in de lucht: een laatste rest rook, natte as en iets anders dat zijn maag deed omdraaien. Met wijd opengesperde ogen keek hij in het donker om zich heen, geholpen door de bliksemflitsen die het landschap steeds voor heel even verlichtten. Daar was het - in de schaduw van een groot rotsblok, zoals hij van tevoren al wist: de resten van een klein twijgenvuurtje.

Snel maar zorgvuldig keek hij om zich heen om te zien of hij alleen was, om te controleren of de wezens die dit vuurtje hadden gestookt, echt weg waren. Toen hurkte hij en liet de as door zijn vingers glijden. Hij haalde de resten van wortelstroken, verkoold en broos, uit het kleine hoopje as en wreef ze onderzoekend tussen zijn vingers. Toen zocht hij sneller, met gefronst voorhoofd, de as ongeduldig met zijn vingertoppen opzij duwend. Eén hand vond iets, en hij schrok ervan op: een bloemblad, slap en verwelkt. Hij bracht het naar zijn neus. De geur bevestigde zijn grootste angst: onder de scherpe geur van rook was de lucht van dagbloemen nog duidelijk te herkennen.

Hij stond op en veegde geagiteerd zijn vingers af aan zijn natte broek. Ooit, als kind in het dorp Nankoweap, had hij iets vreselijks gezien: een stokoude man, een slecht iemand, had de verboden daturabloem tot zich genomen. Onder invloed van de drug was de man als een razende tekeergegaan en had in zijn woede en met zijn waanzinnig toegenomen kracht rondgemept naar alles wat hij op zijn pad tegenkwam. Er waren zes of zeven jongemannen uit het dorp aan te pas gekomen om hem in bedwang te krijgen. Maar dit was erger. Veel erger. Degenen die hij achternazat, hadden de datura op de oude manier gebruikt, de boosaardige manier, door de plant te vermengen met psilocybinepaddestoelen, knoppen van de mescalcactus en verboden insecten. De boze geest zou bezit van hen nemen, hun lichamen onvoorstelbaar sterk maken en hun geesten vervullen van een koortsige moordlust; het zou hen ongevoelig maken voor hun eigen pijn of de pijn van anderen. Knielend sprak hij een kort, vurig gebed uit in het donker. Toen stond hij op en vervolgde zijn pad met verdubbelde snelheid.

61

Bonarotti zat lusteloos op de vlakke rotsbodem van het Planetarium, met zijn rug tegen de harde wand en zijn ellebogen op zijn opgetrokken knieën. Hij staarde voor zich uit het donker in, voorbij de kromlopende vlakte die de stad aan het oog onttrok. Het was donker in de vallei, die slechts af en toe verlicht werd door felle bliksemflitsen. Een dun watergordijn viel over de hele lengte van de overhangende rotsrand en verhulde de ingang van Quivira. Er was geen reden meer om het comfort van de droge stad te verlaten. Er was in feite geen enkele reden om wat dan ook te doen, behalve de komende paar dagen uitzitten met zoveel mogelijk comfort en zo weinig mogelijk ongemak.

Hij wist dat zijn teleurstelling veel groter zou moeten zijn. Aanvankelijk, de eerste paar minuten na de ontdekking dat de geheime kiva geen goud bevatte maar slechts een eindeloze rij oude potten, was hij tot op het merg geschokt en ontzet geweest. Maar nu, hier aan de buitenrand van de stad, voelde hij alleen maar een enorme pijn in zijn botten. Het goud zou sowieso niet van hem geweest zijn. Hij vroeg zich af waarom hij zo hard gewerkt had, waarom hij zich tegen zijn gewoonte in zo had laten meeslepen in de opwinding van het moment. Als enige beloning had hij nu abnormaal vermoeide ledematen. De greep van zijn revolver stak in zijn rechterzij. Even daarvoor had hij snelle voetstappen over het centrale plein horen rennen, dacht hij, gevolgd door het gegons van een boos gesprek in de vallei. Maar zeker wist hij dat niet, door het irriterende, onophoudelijke geborrel van de regen. Zijn oren voelden verstopt en pijnlijk aan; misschien had hij zich het geluid ingebeeld. En hij voelde weinig aandrang om verder op onderzoek uit te gaan.

Met grote inspanning tastte hij in zijn borstzak naar een sigaret, en toen in zijn broekzak naar een lucifer. Hij wist dat hij niet mocht roken in de ruïne, maar op dat moment kon het hem allemaal geen fluit meer schelen. Bovendien voelde hij wel aan dat Sloane veel toleranter tegenover dit soort zaken stond dan Nora Kelly. Roken was zo'n beetje zijn laatste troost in dit godverlaten oord. Dat, en de geheime grappavoorraad die hij diep in zijn kookspullen had verborgen. Maar de sigaret bood geen troost. Hij smaakte vreselijk: naar karton en oude sokken. Hij nam de sigaret tussen zijn lippen vandaan en bestudeerde hem van dichtbij, met de gloeiende punt als verlichting. Toen stak hij hem weer in zijn mond. Iedere keer dat hij inhaleerde, voelde hij een stekende pijn in zijn longen. Hoestend kneep hij de sigaret uit tussen zijn vingers en stak hem in zijn zak. Ergens besefte Bonarotti dat het niet aan de sigaret zelf lag. Hij dacht even aan Holroyd en hoe die eruit had gezien in die laatste martelende minuten voor zijn dood. Bij die gedachte schoot er een galvaniserende huivering door zijn ledematen, en instinctief sprong hij overeind. Maar het duizelde hem bij die plotselinge beweging en hij kreeg het bloedheet, terwijl er een eigenaardig, zacht gegons in zijn oren klonk. Hij stak zijn arm uit naar de rotswand om zich in evenwicht te houden.

Hij haalde een paar keer diep adem. Toen probeerde hij voorzichtig de ene voet voor de andere te zetten. De wereld leek om hem heen te wervelen en hij moest zich weer vastgrijpen aan de wand. Hij had maar een kwartier stil gezeten, een halfuur op zijn hoogst. Wat kon er met hem aan de hand zijn? Hij had een pijnlijk drukkend gevoel in zijn hoofd en zijn kaakgewricht bonsde steeds onplezieriger. De regen leek af te nemen, maar het aanhoudende, monotone geluid werd steeds irriterender. Hij begon naar het centrale plein te lopen, wankelend en zonder doel. Het leek een uiterst ingewikkelde zaak om zijn voeten op te tillen.

Op het donkere plein bleef hij staan. Ondanks de open ligging van het plein voelde hij de twee verdiepingen tellende gebouwen van alle kanten op hem af komen, de lege vensters als ogen van een skelet die hem onbewogen aanstaarden.

'Ik ben misselijk,' zei hij tegen niemand in het bijzonder. Het geluid van de roffelende regen was een marteling. Hij wilde nog maar één ding: daaraan ontsnappen, een stille donkere plek vinden waar hij zich kon opkrullen met zijn handen over zijn oren. Langzaam en mechanisch draaide hij zich om in afwachting van een nieuwe bliksemflits die de stad zou verlichten. Even werd de deuropening van het dichtstbijzijnde huis beschenen door een gelige gloed, en hij strompelde erheen met het geluid van de donder in zijn oren. In de deuropening bleef hij staan. Even werd de mist van misselijkheid en pijn doorboord door een steek van angst. Hij had het gevoel dat hij ter aarde zou storten als hij niet onmiddellijk ging liggen. Maar de duisternis in het vertrek voor hem was zo volledig, zo intens, dat het wel leek alsof het donker zelf een monster was dat voor zijn ogen op hem af kroop. Het was een afstotelijk, bijna misselijkmakend fenomeen dat Bonarotti nooit eerder gezien of verzonnen had. Of misschien was het de plotselinge geur die hem misselijk maakte: de rijpe, akelig zoete geur van bloemen. Zwalkend op zijn benen bleef hij staan aarzelen.

Toen werd hij overmand door een nieuwe golf van duizeligheid en strompelde hij naar voren tot het duister achter de deur hem had opgeslokt.

62

Met samengeknepen ogen tegen de felle bliksemflitsen keek Sloane hoe Nora de regen in verdween. Ze moest op weg zijn naar de plek waar de rotsen omlaag waren komen zetten; iets anders was er niet in de richting waarin ze verdwenen was. Terwijl ze Nora stond na te kijken, voelde Sloane het koude, harde gewicht van het wapen tegen haar handpalm drukken. Maar ze trok het wapen niet, en ze maakte geen aanstalten om achter haar aan te gaan. Aarzelend stond ze op. De eerste schok toen Nora lévend vanuit het donker was komen aanwandelen was afgenomen en nu voelde ze zich alleen nog hevig verward. Nora had haar een moordenaar genoemd. Een moordenaar! Maar zo zag Sloane zichzelf niet. Toen ze nogmaals nadacht over de beschuldigende woorden en zich de blik op Nora's gezicht herinnerde, voelde ze een diepe, smeulende woede opkomen. Nora had gezegd dat ze het weerbericht wilde, en dat had ze gekregen, woord voor woord. Als Nora niet zo koppig was geweest, zo hardnekkig had volgehouden dat ze per se weg wilde...

Sloane haalde diep adem en probeerde te kalmeren. Ze moest goed nadenken en zorgvuldig en weloverwogen handelen. Ze wist dat Nora geen onmiddellijke fysieke dreiging vormde: Sloane had zelf het laatste wapen bij zich gestoken. Maar ze kon natuurlijk Swire of Bonarotti tegen het lijf lopen, daar buiten in het donker. Ze streek met de rug van haar hand over haar voorhoofd zodat de regendruppels wegspatten. Waar zaten Swire en Bonarotti eigenlijk? Ze waren niet in de stad en ze waren niet in het kamp. Ze konden onmogelijk buiten in het donker en de plensbuien staan. Zo stom was zelfs Swire niet. Ze begreep er niets van. Haar gedachten dwaalden terug naar de schitterende ontdekking die ze zojuist gedaan hadden. Een ontdekking die nog verbluffender was dan de vondst van Quivira zelf. Een ontdekking die Nora had willen verhinderen. Bij die gedachte wakkerde Sloanes woede weer aan. Het was beter gegaan dan ze had durven hopen. Alles wat ze zich ooit gewenst had, lag daar in die kiva. Het enige wat haar nog te doen stond, was de ontdekking claimen als haar eigen vondst. Al het zware werk was achter de rug. Bonarotti en zelfs Swire kon ze overhalen. Bijna verrast moest Sloane concluderen dat de zaken te ver gegaan waren om teruggedraaid te kunnen worden, vooral nu Aragon en Smithback dood waren. Het enige dat haar nog in de weg stond, was Nora Kelly.

Er klonk een zwak gekuch in het donker. Sloane draaide zich als gestoken om en rukte instinctief het pistool uit haar riem. Het had geklonken uit de richting van de ziekenboeg. Ze liep naar de tent toe, trok haar lantaarn uit een zak en hield haar hand voor het uiteinde om het licht af te schermen. Bij de ingang bleef ze aarzelend staan. Het moest Swire zijn, of misschien Bonarotti. Verder was er niemand meer over. Hadden zij Nora gehoord? Iets als paniek spoelde over haar heen en ze bukte zich naar binnen, het pistool in de aanslag.

Tot haar immense verbazing lag Smithback daar te slapen. Even kon ze hem alleen maar aanstaren. Toen daagde het haar. Nora had alleen maar gezegd dat Aragon dood was. Op de een of andere manier hadden zowel Smithback als zijzelf het overleefd. Sloane liet zich op haar knieën vallen. De lantaarn rolde weg. Ze leunde met haar rug tegen de doorweekte wand van de tent. Het was niet eerlijk. Het ging allemaal zo schitterend. Misschien had ze iets kunnen verzinnen om met Nora af te rekenen. Maar nu Smithback ook nog eens...

De ogen van de schrijver knipperden open. 'O,' zei hij, terwijl hij met vertrokken gezicht zijn hoofd ophief. 'Hoi. En au.' Maar Sloane keek hem niet aan.

'Ik dacht dat ik iemand hoorde schreeuwen,' zei Smithback. 'Of was dat een droom?'

Met het pistool in haar hand gebaarde Sloane dat hij stil moest zijn. Smithback keek haar met knipperende ogen aan. Toen sperde hij zijn ogen wijd open. 'Wat moet jij met dat pistool?' 'Hou je nou eens je bek?' grauwde Sloane. 'Ik probeer na te denken.'

'Waar is Nora?' vroeg Smithback met een plotseling achterdochtige blik.

Eindelijk keek Sloane hem aan. En op dat moment begon er een plan in haar hoofd te rijpen.

'Volgens mij houdt die zich schuil bij die aardverschuiving aan het einde van de canyon,' antwoordde ze na enige tijd. Smithback probeerde zich op een elleboog op te richten maar viel weer achterover. 'Schuil? Hoezo? Wat is er dan gebeurd?' Sloane haalde diep adem. Ja, dacht ze snel. Het kan niet anders. 'Waarom houdt Nora zich schuil?' vroeg Smithback nogmaals, nu op scherpere toon en met een bezorgde stem. Sloane keek hem aan. Nu moest ze sterk zijn. 'Omdat ik haar ga vermoorden,' antwoordde ze zo rustig als ze kon.

Smithback hapte pijnlijk naar adem toen hij weer probeerde overeind te komen.

'Ik kan je niet volgen,' zei hij, terwijl hij weer terugzakte. 'Ik zal nog wel aan het ijlen zijn. Ik dacht dat je zei dat je Nora ging vermoorden.'

'Dat zei ik ook.'

Smithback deed zijn ogen dicht en kreunde.

'Nora heeft me geen andere keuze gelaten.' Tijdens het spreken probeerde Sloane afstand te nemen van de situatie, haar emoties aan de kant te schuiven. Alles, haar hele leven, hing ervan af of ze dit klaarspeelde.

Smithback keek haar aan. 'Is dit soms een misselijke grap?' 'Het is geen grap. Ik ga hier gewoon zitten wachten tot ze terugkomt.' Sloane schudde haar hoofd. 'Het spijt me echt, Bill. Maar jij bent het lokaas. Ze zou hier nooit weggaan zonder jou.' Met opperste inspanning probeerde Smithback overeind te komen, maar zijn gezicht vertrok van pijn en hij viel weer terug. Sloane controleerde de cilinder, klapte het wapen dicht en liet de cilinder op zijn plaats vallen. Het wapen had geen veiligheidspal en ze spande de haan als voorzorgsmaatregel.

'Waarom?' vroeg Smithback.

'Voorwaar een indringende vraag, Bill,' zei Sloane sarcastisch. Ondanks haar inspanningen voelde ze de woede terugkeren. 'Jij bent zeker journalist?'

Smithback staarde haar aan. 'Je bent gestoord.' 'Dat soort praat maakt mijn taak er alleen maar gemakkelijker op.' De schrijver likte aan zijn lippen. 'Waarom?' vroeg hij nogmaals. Plotseling ging Sloane over tot de aanval. 'Waaróm?' vroeg ze met stijgende woede. 'Vanwege die Nora van jou, daarom. Nora die me dagelijks meer doet denken aan mijn eigen, dierbare vader. Nora die altijd en alles wil bepalen, tot de laatste kruimel, en die alle roem voor zichzelf wil. Nora die gewoon wilde weglopen van de Zonnekiva. Die, overigens, een onvoorstelbaar belangrijke vondst bevat, een schat waar geen van jullie enige notie van had.' 'Dus je hebt goud gevonden,' prevelde Smithback.

'Goud!' snoof ze verachtelijk. 'Ik heb het over aardewerk.'

'Aardewerk?'

'Ik zie al dat jij geen haar slimmer bent dan de rest,' antwoordde ze in reactie op het ongeloof in Smithbacks stem. 'Luister. Vijftien jaar geleden heeft het Metropolitan Museum een miljoen dollar betaald voor de Euphronios-krater. En dat is dan gewoon een Griekse wijnkruik vol gaten en deuken. Afgelopen maand is er bij Sotheby's een klein gebroken kommetje uit de Mimbres-vallei geveild voor bijna een ton. De potten in de Zonnekiva zijn niet alleen oneindig veel mooier maar het zijn de enige intacte exemplaren in hun soort. Maar dat kan Nora niets schelen. Ze zei dat ze me van moord zou beschuldigen als we terug waren in de bewoonde wereld, dat ze mijn leven kapot zou maken.'

Bitter schudde ze haar hoofd. 'Dus zeg nou zelf, Bill. Jij hebt kijk op mensen. Ik moet kiezen. Ik kan naar Santa Fe terug als ontdekker van de belangrijkste archeologische vondst van de eeuw. Of ik word aan de schandpaal genageld, misschien zelfs achter slot en grendel gezet. Wat moet ik doen?'

Smithback zweeg.

'Precies,' antwoordde Sloane. 'Veel keus heb ik niet, toch? Als Nora terugkomt om jou op te halen, is ze er geweest.' Plotseling kwam Smithback op een arm overeind. 'Nora!' riep hij schor, zo hard hij kon. 'Blijf uit de buurt! Sloane zit hier op je te wachten met een...'

Met een snelle beweging ramde Sloane het pistool tegen de zijkant van zijn hoofd. De schrijver viel opzij, kreunde en bleef stil liggen. Sloane keek even op hem neer. Toen keek ze de tent rond. Tussen alle andere spullen vond ze een kleine batterijlamp, die ze aandeed en in de verste hoek van de tent plaatste. Ze pakte haar lantaarn, knipte het licht uit, ritste geluidloos de tent open en glipte naar buiten, het donker in.

De tent was opgezet naast een lage, dichte chamisastruik. Langzaam, onhoorbaar kroop Sloane de chamisa binnen, draaide zich om en ging met haar gezicht naar de tent gekeerd op de grond liggen. De lamp in de tent scheen met een zacht licht, gezellig en uitnodigend. Ze was volkomen onzichtbaar in de donkere struiken, maar zelf had ze een ongehinderd uitzicht op de tent. Zodra er iemand aankwam, zou het silhouet meteen zichtbaar zijn tegen het zachte licht. Als Nora terugkwam om Smithback op te halen, en Sloane wist dat dat zou gebeuren, zou haar silhouet een perfecte schietschijf vormen.

Haar gedachten dwaalden even af naar Black, die ziek en eenzaam bij de kiva op haar lag te wachten. Ze probeerde zich voor te bereiden op wat komen ging. Zodra het hier klaar was, zou ze Nora snel naar de rivier slepen. Binnen enkele seconden zou de stroom haar meeslepen naar de smalle vleesmolen die de canyon aan de overkant van de vallei momenteel was. En wanneer Nora's lichaam na verloop van heel veel tijd in de Colorado-rivier terechtkwam, was er niet genoeg meer over voor een postmortem. Het eindresultaat zou hetzelfde zijn als wanneer Nora meteen al door de overstroming was meegesleept. Zoals vanaf het begin al het idee geweest was. Niemand zou ervan weten. En dan moest ze uiteraard dezelfde behandeling toepassen op Smithback. Sloane sloot even haar ogen. Daar wilde ze nog niet aan denken. Maar ze had geen keuze meer: ze moest afmaken wat de overstroming niet klaargespeeld

Ze plaatste beide ellebogen op de grond, nam het pistool in twee handen en richtte het pistool naar voren. En toen begon het lange wachten.

63

Verward en doodsbang lag Aaron Black in de kiva. De grillige glans van de bijna lege lamp verlichtte de bedompte, stoffige ruimte nog zwakjes. Maar Black had zijn ogen stevig dichtgeknepen tegen het donker en tegen het overweldigende besef van zijn falen. Het leek alsof er uren verstreken waren sinds Sloane was weggegaan, maar misschien waren het slechts een paar minuten. Hij wist het werkelijk niet.

Met uiterste inspanning opende hij zijn ogen, die vol korsten zaten. Er was iets verschrikkelijks aan het gebeuren; misschien was het al een tijdje gaande, en had het hem eindelijk te pakken gekregen nu de koortsige graafpartij was opgehouden en de verpletterende teleurstelling was ingetreden. Misschien was het hier te benauwd. Hij moest naar buiten, de frisse lucht in. Hij verzamelde al zijn krachten, kwam overeind, wankelde even en voelde tot zijn verbazing dat zijn knieën het begaven.

Met zwak om zich heen slaande armen viel hij achterover. Een van de potten rolde om hem heen en kwam tot rust tegen zijn dijbeen. Op de stoffige vloer was een slakkenspoor achtergebleven. Hij moest gestruikeld zijn. Hij probeerde overeind te komen en zag een van zijn benen in een spastische beweging opzij trekken. Zijn spieren gehoorzaamden hem niet meer. De lantaarn, die scheef gezakt was, vertoonde een bleke kroon van licht vol dansende stofdeeltjes. Van tijd tot tijd had Black als kind geleden aan een nachtmerrie die steeds maar terugkwam: hij was verlamd, kon zich niet meer bewegen. Nu beleefde hij die nachtmerrie in het echt, wist hij. Zijn ledematen leken wel bevroren en wilden of konden niet meer reageren op zijn opdrachten.

'Ik kan me niet bewegen!' riep hij. En toen besefte hij, met plotselinge afschuw, dat hij de woorden niet had kunnen uitspreken. Er was lucht uit zijn mond gekomen, dat wel - een akelig gesputter, waarbij het speeksel over zijn kin drupte - maar er kwamen geen woorden. Hij probeerde het nog eens en weer hoorde hij het nare, verstikte gesuis van lucht en voelde hij hoe zijn tong en lippen weigerden woorden te vormen. De angst nam toe. In een kramp van paniek probeerde hij op te staan, maar het lukte hem niet. Vreemde vormen en kronkelende figuren begonnen het duister achter zijn ogen te bevolken; hij wilde zijn blik afwenden, maar zijn nek bewoog niet. Als hij zijn ogen dicht deed, waren de figuren alleen nog maar duidelijker zichtbaar.

'Sloane!' wilde hij roepen. Hij staarde de bewolkte schemering in en durfde niet eens met zijn ogen te knipperen. Maar nu kwam er niet eens gesis meer. En toen flakkerde de lantaarn nog eenmaal op voordat het helemaal donker werd.

Hij probeerde te schreeuwen, maar er gebeurde niets. Sloane zou medicijnen brengen. Waar was ze? In het benauwde donker dromden de hallucinaties rond hem samen, kwetterend en fluisterend: verwrongen gestalten, grijnzende schedels, tanden met ingelegde bloederige carneolen, het gekletter van skeletten die rusteloos langs de kivawanden renden, het geflakker van vuur en de geur van geblakerd mensenvlees, het gegil, de slachtoffers die bijna stikten in hun eigen bloed.

Het was te erg. Hij kon zijn ogen niet dichtdoen, en ze brandden van de druk van binnen uit. Zijn mond was opengesperd in een gil die niet wilde komen. Maar hij herkende de gestalten om hem heen nog als hallucinaties. Dat betekende dat hij nog niet zo ver heen was dat hij niet meer wist wat echt was en wat niet... maar het was onuitsprekelijk griezelig om geen enkel gevoel te hebben; hij wist niet waar zijn ledematen lagen, of hij het in zijn broek gedaan had... hij was het interne basisgevoel van zijn eigen lichaam kwijt. Opnieuw spoelde de paniek van de verlamming, die droomangst uit zijn ergste nachtmerries, over hem heen.

Hij begreep niet wat er misgelopen was. Was Nora echt dood? Ging hij zelf ook dood, hier in die afgrijselijke, donkere kiva? Hadden Sloane en Bonarotti echt samen met hem in de kiva gestaan? Misschien waren ze op weg naar Aragon om hulp te vragen. Nee - Aragon was dood, net als Nora.

Aragon, Smithback, Nora... en hij was niet minder schuldig aan hun dood dan wanneer hij de trekker had overgehaald. Hij had zijn eigen verlangen naar onsterfelijke roem, naar die ultieme ontdekking, de overhand laten krijgen. Inwendig kreunde hij: het was duidelijk dat er geen hulp meer zou komen. Hij was alleen in het donker.

Toen zag hij een ander licht, heel zwak, bijna niet te onderscheiden van de duisternis. Het ging vergezeld van een ritselend geluid. Zijn hart raakte vervuld van nieuwe hoop. Eindelijk kwam Sloane dan toch terug!

Het licht werd sterker. En toen zag hij het, door het waas van zijn misselijkheid heen: vuur, dat zich onverklaarbaar zelfstandig door de donkere kiva verplaatste en onderweg vonken lekte. En die brandende fakkel werd gedragen door een afgrijselijke verschijning: één enkele figuur, half mens, half dier.

Black voelde hernieuwde wanhoop. Geen redding. Niets meer dan een zoveelste hallucinatie. Inwendig weende hij; in zijn hoofd huilde hij hardop, maar zijn ogen bleven droog, zijn lichaam stijf gebogen en onbeweeglijk.

Nu kwam de verschijning op hem af. Hij rook brandend jeneverbeshout, vermengd met de rijpe, zoete geur van dagbloemen; hij zag het licht flitsen in het glanzende zwart van een obsidiaan mes.

Vaag vroeg hij zich af waar zo'n beeld en zo'n onverwachte geur vandaan konden komen. Een of andere groteske uithoek van zijn verstand, ongetwijfeld. Een vreselijke ceremonie waarover hij op school gelezen moest hebben, die allang in zijn onderbewustzijn was weggegleden en die nu, in zijn razende delirium, was opgestaan om te komen spoken.

De gestalte boog zich dichter voorover, en hij zag het hertenleren masker, stijf van het bloed, de ogen vurig achter de rafelige oogspleten. Verbazingwekkend echt. Ook de koelte van het mes op zijn keel voelde verbijsterend echt aan. Alleen iemand die zo ziek was als hij, wist hij, kon zulke...

En toen voelde hij hoe het genadeloze lemmet een harde, koude lijn over zijn hals trok; hij voelde de plotselinge stroom van zijn eigen ademhaling en de straal heet bloed die zijn luchtpijp vulde. En met een transcendent soort verbazing besefte hij dat dit laatste visioen géén hallucinatie was geweest.

64

Zo gespannen als een veer zat Sloane te wachten en geconcentreerd te luisteren. Het noodweer was wat afgenomen en de regen was intussen niet meer dan af en toe wat gedruppel. Ze hield haar hand voor haar horloge om het licht af te schermen, en scheen even met haar lantaarn op de wijzerplaat: bijna halfelf. De hemel was opgebroken in vlekken licht en wolkenflarden veegden langs de driekwart maan. Maar het was overwegend donker. Zo donker dat iemand gerust kon denken dat ze onopgemerkt het kamp kon binnensluipen.

Ze ging verzitten en wreef over haar ellebogen. Voor de zoveelste maal vroeg ze zich af wat er met Swire en Bonarotti was gebeurd. Er was niemand in zicht gekomen bij de rand van de stad. En het was duidelijk dat ze niet in het kamp waren. Misschien waren ze gewoon nooit uit Quivira weggegaan en stonden ze op ditzelfde moment in de kiva naar Black te kijken. Hoe dan ook, het was maar beter dat ze niet in de buurt waren. Nora kon zich niet eeuwig blijven schuilhouden. Binnenkort zou ze terugkomen voor Smithback. Sloane richtte haar blikken weer op de tent en het kleine, zachte lichtpuntje, als een canvas lampenkap midden in het donkere landschap. Het bleef stil in het kamp. Ze concentreerde zich op het buitensluiten van alle onbelangrijke geluiden en wachtte tot ze het geluid van Nora's nadering kon onderscheiden van het geraas van de gezwollen beek in de verte. Er verstreken tien, vijftien minuten. De maan verdween opnieuw achter de rafelige wolken. Het begon weer te regenen, en in de verte was de donder hoorbaar. Het was zwaarder dan ze ooit gedacht had, hier zo met dat pistool in de hand te liggen wachten. Ze voelde een onderstroming van woede: op Nora, maar ook op haar vader. Als hij haar had vertrouwd, als hij haar de leiding over de expeditie had gegeven, dan was dit allemaal niet nodig geweest. Ze onderdrukte de opkomende angst die ze voelde als ze erbij stilstond wat er ging gebeuren - waartoe ze gedwongen was.

Ze dwong haar gedachten terug naar de grenzeloze wonderen die in de geheime stad lagen te wachten. Ze hield zich nogmaals voor dat dit de enige manier was. Zelfs als ze op de een of andere manier Nora's beschuldigingen had kunnen ontzenuwen, was ze voorgoed geruïneerd. En diep in zijn hart zou haar vader het weten... Uiteindelijk was het zover: er knapte een twijgje. Het zachte geluid van een voet die behoedzaam in nat zand werd neergezet. En een tweede; althans, ze meende een tweede voetstap te horen tegen de achtergrond van de razende rivier in de verte en het zachte geruis van de regen.

Er sloop iemand naar de tent toe; iemand die uitzonderlijk omzichtig te werk ging.

Even aarzelde Sloane: ze had niet geweten dat Nora zo onhoorbaar kon sluipen. Maar niemand anders zou zo omzichtig naar de tent toe sluipen, wist ze.

Ze haalde diep adem en opende haar mond alsof ze iets wilde gaan zeggen. Even vroeg ze zich af of ze Nora zou roepen, of ze haar nog een kans zou geven. Ze konden Aragon vergeten, het weerbericht, alles. Maar toen herinnerde ze zich de blik op Nora's gezicht - het woord moordenaar, uitgesproken met opeengeklemde kaken - en ze hield zich in.

Met een lichte druk van haar duimen en middelvingers hief ze de loop van de .38 en ontspande ze haar handen om de terugslag van het wapen op te vangen. Ze was een behoorlijk goede scherpschutter; op deze afstand kon ze niet missen. Het zou snel voorbij zijn en waarschijnlijk pijnloos. Binnen twee minuten zouden Nora en Smithback in de rivier liggen en onverbiddelijk naar de nauwe canyon aan het eind van de vallei gesleept worden. Mochten er ooit vragen komen, dan kon ze altijd tegen de anderen zeggen dat ze op een slang had geschoten.

Ze wachtte, de loop van het pistool goed in evenwicht. De voetstappen waren zo stil, en kwamen met zulke lange tussenpozen, dat Sloane niet eens wist of er iemand wegliep of aankwam. En toen, eindelijk, stond er een schaduw tussen haarzelf en de tent. Sloane ademde langzaam uit door haar neusgaten. De schaduw was te lang om Swire met zijn o-benen te kunnen zijn, en te kort om Aaron of Bonarotti te zijn. Het kon alleen Nora maar zijn. De schaduw werd iets dieper toen hij rond de zijkant van de tent gleed en buiten de deur bleef wachten.

Voorzichtig richtte Sloane het wapen. Dit was het dan. Ze hield haar adem in, timede het schot zo dat het tussen twee hartslagen in kwam en haalde de trekker over.

Met een klap schoot het wapen met zijn korte loop achteruit in haar handen, terwijl het schot weerkaatste tussen de canyonwanden. Er klonk een gehijg, het geluid van krampachtig schoppen, een kort, vluchtend gekrabbel. Toen ze weer kon zien, was het silhouet verdwenen uit het schemerlicht bij de tent en was alles weer stil. Ze kroop uit de struiken en stond op. Het was gebeurd. Ze besefte dat ze stond te trillen op haar benen, maar ze ondernam geen pogingen om zich in bedwang te krijgen. Ze knipte haar lantaarn aan en liep met het pistool in de aanslag naar de tent toe. Naast de tent bleef ze even staan aarzelen, onwillig om te zien wat voor verwoesting ze met haar wapen had aangericht. Toen haalde ze diep adem en stapte de lichtcirkel binnen.

In plaats van Nora's lichaam, gebroken en bloedend op de grond voor de tent, lag er niets.

Sloanes handen werden slap van de schrik en ze moest haar best doen om het pistool niet te laten vallen. Ze keek verbijsterd naar het zand onder haar voeten. Hoe kon ze in vredesnaam gemist hebben? Het was haast een kernschot geweest. Kon het zijn dat ze een losse flodder had afgeschoten in plaats van een kogel? Ze scheen met de zaklamp om zich heen, op zoek naar iets, wat dan ook, dat een verklaring kon bieden.

En toen ving ze iets in de lichtkegel, iets in het zand aan de andere kant van de tent. Een dikke bloeddruppel. En daarnaast een stuk van een bloederige voetafdruk in de natte aarde. Sloane boog zich voorover om beter te kunnen kijken. De afdruk was zeker niet van Nora - of, zo te zien, van een ander menselijk wezen. Het zag eruit als een voorpoot met klauwen. Ze deinsde achteruit en keek om zich heen. Ze liet de lantaarn over de hele omgeving glijden en daar, gevangen in de lichtbundel achter haar, was Nora. Ze sprintte de vallei door, naar haar en het kamp toe. Toen de maan even tussen de regenwolken door piepte, zag Nora Sloane en bleef ze stokstijf staan; maar toen zwenkte ze snel weg en ging op weg naar de touwladder die naar de stad leidde. Het schot had haar uit de rotsstapel verjaagd, maar veel beter was haar situatie er niet op geworden.

Sloane hief het wapen in haar richting, en liet het weer zakken. Nora was ten slotte niet naar de tent toe gegaan. Waar had ze dan wél op geschoten?

Terwijl ze langzaam om zich heen scheen met de lamp, maakte iets zich los van de verste tentenrij. Sloane wankelde ongelovig achteruit.

Het kille licht was op een angstaanjagende verschijning gevallen. Met kromme rug stond een sjofele gestalte haar zwijgend aan te staren. Rode ogen als stippen vuur boorden door gaten in een hertenleren masker heen. Wilde patronen van witte verf langs armen en benen waren vuurrood gevlekt van het bloed. In de vochtige lucht sloeg de damp van de pels af.

Instinctief deed Sloane een stap achteruit. Binnen in haar streden paniek en ongeloof om voorrang. Dit was waarop ze geschoten had. Ze zag de enorme wond in het middenrif, het bloed dat zwart opglansde in het maanlicht. Maar het stond nog overeind. Meer nog, de borstkas ging langzaam op en neer en ze zag dat het wezen springlevend was.

Hoewel het hele tafereel maar een fractie van een seconde duurde, kreeg Sloane het gevoel dat de tijd stil was blijven staan. Ze hoorde haar hart een koortsige cadans roffelen tegen haar ribben. En toen nam het wezen, met huiveringwekkende en weloverwogen kwaadaardigheid, een stap in haar richting.

Meteen won paniek het van ongeloof. Ze liet de lantaarn vallen, draaide zich als gestoken om en sloeg op de vlucht. Even was alles vergeten in haar verlangen om aan dit monsterlijke visioen te ontkomen: de kiva, de overstroming, alles. Dit was het ding dat de paarden had vermoord, Holroyds lichaam had geschonden... toen dacht ze aan Swire en Bonarotti, en plotseling maalden haar benen nog sneller. De nachtlucht gierde haar longen in en uit. Nu kon ze Nora amper nog zien bij haar klimpartij naar de stad toe. Wanhopig holde Sloane achter haar aan, haar ogen strak op de ladder gevestigd, zonder op haar omgeving te letten. Uit alle macht probeerde ze het afschuwelijke, lage, flappende geluid te negeren van het wezen in de pels dat in het donker achter haar aan kwam rennen.

65

Nora hees zich over de rand, krabbelde overeind en holde weg van de rotsrand. Ze sprong over de stadsmuur heen en rende het centrale plein over naar de diepere duisternis onder de schaduw van de huizen.

Snikkend en hijgend kwam ze tot stilstand om tegen een muur aan te leunen. Van grote afstand hoorde ze het gestage gebeuk van de regen. Ze besteedde er geen aandacht aan. Er was maar één beeld dat op haar netvlies gebrand stond: Sloane die voor de deur van Smithbacks tent stond na het geluid van dat vreselijke schot. Ze had Bill gevonden en doodgeschoten. Even waren de pijn en de wanhoop zo overweldigend dat Nora overwoog om gewoon het plein op te lopen en zich door Sloane te laten neermaaien. Onder de gigantische koepel galmde een donderslag, keer op keer echoënd. De stad alleen al maakte haar ziek. Haar blik dwaalde eerst naar de achterwand van het plein, toen terug naar de huizen en graantorens. Daar, zwart op zwart, gaapte de muil van de Kruipruimte. Ze schoot naar de achterkant van het plein, voorzichtig zodat ze geen stof opjoeg. Misschien kon ze Sloane de Kruipruimte binnen lokken, haar overmeesteren en het pistool afpakken... Maar plotseling bleef ze hijgend staan. Dit was stom; ze was in paniek, ze nam verkeerde beslissingen. Niet alleen was de Kruipruimte een levensgevaarlijke smalle en doodlopende gang, maar hij zat ook nog eens vol met stof waarin de schimmel huisde. Er kwam een nieuwe bliksemflits en toen ze zich omdraaide zag ze Sloane over de bovenkant van de touwladder heen klimmen, het pistool in de aanslag.

'Nora!' hoorde ze Sloane wanhopig roepen. 'Nora, wacht even, in godsnaam!'

Als gestoken draaide Nora zich om, dook weg van het plein, terug naar de rondlopende achtermuur van de stad. Weer scheurde er een bliksemflits door het landschap in de verte, zodat de prehistorische stad even verlicht werd in een donkerblauw chiaroscuro. Een seconde later volgde het gekraak van de donder, bijna meteen gevolgd door een tweede geluid dat shockerend luid door de besloten ruimte galmde: het geluid van geweervuur. Nora zocht de diepste schaduwplekken op en liep zo snel ze durfde langs de stenen muur naar de oude afvalberg. Ze lette goed op dat ze niet over Blacks zeilen struikelde en sloop langs de rand van de stad in de richting van de donkere massa die de eerste toren was.

Het geluid van rennende voetstappen op de steen. Snel dook Nora weg achter de paalladder die tegen de toren stond, en ze probeerde zich zo onzichtbaar mogelijk te maken. In het donker viel onmogelijk te zeggen waar de voetstappen vandaan kwamen. Ze had tijd nodig om na te denken, om een plan te trekken. Nu Sloane in de stad was, kon ze misschien terugsluipen naar de ladder, afdalen naar de vallei, Smithback ophalen en...

Weer voetstappen, veel luider nu; een hijgende ademhaling; en toen kwam Sloane de hoek van de toren om.

Met hernieuwde wanhoop keek Nora om zich heen: de afvalberg, de steeg die naar de Kruipruimte leidde, het smalle spoor dat naar het pad boven de vallei leidde. Even zovele doodlopende wegen. Ze kon nergens meer heen. Langzaam draaide ze zich terug naar Sloane en zette ze zich schrap voor het onvermijdelijke: het gebrul van een pistool en de plotselinge lans van pijn.

Maar Sloane zat onder tegen de toren aan gehurkt en tuurde voorzichtig om de hoek. Haar linkerhand hield ze tegen haar hijgende borstkas gedrukt en haar pistool was niet op Nora gericht maar op het donkere plein.

'Nora, luister,' hijgde Sloane over haar schouder. 'Ze zitten achter ons aan.'

'Zé?' echode Nora. 'Ja, iets vreselijks.'

Nora staarde Sloane aan. Wat is dit nu weer voor truc, vroeg ze zich af.

Sloane bleef gehurkt zitten, het pistool op het plein gericht. Even keek ze om naar Nora, en zelfs in het donker zag Nora angst, ongeloof en het begin van paniek in de amandelvormige ogen. 'Hou in godsnaam de andere kant in de gaten!' smeekte Sloane, terwijl ze haar blik weer op het plein richtte.

Snel keek Nora in de richting waaruit ze was komen aanhollen. Haar mond was droog geworden.

'Luister, Nora, alsjeblíéft,' hoorde ze Sloane fluisteren, terwijl ze probeerde rustig adem te halen. 'Swire en Bonarotti zijn spoorloos. Volgens mij zijn wij de enige twee die nog in leven zijn. En nu hebben ze het op ons gemunt.'

'Wié heeft het op ons gemunt?' wilde Nora weten. Maar terwijl ze de vraag stelde, kende ze het antwoord al.

'Als we uit elkaar gaan, zijn we er geweest,' sprak Sloane verder. 'Onze enige kans is om samen te blijven.'

Nora staarde de duisternis in, voorbij de afvalberg, naar de graan-torens en de verborgen muil van de Kruipruimte. Ze probeerde te voorkomen dat de paniek haar in zijn greep kreeg en haar ledematen bevroor. De vrouw achter haar had een tragedie veroorzaakt, wist ze; ze had Aragons dood op haar geweten en ze had Smithback in koelen bloede vermoord. Maar momenteel kon ze zich niet permitteren om daar over na te denken. Nu kon ze alleen maar denken aan de vreselijke verschijning die ieder moment vanuit het donker op haar af kon komen.

Overal in de stad waren nissen waarin ze zich konden verbergen. Maar zich schuilhouden in het donker was geen oplossing. Vroeg of laat zou de skinwalker hen vinden. Wat ze nodig hadden, was een verdedigbare plek waar ze het een tijdje konden volhouden. Misschien dat ze, wanneer het licht werd, nieuwe mogelijkheden zouden zien...

Op dat moment drong tot haar door dat ze nergens heen konden. Nergens, behalve omhoog. 'De toren,' zei ze.

Snel draaide Sloane zich naar haar om. De vraag in haar ogen verdween toen ze Nora's blik omhoog volgde, naar de structuur die boven hen uit stak.

Nora greep de paalladder en klom naar het kleine dakterras. Sloane volgde en schopte de ladder weg toen ze boven stond. Ze renden door de lage, half versleten deuropening het donker van de enorme toren in.

Binnen bleef Nora staan om haar lantaarn op te diepen en ermee in de donkere rechthoek boven hun hoofden te schijnen. Het was een angstaanjagende aanblik: een reeks wankele paalladders, balancerend op uitstekende steenrichels, die eindeloos het donker in staken. Klimmen gebeurde door een voet op een reeks uitstekende stenen te plaatsen die langs de binnenwand omhoogliepen, de andere voet in de inkepingen in de palen. Er waren drie van die ladders, de een boven de ander, van elkaar gescheiden door de smalle stenen plateaus langs de binnenwanden van de toren. Het geheel was bewust zo aangelegd om klimmers te ontmoedigen. Aan de andere kant, als zij de verschansing van de terugwijkende vloer bovenaan konden bereiken, konden ze de skinwalker misschien op afstand houden. De Anasazi hadden maar één doel voor ogen gehad bij het bouwen van deze toren: verdediging. Sloane had een pistool. En misschien zou er boven nog een stapel stenen liggen die ze omlaag, de toren in, konden gooien.

'Vooruit!' fluisterde Sloane dringend.

Nora controleerde haar lantaarn. Het licht werd minder. Maar ze had geen keuze: ze konden niet in het volslagen donker omhoogklimmen. Ze stak de brandende lantaarn in de zak van haar overhemd en greep de eerste paal om te kijken hoe stevig die nog was. Ze haalde diep adem en zette een voet in de eerste inkeping. Haar andere voet ging naar het eerste kleine steenbrokje dat tegenover de inkeping uit de wand stak. Ze hees zich omhoog, in een spagaat boven de open ruimte hangend. Ze klom zo snel ze durfde, en probeerde niet te denken aan de onder haar gewicht heen en weer zwenkende paal die kraakte van de houtrot en waaruit wolken verpulverd hout opstegen. Sloane krabbelde koortsachtig achter haar aan, zodat de broze structuur nog heviger begon te wankelen. Nora bereikte het eerste plateau en bleef even staan om op adem te komen. Toen ze hijgend neerhurkte, hoorde ze buiten de toren een vaag gekletter: het geluid van een paalladder die tegen de adobe-wanden aan gezet werd.

Meteen sprong Nora naar de tweede paal, Sloane vlak op haar hielen. Ze klauterde omhoog en sprong de wiebelende paal op, terwijl ze luisterde naar het gekraak van splijtend hout onder haar voeten. Deze ladder voelde aanzienlijk minder veilig dan de vorige. Toen ze bovenaan kwam, voelde ze dat de paal het begon te begeven. Ze liet zich hijgend en huilend op de tweede omloop vallen. En op dat moment hoorde ze voetstappen in de diepte. De vage rechthoek van licht bij de ingang van de toren werd even verduisterd door een donkere gestalte. Naast zich hoorde ze Sloane zachtjes vloeken.

Even kon Nora zich niet bewegen bij de herinnering aan de verstikkende angst van de confrontatie in de verlaten ranch. Toen keerde ze met een schok terug naar het heden door de oorverdovende knal van een pistoolschot. De echo's klonken nog geruime tijd na tussen de torenwanden. Met een knoop in haar maag richtte Nora de lantaarn omlaag. De gestalte kwam de eerste ladder op, met snelle en zekere gebaren. Sloane hief haar wapen weer.

'Spaar je kogels voor als we boven zijn!' schreeuwde Nora. Ze drong Sloane de derde en laatste ladder op, een zwakke geometrische vorm in de lichtbundel uit haar lantaarn.

'Wat doe jij nou?' fluisterde Sloane.

Maar Nora duwde haar zonder meer de ladder op. Het was tijd voor een wanhopige gok.

Ze greep de stenen omloop stevig beet, zwaaide haar been naar achteren en gaf een trap tegen de bevestiging van de tweede paal. Ze schopte zo hard als ze kon. Ze voelde de ladder beven van de klap. Ze schopte er een tweede en een derde keer tegenaan. Onder zich hoorde ze een wanhopig gekrabbel toen de gestalte zich vastgreep aan de wankelende structuur. Nora verzamelde al haar kracht en haalde een laatste keer uit naar de paal. Met een gegil van splijtend hout zwenkte de paal een centimeter of vijftien naar buiten en sloeg tegen een uitholling in de rots. Van beneden klonk een gedempt gebrul. Ze waagde het erop een blik de diepte in te werpen, en ze zag hoe de skinwalker zijn houvast kwijtraakte en omlaag begon te vallen. Toen sprong hij als een kat opzij en greep zich vast aan een rij voetsteunen. Daar hing hij even, terwijl hij heen en weer zwenkte in de stervende lichtstraal van Nora's lamp. Toen begon hij, met weloverwogen passen, weer naar haar toe te klimmen. Nora gaf nog één trap om te proberen de hele structuur om te schoppen, maar die zat nu echt vast.

Ze sprong naar de derde paal en klauterde met protesterende armen en benen naar de derde omloop en het gat dat naar het terras boven op de toren leidde. Even later stond ze op de rand. Vanuit het kleine vertrek op de toren stak Sloane haar een hand toe. Nora hurkte onder het lage plafond en liet haar lantaarn door het hokje schijnen. Het was heel klein, misschien ruim een meter bij bijna twee meter. Boven haar hoofd leidde een klein, onregelmatig gevormd gat naar het dak van de toren. Tegen een van de wanden lag een uiteengevallen skelet. Tot haar teleurstelling lagen er geen stenen, geen wapens - niets waarmee ze zich zouden kunnen verdedigen, behalve een paar nutteloze botten. Maar ze hadden het pistool nog.

Nora hield haar hand beschermend rond de lantaarn en leunde opnieuw naar voren boven de koele, donkere torenschacht. Twee deinende rode ogen weerkaatsten het zwakke licht: hij zat weer op de tweede ladder en kwam onverbiddelijk naderbij. Ze dook ineen in het kamertje en keek naar Sloane. Een bleek gezicht staarde terug, strak van angst en spanning. Daaronder gaf de ketting van micakralen een zwakke gouden glans af. Nora hield haar hand voor de lantaarn. Ergens kon ze nog niet volledig begrijpen wat er aan het gebeuren was: hier zat ze, samen met de vrouw die de dood van haar vrienden veroorzaakt had, te wachten op een schepsel uit een nachtmerrie dat naar hen toe aan het klimmen was. Ze schudde haar hoofd in een wanhopige poging om de zaken op een rijtje te zetten.

'Hoeveel kogels nog?' fluisterde ze, terwijl ze de gesluierde lantaarn op Sloane richtte.

Zwijgend stak Sloane drie vingers op.

'Luister,' ging Nora verder. Ze hoorde zelf hoe haar stem beefde. 'We hebben geen tijd meer. Ik doe het licht uit en dan wachten we

hem hier op. Wanneer hij dichtbij genoeg is, schijn ik met mijn lantaarn op hem en jij schiet. Oké?' Sloane onderdrukte een kuch en knikte heftig. 'We hebben tijd voor één schot, misschien twee. Zorg dat je hem raakt.'

Ze deed de lantaarn uit en samen kropen ze naar de opening van de redoute, een kleine schuilplaats. Terwijl Nora voorzichtig naar voren schoof, werd ze zich scherp bewust van al haar zintuigen: de koele lucht die naar boven spoelde vanuit de donkere toren, het harde metaal van de lantaarn in haar hand, de geur van stof en bederf uit de redoute.

En het geluid van klimmende klauwen op hout, dat steeds dichterbij kwam.

'Bijna,' fluisterde ze.

Ze wachtte nog heel even, en toen nog heel even, terwijl ze luisterde naar het gehamer van haar hart, het gesuis van bloed dat door haar aderen kolkte. Toen deed ze de lantaarn aan. En daar was het, onder haar, angstaanjagend dichtbij. Met een onwillekeurige kreet nam ze het afgrijselijke beeld in zich op: stinkende wolvenpels, ogen als van een wild dier; een gemarteld, huilend masker.

'Nu!' riep ze op het moment dat het gebrul van het pistool haar stem onhoorbaar maakte.

In het zwakke licht zag ze de skinwalker opzij vallen, terwijl zijn pels wild om hem heen flapte.

'Nog een keer!' riep ze. Ze deed haar best om de steeds zwakkere lichtpunt op de kronkelende gestalte gericht te houden. Toen het licht uiteindelijk uitging, zag Nora de figuur ineenkrimpen en wegvallen, opgeslokt door de duisternis.

Ze liet de nutteloze lantaarn in het trapgat vallen en luisterde. Maar er viel niets te horen: geen gekreun, geen reutelende ademhaling. De zwakke lichtrechthoek van een deuropening ver onder hen verried geen beweging, geen verwrongen schaduw.

'Kom op!' zei Sloane, terwijl ze haar terugtrok de redoute in en haar naar het gat in het plafond drukte. Nora greep de adobe omranding en hees zich het dak op. Ze deinsde achteruit toen Sloane, hijgend en kuchend, achter haar aan kwam.

Hier, hoog boven de ruïnes van Quivira, was het koel met een lichte bries. De koepel van de nis zelf hing maar een meter of zo boven haar hoofd, een ruw, hobbelig oppervlak. Nora bleef roerloos staan, emotioneel en lichamelijk volledig uitgeput. Er stond geen omheining op de toren; vanaf het dak keek je zo de diepte in. Daarachter lag de stad aan haar voeten uitgestrekt. De maan deed zijn best om zich te laten zien achter een massa lelijke, snel voorbijrazende regenwolken, en het gefluister van regen klonk. Door de bleke, onregelmatige verlichting kregen huizen, torens en pleinen keer op keer een spookachtige gloed. Langs haar wang en door haar haar streek vochtige lucht. Ze hoorde een zwak gefladder van vleugels, een zachte wind in de vallei. Ergens daar in die vallei lag Smithbacks lijk.

Snel draaide ze zich om naar Sloane. Die knielde bij de opening in het dak, met getrokken pistool, en staarde gespannen naar beneden. Nora kwam bij haar staan en samen wachtten ze in gespannen stilte af. Maar vanuit het donker kwam geen geluid, geen beweging.

Uiteindelijk stond Sloane op en deed ze een stap achteruit. 'Het is voorbij,' zei ze.

Nora knikte afwezig, terwijl ze het donkere gat in bleef staren, haar gedachten onduidelijk en haar geest in oproer.

Enkele minuten lang, leek het wel, stonden ze roerloos, overweldigd door de vreselijke emoties van de achtervolging. Toen stak Sloane het pistool in haar riem.

'Wat nu, Nora?' vroeg ze hees.

Nora keek haar langzaam en niet begrijpend aan.

'Ik heb zojuist je leven gered,' sprak Sloane langzaam verder. 'Telt dat niet mee?'

Nora kon zich er niet toe zetten, iets te zeggen. 'Ja, inderdaad,' zei Sloane. 'Ik had die onweersbui gezien. Black ook. Maar over dat weerbericht heb ik niet gelogen. Je gaf me geen keus.' Plotseling flitste er woede op in de amandelvormige ogen. 'Jij was bereid alles op te geven, alle roem naar jezelf toe te trekken..' Een plotselinge, hakkende hoest brak de zin af. Nora zag dat Sloane moest vechten om haar stem in bedwang te houden. 'Ik ben niet trots op wat ik gedaan heb,' ging ze verder. 'Maar het moest gebeuren. Er zijn wel mensen gestorven voor minder. De échte fout lag bij jou: weglopen en de wereld in onwetendheid laten over het schitterendste aardewerk dat ooit in de geschiedenis van de mensheid is gemaakt.'

'Aardewerk,' herhaalde Nora.

'Ja. De Zonnekiva zat vol - zit vol - met zwart-op-geel mica. Dit is de bron, Nora, de hoofdader. Dat wist jij niet. Je vermoedde het niet eens. Maar ik wel.'

'Ik wist dat er geen goud in die kiva zat.'

'Natuurlijk niet. Dat hebben we geen van allen ooit serieus geloofd.

Maar die verslagen van vroeger waren niet helemaal verzonnen -niet echt. Het was een foutje in de vertaling.' Sloane leunde voorover. 'Jij kent de waarde van zwart-op-geel mica. Er zijn nooit onbeschadigde voorwerpen gevonden. En dat komt doordat ze allemaal hier liggen, Nora. Dit was de echte schat van de Anasazi. En niet zomaar potten. Ik heb ze gezien. De motieven zijn uniek - in pictografische vorm vertellen ze de complete geschiedenis van de Anasazi. Daarom werden ze hier gemaakt en opgeslagen, en nergens anders: kennis is macht. Ze bevatten de antwoorden op alle grote vragen van de zuidwestelijke archeologie.' Even verstijfde Nora bij die woorden. De afschuw en het gevaar waren vergeten toen ze dacht aan de omvang van een dergelijke ontdekking. Als dit waar is, dacht ze, dan zijn al onze andere ontdekkingen in vergelijking daarmee...

En toen kuchte Sloane. Ze haalde de rug van haar hand over haar mond heen. De klimpartij leek haar volledig uitgeput te hebben: ze zag bleek en ze ademde snel. Meteen keerde Nora terug naar het heden. Ze is ziek aan het worden, dacht ze.

'Sloane, de hele achterkant van de stad, en vooral de Zonnekiva, zit vol stof met schimmel,' zei ze.

Sloane fronste haar wenkbrauwen alsof ze meende Nora niet goed verstaan te hebben. 'Stof?'

'Ja. Daaraan is Holroyd overleden. De skinwalkers gebruiken het als lijkpoeder.'

Ongeduldig schudde Sloane haar hoofd. 'Wat doe je nu - probeer je me van de wijs te brengen met die onzin? Laten we even bij het onderwerp blijven. Ik heb het hier over de belangrijkste ontdekking van de eeuw.'

Even zweeg Sloane. Toen begon ze weer. 'Weet je, we kunnen dat verkeerde weerbericht onder ons houden. We kunnen vergeten wat er gebeurd is met Aragon, we kunnen de storm vergeten. Deze vondst is groter dan dat alles bij elkaar.' Ze wendde haar blik af. 'Je kunt onmogelijk bevatten wat het voor mij betekent, of wat het betekend zou hebben, dat ik dit in mijn eentje ontdekt heb. Dat mijn naam zal worden bijgeschreven in de geschiedenisboeken naast die van Carter en Wetherill. Als ik er niet geweest was, zouden we hier weggegaan zijn, was het aardewerk nooit ontdekt en was de kiva geplunderd door...'

'Sloane,' zei Nora, 'de skinwalkers zaten niet achter het aardewerk aan. Ze wilden ons ervan weghouden.'

Maar Sloane hief haar hand in een verzoek om stilte. 'Laat me uitspreken, Nora. Samen kunnen we deze fantastische gift aan de wereld schenken.' Ze haalde hijgend adem. 'Als ik dit met jou wil delen, dan kun jij toch zeker wel vergeten wat hier vandaag gebeurd is?'

Nora keek naar Sloane, wier bruine gezicht gespikkeld was in het maanlicht. 'Sloane...' begon ze, voordat ze ophield. 'Je begrijpt het niet, geloof ik. Dat kan niet. Dit gaat niet meer over archeologie.' Sloane keek haar even zwijgend aan. Toen legde ze haar hand op de greep van het pistool. 'Dan is het niet anders, Nora. Dan laat je me geen keuze.'

'Iedereen heeft altijd een keuze.'

Snel trok Sloane het wapen en richtte het op haar. 'Precies,' zei ze. 'Eindeloze roem, of een leven in vernedering? Dat is geen keuze.' Even bleef het stil, terwijl de twee vrouwen tegenover elkaar stonden. Nogmaals kuchte Sloane; een scherp, ratelend geluid. 'Ik had gehoopt dat het niet zo had hoeven eindigen,' zei ze rustiger. 'Maar je hebt duidelijk gemaakt dat we hier niet samen uitkomen. En ik ben degene met het pistool.' Nora zei niets.

'Draai je dus om, Nora. Loop naar de rand van het dak.' Sloanes stem klonk bijzonder beheerst. Nora staarde haar aan. In het bleke licht stonden de barnsteenkleurige ogen hard en droog. Nog steeds met haar blik op Sloane gevestigd deed Nora een stap achteruit.

'Er zit nog maar één kogel in het magazijn. Maar meer heb ik in feite niet nodig. Draai je om, Nora. Alsjeblieft.' Langzaam draaide Nora zich naar de nacht toe. Voor haar strekte de open ruimte zich uit, een enorme rivier van duisternis. Aan de overkant van de smalle vallei zag ze het donkere violet van de rotswanden. Ze wist dat ze angst moest voelen, spijt, wanhoop. Maar de enige emotie waarvan ze zich bewust was, was een kille woede: woede jegens Sloane, vanwege haar pathetische, misplaatste ambitie. Eén kogel... ze vroeg zich af of ze een kans maakte om die kogel te ontlopen als ze zich opzij liet vallen. Ze spande haar spieren als voorbereiding op de plotselinge beweging.

Achter haar verplaatste Sloane haar gewicht. 'Stap van het dak af,' zei ze.

Maar Nora bleef staan, haar ogen en oren geopend naar de nacht toe. De storm was voorbij. Ze hoorde de kikkers kwaken in de diepte, het gegons en gezoem van nachtinsecten die gewoon doorgingen met hun bezigheden. In de intense stilte hoorde ze zelfs het bloed door haar aderen stromen.

'Ik schiet je liever niet neer,' hoorde ze Sloane zeggen. 'Maar als het niet anders kan, dan doe ik het.'

'Verdomme,' fluisterde Nora. 'Verdomme, dat je de hele expeditie verknald hebt. Maar godverdomme dat je Bill Smithback hebt vermoord.'

'Smithback?' Sloanes stem klonk zo verbaasd dat Nora zich ondanks alles omdraaide. Terwijl ze dat deed, zag ze plotseling een gestalte uit het gat in het dak te voorschijn komen. Een donkere, harige vorm, wolvenpels rond de naakte, beschilderde huid gewikkeld. Het bleke licht glinsterde op een vuurrode plek bont die een vlek vormde op het middenrif van de figuur.

Snel draaide Sloane om haar as, terwijl het ding zich met een gehuil van wraak op haar stortte. Er was een flits van maanlicht op het pistool, de boog van een mes en beide lichamen vielen in een buiteling door het losse zand op het dak van de toren. Nora liet zich op haar knieën vallen en kroop zijdelings weg van de rand, haar blik strak op de vechtpartij gevestigd. In het meedogenloze maanlicht zag ze hoe de figuur keer op keer het afgrijselijke zwarte mes in Sloanes borst en buik begroef. Sloane schreeuwde het uit en kronkelde haar lichaam in de vreselijkste bochten, terwijl er een hoog gehuil van pijn klonk. Met uiterste inspanning probeerde Sloane zich weg te trekken. Ze kwam half overeind, de hand met het pistool draaide wanhopig in het rond maar werd weer omlaag getrokken. Er volgde een verschrikkelijk gevecht, en weer een angstkreet van Sloane. Het lemmet flitste omlaag en eindelijk ging het pistool af, zodat het mes uiteenspatte in honderden glinsterende obsidiaansplinters. Met een gehuil wierp de donkere vorm zich op haar. Een laatste worsteling, een stofwolk en toen waren beide figuren verdwenen.

Nora holde naar de rand en keek vol afschuw toe hoe de twee verstrengelde lichamen langs de stadsmuur stuiterden, uiteen vlogen en van de stadsrand af de vallei in vielen. Voordat de maan zich weer begroef achter de wolken, knipoogde hij even naar Sloanes pistool dat om en om tollend de peilloze nacht in verdween. Bevend trok Nora zich terug en bleef hijgend op de grond liggen. Ze hadden de skinwalker dus toch niet gedood. Met enorme steelsheid had hij zich ergens in het duister van de toren verscholen en had hij zitten wachten op het juiste moment om toe te slaan. En toen had hij Sloane aangevallen met een vastberadenheid die zo furieus was dat Nora het amper bevatten kon. En nu was die skinwalker dood. En Sloane ook.

Maar wat haar vervulde van een volslagen doodsangst, was niet de achtervolging op de torentrap, of de plotselinge, vreselijke vechtpartij op het dak. In de wanhopige worsteling was één cruciaal feit aan haar aandacht ontsnapt: op de ranch, die heldere nacht in Santa Fe, amper drie weken geleden, hadden twéé figuren in wolvenpelzen haar aangevallen. En dat kon maar één ding betekenen.

Ergens in de vallei van Quivira sloop nog een skinwalker rond.

66

Haar adem kwam in korte, hijgende stoten toen Nora naar het gat in het torendak sloop. Ze liet zich zo geruisloos mogelijk zakken in de kleine redoute daaronder. Op handen en knieën kroop ze naar de rand van het vertrek toe en keek toen langzaam over de rand. Het was pikdonker in de toren; ze voelde de bijna tastbare leegte onder haar. Er was niets te horen, behalve het geruis van water in de vallei een eind verderop - het gek makende, onophoudelijke geklater dat andere, steelsere geluiden verborg. Haar armen trilden en dreigden in paniek te verstijven. De gedachte dat ze in het donker door het complexe labyrint van oud hout zou moeten afdalen, was te verschrikkelijk voor woorden. Maar nog veel angstaanjagender was de gedachte dat ze hier in de toren zou moeten blijven zitten wachten op iets dat naar haar op zoek was. Nu ze geen wapen had, nu er geen enkele manier was om zich te verdedigen, was de toren een dodelijke val geworden waaruit ze moest zien te ontsnappen.

Ze deed haar best om regelmatig adem te halen, om te voorkomen dat haar verstand zichzelf uitschakelde. Ze stak een voet over de rand en zwaaide daar voorzichtig mee heen en weer totdat ze de eerste inkeping van de bovenste ladder had gevonden. Voorzichtig schoof ze naar voren en liet haar gewicht neerdalen op de eeuwenoude constructie, waarbij ze een hand op de richel hield totdat ze wist dat ze stevig stond. Toen begon ze, met uiterste omzichtigheid, af te dalen, stap voor stap. Vanuit de diepte voelde ze een kille wind opstijgen die langs haar benen streek. De wind wakkerde aan en de toren kraakte en tikte ten antwoord. Er vielen kleine steentjes omlaag en het weerkaatste geluid van hun val herinnerde haar aan de afgrond die onder haar gaapte.

Na lange tijd bereikte haar voet de tweede omloop. Ze bleef even staan en probeerde opnieuw haar gejaagde ademhaling te kalmeren. Maar hier kon ze niet blijven staan: halverwege het dak en de vloer was ze nog kwetsbaarder. Met uitgestrekte vingers in het donker tastend greep ze de bovenkant van de los getrapte tweede ladder. Opnieuw begon ze de tocht omlaag, haar ledematen in evenwicht tussen de krakende houten paal en de stenen uitsteeksels.

Net toen ze haar voet wilde uitsteken naar de volgende omloop, verstijfde ze plotseling. Er had een geluid geklonken, dacht ze: het zachte, holle geluid van een voetstap. Ze bleef staan luisteren in het donker. Maar er viel niets meer te horen en opgelucht gleed ze omlaag, naar de veilige richel.

Nog één ladder. Ze zette zich schrap en stak haar hand ernaar uit om te proberen of de paal stevig stond. Toen daalde ze, even voorzichtig als voorheen, de eerste inkeping af, toen een tweede en een derde.

Plotseling voelde ze hoe de paal het met een angstaanjagend droog gekraak begaf. De hele houten structuur leek om haar heen te schudden. Meteen drukte ze zich weg van de paal en liet ze zich de laatste drie meter vallen. Met een grote klap raakte ze de stenen vloer. Naalden van pijn schoten omhoog door haar knieën en enkels toen ze overeind krabbelde en door de lage deuropening naar het aangrenzende dakterras strompelde. Trillend van inspanning en angst keek ze om zich heen. Maar er was niets: de stad zag er volledig stil en verlaten uit.

Ze moest naar de vallei zien te komen. Daar zou ze tenminste een kans hebben. Misschien had Sloane het bij het verkeerde eind gehad. Misschien waren Swire en Bonarotti nog in leven. Als ze zich kon schuilhouden tot het licht werd, had ze een betere kans om ze te vinden. Hoe meer personen, hoe veiliger. Misschien kon ze zelfs Sloanes pistool vinden - dat moest ergens op de donkere valleibodem liggen. En dan was er altijd de hoop, hoe gering ook, dat Smithback niet dodelijk gewond was geraakt door het pistoolschot...

Met een snik haalde Nora haar hand over haar gezicht. Ze mocht zichzelf niet toestaan om daar over na te denken; niet nu. Zo laag mogelijk gebukt kroop ze over het dak en tuurde omlaag langs de ladder die tegen het huis aan leunde. Beneden leek de kust veilig. Ze zwaaide zichzelf over de rand en klom zo snel als ze durfde naar beneden. Daar bleef ze om zich heen staan kijken. Niets. Plotseling verstijfde ze weer. De stad leek zwijgend en in slaap verzonken te zijn. De maan, die af en toe te voorschijn kwam en weer verdween achter de voortgejaagde wolken, schilderde onzekere lichtvingers over de huizen. Maar haar instinct gilde haar toe dat er iets fout was.

Voorzichtig, vlak langs de torenwand, sloop ze naar de voorkant van de stad en tuurde ze langzaam de hoek om. Een voor een kwamen de voorwerpen in beeld, verlicht door de grillige gloed van de maan: de stadsmuur, het centrale plein, de spookachtige omtrekken van de huizen.

Opnieuw voelde ze zich overspoeld door een gevoel van dreigend gevaar en sloeg haar instinct groot alarm. En ditmaal wist ze wat het was: meegevoerd op de af en toe waaiende bries kwam de zwakke geur van dagbloemen.

Bijna zonder te weten wat ze deed, deinsde ze achteruit, weg van de toren, het donker in langs de rand van de stad. Als door een elektrische prikkel tot actie aangezet merkte ze dat ze met wanhopige, roekeloze snelheid door de stad holde, zonder acht te slaan op obstakels. Ze had geen bepaald doel voor ogen. Ze voelde slechts een dierlijke paniek om weg te komen, om naar de diepste, meest verborgen plek te hollen die ze vinden kon. Staan blijven, uitstel, was zoveel als een uitnodiging om zich te laten overrompelen. Donkere stegen, lage afvalhopen, hoekige adobestructuren flitsten in het vage maanlicht voorbij. Plotseling bleef ze staan. Rechts waren de lage, vierkante vormen van de graanzolders. En vlak voor haar, de lage muil een rechthoek van nog zwarter duisternis, was de ingang tot de Kruipruimte. Daarbinnen, wist ze, was het volkomen donker. Misschien was daar een schuilplaats, of misschien in de huizen van de geheime stad zelf.

Ze ging op weg, maar bleef halverwege staan. Alles goed en wel, maar ze kon niet met goed fatsoen de Kruipruimte weer ingaan, waar die levensgevaarlijke stofwolk hing.

In plaats daarvan draaide ze zich om en schoot ze langs de graantorens de steeg in. Halverwege de milde kromming van de steeg bleef ze bij een ingekeepte paalladder staan, die tegen het achterste huis aan stond. Ze greep het droge hout beet en klom zo stil als ze kon naar het terras op de verdieping. Toen ze het dak op stapte, trok ze de ladder achter zich omhoog. Dat zou de skinwalker in ieder geval vertragen, zodat ze nog een paar seconden meer tijd had. Ze schudde haar hoofd, dwong de paniek opzij en probeerde haar hoofd helder te houden. De wolken schoven weer voor de maan. Alleen de rivier sprak. Quivira lag stil, onder een sluier van duisternis, toe te kijken.

Ze stak de achterste daken over, langs een lange rij deuropeningen.

Vanuit de uithoeken van de stad fladderden vleermuizen te voorschijn, die door de schaduwen flitsten op weg naar de vallei. Afgezien van een paar huizen in het midden, die van de voorkant van de stad doorliepen naar de achterwand, waren de meeste gebouwen doodlopende stegen. Ze overwoog of ze zich in een van de huizen zou verbergen, maar verwierp dat idee weer snel; hier buiten, in de stad zelf, was het niet meer dan een kwestie van tijd voordat ze haar gevonden hadden. Ze kon beter in beweging blijven en wachten op een kans om af te dalen naar de vallei.

Ze kroop langs de rij deuropeningen en bleef op de hoek staan luisteren.

Plotseling werd de stilte doorbroken door het geluid van een voetstap. Wild keek Nora om zich heen; het geluid van de rivier echode door de spelonk en maakte het bijna onmogelijk om te bepalen waarvandaan het geluid had geklonken. Was de skinwalker haar gevolgd naar de graantorens en sloop hij op datzelfde moment op haar af? Of lag hij ergens op het plein in een hinderlaag en wachtte hij gewoon totdat zij naar de touwladder sloop? Er klonk nog een geluid, minder vaag dan het eerste. Het leek, dacht ze, van beneden te komen. Ze liet zich op haar buik vallen en kroop naar de rand van het dak. Voorzichtig tuurde ze over de rand naar de poel van duisternis. Leeg.

Ze stond op. De geur van bloemen was nu sterker: overrijp, misselijkmakend zoet. Haar hart bonkte in een razend tempo tegen haar borstkas aan. Ze deinsde achteruit van de omheining en terwijl ze dat deed, hoorde ze het ratelende geluid van een paalladder die tegen de zijkant van de woning werd geplaatst. Snel dook ze de dichtstbijzijnde woning in.

Ze drukte zich tegen de wand en hapte naar adem. Wat ze ook deed, waarheen ze ook vluchtte, zij was in het nadeel. De skinwalker was sneller dan zij, en veel sterker. Hij voelde zich thuis in het donker. Met een snel toenemende somberheid besefte ze dat hij haar nooit uit de vallei zou laten ontsnappen.

Er was maar één mogelijkheid, hoe ver gezocht ook. Op de een of andere manier moest ze haar kansen vergroten zodat de dreiging afnam. En dat betekende dat ze een wapen moest vinden. Binnen was het vertrek stil en koel. Snel keek Nora om zich heen. In een van de hoeken lag een stapel maskers van de god van de oorlog, de vuurrode monden verwrongen en gemeen grijnzend in het zwakke maanlicht. De lucht rook naar hamsterratten en schimmel. Ze kroop door de volgende deuropening naar een ander vertrek, donkerder dan het eerste. Ze liet zich door haar herinnering aan de lokatie leiden en zocht op de tast haar weg langs de wanden. Voorzichtig begaf ze zich een derde vertrek in. Door een spleet in het dak scheen een bundel bleek licht naar binnen, en daar waren ze dan: een stapel vuurgeharde houten speren met aan de uiteinden messcherpe punten van obsidiaan. Ze tilde er een paar op, koos de twee lichtste en liep het vertrek uit, een smalle gang in. Op haar hoede sloop ze langs de wand naar het volgende vertrek in de woning. Haar geheugen had haar niet in de steek gelaten wat betreft de lokatie van de speren; ze herinnerde zich ook dat dit stelsel van vertrekken niet alleen een voor- maar ook een achteringang had. Maar Quivira telde honderden vertrekken, en helemaal zeker van haar zaak was ze niet.

Ze vond de deuropening en dook de volgende kamer in. Hier filterde grijs licht door de andere deuropening. Met iets van opluchting bedacht Nora dat ze vlak bij de voorkant van het bouwsel moest zijn. Zo snel mogelijk ging ze naar de donkerste hoek om daar te gaan zitten luisteren.

Intussen moest de skinwalker haar de woning in gevolgd zijn. Nora legde de speer op haar schouder. Hij voelde klein en onbeduidend aan in haar zweterige vuist. Misschien was het pure waanzin om te denken dat ze iets kon doen om zich het vege lijf te redden. Maar de enige andere optie was om niets te doen, in doodsangst te gaan zitten wachten op het onvermijdelijke einde. En ze wist dat de skinwalkers, hoe diabolisch snel en sterk ze ook waren, uiteindelijk ook sterfelijk waren.

Ze verstrakte bij het zwakke geluid van een voetstap in de kamer naast haar. Het geruis van de rivier klonk hier gedempt, in het huis, en ze moest zich inspannen om iets te horen. Nog een heel zacht geluid. De stank van bloemen werd overdonderend sterk. Nora hief de speer op en probeerde enige kalmte te bewaren. Een slordig gevormde schaduw, zwart op zwart, leek de hele deuropening te vullen. Met een onwillekeurige schreeuw wierp ze de speer met alle kracht die ze kon opbrengen. Meteen daarna sprong ze weg en rende door de verste deur naar het laatste vertrek van de woning. Er had geen geluid geklonken, geen kreet; maar ze meende het diepe, vlakke geluid gehoord te hebben van een speer die in spierweefsel zinkt.

Ze tuimelde verder, de deur uit en het platte dak langs de voorkant van het gebouw op. Ze durfde niet te blijven staan om op adem te komen en keek wild om zich heen hoe ze naar beneden kon komen. Plotseling klonk er gekrabbel achter haar en toen viel er een zwaar gewicht over haar rug heen, zodat ze met een klap tegen de grond sloeg. Ze slaakte een kreet van pijn en verrassing en probeerde weg te komen. Een zware bontpels, stinkend naar zweet en met die walgelijke geur van rottende bloemen, viel over haar gezicht. Ze keek op en zag het gemaskerde hoofd boven zich. De speer knikte met iedere beweging mee vanuit de schouder. Er ging een arm omhoog, er flitste een mes van obsidiaan.

Met een enorme ruk trok ze zichzelf op haar zij. Ze voelde een brandende pijn in haar kuit toen het mes uithaalde. Zonder aarzelen liet ze zich voorover van het dak vallen. Ze landde in een berg zand, klom overeind en rende de beschermende schaduw van de hogere verdieping in. Ze merkte dat ze kermde tijdens het lopen. Haar been bonsde van de pijn en ze voelde de nattigheid van bloed over haar enkel lopen.

Van achter haar klonk een doffe klap, alsof er een groot lichaam op de grond sprong. Ze dook weg in de deuropening van het dichtstbijzijnde vertrek en holde met manke passen door een reeks gangen naar een kleine, donkere kamer. Op dat moment hingen er wolken voor de maan, maar ze wist dat achter dit vertrek het centrale plein lag. Ze knielde in het bedompte donker en dacht koortsachtig na. Een sterke geur van bloed drong in haar neusgaten: ze moest erger gewond zijn dan ze had gedacht.

Een korte reeks rennende voetstappen bracht haar overeind. Ieder moment kon de maan weer te voorschijn komen van achter de wolken. Binnen dertig seconden zou hij het bloedspoor gevolgd hebben en voor haar staan. En dan zou de zware geur van bloed plaats maken voor de onvoorstelbare, vreselijke geur van bloemen. Alsof dat het codewoord was, kroop er een spookachtig schijnsel over de wanden van het vertrek toen het maanlicht opnieuw de stad bescheen. Nora bereidde zich voor op wat haar laatste sprint over het plein moest worden, naar de stadsmuur toe. Diep in haar hart wist ze dat ze dat nooit zou halen. Maar ze kon de gedachte niet verdragen dat ze hier zou blijven zitten, in de hoek gedreven als een rat, om het snelle en gewelddadige einde af te wachten. Ze haalde een paar keer diep adem. Toen draaide ze zich om naar de deuropening die het vertrek uit leidde.

En bleef als vastgenageld staan.

In de verste hoek, verlicht door het spookachtige maanlicht, lag Luigi Bonarotti. Zijn glazige ogen waren wijd opengesperd in een nietsziende blik. In het vage licht leek hij te baden in een nog diepere schaduw van bloed. Nora nam de vreselijke, angstaanjagende details in zich op: vingers afgesneden, voeten zonder laarzen weggescheurd, hoofd gedeeltelijk gescalpeerd. Ze viel op haar knieën en sloeg kokhalzend haar handen voor haar mond.

Als van grote afstand hoorde ze de skinwalker door de steeg achter de huizen lopen.

Snel ging ze rechtop zitten en keek weer naar Bonarotti. Daar, nog in zijn holster rond Bonarotti's middel, zat zijn monsterlijke pistool. Zonder verder na te denken sprong ze eropaf, rommelde wat met de sluiting en trok het uit de holster. Een .44 Magnum Super Blackhawk, meer dan dodelijk. Ze veegde de bloederige handgreep af aan haar spijkerbroek en holde terug naar de muur toen er een nieuwe voetstap klonk, dichterbij ditmaal.

Plotseling, met vreselijke snelheid, verscheen de skinwalker in de deuropening, met huiverende pels. De witte vlekken langs zijn middenrif glansden blauw in het maanlicht en de boze, rode ogen staarden haar aan van achter de spleten in het hertenleren masker. Even keek hij Nora zwijgend aan. Toen sprong hij met een laag gegrom naar voren.

In de kleine kamer met zijn adobe wanden was de klap van de .44 oorverdovend. Ze sloot haar ogen tegen de verblindende lichtflits en liet haar ellebogen en polsen de zware terugslag opvangen. Er klonk een dolzinnig gehuil. Ze kneep haar ogen dicht en vuurde nogmaals in de richting van het geluid. Met nazingende oren strompelde ze in de richting van de deuropening, struikelde en viel languit op het plein. Snel rolde ze om op haar rug en richtte het pistool naar de deuropening. Het was amper voorstelbaar, maar daar stond de skinwalker, gehurkt, met zijn armen rond zijn middenrif geslagen. Ze hoorde vloeistof op de grond druppelen en de vreselijke wonden in zijn borst en buik doordrenkten zijn dichte pels van het bloed. Hij ging rechtop staan, zag haar en sprong met een gegrom van woede en haat op haar af. Ze vuurde een derde keer, ditmaal recht in het masker, en door de kracht van de enorme kogel bleef de figuur midden in de lucht steken. Zijn kop sloeg achterover en het lichaam viel met een klap opzij. Ze kwam overeind op een knie en vuurde nogmaals, en nog een keer, tot het masker uiteenviel in een massa natte slierten. De geur van bloed en kruitdamp vulde de lucht. De skinwalker sloeg heftig om zich heen in het stof en tolde in een uitzinnige dans om zijn eigen as. Botsplinters en bloed glansden in het maanlicht en kleine straaltjes slagaderlijk bloed pompten in een onregelmatig ritme omhoog. In de keel van het monster gorgelde een lage, woedende kreet. Maar nog steeds haalde Nora de trekker over, keer op keer op keer. De hamer viel op lege magazijnen met een klik die niet te horen was boven haar eigen gebrul uit.

En toen, na lange tijd, viel de stilte in. Langzaam, pijnlijk, kwam Nora overeind. Ze deed twee stappen in de richting van de stadsmuur, wankelde en deed nog een stap. Toen liet ze zich op de grond zakken en legde het pistool naast zich neer. Het was voorbij. Daar, op de stenen drempel van de verloren stad, bleef ze geluidloos zitten huilen.

67

Na een paar minuten kwam Nora weer op onvaste benen overeind. De Quivira-vallei lag te baden in een zwak zilveren licht. Donkere juwelen flonkerden en dansten over het gestippelde oppervlak van de snelstromende rivier. Achter haar keek de grote, verlaten stad in stenige stilte toe.

Aarzelend, als iemand die slaapwandelt, liep ze naar de touwladder. Moeizaam klom ze naar beneden, stap voor stap, met de mechanische gebaren van iemand in shocktoestand. Toen ze onderaan gekomen was, draaide ze zich om naar het kamp. Daar stond de ziekentent, de uitnodigende oranje gloed nu gedoofd. Naar die tent toe lopen en binnen gaan kijken was het ergste dat ze zich kon voorstellen. Maar ze moest het weten, hoe erg het ook was. Ze liep een paar meter en bleef staan. Daar, een meter van de rotswand af, lag Sloanes lichaam gebroken en verbrijzeld in het zand. Nora liep er heen. De barnsteenkleurige ogen waren zwart en nietsziend, en glansden dof in het maanlicht. Het zand rondom haar was doordrenkt van bloed. Nora huiverde en wendde haar blik af, automatisch op zoek naar het lijk van de skinwalker. Dat was nergens te bekennen.

Een scherpe stroom van angst bracht haar volledig bij haar positieven. Ze keek nog beter om zich heen. Daar, in het zand een paar meter van Sloane vandaan, was een grote, vervormde kuil: een uitgediept strijdtoneel, besmeurd en besprenkeld met bloed. Een zilveren concho lag in het zand ernaast. Maar geen skinwalkerslijk. Instinctief deed ze een stap achteruit. Haar hand vloog naar haar mond, haar ogen zochten het landschap af. Maar er was niets te zien in het wijde open gebied aan de voet van de rotswand. Ze draaide zich om en holde door het maanlicht naar het kamp toe, naar de ziekentent. Bij iedere stap protesteerde haar open kuit. Het was erger dan ze zich ooit had kunnen voorstellen: de binnenkant van de tent was aan flarden gescheurd, de apparatuur en de voorraden waren in het rond gesmeten en van de slaapzak restten slechts rafels. Overal zaten bloedspatten. Maar er was geen lijk. Hardop snikkend deinsde Nora nu achteruit, strompelend in het beweeglijke maanlicht. 'Verdomme!' riep ze, terwijl ze langzaam om haar as draaide in het donker. 'Godverdomme!' En toen voelde ze een magere maar onvoorstelbaar sterke arm over haar schouders glijden. Een hand pinde haar mond en hals vast. Even stribbelde ze wanhopig tegen. Toen liet ze haar hele lichaam slap worden. Ze kón niet meer.

'Stil,' fluisterde de rustige, vriendelijke stem in haar oor. Ze werd losgelaten en Nora draaide zich om. Haar ogen vielen open van verbijstering. Het was John Beiyoodzin. 'Jij!' hijgde ze.

In het maanlicht leken de vlechten van de oude man geschilderd in kwikzilver. Hij hield zijn vinger tegen zijn lippen. 'Ik heb je vriend verborgen aan de andere kant van de vallei.'

'Mijn vriend?' vroeg Nora verbijsterd.

'Je vriend de journalist. Smithback.'

'Bill Smithback? Leeft hij nog?'

Beiyoodzin knikte.

Opluchting en onverwachte vreugde stroomden door haar heen en ze greep Beiyoodzins handen met hernieuwde krachten. 'Luister, er ontbreekt nog iemand. Roscoe Swire, onze cowboy...'

Iets in Beiyoodzins uitdrukking voorkwam dat ze verder sprak. 'De man die op jullie paarden lette,' zei hij. 'Die is dood.'

'Dood? O, nee, nee, niet Roscoe...' Ze wendde haar hoofd af. Dit was te veel.

'Ik heb zijn lichaam bij de rivier gevonden. De skinwalkers hebben hem te pakken gekregen. We moeten ervandoor.'

Hij maakte zich los en begon weg te lopen. Hij gebaarde dat ze hem moest volgen, maar ze legde een hand op zijn arm om hem tegen te houden.

'Ik heb een van hen gedood, in de stad,' zei ze, terwijl ze de bittere tranen inslikte en zichzelf dwong, sterk te zijn. 'Maar er is er nog een. Hij is gewond, maar volgens mij zit hij hier nog ergens levend en wel in de vallei.'

Beiyoodzin knikte. 'Dat weet ik,' zei hij. 'En daarom moeten we hier meteen weg.' 'Hoe dan?'

'Ik weet een geheime route. De route die de skinwalkers zelf gebruiken om de vallei in en uit te komen. Het is een bijzonder moeilijk begaanbare weg. Maar we moeten jou en je vriend hier weg zien te krijgen.'

Snel en onhoorbaar ging Beiyoodzin op pad door de gespikkelde schaduw, het kamp uit en terug naar de overhangende rots. Hij gebruikte de donkere rotswand als dekking en zo slopen ze langs de puinhelling naar de andere kant van de canyon, waar de gezwollen rivier de smallere bergspleet in stroomde en uitmondde in een hevige waterval. Het geluid van het water klonk hier veel harder en de hele monding van de canyon was zoals gebruikelijk in mist gehuld. Zonder te blijven staan, stapte Beiyoodzin door het watergordijn heen en verdween. Nora aarzelde slechts heel even voordat ze hem volgde.

Ze stond op een kleine, hellende rotsrand. Het pad, dat in de rots was uitgehouwen, begon meteen achter het watergordijn en liep omlaag tot amper een meter boven de brullende waterval. Hier in de smalle canyon was het weerspiegelde maanlicht slechts een schijntje, en Nora liep voorzichtig over de gladde, met mos overdekte stenen bodem. Een verkeerde stap zou haar, wist ze, over de rand sturen: het voorbij gutsende water in, het smalle labyrint van messcherpe stenen in, een wisse dood tegemoet. Even later vlakte het pad af tot een richel. Wolken koude mist stegen op van het vallende water en omhulden haar als een cape. De constante vochtigheid had hier gezorgd voor een bizar microklimaat met mossen, hangende bloemen en dichte begroeiing. Beiyoodzin stapte opzij, trok een sluier van weelderige varens opzij en in het donker zag Nora Smithback zitten wachten, zijn armen om zijn lichaam geslagen.

'Bill!' riep ze, terwijl hij verbaasd en met een gezicht vol vreugde opstond.

'O, god,' zei hij. 'Nora. Ik dacht dat je dood was.' Met zwakke gebaren sloeg hij zijn armen om haar heen en kuste haar, en kuste haar nogmaals.

'Hoe gaat het?' vroeg ze, terwijl ze de akelige striem op zijn slaap aanraakte.

'Ik mag Sloane wel bedanken. Dat dutje heeft wonderen gedaan.' Maar zijn zwakke stem en het ratelende gekuch dat daarna opging, waren in tegenspraak met zijn woorden. 'Waar is ze? Waar zijn de anderen?'

'We moeten in beweging blijven,' zei Beiyoodzin op dringende toon. Hij wees voor zich uit en Nora volgde zijn gebaar. Ze zag het vage, smalle pad omhoogleiden langs de canyonwand, zigzaggend tussen de kloven en zuilen van pilaren en kruipend door rotsspleten.

In het bleke licht van de maan zag het er angstaanjagend uit: een onwerkelijk pad, een pad voor spoken, niet voor mensen. 'Ik ga eerst,' fluisterde Beiyoodzin tegen Nora. 'Dan Bill, dan jij.' Hij keek haar even vorsend aan. Toen draaide hij zich om en begon te klimmen, waarbij hij zijn gewicht tegen de canyonwand aan liet leunen en de helling op kroop met een souplesse die verbazend was voor iemand van zijn leeftijd. Smithback greep een houvast en trok zich bevend achter hem aan. Nora volgde. Langzaam en met moeite werkten ze zich omhoog via het steile pad, waarbij ze uitkeken voor het gladde mos en de algen die op de richels onder hun voeten groeiden. In de diepte was het gebrul van de waterval te horen, een zware trilling die door de lucht beukte. Nora zag dat Smithback nauwelijks in staat was zich omhoog te trekken; iedere stap vergde een enorme krachtsinspanning. Een paar bloedstollende minuten later hadden ze het microklimaat verlaten. De bergspleet begon nauwer te worden, zodat er minder maanlicht naar binnen scheen en ze nog moeilijker vooruitkwamen. Een eindje voor hen, aan de grens van haar blikveld, zag Nora het pad na een scherpe haardspeldbocht de hoek om verdwijnen. Bij de bocht leidde een kleine stenen borstwering naar buiten, boven de bulderende waterval daaronder. 'Hoe gaat het?' vroeg ze aan Smithback.

Eerst gaf hij geen antwoord. Toen stak hij al kuchend en hijgend zijn duim omhoog.

Plotseling bleef Beiyoodzin roerloos staan en hief hij een waarschuwende hand boven zijn schouder.

'Wat is er?' vroeg Nora, terwijl ze bleef staan. Haar hart begon te bonzen van nieuwe angst.

Toen ving ook zij de zoete geur van dagbloemen op, meegevoerd door de frisse bries. Woordeloos keek ze Beiyoodzin aan. 'Wat is er?' zei Smithback.

'Hij volgt ons het pad op,' zei Beiyoodzin. Plotseling was zijn leeftijd af te lezen op zijn gerimpelde, bezorgde gezicht. Zonder verder commentaar begon hij weer te klimmen.

Ze volgden hem zo snel mogelijk de steile rotswand op. Nora beet op haar lip tegen de pijn in haar gewonde been. 'Sneller,' spoorde Beiyoodzin hen aan.

'Hij kan nergens...' begon Nora. Maar ze kreeg geen kans haar zin af te maken.

Vóór hen, bij de scherpe bocht in het pad, was een gestalte verschenen: een zwarte vlek tegen de mat glanzende bergwand. De zware pels dampte, en de bontrand aan de onderkant was doordrenkt van bloed. De figuur nam een wankelende stap in hun richting en bleef toen staan. Misselijk van angst en afschuw hoorde Nora hoe de raspende adem met stoten door het bloeddoordrenkte masker ging. Door de schemering heen meende ze de rode speldenprikken van ogen te kunnen zien, laaiend van woede, pijn en kwaadaardigheid.

Onverwachts liep Beiyoodzin naar voren. Hij kwam bij de uitstekende rots voor de haarspeldbocht en stapte voorzichtig de richel op. De skinwalker volgde zijn bewegingen roerloos. Beiyoodzin groef in zijn kleren en haalde zijn medicijnbundeltje te voorschijn, trok het open en stak zijn hand naar binnen. Zonder zijn blik van de skinwalker af te wenden sprenkelde hij een dun, bijna onzichtbaar lijntje pollen en maïsmeel op de smalle richel tussen hen in, waarbij hij zachtjes zong.

Terwijl Nora in zwijgende doodsangst toekeek, deed de skinwalker een stap naar voren, naar de streep pollen toe. Beiyoodzin zei één woord: 'Kishlinchi.'

De skinwalker bleef staan en luisterde. Beiyoodzin schudde vol verdriet zijn hoofd. 'Alsjeblieft, hou op,' zei hij. 'Laat het hiermee afgelopen zijn.'

Nog steeds stond de skinwalker te wachten. Nu hield Beiyoodzin een adelaarsveer in zijn uitgestrekte hand. 'Jij denkt dat het boze je sterk maakt. Maar nee, het heeft je zwak gemaakt. Zwak en lelijk. Het boze is de afwezigheid van kracht. Ik verzoek je om nu krachtig te zijn en een einde te maken aan dit alles. Dit is de enige manier om je leven te redden, want het boze verteert uiteindelijk zichzelf.'

Met een gegrom van woede trok de skinwalker een mes van obsidiaan. Hij deed een stap naar voren, verbrak de pollenlijn en bleef op een armlengte afstand van Beiyoodzins hart staan. 'Als je niet met mij mee terug wilt, dan smeek ik je om hier te blijven,' zei Beiyoodzin snel, met brekende stem. 'Als het boze jouw keuze is, blijf daar dan maar bij. Neem de stad, als je wilt.' Hij knikte in Nora's richting. 'Neem die buitenstaanders, als dat het enige is dat je bloeddorst kan lessen. Maar laat onze mensen met rust, laat het dorp met rust.'

'Wat krijgen we nou?' riep Smithback verbijsterd. Maar noch de skinwalker, noch Beiyoodzin leek hem te horen. Nu reikte de oude man dieper in zijn kleren en haalde een ander zakje te voorschijn: veel ouder, zo dun dat het wel papier leek, de randen afgezet met zilver en turkoois. Nora staarde van Beiyoodzin naar de medicijnbundel en terug, en binnen in haar raasden gevoelens van woede, angst en verraad. Heimelijk legde ze een hand op Smithbacks elleboog en maande hem om langzaam achteruit het pad af te lopen, weg van de confrontatie.

'Je weet wat dit is,' zei Beiyoodzin. 'Hierin zit de wondersteen van de vaderen. Het meest waardevolle artefact van het volk van Nankoweap. Ooit had dit ook voor jou grote waarde. Je mag het hebben, als bewijs van mijn belofte. Blijf hier en val ons dorp niet langer lastig.'

Langzaam en eerbiedig opende hij het zakje en stak het vooruit. Zijn gestrekte armen trilden. Nora wist niet of dat van angst of door de leeftijd kwam. De skinwalker aarzelde.

'Voor jou,' fluisterde Beiyoodzin. De figuur in de pels kwam naar voren en stak zijn hand uit, waarbij hij over de rand van de uitstekende richel leunde.

Plotseling en bliksemsnel gooide Beiyoodzin het open zakje naar de skinwalker toe.

Een zware stofwolk steeg eruit op, die in het masker van de figuur vloog en lange grijze lijnen over de bebloede pels trok. De skinwalker brulde van verbazing en woede, draaide om zijn as, rukte aan zijn masker en raakte steeds meer uit evenwicht. Met katachtige lenigheid sprong Beiyoodzin van de richel terug op het pad. De skinwalker schopte koortsachtig om zich heen in zijn strijd, en hing even boven de rand van de afgrond. Toen sloeg hij met een gehuil van woede over de rand heen. Nora keek hoe hij de violette, door de maan beschenen diepte in tuimelde. De samengeklitte pels fladderde om hen heen, zijn ledematen grepen in het ledige en het masker viel af, terwijl de bloedstollende kreet samensmolt met het gebrul van de rivier in de diepte. En toen, plotseling, was hij verdwenen.

Even gebeurde er helemaal niets. Beiyoodzin keek Nora en Smithback aan en knikte grimmig.

Met moeite hielp Nora Smithback het pad weer op, naar Beiyoodzin toe. Die stond bij de haarspeldbocht de afgrond in te kijken. 'Het spijt me dat ik jullie zo'n angst moest aanjagen,' zei hij op zachte toon. 'Maar soms is de enige verdediging die ons rest, de rol van coyote te spelen, de rol van bedrieger.'

Met zijn blik nog steeds omlaag gericht greep hij Nora's hand. De greep van de oude man was koel, licht en droog als een boomblad. 'En zoveel dood,' mompelde hij. 'Zoveel dood. Maar het boze is nu dan tenminste opgebrand.'

Toen keek hij naar haar op, en in zijn ogen las Nora vriendelijkheid en mededogen, en een eindeloze droefenis. Even bleef het stil. Toen sprak Beiyoodzin.

'Wanneer je zo ver bent,' zei hij met een kleine maar heldere stem, 'breng ik je naar je vader.'

Epiloog

In een gestaag en moeiteloos tempo reden de vier ruiters de canyon in die bekendstond als het ravijn van de regengod. John Beiyoodzin reed voorop, op een schitterende vos. Nora Kelly kwam achter hem aan, en naast haar reed haar broer Skip. De enorme gestalte van Teddy Bear draafde met hen mee, zijn rug bijna langs de buiken van de paarden strijkend, terwijl hij van de een naar de ander overstak. De achterhoede werd gevormd door Bill Smithback, zijn wilde daardos gevangen onder een suède cowboyhoed. De uitputtende antibioticakuur die hij en Nora hadden moeten volgen, was twee weken geleden afgelopen, maar onder de hoed moest de gelaatskleur van de schrijver nog heel wat zon zien voordat die bleke tint verdwenen was.

De late augustushemel was bezaaid met lichte cumuluswolken die over een veld van helder turquoise gleden. Er flitsten vogeltjes in het rond die de pittoreske smalle canyon vulden met hun vrolijk gekwetter. Een opgewekt kabbelend beekje in de schaduw van welriekende populieren liep sprankelend over een bedding van zacht zand. Bijna iedere bocht in de canyon bevatte kleine nissen waarin Anasazi-nederzettingen waren weggedoken: nooit groter dan een of twee vertrekken, maar schitterend in hun eenvoud. Nora liet haar paard zelf zijn tempo bepalen en concentreerde zich op niets anders dan de zon die op haar in spijkerbroek gestoken benen neerscheen, op het gekabbel van het beekje en de lange, wiegende passen van haar paard. Af en toe glimlachte ze als ze Smithback achter zich hoorde vloeken tegen zijn eigenwijze paard dat regelmatig bleef staan om aan wat klaver te knabbelen of een distelbloem af te happen, zonder enige aandacht voor de vreselijke dreigementen en vloeken van zijn berijder. Die man had gewoon geen talent voor paarden.

Ze besefte hoezeer ze bofte dat hij hier was; en hoezeer ze bofte dat ze er zelf was. Even keerden haar gedachten terug naar de moeizame tocht de wildernis uit, een maand geleden: Smithback was al vreselijk verzwakt, Nora zelf werd steeds zwakker naarmate de schimmelinfectie haar in zijn greep kreeg. Als Skip en Ernest Goddard hen niet halverwege tegemoet waren gekomen met verse paarden, en als de motorboot niet aan het eind van de route had liggen wachten, of als er in Page geen helikopters hadden gestaan, dan hadden ze het waarschijnlijk niet overleefd. En toch had Nora een tijdlang bijna gedacht dat het nog gemakkelijker zou zijn om dood te gaan dan om Goddard het nieuws te vertellen: hoe hun onvoorstelbare ontdekking geleid had tot zo'n verschrikkelijke persoonlijke tragedie voor hemzelf.

Hier, zo'n vijftig kilometer ten noordwesten van Quivira, leek het landschap te zijn opgebouwd op een kleinere schaal: vriendelijk, groen, overal water. John Beiyoodzin was halverwege zijn lange verhaal opgehouden - tijdens de rit had hij regelmatig gezwegen om te laten bezinken wat hij zojuist verteld had.

Terwijl ze in door de zon overgoten stilte verder reden, liet Nora haar gedachten geleidelijk aan verschuiven van Goddard naar haar eigen vader, en naar wat ze tot nu toe had kunnen concluderen over diens laatste tocht door deze canyon. Hij had bijna niets meegenomen uit Quivira. Hij had zich niet ontpopt als pottenjager maar had zijn eigen opgravingen weer zorgvuldig dichtgegraven, op een manier die zelfs Aragon plezier gedaan zou hebben. Maar daarbij was hij in aanraking gekomen met een concentratie van het schimmel houdende stof en was hij ziek geworden. Hij was naar het noorden gereden in de hoop hulp te vinden, maar tijdens de rit was hij zo ziek geworden dat hij zich amper nog in het zadel kon houden. Nora vroeg zich af hoe hij zich gevoeld moest hebben. Was hij doodsbang geweest? Had hij zich erbij neergelegd? Als kind had ze hem ooit horen zeggen dat hij in het zadel wilde sterven. En dat had hij gedaan ook. Althans bijna: uiteindelijk was hij te ziek geweest om nog te kunnen rijden, en was hij afgestegen. Toen had hij zijn paarden de vrijheid gegeven en was op zijn dood gaan zitten wachten. 'Mijn neef vond het lichaam,' hervatte Beiyoodzin zijn verhaal. 'Het lag in een grot boven op een lage heuvel. Het moest er een maand of zes gelegen hebben. De coyotes konden er niet bij, dus het was niet verstoord.'

'Hoe kwam het dat jouw neef het vond?' vroeg Skip. 'Hij was op zoek naar een verdwaald schaap. Hij zag iets kleurigs in de rotsnis liggen en klom erheen om te kijken.' Beiyoodzin zweeg even en schraapte zijn keel. 'Naast het lichaam lag een notitieboek, het boek dat Nora nu heeft. Uit de zak van zijn overhemd stak een brief, gefrankeerd en geadresseerd. En naast hem lag een tas met daarin de schedel van een bergleeuw, ingelegd met turkoois. Mijn neef ging natuurlijk terug naar Nankoweap, en hij praat nogal veel, en binnen de kortste keren wist iedereen dat er een dode blanke was gevonden in de canyon naar het zuiden. En vanwege die schedel met turkoois wisten ze ook dat die blanke de stad had gevonden die wij zo vele jaren geheim hadden gehouden.'

Zijn stem dwaalde even weg voordat hij weer begon te spreken, zachter en bedachtzamer. 'Dit was geen stad van onze voorouders. Die paar mensen die er geweest waren, onder andere mijn grootvader, zeiden dat het een stad van dood was, van onderdrukking en slavernij, van toverkracht en kwaad. In ons verleden waren er verhalen over een volk dat uit het zuiden was gekomen en de Anasazi tot slaven had gemaakt. Daarna werden de Anasazi gedwongen die enorme steden en wegen aan te leggen. Maar dezelfde god die hen de macht gegeven had, werd ook hun ondergang. De meesten die naar de stad gingen, kwamen terug met een spookziekte en gingen al snel dood. Dat was vele, vele jaren geleden. Sinds die tijd is niemand van mijn volk daar ooit nog heen gegaan. Tot voor kort.' Met ervaren gebaren rolde Beiyoodzin met één hand een shaggie. 'De vondst van het lichaam was een probleem voor de stam, want het geheim van de stad hing samen met het lijk van de man. Als we vertelden dat het lichaam hier lag, moesten we het geheim van de stad verraden.'

'Waarom hebben jullie dan niet gewoon de brief en het notitieboek vernietigd?' vroeg Nora.

Hij stak de sigaret aan en inhaleerde. 'Volgens ons geloof is het bijzonder gevaarlijk om iets te doen met de spullen van een dode. Dat is een gegarandeerde manier om de spookziekte te krijgen. En we wisten allemaal waaraan die blanke was overleden. Het lichaam heeft daar dus zestien jaar lang gelegen. Zonder begraven te worden. Het was het eenvoudigst om gewoon niets te doen.' Beiyoodzin liet zijn paard plotseling stilstaan en draaide zich om naar Nora. 'Dat was verkeerd. Omdat we allemaal wisten dat het lijk in de grot een gezin had. Dat iemand van hem hield, zich afvroeg waar hij gebleven was en of hij nog leefde. Het was wreed om niets te doen. Toch leek dat de gemakkelijkste en de veiligste uitweg. Maar doordat we niets deden, ontstond er een kleine verschuiving van het evenwicht. En die imbalans groeide en groeide totdat het eindigde in jullie komst en al die verschrikkelijke moorden.'

Nora hield haar eigen paard in en kwam naast Beiyoodzin staan. 'Wie heeft die brief op de post gedaan?' vroeg ze zachtjes. Dat was de vraag die ze al wekenlang had willen stellen.

'Er waren drie broers. Ze woonden in een stacaravan buiten het dorp, samen met hun vader die alcoholist was. De moeder was er al jaren geleden met een ander vandoor gegaan. Dit waren slimme jongens, en dankzij studiebeurzen konden ze gaan studeren in Arizona. Dat contact met de buitenwereld deed hun geen goed, maar dat pakte verschillend uit. Twee jongens hielden op met hun studie en kwamen voortijdig terug naar huis. Ze spraken vol afschuw over de wereld die ze hadden aangetroffen, maar ze waren er wel door veranderd. Ze waren rusteloos geworden, boos, en ze wilden het soort rijkdom en macht dat je in een dorp als het onze niet kunt krijgen. Ze pasten niet langer bij de rest van het volk. Ze begonnen zich af te wenden van de natuurlijke gang der dingen en gingen op zoek naar verboden kennis, ze leerden verboden praktijken. Ze vonden een oude man, een slechte man - een neef van de man die mijn grootvader heeft vermoord. Hij hielp hen en liet ze kennismaken met de zwartste van alle kunsten. Het dorp begon hen te ontlopen en op hun beurt wilden ze ook niets meer met ons te maken hebben. Na enige tijd gingen ze naar het allerzwaarste taboe - de oude ruïnes - en namen gretig kennis van alle duistere aanwijzingen naar het verleden die ze nog in ons dorp konden vinden. De derde broer maakte zijn studie af en keerde terug naar huis. Net als de twee anderen kon ook hij geen werk vinden, en er bestond ook geen hoop dat dat ooit zou gebeuren. In tegenstelling tot zijn broers had hij zich bekeerd tot de Engelse kerk. Hij verachtte ons geloof en onze angst voor de spookziekte. Hij vond ons bijgelovig en dom. Hij wist van het lichaam in de grot en hij vond het een zonde om het daar te laten liggen. Dus ging hij op zoek, rangschikte de bezittingen van de man keurig netjes, overdekte het lichaam met zand en plaatste er een kruis op. En hij deed de brief op de post.'

Beiyoodzin haalde zijn schouders op. 'Dit is natuurlijk maar een gok. Ik weet niet zeker waarom hij die brief heeft gepost. Hij kon niet weten of die ooit op de plek van bestemming zou aankomen, zestien jaar na dato. Misschien was het om boete te doen voor wat hij als een zonde zag. Of misschien was hij boos over wat hij als bijgeloof beschouwde. Misschien was het goed wat hij deed, ik weet het niet. Maar zijn daad veroorzaakte een vreselijke breuk met de twee andere broers. Er werd gedronken, er werd ruzie gemaakt. Ze beschuldigden hem ervan dat hij het geheim van de stad had verraden aan de buitenwereld. En de twee broers vermoordden de derde.'

Beiyoodzin viel weer stil. Hij wendde het hoofd van zijn paard en ze hervatten hun langzame reis de canyon in. Bij iedere bocht staken de paarden plonzend het water over. Bij een bocht verrasten ze een hert, dat ophield met drinken en wegrende langs de rivierbedding, zodat hij kristallen watervallen deed opspatten die glinsterend terugvielen in de zondoordrenkte lucht.

'Die twee broers wilden niets, maar dan ook niets te maken hebben met de Anglo-wereld. Maar de goede dingen van ons volk wilden ze ook niet kennen. Ze zagen die kwaadaardige stad als hun eigen lot. Op basis van de gefluisterde verhalen van ons volk vonden ze uiteindelijk het grootste geheim, de verborgen kiva, en drongen er binnen. Dat zouden ze maar eenmaal gedaan hebben. Niet vanwege de schatten natuurlijk, maar vanwege de enorme voorraad lijkpoeder. Dat zou het wapen worden waarmee ze wraak oefenden en terreur zaaiden. Nadien zouden ze de kiva weer zorgvuldig dichtgemaakt hebben, op de juiste manier.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ze wilden koste wat kost de geheimen van de kiva bewaren, de geheimen van de hele stad. In alle opzichten, behalve in naam, waren het al eskizzi geworden, tovenaars. En nu ze hun broer hadden vermoord, was de transformatie compleet. In ons geloof is de laatste eis waaraan een skinwalker moet voldoen, dat hij iemand moet vermoorden die hem lief is.'

'Denk jij dat ze echt bovennatuurlijke krachten bezaten?' vroeg Skip. Beiyoodzin glimlachte. 'Ik hoor de twijfel in je stem. Het is waar dat de verboden wortels waarop ze kauwden grote kracht en grote snelheid geven, en de mogelijkheid om pijn en kogels zonder gevoel te verdragen. En ik weet dat tovenarij volgens de blanken bijgeloof is.' Hij keek naar Skip. 'Maar ik heb bij de Anglo's ook tovenaars gezien. Die dragen pakken in plaats van wolvenpelzen. En ze hebben aktetassen bij zich in plaats van lijkpoeder. Als jongen hebben ze me opgehaald en naar kostschool gebracht, en daar kreeg ik slaag als ik mijn eigen taal sprak. Later zag ik ze bij ons volk aankomen met mijncontracten en olieleases.'

Toen ze een zoveelste bocht namen, maakte de canyon plaats voor een klein populierenbosje. Beiyoodzin hield halt en gebaarde dat ze moesten afstijgen. Ze lieten de paarden vrij, zodat die konden afdwalen naar een grazig groen tapijt langs de rivier. Teddy Bear sprong op een grote rots en strekte zich uit. Hij lag daar als een leeuw die zijn wijfjes en jongen bewaakt. Skip liep naar Nora toe en legde zijn arm om haar schouders.

'Hoe gaat het?' vroeg hij, terwijl hij even in haar arm kneep.

'Gaat wel,' zei ze. 'En met jou?'

Skip keek om zich heen en haalde diep adem. 'Een beetje gespannen. Maar eigenlijk best goed. Om eerlijk te zijn kan ik me niet herinneren wanneer ik me beter gevoeld heb.'

'Zou jij misschien met je vurige tengels van mijn meisje af willen blij— ven,' zei Smithback die naar hen toe kwam slenteren. Samen keken ze hoe Beiyoodzin zijn medicijnbundel losmaakte van de zadeltassen, er even naar keek en toen naar een licht hellend pad knikte dat langs de zijkant van de heuvel naar een kleine ronde top liep. Bovenop was de alkoof zichtbaar waarin het skelet van hun vader lag. 'Wat een prachtige plek,' mompelde Skip.

Beiyoodzin ging hen voor het pad op, over het laatste kleine heuveltje heen. Bovenaan bleef Nora staan, plotseling onwillig om naar binnen te kijken. In plaats daarvan draaide ze zich om en liet ze haar blik over de canyon dwalen. De regens hadden een compleet tapijt van bloemen te voorschijn getoverd - indiaanse pluimen, lelies, datura, vuurrode gilia, woestijnlupine. Na veel discussie hadden de twee kinderen van Padraic Kelly besloten zijn lichaam te laten liggen waar het lag. Hij lag in het landschap van rode rotsen waarvan hij zo gehouden had, met uitzicht over een van de mooiste en meest afgelegen canyons van de Escalante. Er was geen waardiger, geen vrediger grafplaats te bedenken.

Weer voelde ze Skips arm rond haar schouder, en nu draaide ze zich om naar de grot.

In het schemerlicht binnen zag ze het zadel en de zadeltassen van haar vader keurig langs de achterwand van de rotsnis liggen, het leer gebarsten en verkleurd van ouderdom. Daarnaast lag de met turkoois ingelegde schedel, prachtig maar een beetje sinister, zelfs hier, zo ver van de boosaardige uitstraling van de Regenkiva. Onder een dunne laag zand lag het gebeente van haar vader. Hier en daar had de wind het zand weggeblazen, zodat stukjes vergane kleding zichtbaar werden, het doffe ivoor van botten, de ronding van een schedel; ze zag dat hij was gestorven terwijl hij de vallei inkeek. Lange tijd bleef Nora staan staren. Niemand zei iets. Toen reikte ze, langzaam, in haar zak. Haar vingers sloten zich om een klein notitieboekje: het dagboek van haar vader, dat de tovenaar die zij had doodgeschoten had weggenomen van het lichaam en dat Beiyoodzin aan haar had teruggegeven. Ze opende het en haalde er een verschoten envelop uit die ze tussen de bladzijden had gestoken. De brief waarmee alles was begonnen.

De brief was aan haar moeder geadresseerd, geschreven vlak voordat hij de stad had betreden. Maar de laatste woorden in Padraic Kelly's dagboek waren aan zijn kinderen gericht, na zijn ontdekking van de stad, in deze zelfde grot op zijn sterfbed geschreven. En nu, in aanwezigheid van haar vader en Skip, begon Nora zijn laatste woorden te lezen.

Ze deed een stap naar voren en bleef aan de voet van het graf staan.

Het kruis stond er nog, twee ineengedraaide takken cederhout, samengebonden met een runderleren draad. Ze voelde dat Smithback haar hand greep en kneep even dankbaar in de zijne. Na de afschuwelijke laatste dagen in Quivira en hoewel hij zelf doodziek was en veel pijn had, was de schrijver een vriendelijke, rustige en kalmerende invloed geweest. Hij was met haar meegegaan naar Peter Holroyds gedenksteen in Los Angeles, waar ze zijn eigen, kapotgelezen exemplaar van het boek Endurance had achtergelaten naast de gedenksteen die als graf dienst deed. Zijn lijk was nooit gevonden. Smithback was samen met haar teruggekeerd voor een begrafenisdienst voor Enrique Aragon op Lake Powell. Met een boot waren ze het meer opgevaren naar de plek waar, honderden meters onder water, Aragons geliefde Muziektempel lag. Na verloop van tijd zouden ze terugkeren naar Quivira, wist ze. Een zorgvuldig samengesteld team van het Instituut, gewapend met luchtmaskers en beveiligingspakken, zou uitgebreide videoreportages van de vindplaats maken. Sloanes ontdekking, het mica-aardewerk van bovenaardse schoonheid en waarde, zou zorgvuldig worden bestudeerd en gedocumenteerd in het Instituut, onder leiding van Goddard zelf. En misschien zou Smithback ooit een verslag schrijven van de expeditie. Of althans van dat deel van de expeditie dat Goddard geen onverdraaglijke pijn zou bezorgen. Ze slaakte een diepe zucht. Quivira zou op haar wachten. Er bestond geen kans dat de lokatie ooit bekend zou worden, of dat het algemeen bekend zou raken. Het giftige stof zou daarvoor zorgen. Bijna iedereen die de lokatie kende, behalve de Nankoweap, was intussen overleden. Degenen die het overleefd hadden, zouden het geheim bewaren, wist ze.

Nora keek hoe Beiyoodzin zich over haar vaders lichaam boog, het kleine hertenleren zakje losmaakte en zijn hoofd boog. Hij haalde er wat geel maïsmeel en pollen uit, strooide dat over het lichaam en hief een zacht, ritmisch gezang aan, met een prachtige, simpele monotonie. De anderen bogen hun hoofden.

Toen het gezang voorbij was, keek Beiyoodzin naar Nora. Zijn ogen glansden en er lag een glimlach op zijn gerimpelde gezicht. 'Dank je,' zei hij, 'dat ik dit te rusten heb mogen leggen. Ik dank je namens mijzelf en namens mijn volk.'

Nu was het Skips beurt. Hij pakte de brief aan van Nora, en keerde hem om en om in zijn handen. Toen knielde hij, streek zachtjes het zand weg en stak de brief in de borstzak van zijn vaders overhemd. Hij bleef even geknield zitten. Toen stond hij langzaam op en kwam naast Nora staan.

Nora haalde diep adem en keek of haar handen niet trilden. Toen sloeg ze de laatste bladzij op van haar vaders dagboek en begon te lezen.


 

Aan mijn liefste, fantastische kinderen Nora en Skip,


 

Wanneer jullie dit lezen, ben ik dood. Ik lijd aan een ziekte die ik, naar ik vrees, heb opgelopen in de stad die ik ontdekt heb: de stad Quivira. Ik weet niet of jullie dit ooit onder ogen zullen krijgen, maar ik moet in mijn hart wel geloven dat dat zo zal zijn. Want via dit dagboek wil ik nog één keer tegen jullie spreken.

Als het ook maar enigszins mogelijk is, laat de grootse ruïnes van Quivira dan onverstoord en onbekend blijven. Het is een plek waar het kwade heerst; dat weet ik nu, zelfs na een korte verkenning. Quivira zou weieens de oorzaak van mijn dood kunnen zijn, hoewel ik niet begrijp waarom. Misschien is het beter om sommige kennis onontdekt te laten, zodat ze kan sterven en tot de aarde terugkeren, net als wij. Ik heb maar één verzoek aan jullie beiden. Skip, ga alsjeblieft niet drinken. Het zit in de familie en ik bezweer het je, je zult het niet de baas kunnen. Ik kon dat ook niet. En Nora, vergeef je moeder, alsjeblieft. Ik weet dat ze mij, in mijn afwezigheid, de schuld kan geven voor wat er gebeurd is. Als je eenmaal volwassen bent, zal vergiffenis je zwaar vallen. Maar vergeet één ding niet: in zeker opzicht had ze gelijk dat ze mij de schuld gaf. En, op haar eigen manier, heeft ze altijd heel veel van jullie gehouden.

Dit is een schitterende plek om dood te gaan, kinderen. De nachthemel staat vol sterren; beneden me klatert de rivier, en in een canyon hier niet ver vandaan huilt een coyote. Ik ben hier gekomen op zoek naar rijkdommen, maar bij de aanblik van Quivira ben ik van gedachten veranderd. Ik heb geen teken van mijn aanwezigheid achtergelaten. En ik heb maar één ding meegenomen, en dat was bestemd voor jou, Nora, als bewijs dat je vader de legendarische stad echt gevonden had. Want daar besefte ik, voor het eerst, dat ik mijn ware, mijn echte succes had achtergelaten in Santa Fe.

Ik weet dat ik geen geweldige vader ben geweest, of zelfs maar een goede vader, en dat spijt me heel erg. Er is zoveel dat ik als vader had kunnen doen en dat ik niet gedaan heb. Mijn laatste daad als vader is dus, dat ik jullie zeg dat ik van jullie houd. En ik zal altijd van jullie blijven houden, langer dan altijd, tot in alle eeuwigheid. Mijn liefde voor jullie brandt sterker dan alle duizenden sterren die de hemel boven mijn hoofd bezaaien. Ik sterf, maar mijn liefde voor jullie zal nooit sterven.


 

Pap


 

Nora zweeg en sloot haar ogen. Even leek de hele canyon in eerbiedige stilte gedompeld. Toen keek ze op, sloot het notitieboek en legde het voorzichtig op de grond naast haar vader. Ze draaide zich om en schonk Smithback een betraande glimlach. Toen keerden de vier terug naar het zelden gebruikte pad, naar de wachtende paarden en naar huis.