Maar die angst verdween al snel toen ze de blik van triomf op zijn gezicht zag.

'Waar is Sloane?' bulderde hij, terwijl hij energiek om zich heen keek. 'Sloane!' De vallei galmde van zijn kreten. 'Is er iets?' vroeg Nora.

Toen Black zich naar haar omwendde, zag Nora het zweet van onder de op zijn voorhoofd samengekoekte modder te voorschijn komen en in lichtbruine stroompjes langs zijn gezicht lopen.

'Ik heb hem gevonden,' zei hij.

'Wat gevonden?'

'De Zonnekiva.'

Nora kwam overeind en liet de plunjezak op het zand vallen. 'Wat heb je gevonden?'

'Achter in de stad lag een geblokkeerde opening. Die had nog niemand gezien. Maar ik wel. Ik heb hem gevonden.' Black stond naar adem te happen en kon amper uit zijn woorden komen. 'Achter de Kruipruimte is een smalle gang die naar een tweede grot achter de stad leidt. En, Nora, daar ligt een complete geheime stad, verborgen. Meteen voorin ligt de Grote Kiva, een verzegelde kiva. We hebben nog nooit zoiets gezien.'

'Even voor alle duidelijkheid,' zei Nora langzaam. 'Ben je door een wand heen gebroken?'

Black knikte, en de glimlach op zijn gezicht werd nog breder. Nora voelde een plotselinge woede door zich heen stromen. 'Dat soort verstoringen had ik anders expliciet verboden. Mijn god, Aaron, het enige dat je gedaan hebt, is een nieuw gebied blootleggen voor plundering. Heb je er helemaal niet bij stilgestaan dat we straks vertrekken?'

'Maar we kunnen nu niet weg. Niet na deze ontdekking.' 'We gaan wel degelijk weg. Zodra het morgenochtend licht wordt.' Black stond als aan de grond genageld, woede en ongeloof op zijn gezicht. 'Je hebt me niet goed verstaan. Ik heb de Zonnekiva gevonden. We kunnen nu niet weg. Dan wordt het goud gestolen.' Nora keek hem beter aan. 'Goud?' herhaalde ze. 'Jezus, Nora, wat dacht jij dan dat daarin zat? Maïs? De bewijzen zijn overweldigend. Ik heb zojuist het Anasazi-Fort Knox gevonden!'

Terwijl Nora hem met stijgende bezorgdheid en ongeloof stond aan te staren, zag ze Sloane door de schemering komen aanlopen, een enorme camera onder de arm.

'Sloane!' riep Black uit. 'Ik heb hem gevonden!' Hij rende naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen. Glimlachend maakte ze zich los en keek met een verbaasde blik van hem naar Nora. 'Wat is er aan de hand?' vroeg ze, terwijl ze de camera voorzichtig neerzette. 'Black heeft een gesloten grot gevonden achter de stad,' antwoordde Nora. 'Volgens hem bevindt zich daarin de Zonnekiva.' Sloane keek snel naar Black. De glimlach verdween toen het begrip daagde.

'Hij is er, Sloane,' zei hij. 'Een Grote Kiva, twintig meter doorsnee, met een zonneschijf aan de zijkant geschilderd.' Een aantal hevige emoties tekende zich achter elkaar af op Sloanes gezicht. 'Wat voor soort schijf?'

'Een grote zon van geel pigment, vermengd met mica en gepolijst. Het ziet er precies uit als goud. Toen ik hem voor het eerst zag, dacht ik dat het goud was.'

Plotseling werd Sloane lijkbleek en even later bloosde ze hevig. 'Verf vermengd met mica?'

'Ja. Vermalen biotiet-mica, met een gouden glans. Een briljante imitatie van het spul zelf. En dat is exact het soort symbolische representatie dat je aan de buitenkant zou aantreffen als ze er...' 'Ik wil erheen,' zei Sloane op dringende toon. Black greep haar hand en het tweetal wendde zich af.

'Wacht even!' blafte Nora.

De twee draaiden zich om en keken haar aan, en met afschuw las Nora de passie op hun gezichten. 'Heel even,' vervolgde ze. 'Aaron, je gedraagt je als een pottenjager, niet als een wetenschapper. Je had nooit door de achterwand van de grot heen mogen breken. Het spijt me, maar we mogen verder geen verstoringen meer plegen.'

Sloane keek haar aan, zonder iets te zeggen, maar Blacks gezicht kleurde donker. 'Mij spijt het ook,' zei hij luid, 'maar wij gaan erheen.'

Nora keek in Blacks ogen en zag dat het geen enkel nut had om met hem te redetwisten. Ze wendde zich dus tot Sloane. 'Wat er ook gebeurt, alles wat zich hier afspeelt komt uiteindelijk in het slotrapport,' zei ze op overredende toon. 'Sloane, denk er eens aan wat je vader zou zeggen als hij hoorde dat we halsoverkop die kiva binnengedrongen zijn. Als Black gelijk heeft, kon dit weieens de belangrijkste ontdekking tot nu toe zijn. Een reden te meer om bijzonder voorzichtig te werk te gaan.'

Bij die verwijzing naar haar vader leek de plotselinge honger uit Sloanes gezicht weg te trekken. Ze verstrakte en moest haar best doen om haar beheersing te bewaren.

'Nora, ga met ons mee,' zei ze met een snelle glimlach. 'We gaan alleen maar kijken. Dat kan toch geen kwaad?' 'Jazeker,' zei Black. 'Ik ben nergens aan gekomen. Er is hier niets gebeurd dat niet in een openbaar rapport mag.' Nora keek hen om beurten aan. Smithback, Swire en Bonarotti waren erbij komen staan en luisterden gespannen toe. Alleen Aragon ontbrak. Ze keek op haar horloge: bijna zeven uur. Ze dacht na over Blacks woorden: een verborgen stad, de Zonnekiva. Wat had Aragon ook weer gezegd in de Regenkiva? 'Er ontbreekt nog een stuk van de puzzel. Ik had gedacht dat het in deze kiva zou liggen. Maar nu ben ik daar niet zo zeker meer van.' Als Aragon hier was, zou hij de expeditie ongetwijfeld afkeuren. Maar ze wist dat Blacks vondst het antwoord op al hun vragen kon bevatten. Het feit dat de kiva kon worden geplunderd en verwoest zodra zij weg waren, vervulde haar met een hulpeloze woede. Daarom waren ze eigenlijk wel verplicht om de binnenste grot te documenteren, al was het maar middels foto's. Bovendien, als ze de groep bijeen wilde houden, moest ze in dit opzicht wel toegeven. Het kwaad was al geschied, met Blacks overtreding kon later worden afgerekend, en niet door haar.

'Oké,' zei ze, 'we gaan er even kijken. Zo lang als nodig is om foto's te maken en te beslissen hoe we de grot het best kunnen afsluiten, langer niet. Geen schendingen meer, van wat dan ook. Is dat duidelijk?'

Ze wendde zich tot Sloane. 'Neem de 4 x 5-camera mee. En Aaron, haal jij de fluorescerende lamp.'


 

Tien minuten later stond een klein groepje samengedromd in de beslotenheid van de binnenste grot. Nora keek in ontzag om zich heen, ondanks zichzelf overweldigd door de rijkdom van de vindplaats, door het perfecte juweeltje van een Anasazi-stad, verborgen achter de mysterieuze kiva. Het groenige schijnsel van de lamp wierp patronen als van een toverlantaarn op de onregelmatige wanden. Het was een kleine pueblo, niet meer dan dertig vertrekken; ongetwijfeld een soort heiligste der heiligen voor de priesters. Alleen om die reden al zou het een uitzonderlijk interessant studieobject zijn. De Zonnekiva zelf was verstoken van ornamenten, afgezien van de grote gepolijste schijf die in het felle licht glinsterde. Dikke richels van stof lagen in opgewaaide bergen langs de onderzijde en de wanden. De kiva was zorgvuldig gepleisterd met adobe, en ze zag dat alleen de opening in de zijkant was geblokkeerd met stenen. 'Kijk eens naar die stenen,' zei Black. 'Dit is de meest versterkte kiva die ik ooit gezien heb.'

Tegen een van de wanden stond een staakladder. 'Die stond eerst tegen de huizen,' zei Black meteen, Nora's blik volgend. 'Ik heb hem hierheen gehaald om op het dak te klimmen. Er zit geen opening in het dak. De hele kiva is hermetisch afgesloten.' Zijn stem daalde. 'Alsof er iets te verbergen valt.'

Sloane liep weg van de groep en ging naar de zonneschijf. Ze streelde er zachtjes, bijna eerbiedig overheen met haar vingers. Toen keek ze om naar Nora, pakte met energieke gebaren haar fotospullen uit en begon de eerste opname voor te bereiden. De groep stond zwijgend te kijken hoe Sloane door de grot liep en de kiva en de bijbehorende huizen vanuit een aantal verschillende hoeken fotografeerde. Na enige tijd kwam ze weer bij hen staan, klapte haar statief in en legde de camera weer terug in zijn koffer.

Zelfs de spraakzame Smithback zweeg nog steeds en had, bij hoge uitzondering, zelfs geen aantekeningen gemaakt. Er hing een tastbare spanning in de lucht; een heel ander soort spanning, besefte Nora, dan wat ze tot nu toe bij deze opgraving had gevoeld. 'Klaar?' vroeg ze. Sloane knikte.

'Voordat we morgenochtend vertrekken,' ging Nora verder op zorgvuldig neutrale toon, 'maken we dit gat weer zo goed als we kunnen dicht. Het is niet erg waarschijnlijk dat een plunderaar achter de graanzolders zou komen. Als we het gat goed verstoppen, zien ze het beslist over het hoofd.' 'Voordat we weggaan?' herhaalde Black. Nora keek hem aan en knikte.

'Maar god, toch niet voordat we de kiva open hebben gemaakt,' zei Black.

Nora keek hem aan, en keek vervolgens naar Sloane. En toen naar Swire, Bonarotti en Smithback. 'Morgen vertrekken we,' zei ze kalm, 'en deze kiva wordt niet geopend.'

'Als we het nu niet doen,' zei Sloane met luide stem, 'is er niets over wanneer we terugkomen.'

Er viel een gespannen stilte, doorbroken door Bonarotti. 'Ik zou die kiva vol goud ook wel graag willen zien,' zei hij. Nora wachtte, haalde regelmatig adem en overdacht wat ze moest zeggen en hoe ze dat moest aanpakken.

'Sloane,' begon ze rustig. 'Aaron. Deze expeditie staat voor een crisis. Er is al iemand dood. Er zitten daar ergens mensen die onze paarden hebben vermoord en die misschien zullen proberen om óns te vermoorden. Als we deze kiva fatsoenlijk willen openen en documenteren, hebben we dagen werk. En we hébben geen dagen.' Ze zweeg even. 'Ik ben de leider van deze expeditie. Ik maak de keuze. En we gaan morgen weg.' De stilte verdiepte zich.

'Ik accepteer die zogenaamde keuze van jou niet,' zei Sloane op zachte toon. 'We staan hier op het punt een bijzonder belangrijke ontdekking te doen, en wat is jouw antwoord? We gaan naar huis. Je lijkt mijn vader wel. Jij moet alles bepalen. Nou, het gaat hier ook om mijn carrière. Dit is evenzeer mijn ontdekking als de jouwe. Als we nu weggaan, wordt de kiva geplunderd. En dan heb jij misschien de grootste ontdekking uit de hele Amerikaanse archeologie weggegooid.' Nora zag dat ze stond te trillen van woede. 'Je hebt mij vanaf het begin als een bedreiging beschouwd. Maar dat is jouw probleem, niet het mijne. En ik laat mijn carrière niet kapotmaken door jou.'

Nora keek Sloane strak aan. 'Je begint over je vader,' zei ze langzaam. 'Ik zal je vertellen wat hij tegen ons zei, vlak voordat we op pad gingen: "Jullie vertegenwoordigen het Instituut. En wat het Instituut vertegenwoordigt, dat is de allerhoogste standaard van archeologisch onderzoek en moreel gedrag." Sloane, wat we hier doen, wat we hier zeggen, dat zal door talloze mensen worden bestudeerd, besproken, bekritiseerd.' Haar toon werd zachter. 'Ik weet hoe je je voelt. Ik wil die kiva even graag openmaken als jij. En ik beloof je, we komen terug om het op de juiste manier te doen. Ik beloof je dat je dan alle eer krijgt die je toekomt. Maar tot het zover is, verbied ik ten strengste om die kiva te openen.' 'Als we hier nu weggaan, is er niets over tegen de tijd dat we terugkeren,' zei Sloane, haar blik strak op Nora gevestigd. 'En dan zijn wij degenen die de kritiek leveren. Ga jij maar op de vlucht, als je wilt. Maar laat een paard en wat mondvoorraad voor mij achter.'

'Is dat je laatste woord?' vroeg Nora kalm. Sloane staarde haar zwijgend aan.

'Dan laat je me geen andere keuze dan je te ontheffen van je positie als lid van dit archeologische team.'

Sloanes ogen vielen open. Toen zwenkte haar blik naar Black. 'Ik weet niet of je dat wel kunt maken,' zei Black een beetje zwakjes.

'Dat kan ze zéker wel maken,' sprak Smithback plotseling. 'De laatste keer dat ik het nakeek, was Nora de leider van deze expeditie. Je hebt gehoord wat ze zei. We laten de kiva ongemoeid.'

'Nora,' zei Black met een smekende toon in zijn stem. 'Ik geloof niet dat jij beseft wat voor een belangrijke ontdekking dit is. Aan de andere kant van deze adobewand ligt een vorstelijke schat aan Azteeks goud. Volgens mij mogen we dat niet laten liggen voor...' Zijn stem stierf weg. Nora negeerde Black en bleef Sloane strak aankijken. Maar Sloane had zich omgedraaid, haar blik gevestigd op de grote geschilderde schijf aan de zijkant van de kiva, die fel lag te glanzen in het fluorescerende licht. Toen wierp ze Nora een laatste, hatelijke blik toe en liep naar de lage doorgang. Even later was ze verdwenen. Black hield het iets langer vol. Hij staarde van de kiva naar Nora en terug. Toen slikte hij moeizaam, scheurde zich los en liep woordeloos terug de Kruipruimte in.

43

Voorzichtig reed Skip Kelly het laatste stuk van Tano Road North af, waarbij hij probeerde te voorkomen dat de bodem uit de Kever zou slaan op het zandpad. Het was een verschrikkelijke weg, vol hobbels en geulen: het soort weg dat een felbegeerd artikel was in een groot aantal van de duurdere woonwijken van Santa Fe. Om de halve kilometer of daaromtrent passeerde hij weer een enorm smeedijzeren openslaand hek, geflankeerd door adobepilaren, waarachter een smalle zandweg zich tussen de pijnbomen door slingerde: de ingangen van onzichtbare landhuizen. Af en toe ving hij een glimp op van de gebouwen zelf: een koetshuis, een smetteloos complex van bijgebouwen, een gigantisch huis dat oprees op een heuvelrug in de verte. Maar de meeste landgoederen aan Tano Road lagen zo verscholen dat amper te zien was dat daar iemand woonde.

De weg werd smaller, de pijnbomen stonden steeds dichter bij elkaar aan weerszijden van de weg. Skip minderde nog meer vaart, haalde zijn voet van het versnellingspedaal, hield met een elleboog Teddy Bears enorme snuit uit zijn gezicht en controleerde nogmaals het nummer dat op een stuk opgevouwen papier gekrabbeld stond, schimmig in het avondlicht. Het was niet ver meer. Hij kwam over een heuveltop heen en zag de weg een halve kilometer verderop eindigen in een chamisabosje. Links rees een groot blok graniet op uit de aarde. Het oppervlak was gladgepolijst, met daarin gegraveerd de letters SEG, in eenvoudige, schreefloze letters. Achter het rotsblok lag een oud veehek. Het zag er veel verweerder uit dan de glanzende, afzichtelijke exemplaren waar hij zojuist langsgereden was. Toen de auto dichterbij kwam, zag hij echter dat het aftandse uiterlijk van het hek in schrille tegenstelling was met de immens sterke constructie. Naast het hek waren een klein toetsenblokje en een intercom aangebracht.

Hij liet de motor draaien, stapte uit en drukte op de rode knop onder de luidspreker van de intercom, en wachtte. Er verstreek een minuut, twee minuten. Net toen hij weer wilde instappen, kwam de luidspreker krakend tot leven.

'Ja?' klonk een stem. 'Wie is daar?'

Met enige verbazing constateerde Skip dat het niet de stem was van een huishoudster, chauffeur of butler. Het was de autoritaire stem van de eigenaar, Ernest Goddard, zelf.

Hij leunde voorover naar de intercom. 'Skip Kelly,' zei hij.

De luidspreker zweeg.

'De broer van Nora Kelly.'

Even bewoog er iets in de begroeiing naast het hek, en toen Skip zich omdraaide zag hij een goed verborgen camera zijn richting uit draaien. Toen zwenkte de lens weg, naar de Volkswagen. Inwendig kermde Skip.

'Wat is er, Skip?' vroeg de stem, niet bijster vriendelijk. Skip slikte. 'Ik moet u spreken, meneer. Het is heel belangrijk.'

'Waarom nu? Jij werkt toch aan het Instituut? Kan het niet wachten tot maandag?'

Wat Skip niet vertelde was dat hij de hele dag met zichzelf had lopen debatteren of hij deze tocht nu wel of niet moest ondernemen. Hardop zei hij: 'Nee, dat kan niet. Althans, volgens mij niet.' Hij wachtte, zich pijnlijk bewust van het feit dat de camera naar hem keek, en vroeg zich af wat de oude man nu zou gaan zeggen. Maar de intercom bleef zwijgen. Als enige antwoord klonk het zware gekletter van een slot dat geopend werd, en toen begon het oude hek open te zwenken.

Skip stapte weer in de auto, zette die in zijn versnelling en reed langs het hek. De oprit vol bochten meanderde langs een lage richel. Na een halve kilometer dook het pad de diepte in, maakte een scherpe bocht en liep weer omhoog. Daar, op de volgende heuveltop, zag Skip een schitterend landgoed liggen, langs de rand van de heuveltop, de adobe-gevel dieprood gekleurd door de ondergaande zon boven de Sangre de Cristo-bergen. Onwillekeurig minderde hij even vaart en bleef bewonderend door de voorruit zitten staren. Toen reed hij langzaam naar het huis toe en parkeerde de Kever tussen een gehavende Chevrolet-pick-up en een Mercedes-terreinwagen. Hij stapte uit en klapte het portier achter zich dicht. 'Blijf,' zei hij tegen Teddy Bear. Maar dat was een overbodig commando: al waren de vensters helemaal open, de hond had nooit kans gezien zijn massa erdoorheen te persen.

De ingang naar het huis was een enorm stel achttiende-eeuwse zaguan-deuren. Vast en zeker opgepikt bij een of andere haciënda in Mexico, dacht Skip, toen hij erheen liep. Met een boek onder de arm geklemd zocht hij een deurbel, vond niets en klopte aan. Bijna meteen ging de deur open en werd een lange gang zichtbaar, schitterend ingericht maar spaarzaam verlicht. Daarachter zag hij een tuin met een stenen fontein. Voor hem stond Ernest Goddard zelf, met een pak in stemmige kleuren die bijna volledig overeenstemden met de tinten van de gang achter hem. Het lange witte haar en de kortgeknipte baard vormden het kader voor een stel levendige maar tamelijk ontevreden blauwe ogen. Zonder een woord draaide hij zich om. Skip volgde zijn magere gestalte die de hal doorliep, en hoorde het geklik van zijn eigen hakken op het marmer. Ze passeerden een aantal deuren en uiteindelijk liet Goddard Skip binnen in een grote bibliotheek met een vide, de eindeloze rijen boeken gehuld in donker mahoniehouten planken. Een wenteltrap van siersmeedwerk leidde naar een overloop op de verdieping en naar meer boeken, rij na rij. Goddard sloot en vergrendelde een kleine deur aan de overkant van het vertrek en beduidde dat Skip moest gaan zitten in een oude leren fauteuil naast de kalkstenen schouw. Goddard ging tegenover hem zitten, sloeg zijn benen over elkaar, kuchte even en keek Skip vragend aan.

Nu hij hier zat, besefte Skip dat hij geen idee had hoe hij precies moest beginnen. Hij had te kampen met een ongebruikelijke nervositeit. Toen herinnerde hij zich het boek onder zijn arm en haalde het te voorschijn. 'Hebt u weieens van dit boek gehoord?' vroeg hij.

'Ervan gehoord?' bromde Goddard met een spoor van irritatie in zijn stem. 'Wie heeft daar niet van gehoord? Het is een klassieke antropologische studie.'

Skip zweeg. Hier in de kalme beslotenheid van de bibliotheek leek wat hij ontdekt meende te hebben, min of meer belachelijk. Hij bedacht dat hij maar het best simpelweg kon vertellen wat er gebeurd was.

'Een paar weken geleden,' begon hij, 'is mijn zus aangevallen in ons oude huis, een eind voorbij Buckman Road.'

'O?' zei Goddard, terwijl hij naar voren leunde.

'Er waren twee aanvallers. Twee aanvallers die wolvenpelzen droegen en niet veel meer. Het was donker en ze kon ze niet goed bekijken, maar volgens haar waren ze overdekt met witte vlekken. Ze droegen oude indiaanse juwelen.'

'Skinwalkers,' zei Goddard. 'Of, althans, mensen die zich voordeden als skinwalkers.'

'Ja,' zei Skip, opgelucht dat hij geen laatdunkende toon in Goddards stem bespeurde. 'Ze hebben ook ingebroken in Nora's flat en haar haarborstel gestolen om een paar haren van haar te bemachtigen.' 'Haar.' Goddard knikte. 'Dat past in het skinwalkerpatroon. Ze hebben lichaamsmateriaal van een vijand nodig om hun tovenarij uit te voeren.'

'Dat is exact wat in dit boek staat,' antwoordde Skip. In korte bewoordingen vertelde hij dat het zijn haar geweest was in de haarborstel, en hoe hij bijna de dood gevonden had toen zijn remmen op zo'n mysterieuze wijze gefaald hadden.

Goddard luisterde zwijgend toe. 'Wat denk je dat ze wilden?' vroeg hij toen Skip uitgesproken was.

Skip likte aan zijn lippen. 'Ze waren op zoek naar de brief die Nora had gevonden. De brief van mijn vader.'

Plotseling verstrakte Goddard, en zijn hele lichaam drukte verbazing uit. 'Waarom heeft Nora me dat zelf niet verteld?' De stem die voorheen milde belangstelling had getoond, bevatte nu een messcherpe toon van irritatie.

'Ze wilde de expeditie niet op het spel zetten. Ze dacht dat ze de brief nodig had om de vallei te vinden, en dat als ze maar snel en onopgemerkt de stad uit kwam, haar achtervolgers het niet in de gaten zouden hebben.'

Goddard slaakte een zucht.

'Maar er is meer. Een paar dagen geleden is onze buurvrouw, Teresa Gonzales, in ons huis vermoord. Misschien hebt u daarover gehoord.'

'Ik herinner me daar iets over gelezen te hebben.' 'En hebt u ook gelezen dat het lichaam verminkt was?' Goddard schudde zijn hoofd.

Skip sloeg met de achterkant van zijn hand op Heksen, skinwalkers en curanderas. 'Verminkt op exact de manier die in dit boek beschreven wordt. Vingers en tenen afgehakt, de kruin op de achterkant van het hoofd gescalpeerd. Een schijf schedelbot onder de kruin weggebroken. Volgens dit boek is dat de plek waar de levenskracht het lichaam binnenkomt.'

Goddards blauwe ogen flitsten op. 'Ongetwijfeld heeft de politie jou ondervraagd over de moord. Heb je hier iets van gezegd?'

'Nee,' zei Skip aarzelend. 'Niet met zoveel woorden. Tja, hoe denkt u dat ze daar zouden reageren op verhalen over indiaanse tovenaars?' Hij legde het boek opzij. 'Maar dat waren het. Ze wilden die brief. En ze waren bereid over lijken te gaan.' Goddards blik was plotseling mijlenver weg. 'Ja,' mompelde hij. 'Ik begrijp waarom je gekomen bent. Ze zijn geïnteresseerd in de ruïnes van Quivira.'

'Ze zijn verdwenen rond het moment dat de expeditie op weg ging, misschien een dag of twee later. Hoe dan ook, sinds die tijd heb ik taal noch teken van ze vernomen. En ik heb Nora's flat scherp in de gaten gehouden. Ik vrees dat ze achter de expeditie aan zijn.' Goddards bezorgde gezicht trok grauw weg. 'Gisteren zijn we het radiocontact verloren.'

Een gevoel van afschuw omklemde Skips hart. Dit was nu precies wat hij mét had willen horen. 'Kan de apparatuur defect zijn?' 'Volgens mij niet. Het systeem had een aantal back-ups. En volgens jouw zus kon die radarspecialist, Holroyd, een zender maken van lege conservenblikjes en een eind touw.'

De oude man stond op en liep naar een klein venster tussen de boekenplanken, waar hij met zijn handen in zijn zakken naar de bergen ging staan kijken. Het werd steeds stiller in de bibliotheek, het enige geluid was het getik van een grote staande klok. 'Dr. Goddard,' bracht Skip plotseling uit, niet in staat zich nog langer in te houden. 'Alstublieft. Nora is de enige familie die ik nog heb.'

Even leek het alsof Goddard hem niet gehoord had. Toen draaide hij zich om en in zijn gezicht las Skip een plotselinge, ijzeren vastbeslotenheid.

'Ja,' zei hij, terwijl hij naar de telefoon op de tafel naast hem liep. 'En de enige familie die ik nog heb, zit daar samen met haar.'

44

Die avond roffelde er een zachte maar onophoudelijke regen op de tenten van de Quivira-expeditie, maar toen het ochtend werd was de lucht helder, schoon, blauwgewassen: geen wolkje aan de hemel. Na een lange en slapeloze nacht waarin ze om beurten met Smithback de wacht had gehouden, was Nora dankbaar dat ze de koele ochtendwereld in kon stappen. De vogels vulden de bomen met hun gezang en de bladeren drupten van het water dat de heldere stralen van de opgaande zon opving en in prismakleuren verspreidde.

Toen ze haar tent uit kwam, zonken haar laarzen weg in zacht, nat zand. Het water in de beek was gestegen, zag ze, maar niet veel -de eerste regens waren mild genoeg geweest om in het zand weg te zakken zonder naar de beek te stromen. Maar nu was de grond verzadigd. Ze moesten de canyon uit voordat het hard ging regenen, als ze niet vast wilden komen te zitten door het stijgende water... of, God verhoede, iets ergers.

Ze keek naar de rij ingepakte apparatuur, die de vorige avond was klaargezet voor het transport de canyon uit. Ze namen alleen het allernodigste mee om naar de jachthaven van Wahweap terug te komen: voedsel, tenten, essentiële zaken, de verslagen. De rest hadden ze verstopt in een lege ruimte in de stad.

Tegen zijn gewoonte in was Bonarotti al vroeg op. Hij had het vuur opgerakeld, en de espressopot gaf met een kort gebulder het signaal dat de koffie klaar was. Hij keek op toen Nora kwam aanlopen, de slaap nog uit haar ogen wrijvend. 'Caffé?' vroeg hij. Nora knikte ten dank toen hij haar een dampende kop overhandigde. 'Ligt er echt goud in die kiva?' vroeg Bonarotti op gedempte toon. Ze liet zich op een houtblok zakken en dronk van haar koffie. Toen schudde ze haar hoofd. 'Nee. De Anasazi hadden geen goud.' 'Hoe weet je dat zo zeker?'

Nora zuchtte. 'Geloof me. In anderhalve eeuw opgravingen is er geen greintje goud gevonden.'

'Maar wat vond jij dan van Blacks opmerking?'

Nogmaals schudde Nora haar hoofd. Als ik ze hier vandaag niet wegkrijg, dacht ze, dan lukt het me nooit. 'Black had het bij het verkeerde eind, meer kan ik je niet zeggen.'

De kok schonk haar beker nog eens vol en wijdde zich toen weer aan het vuur, zwijgend en ontevreden. Terwijl ze haar koffie zat te drinken, kwam de rest van het kamp in beweging. Een voor een kwamen ze bij het vuur zitten, en meteen werd het Nora duidelijk dat de spanningen van de vorige dag nog niet verdwenen waren. Nee, ze waren eerder toegenomen dan weggeëbd. Black ging bij het vuur zitten en boog zich met een donker en boos gezicht over zijn koffie heen. Smithback wierp Nora een vermoeide glimlach toe, kneep even in haar schouder en trok zich toen terug om rustig in zijn notitieboekje te gaan zitten krassen. Aragon zag er afwezig en gepreoccupeerd uit. Als laatste verscheen Sloane, maar die weigerde Nora aan te kijken. Een vastbesloten stilte trok door het kamp. Het zag er niet naar uit dat er ook maar iémand geslapen had.

Nora besefte dat zij de gangmaker moest zijn, dat ze ervoor moest zorgen dat de voorbereidingen voor het vertrek getroffen werden en dat niemand de tijd mocht krijgen om te gaan zitten mokken. Ze dronk haar kop leeg, slikte even en schraapte haar keel. 'We gaan het alsvolgt doen,' zei ze. 'Enrique, zorg jij alsjeblieft voor de medische spullen die we nodig zullen hebben. Luigi pakt de laatste mondvoorraden in. Aaron, klim jij naar boven voor een weersverwachting.'

'Maar de hemel is blauw,' protesteerde Black met een blik vol afkeer op de bungelende ladder.

'Daar is hij blauw, ja,' zei Nora. 'Maar het regenseizoen is begonnen en deze vallei is een opvangbekken voor de Kaiparowits. Als het daar regent, krijgen we hier een overstroming, net zo goed als wanneer het recht boven onze hoofden regent. We gaan niet door die bergspleet heen voordat we een weersverwachting hebben.' Ze keek naar Sloane, maar kon amper bepalen of die haar gehoord had of niet.

'Als het helder is,' vervolgde Nora, 'treffen we de laatste voorbereidingen voor het vertrek. Aaron, als jij de weersverwachting hebt, verzegel je de ingang naar de Zonnekiva. Jij bent degene die hem opengebroken hebt - laat hem precies zo achter als je hem gevonden hebt. Sloane, jij en Smithback brengen de laatste specimenzakken naar de bergplaats. Zodra Aaron terug is met de weersverwachting, haal ik een lading naar buiten door de canyon, en dan kijk ik of alles in orde is.'

Ze keek om zich heen. 'Zijn alle taken duidelijk? Over twee uur moeten we hier weg zijn.'

Iedereen knikte, behalve Sloane, die met een boze, koppige blik op haar gezicht bleef zitten. Nora vroeg zich af wat er zou gebeuren als ze op het laatste moment weigerde om mee te gaan. Nora wist zeker dat Black niet achter zou blijven - diep in zijn hart was hij daar een veel te grote lafaard voor - maar voor Sloane lagen de zaken anders. Dat zien we wel als het zover is, dacht Nora. Op het moment dat ze opstond, zag ze een kleurige flits in de verte: Swire, die uit de opening van de bergspleet te voorschijn kwam en de vallei in liep. Iets in zijn manier van lopen joeg haar grote angst aan. Niet nóg meer paarden, alsjeblieft. Swire holde door het water heen het kamp in. 'Er heeft iemand aan Holroyds lichaam gezeten,' zei hij, naar adem snakkend. 'Iemand?' vroeg Aragon op scherpe toon. 'Weet je zeker dat het geen dieren waren?'

'Tenzij een dier iemand kan scalperen, zijn tenen en vingers afhakken en een stuk uit zijn schedel boren. Hij ligt daar in het water, niet ver van waar we hem begraven hadden.' Ze keken elkaar vol afschuw aan. Nora keek naar Smithback en zag aan diens gezicht dat ook hij zich herinnerde wat Beiyoodzin had gezegd.

'Peter...' Nora's stem brak. Ze slikte. 'Heb je al bij de paarden gekeken?' hoorde ze zichzelf vragen.

'Met de paarden is alles goed,' zei Swire.

'Kunnen ze op pad?'

'Ja,' antwoordde hij.

'Dan hebben we geen moment meer te verliezen,' vervolgde Nora. Ze stond op en zette haar koffiebeker op de kamptafel. 'Ik breng die vracht door de canyon en haal onderweg Peters lichaam op. Dan moeten we het maar op een van de pakpaarden binden. Maar iemand zal me moeten helpen.'

'Ik ga wel mee,' zei Smithback snel. Nora knikte naar hem.

'Ik kom ook,' zei Aragon. 'Ik zou het lichaam graag willen bekijken.'

Nora keek naar hem. 'Er zijn dingen die hier moeten gebeuren...' De zin bleef onafgemaakt toen ze de veelbetekenende blik op zijn gezicht zag. Ze wendde zich af. 'Prima. We kunnen nog wel een paar extra handen gebruiken. En luister, dit geldt voor jullie allemaal: doe niets in je eentje. Zorg dat je altijd met z'n tweeën bent. Sloane, ga jij maar met Aaron mee.'

Niemand verroerde een vin, en ze keek naar de gezichten. De stress die haar zenuwen zo strak als een boog gespannen had, de angst en de afkeer die ze voelde bij de gedachte aan Peters lijk dat na zijn dood nog gebroken en verminkt was - al die emoties stolden plotseling tot een hevige irritatie.

'Godverdomme!' riep ze. 'Wat hebben jullie nou weer te zeiken! Aan de slag!'

45

Zwijgend volgde Aaron Black Sloane naar de touwladder. Hun privégesprek gisteren had niets opgelost. Op het laatste moment zou Sloane weigeren te vertrekken; daar was Black zeker van. Maar toen hij haar daarover had ondervraagd, was ze ongeduldig en ontwijkend geweest. Hij zou het tegenover haar nooit toegeven, maar Blacks eigen intense verlangen werd lichtelijk getemperd door angst: angst voor wat Holroyd had gedood, en erger nog, voor wat de paarden en de apparatuur had aangevallen. En daar kwam de angst nog bij voor datgene dat Holroyds lichaam had verminkt. Sloane bereikte de onderste trede van de touwladder en begon te klimmen. Black, geïrriteerd toen ze niet wachtte tot hij veilig in zijn harnas zat, trok de versterkte lussen van het tuig rond zijn taille en kruis, testte de touwen en begon te klimmen. Hij haatte deze klimtocht; met of zonder harnas was hij doodsbenauwd om meer dan honderdvijftig meter boven de grond van een rots te hangen, met niets meer dan een dunne nylondraad als vangnet. Maar toen hij moeizaam de ladder op klom, tree voor tree, begon de angst af te nemen. Er begon een zin door zijn hoofd te spelen, een zin die nooit ver uit zijn gedachten was geweest sinds hij de Zonnekiva had ontdekt, en die als een melodietje door zijn hoofd bleef zingen. Terwijl hij klom, reciteerde hij de hele passage nog eens, eerst zwijgend, toen mompelend. 'En toen maakte ik het gat iets groter, stak er een kaars doorheen en keek naar binnen. Toen mijn ogen gewend waren aan het licht, kwamen de details van het vertrek langzaam naar voren uit de mist. Eigenaardige dieren, beelden en goud... waar je maar keek, die schittering van goud.' Waar je maar keek, die schittering van goud. Met name die laatste zinsnede bleef als een mantra door zijn brein gonzen. Hij dacht terug aan zijn jeugd; aan toen hij als twaalfjarige voor het eerst Howard Carters verslag had gelezen van diens ontdekking van de graftombe van Toetankamon. Hij herinnerde zich dat moment even goed als de passage zelf: dat was het moment geweest waarop hij had besloten archeoloog te worden. Natuurlijk waren op school en op de universiteit al snel alle dromen vervlogen dat hij ooit een tweede graf zou vinden als dat van Toetankamon. En in het nederige stof had hij professionele beloningen gevonden, héél rijke beloningen. Nooit had hij ook maar een moment spijt gehad van zijn beroepskeuze.

Tot nu toe. Hij klom hand over hand de ladder op en stopte van tijd tot tijd om zijn harnas te controleren. Nu leek stof een armzalig substituut voor goud. Hij dacht aan al het goud dat Cortéz had omgesmolten tot staven, die hij naar Spanje had gestuurd; alle schitterende kunstwerken die tot goudstaven waren verworden, verloren voor de wereld. En de tweelingschat daarvan lag in die kiva. De koorts die hij als twaalfjarige had gevoeld toen hij het verhaal voor het eerst las, brandde nu weer in hem. Maar opnieuw voelde hij zich verdeeld: het was hier gevaarlijk, wist hij. Maar toch leek het bijna onvoorstelbaar dat ze de vallei zouden verlaten zonder de binnenkant van de Zonnekiva te bekijken.

'Sloane, zég iets,' riep hij. 'Ga jij die kiva zomaar laten liggen?' Sloane gaf geen antwoord.

Hij zwoegde zwetend en grommend de ladder op. Boven zag hij Sloane bezig met de voorbereidingen voor het laatste deel van de tocht, rond die levensgevaarlijke uitstekende rots vlak onder de bergtop. Hier vertoonde de zandsteen nog vochtige strepen van de regen en glansde bloedrood in de zon. 'Sloane, alsjeblieft, zeg iets,' hijgde hij. 'Er valt niets te zeggen,' kwam het afgemeten antwoord. Black schudde zijn hoofd. 'Hoe kan jouw vader zo'n fout gemaakt hebben door haar de leiding te geven? Als jij het geweest was, hadden we nu geschiedenis geschreven.'

Sloanes enige antwoord was dat ze rond de uitstekende rots verdween. Black haalde diep adem en volgde haar het laatste stuk rotswand op. Twee minuten later kwam hij hijgend over de rand heen en liet zich in het zand vallen, uitgeput, boos, volledig troosteloos. Hij zoog de zuurstof diep in zijn longen en probeerde op adem te komen. De lucht was hier een heel stuk koeler en er stond een stevige bries. De spaarzame vegetatie rook naar pijnbomen en jeneverbes. Hij ging overeind zitten en trok het hinderlijke tuig weg. 'Dat hele eind,' zei hij. 'Al dat werk. En alleen om dan op het laatste moment een fantastische ontdekking door de neus geboord te krijgen.'

Maar Sloane reageerde niet. Hij was zich bewust van haar aanwezigheid, zwijgend en roerloos naast hem. Waar je maar keek, de schittering van goud... In de verte vroeg hij zich af waarom Sloane daar zomaar bleef staan, zonder aanstalten te maken om iets te gaan doen. Met een gemompelde vloek stond hij op om haar aan te kijken. Sloanes uitdrukking was zo onbekend, zo onverwachts dramatisch, dat hij niets anders kon doen dan haar aanstaren. Haar gezicht had alle kleur verloren. Ze bleef staan waar ze stond, roerloos, en keek uit over de bomen, haar lippen iets weggetrokken van de tanden. In een eigenaardige speling van het licht zag hij haar barnsteen-kleurige ogen verschieten naar donker mahonie, alsof er plotseling een schaduw overheen trok. Uiteindelijk wist hij zijn ogen los te trekken van haar gezicht en draaide hij zich langzaam om om haar blik te volgen.

Boven, ver voorbij de richel, rees een donkere massa op, zo enorm en zo indrukwekkend dat het even duurde voordat Black besefte wat het was. Boven de verheven boeg van de Kaiparowits-hoogvlakte rees een onweerswolk op met afmetingen die hij nog nooit gezien had. Het zag er, dacht hij vaag, eerder uit als een atoomexplosie dan een onweersbui. De verwrongen vormen van de voetheuvels strekten zich minstens vijftig kilometer uit langs de rug van het plateau, zodat de richel een pikzwarte streep vormde. Vanaf deze basis rees de massa van de storm op, kolkend en razend, tot een hoogte van meer dan tien kilometer. De bovenkant van de bui lag plat tegen de onderzijde van de tropopauze aan en vormde een aambeeldvormige kroon met een doorsnee van minstens tachtig kilometer. Een zwaar, dicht regengordijn viel uit de onderzijde, ondoorzichtig als staal, en verduisterde de hele hoogvlakte, afgezien van de top, in een sluier van water. Binnen in de bui speelde zich een monsterachtig spektakel van bliksemflitsen af, enorme flikkeringen en schietende lichtbundels, onheilspellend stil in de verte. Terwijl hij als gehypnotiseerd vol ontzag toekeek, spreidde het onweer zich nog verder uit en tastte met zijn vuilgrijze tentakels over de blauwe hemel. Zelfs op de canyonrand leek de lucht geladen te zijn met elektriciteit - de geur van geweld dreef tussen de pijnbomen door als vanaf een slagveld in de verte.

Black bleef stokstijf staan, als aan de grond genageld door de vreselijke aanblik, terwijl Sloane langzaam, alsof ze slaapwandelde, naar de verwrongen boom liep waarin de weersontvanger zich bevond. Het geklik van een schakelaar was hoorbaar, en daarna een laag statisch geruis. Toen de eenheid de vooringestelde frequentie vond, maakte de ruis plaats voor de monotone, nasale stem van een omroeper in Page, Arizona, die een litanie opdreunde van details, statistieken en getallen. Toen hoorde Black, met bovenmenselijke duidelijkheid, de voorspelling: 'En voor de rest van de dag heldere hemel en hogere temperaturen, met minder dan vijf procent kans op neerslag.'

Black keek van de onweersbui naar de hemel recht boven hen: helder, vlekkeloos blauw. Hij keek omlaag naar de vallei van Quivira, vredig en rustig, het kamp badend in de ochtendzon. Het verschil was zo extreem dat het even duurde voordat het tot hem was doorgedrongen.

Hij wendde zijn blik weer naar Sloane. Haar lippen, nog steeds weggetrokken van haar tanden, leken die van een wild dier. Haar hele wezen stond strak van een innerlijke strijd. Black wachtte, ademloos plotseling, tot ze het instrument uitgezet had. 'Wat...?' begon Black te vragen, maar de blik op Sloanes gezicht legde hem het zwijgen op.

'Je hebt gehoord wat Nora zei. We breken dit ding af en brengen het naar het kamp.' Sloanes stem klonk energiek, zakelijk en neutraal. Ze klom de jeneverbesboom in en even later had ze de antenne losgemaakt, de ontvanger naar beneden gehaald en verpakt in een nylon draagnet. Ze wierp een blik op Black. 'Kom op,' zei ze.

Zonder verder nog iets te zeggen slingerde ze het net over haar schouder en liep naar de ladder. Even later was ze de blauwe diepte in verdwenen.

Verward maakte Black langzaam zijn harnas vast, greep de touwladder en begon haar te volgen.


 

Tien minuten later stapte hij de ladder af. Zijn verwarring was zo compleet dat hij pas besefte dat hij op de valleibodem stond toen zijn voet wegzonk in het natte zand. Hij bleef besluiteloos staan en wendde zijn blik weer naar boven. Daar hing een vlekkeloos azuren hemel die zich van de ene naar de andere canyonrand uitstrekte. Er viel geen spoor te zien van de wolkbreuk die dertig kilometer verderop plaatsvond, aan het begin van hun stroomgebied. Hij trok het tuig uit en liep met stijve, houterige passen terug naar het kamp. Ondanks de zware ontvanger was Sloane als een spin de rotswand af geklommen en stond ze nu al in het kamp, waar ze de apparatuur op de grond zette naast de laatste stapel specimenzakken. Nora's dringende stem haalde Black uit zijn dagdroom. 'Wat is de verwachting?' hoorde hij haar aan Sloane vragen. Sloane gaf geen antwoord.

'Sloane, we hebben geen tijd. Wil je me alsjeblieft zeggen wat de weersverwachting is?' De irritatie in Nora's stem was onmiskenbaar.

'Heldere hemel en hogere temperaturen voor de rest van de dag,' zei Sloane uitdrukkingsloos. 'Minder dan vijf procent kans op neerslag.'

Black zag hoe de gespannen blik op Nora's gezicht plaatsmaakte voor een grote opluchting. De achterdocht en bezorgdheid verdwenen uit haar ogen. 'Geweldig,' zei ze met een glimlach. 'Bedankt, allebei. Willen jullie nu allemaal helpen de laatste zakken naar de bergplaats te brengen? En dan, Aaron, kun jij de ingang naar de verborgen grot gaan dichtmaken. Roscoe, misschien kun jij met hem mee. Houd elkaar goed in het oog. Wij zijn over anderhalf uur of zo terug om jullie te helpen, de laatste lading naar buiten te brengen.'

Een vreemde, volkomen onbekende emotie begon zich meester te maken van Black. Met een stijgend gevoel van onwerkelijkheid ging hij naast Sloane staan kijken hoe Nora naar Smithback riep en zwaaide. Al snel had Aragon zich bij hen gevoegd. Toen liep het drietal naar de rijen voorraden, nam de zakken op de rug en ging op pad naar de bergspleet.

Even later scheurde Black zich los en wendde zich tot Sloane. 'Waar ben jij mee bezig?' vroeg hij met een brekende stem. Sloane beantwoordde zijn blik. 'Waar ik mee bezig ben? Ik ben nergens mee bezig, Aaron.'

'Maar we zagen toch...' begon Black, voordat hij begon te haperen.

'Wat zagen we?' siste Sloane plotseling, zich tegen hem kerend. 'Ik moest de weersverwachting beluisteren en aan Nora doorgeven. En dat heb ik gedaan. Als jij iets gezien hebt, moet je dat nu zeggen. Zo niet, hou er dan je mond over.'

Black staarde haar aan: ze trilde over haar hele lichaam en haar lippen waren wit van emotie. Hij keek de canyon in, net op tijd om te zien hoe het groepje van drie de beek overstak, even met moeite over de puinhelling krabbelde en verdween, de donkere, onherbergzame spleet in de rotsen in.

Toen keek hij weer naar Sloane. Ze keek hem vorsend aan en de spanning vloeide uit haar lichaam weg. Langzaam knikte ze.

46

John Beiyoodzin liet zijn paard stilstaan boven aan de bolle bergrug en keek omlaag, de Chilbah-vallei in. Het paard had het goed gedaan op het pad, maar stond nog te trillen op zijn benen, nat van transpiratie. Beiyoodzin wachtte, mompelde geruststellende woorden en gaf het dier tijd om zich te herstellen. De late ochtendzon werd glinsterend weerkaatst vanaf de vredige slingering van het water dat over de valleibodem liep, een lint van kwikzilver temidden van het weelderige groen. Op de hoge terrassen daarboven ritselde de wind door de populieren en de eikenbosjes. Hij rook salie en ozon in de lucht. Plotseling stak er een stevige bries op, die hem in de rug duwde alsof hij hem over de rand wilde dringen. Beiyoodzin beheerste de neiging om te kijken; hij wist maar al te goed wat er achter hem opdoemde.

De vos schudde zijn manen en Beiyoodzin klopte hem kalmerend op de hals. Even sloot hij zijn ogen, keerde tot zichzelf en probeerde zich voor te bereiden op de confrontatie die vóór hem lag. Maar de kalmte kwam niet. Plotseling werd hij boos op zichzelf: hij had de vrouw het hele verhaal moeten vertellen toen hij de kans had. Ze was eerlijk geweest tegenover hem. En ze verdiende het te weten waar ze aan toe was. Het was krankzinnig geweest om haar maar het halve verhaal te vertellen. Erger nog, zijn leugen was onvriendelijk en egoïstisch. En nu, ten gevolge van zijn eigen zwakte, bevond hij zich op een reis die hij ten koste van bijna alles had willen vermijden. Hij kon zichzelf er amper toe brengen de vreselijke aard te overdenken van het kwaad dat hem wachtte. Maar hij had geen keuze, hij moest zich voorbereiden op de strijd. Misschien zelfs op de dood.

Eindelijk zag Beiyoodzin de situatie in alle duidelijkheid, en hij was niet gelukkig met de rol die hij had gespeeld. Zestien jaar eerder was er een geringe onbalans, iets lelijks maar nietigs, ni zshinitso, binnengedrongen in de kleine wereld van zijn volk. Dat hadden ze genegeerd. En als gevolg daarvan was die kleine verstoring van het evenwicht een groot kwaad geworden, zoals ze hadden kunnen voorzien. Als genezer had hij ze moeten voorgaan in het goede. Want vanwege die kleine verstoring, die afwezigheid van waarheid, waren die mensen nu in Chilbah aan het graven. Hij huiverde. En vanwege die verstoring waren de eskizzi, de mannen in wolvenpelzen, weer in actie gekomen. En nu was het zijn taak, het evenwicht te herstellen.

Uiteindelijk draaide hij zich met tegenzin om en keek naar de storm, die tot zijn verbazing nog steeds groeide en aanzwol als een enorm, kwaadaardig dier. Hier, alsof hij daar behoefte aan had, was een fysieke manifestatie van het verstoorde evenwicht. Steeds dikkere, zwartere, dichtere zuilen van water kletterden neer op de Kaiparowits-hoogvlakte. Het was een apocalyptische regen, een regen van vijfhonderd jaar. Beiyoodzin had nog nooit zoiets gezien. Zijn blik dwaalde over het door geulen doorsneden landschap in de verte, tussen de onweersbui en de vallei, en probeerde de aanstormende overstroming te zien te krijgen. Maar de canyons waren te diep. Voor zijn geestesoog zag hij de plensbuien neerdaveren op het glijvlakgesteente van de Kaiparowits-hoogvlakte, de druppels die samensmolten tot beekjes, de beekjes tot rivieren, de rivieren tot bulderende stromen - de stromen tot iets dat niet met woorden te omschrijven viel.

Hij maakte een bundeltje los van een van zijn zadeltouwen - een doorboord stukje turkoois en een wondersteen, samengebonden in paardenhaar rond een kleine hertenleren zak, bevestigd aan een adelaarsveer. Hij opende het zakje, haalde er wat maïsmeel en pollen uit en sprenkelde dat om zich heen. Het laatste bewaarde hij voor het hoofd van zijn paard. Eerst veegde hij zichzelf en toen het gezicht van zijn paard af met de adelaarsveer. Het paard danste nu geagiteerd heen en weer en rolde met zijn ogen naar de onweersbui. De leren banden van het zadel klapten rusteloos heen en weer in de toenemende wind.

Zachtjes zong Beiyoodzin een lied in zijn eigen taal. Toen pakte hij zijn medicijnbundel weer in en stofte de pollen van zijn vingers. Het landschap was nu scherp verdeeld in fel zonlicht en een gestaag groeiende zwarte vlek. Een kille wind, vol statische lading, wervelde om hem heen. Hij zou natuurlijk niet proberen om via de bergspleet de tweede vallei in te rijden, de vallei van Quivira. De vloed zou daar binnen enkele minuten doorheen donderen. Dat betekende dat hij het geheime priesterspoor over de top moest nemen: het lange, gevaarlijke spoor over de glijvlakken waarover zijn grootvader hem in gebroken gefluister had verteld, maar dat hij zelf nooit gezien had. Hij dacht terug en probeerde zich de aanwijzingen van zijn grootvader precies te herinneren. Dat was wel nodig ook, want het spoor was met grote listigheid verborgen: het was zo aangelegd dat het optisch bedrog leek, de rotsrand hoger uitgehouwen dan de rand langs de bergwand zelf, zodat het op een afstand van meer dan een meter praktisch onzichtbaar was. Het spoor, zo had hij gehoord, begon op de rotsen, een eindje van de bergspleet vandaan, stak het brede plateau van glijvlakken over en daalde dan af naar de canyon, aan de overzijde van de Quivira-vallei. Voor een oude man kon het weieens bijzonder moeilijk zijn. Misschien was het, na al die jaren, onmogelijk. Maar hij had geen keuze: het verstoorde evenwicht moest hersteld worden, de natuurlijke symmetrie moest terugkomen.

Snel begaf hij zich op pad, de vallei in.