Hoofdstuk 6
Toen zuster Siomha een half uur na de nonen, de tijd waarop Fidelma haar had verzocht te komen, nog niet bij het gastenverblijf op was komen dagen besloot Fidelma de beheerder van de abdij te gaan zoeken. Ze controleerde de tijd toen ze langs de imposante bronzen zonnewijzer liep, die midden op de binnenplaats stond met de pretentieuze Latijnse inscriptie 'Horas non numero nisi serenas; ik tel de uren alleen als ze helder zijn'. Het was een koude dag, maar het was beslist een heldere dag. De sneeuwwolken van de afgelopen nacht waren alweer ver weg.
Het was de knappe en jonge zuster Lerben die Fidelma naar de toren stuurde, die achter de houten kerk oprees. Fidelma was er inmiddels achter gekomen dat zuster Lerben meer een persoonlijke bediende van de abdis was dan een gewone assistente. Lerben vertelde Fidelma dat ze zuster Siomha zou kunnen vinden in de toren, bij de waterklok. De toren was een groot gebouw dat direct naast de stenen opslagruimte stond waar Fidelma de vorige avond was geweest. Het fundament van de toren was van steen en de hogere verdiepingen van hout. In totaal haalde de toren wel een meter of twaalf. Op de vlakke top van de toren kon Fidelma de grote klok zien staan die geluid werd om de kloosterlingen op te roepen tot het gebed. Terwijl Fidelma de houten trap beklom in het stenen fundament van de toren begon ze zich steeds meer te ergeren aan de arrogantie van de beheerder, die haar oproep genegeerd had. Als een dalaigh een getuige verzocht zich te melden, dan had de getuige dat maar te doen op straffe van een boete. Fidelma nam zich voor de verwaande zuster Siomha eens een lesje te leren.
De vierkante toren bestond uit een reeks op elkaar gestapelde kamers, die door middel van trappen met elkaar verbonden waren en vloeren van berkenhouten planken hadden, die gedragen werden door zware eikenhouten balken. Elke kamer had vier kleine raampjes met uitzicht naar alle vier richtingen, maar die maakten de kamers eerder somber dan dat ze er licht in brachten. De toren zelf, althans de eerste twee bovenverdiepingen, waren gevuld met de Tech-screptra, het 'manuscriptenhuis' ofwel de bibliotheek van het klooster. In de kamers stonden grote houten stellages met pinnen en aan elke pin hing een tiag liubhair, een boekenzak.
Fidelma bleef even verbaasd staan kijken naar de boekenverzameling van de abdij van de Zalm van de drie Bronnen. Het moesten er op de twee verdiepingen samen zeker een stuk of vijftig zijn. Ze bekeek er een paar zorgvuldig en ontdekte, weer tot haar verbazing, dat er afschriften van de werken van de eminente Ierse geleerde Longarad van Sliabh Marga tussen hingen. Een andere boekenzak bevatte de werken van Dallan Forgaill van Connacht, die in zijn tijd voorzitter was geweest van de grote bardenvergadering en die zeventig jaar geleden vermoord was. De verdenking was gevallen op Guaire de Gastvrije, koning van Connacht, maar niemand had ooit iets kunnen bewijzen. Het was een van de grote mysteries geweest waar Fidelma regelmatig over piekerde. Ze had graag in die tijd geleefd, zodat ze had kunnen proberen het raadsel van Dallans dood op te lossen. Ze keek in een derde zak en vond een exemplaar van Teagasg Ri, de Verordening van de Koning. De auteur van dit werk was opperkoning Cormac Mac Art geweest, die in het jaar 254 na Christus in Tara was gestorven. Hoewel hij geen christen geweest was werd hij beschouwd als een van de wijste en beste koningen. Hij had een boek met verordeningen opgesteld over levenshouding, gezondheid, huwelijk en goede manieren. Fidelma moest glimlachen toen ze terugdacht aan de eerste dag dat ze les had gekregen van haar mentor, brehon Morann van Tara. Ze was erg verlegen geweest en had haast niets durven zeggen. Morann had toen geciteerd uit het boek van Cormac: 'Als je te spraakzaam bent zal er niemand naar je luisteren; als je te zwijgzaam bent zal er niemand op je letten.'
Terwijl ze de perkamenten bladzijden van het boek bekeek fronste ze haar wenkbrauwen. Op veel pagina's zaten roodachtige vlekken. Hoe kon een goede bibliothecaris een dergelijk kostbaar boek zo smerig laten worden? Ze nam zich voor de conditie van het boek met de bibliothecaris te bespreken en duwde het terug in de boekenzak, terwijl tegelijkertijd op zichzelf mopperde dat ze zich zo had laten afleiden van het doel waarvoor ze naar de toren was gekomen.
Met tegenzin rukte ze zich los van de bibliotheek en klom de trap naar de derde verdieping op. Hier bevond zich een kamer voor de schrijvers en kopiisten van het klooster. De kamer was nu leeg, maar er stonden schrijftafels klaar met stapels pennen van ganzen-, kraaien-en zwanenveren, klaar om gepunt te worden. Schrijfplanken met vellen kalfsperkament stonden klaar, net als strakgespannen huiden van schapen, geiten en kalveren en potten van houtskool gemaakte inkt, gitzwart en duurzaam.
Fidelma keek om zich heen en nam aan dat de schrijfsters die hier normaal gesproken aan het werk waren nu aan hun middagmaal zaten. De bleke zon die door de ramen aan de zuid-en westkant naar binnen viel verlichtte de kamer met een scherpe baan van doorschijnend licht, waardoor de kamer ondanks de kou warm en comfortabel leek. Het was een ruime en veilige plek om te werken, bedacht ze. Van hieruit was het uitzicht adembenemend. In het zuiden en het westen kon ze door de ramen de zee zien glinsteren, met daaromheen het vasteland. Het Gallische schip lag nog steeds voor anker. De zeilen waren opgedoekt, maar Odar en zijn mannen waren nergens te zien. Ze nam aan dat ze zaten uit te rusten of aan hun middagmaal zaten. Het water rond het schip weerkaatste de pastelkleuren van de heldere hemel. In het westen kon ze het fort van Adnar zien en in het noorden en oosten zag ze de bossen en de hoog oprijzende, met sneeuw bedekte toppen van de bergen achter de abdij, waarvan de pieken als de geribbelde ruggengraat van een hagedis over de hele lengte van het schiereiland liepen. Ze liep naar het raam aan de noordkant en keek naar buiten. Onder haar bedekten de abdijgebouwen een groot deel van de open plek op de vrij lage landtong. Nergens was enige beweging te zien, wat haar veronderstelling bevestigde dat de zusters in de refter aan het middageten zaten. De abdij van de Zalm van de drie Bronnen lag beslist op een prachtige plek. Het grote kruis reikte groot en wit omhoog in de zon. Direct onder haar lag de binnenplaats met in het midden de zonnewijzer. Een flink aantal losse gebouwtjes vormde de zijkant van de binnenplaats, terwijl de grote houten kerk, de duirthech, aan de zuidkant van de bestrate binnenplaats stond. Achter de hoofdgebouwen aan de binnenplaats stonden nog diverse andere gebouwen, meestal van hout maar sommige ook van steen, die door de kloosterlingen gebruikt werden om in te werken en te wonen. Fidelma wilde zich net weer omdraaien toen ze op een pad op ongeveer een halve mijl van de abdij iets zag bewegen. Het was een karrenspoor dat zo te zien uit de bergen kwam en dan achter de bomen verdween. Het kwam vermoedelijk uit bij het fort van Adnar. Een stuk of twaalf ruiters leidden hun paarden behoedzaam langs het pad omlaag. Fidelma kneep haar ogen halfdicht om alles scherper te kunnen zien. Achter de ruiters liep nog het nodige voetvolk. Ze had medelijden met hen, want ze zag dat het hen op de stenige helling niet meeviel de ruiters bij te houden.
Ze kon verder niets onderscheiden, alleen dat de voorste ruiters rijk uitgedost waren. De zon bescheen de heldere kleuren van hun kleding en de gepolijste schilden van de diverse ruiters fonkelden. Een van de ruiters aan de kop van de stoet droeg een banier aan een lange stok met zich mee. Een baan van zijde, met daarop een of ander moeilijk te onderscheiden embleem, klapperde en draaide in de wind. Ze fronste toen ze iets raars zag op de schouder van een van de ruiters. Vanaf deze afstand leek het op het eerste gezicht alsof hij twee hoofden had. Nee! Ze kon de vorm nu en dan zien bewegen en besefte dat hij een grote havik op zijn schouder had zitten. De groep ruiters verdween uiteindelijk achter de bomen en uit haar zicht, met inbegrip van het voetvolk. Fidelma bleef zich even staan afvragen of zij nog ergens anders zicht op hen zou krijgen, maar door de dichte omringende eikenbossen waren ze nu ze de heuvel af waren niet meer te zien. Ze vroeg zich af wie het konden zijn en haalde toen haar schouders op. Het had geen zin om ergens over te gaan piekeren als ze het antwoord toch niet kon bedenken. Ze liep weg van het raam en liep op de trap af die naar de vierde en hoogste kamer van de toren leidde.
Ze kwam die kamer in door een luik open te duwen, maar nam niet de moeite te kloppen of op een andere manier blijk te geven van haar aanwezigheid. Zuster Siomha stond over een grote bronzen bak gebogen, die in een stenen schouw stond. Er kwam wat damp van af, zag ze. De rechtaire van de gemeenschap keek met een boze frons op, maar veranderde de uitdrukking op haar gezicht enigszins toen ze Fidelma herkende.
'Ik vroeg me al af wanneer u zou komen,' begroette de beheerder van de kloostergemeenschap haar op bitse toon.
Voor één keer wist Fidelma niet wat ze moest zeggen. Ze sperde onwillekeurig haar ogen open. Zuster Siomha leunde even voorover om iets te veranderen aan een klein koperen bakje dat op de vloeistof in de dampende bronzen bak dreef, maar ging toen rechtop staan en draaide zich om naar Fidelma. Ook dit keer vond Fidelma het moeilijk het engelachtige, hartvormige gezichtje te verenigen met de houding en de functie van rechtaire. Ze bekeek haar aandachtig en zag dat ze grote amberkleurige ogen had, volle lippen en bruine haren, die hier en daar onder haar kap uitkwamen. Op haar gezicht had ze een stel ontwapenende sproeten. De jonge non gaf een indruk van totale onschuld. Maar toch fonkelde er iets diep in die amberkleurige ogen, een bepaalde uitdrukking die Fidelma moeilijk uit kon leggen. Het had iets van een onrustig, boos vuur. Fidelma fronste en probeerde haar ergernis te bedwingen.
'We hadden rond het middaguur in het gastenverblijf afgesproken,' begon ze, maar tot haar verrassing schudde de jonge non direct van nee.
'Dat hadden we helemaal niet afgesproken,' zei ze botweg. 'U droeg me dat op en liep toen weg voor ik antwoord kon geven.' Fidelma was stomverbaasd. Zo kon je de woordenwisseling inderdaad ook bekijken. Maar ze moest niet vergeten dat het de aanvankelijke hooghartige opstelling van het meisje was geweest die Fidelma ertoe had gebracht een poging te doen haar onbeleefdheid en gebrek aan respect voor Fidelma's functie in te tomen. Ze had er kennelijk niets van geleerd en nu had ze Fidelma ook nog eens op het verkeerde been gezet.
'Zuster Siomha, besef je wel dat ik een functionaris van het gerecht ben en daardoor bepaalde rechten heb? Ik heb je opgeroepen als getuige en op het niet opvolgen van mijn instructies staat een boete.' Zuster Siomha reageerde op snerende toon.
'Die wetten van u interesseren me niet. Ik ben beheerder van deze abdij en het werk dat een dergelijke baan met zich meebrengt eist al mijn aandacht op. Mijn plichten ten opzichte van de abdis en het klooster komen op de eerste plaats.'
Fidelma slikte scherp. Ze wist niet of de jonge zuster nu uit onwetendheid dwars deed of met opzet.
'Dan heb je nog veel te leren,' zei Fidelma tenslotte kortaf. 'Ik zal een passende boete vaststellen en om er zeker van te zijn dat je zult gehoorzamen zal ik dat doen in aanwezigheid van abdis Draigen. In de tussentijd mag je mij vertellen hoe het kwam dat je bij zuster Brónach was toen het lijk in de put werd ontdekt.'
Zuster Siomha leek met Fidelma in discussie te willen gaan, maar besloot dat toen toch maar niet te doen. In plaats daarvan liep ze naar een stoel en liet zich erin vallen. Haar bewegingen en haar houding hadden niets weg van die van een geestelijke. Er sprak geen rust uit, geen contemplatieve onderdanigheid, en ze vouwde niet bescheiden haar handen samen. Haar lichaamstaal was agressief en arrogant. Het was de enige stoel in de hele kamer en Fidelma kon dan ook alleen maar voor het zittende meisje gaan staan. Fidelma keek snel even om zich heen. De kamer had net als op de lagere verdiepingen vier open ramen, maar hier waren ze groter. Aan de ene kant bevond zich een stapel kleine houtblokken en aanmaakhoutjes. Aan de andere kant was de schouw, waarvan de rook via het raam aan de westkant naar buiten waaide, al wilde de wind nog wel eens van richting veranderen, wat dan tot gevolg had dat de rook terug de kamer in werd geblazen. Als dat gebeurde kwam er een scherpe rokerige lucht in de kamer te hangen. Een klein tafeltje met schrijftabletten en een paar graib, metalen schrijfstiften, was het enige andere meubelstuk in de kamer. Wel stond er voor het raam aan de noordkant nog een grote koperen gong en een stok. Via een ladder in de andere hoek kon je op het platte dak komen waarop, zo wist ze, de bok met de grote bronzen klok stond. Als het weer tijd was voor een gebedsdienst klom een non naar boven om de klok te luiden. Fidelma nam dat allemaal met één blik in zich op. Toen richtte ze haar blik weer op de onbeleefd in haar stoel hangende zuster Siomha.
'Je hebt mijn vraag nog niet beantwoord,' zei Fidelma rustig.
'Dat heeft zuster Brónach u ongetwijfeld allemaal al verteld,' antwoordde ze koppig. Fidelma's stem kreeg een gevaarlijk ondertoon.
'En nu ga jij het me vertellen.'
De beheerder onderdrukte een zucht. Met een houterige stem, als van een schoolkind dat een lesje opzegt, begon ze te praten.
'Het was de taak van zuster Brónach om water te gaan putten. Als abdis Draigen van het middaggebed in de kerk terugkwam had zuster Brónach het water meestal al voor haar klaarstaan in haar kamer. Die dag waren zowel het water als zuster Brónach nergens te bekennen. Ik was toen net bij de abdis en zij vroeg mij toen, als beheerder van de abdij, om Brónach te gaan zoeken...'
'Zuster Brónach is officieel de poortwachter van deze abdij, nietwaar?' onderbrak Fidelma haar, die het antwoord heel goed wist maar op zoek was naar een manier om haar houterige manier van spreken te doorbreken. Siomha keek even ongemakkelijk en knikte toen kort ter bevestiging.
'Ze woont hier al heel lang. Ze is ouder dan de meesten, op onze bibliothecaris na die het oudste is. Ze draagt die titel meer vanwege haar leeftijd dan vanwege haar geschiktheid.'
'Je mag haar niet zo, is het wel?' merkte Fidelma scherp op.
'Mogen?' Het jonge meisje leek verrast te zijn door de vraag. 'Heeft Aesopus niet geschreven dat er moeilijk vriendschap kan ontstaan als mensen weinig gemeen hebben? Zuster Brónach en ik verschillen sterk van elkaar.'
'Je hoeft niet iemands zielsvriend te zijn om hem of haar te mogen.'
'Medelijden is geen basis voor vriendschap,' reageerde het meisje.
'En dat is het enige gevoel dat ik ten opzichte van zuster Brónach misschien zou kunnen hebben.' Fidelma realiseerde zich dat zuster Siomha weliswaar erg verwaand was, maar bepaald niet dom. Ze was zo handig met woorden dat ze goed kon verbergen wat ze werkelijk dacht. Maar het was Fidelma in ieder geval gelukt haar op houterige toon gevoerde obstructie te doorbreken. Aan een levendiger stem kon veel meer worden afgeleid. Ze besloot een ander pad te volgen.
'Ik heb de indruk dat er in deze kloostergemeenschap maar weinig mensen zijn waarmee je op vriendschappelijke voet staat. Heb ik dat goed?'
Ze had van zuster Brónach die indruk gekregen, maar was verbaasd dat zuster Siomha het niet ontkende.
'Als beheerder is het niet mijn taak iedereen te vriend te houden. Ik moet veel besluiten nemen. Niet al mijn beslissingen zijn voor iedereen even leuk. Maar ik ben nu eenmaal de rechtaire en dat is een verantwoordelijke positie.'
'Maar je neemt je beslissingen uiteraard met goedkeuring van abdis Draigen?'
'De abdis heeft een absoluut vertrouwen in mij.' Het meisje klonk nu uitgesproken opschepperig.
'Juist. Terug nu naar de ontdekking van het lijk. Je ging dus op verzoek van de abdis op zoek naar zuster Brónach?'
'Ze stond bij de put maar had de grootste moeite om de emmer op te hijsen. Ik dacht dat het maar een smoesje was om haar traagheid te verbloemen.'
'Aha. En waarom dacht je dat?'
'Ik had een uur of twee daarvoor nog water geput en toen was er niets aan de hand geweest.'
Fidelma leunde snel voorover. 'Herinner je je nog hoe laat precies je water had gehaald?'
Zuster Siomha hield haar hoofd schuin en leek na te denken over de vraag.
'Hooguit twee uur daarvoor.'
'En toen was er uiteraard nog niets bijzonders te zien geweest?'
'Als dat het geval was geweest,' zei zuster Siomha op spottende toon, 'zou ik daar wel melding van hebben gemaakt.'
'Vanzelfsprekend. Maar nog even voor de duidelijkheid, er was toen niets ongewoons te zien bij de put? Geen sporen dat er iets gebeurd was, geen bloedsporen in de sneeuw?'
'Niets.'
'Was er toen iemand bij je?'
'Waarom zou er iemand bij geweest zijn?'
'Het doet er niet toe. Ik wilde er alleen maar zeker van zijn dat we de periode waarin het lijk in de put gegooid kan zijn kunnen inkorten. Kennelijk is het dus vrij kort voor het ontdekt is in de put gegooid. Dat betekent dus ook dat de dader een en ander in het volle daglicht heeft gedaan, met de kans dat iemand van de abdij het had kunnen zien. Vind je dat ook niet vreemd?'
'Ik heb geen idee.'
'Goed, vertel maar verder.'
'We draaiden het touw op, wat nogal wat kracht en tijd kostte. Toen ontdekten we dat er een lijk aan het touw vast zat. We hebben het losgesneden en de abdis erbij gehaald.' De details klopten met het verslag van zuster Brónach.
'Herkende je de dode?'
'Nee. Hoezo?' vroeg ze op scherpe toon.
'Ontbreekt er iemand in het klooster?'
Fidelma zag dat het meisje haar grote amberkleurige ogen opensperde en heel even was er een spoortje angst te zien in de onpeilbare diepten.
'Er is iemand weg. Wie?' vroeg Fidelma snel, in de hoop voordeel te kunnen trekken uit die haast onzichtbare reactie.
Zuster Siomha knipperde met haar ogen en had zich toen weer helemaal in de hand.
'Ik heb geen idee waar u het over heeft,' zei ze. 'Er is niemand weg,' Fidelma hoorde maar net dat de toon waarop ze dat zei een fractie anders was, 'uit de abdij. Als u daarmee bedoelt te zeggen dat de dode een van onze zusters was heeft u het mis.'
'Denk er nog eens over na en vergeet vooral de boetes niet die staan op het spreken van onwaarheid tegen een functionaris van het gerecht.' Zuster Siomha kwam met een nijdige blik op haar gezicht overeind. 'Ik hoef niet te liegen. Waar beschuldigt u mij van?' vroeg ze op hoge toon.
'Ik beschuldig je nergens van... nog niet,' zei Fidelma, die niet onder de indruk van haar boosheid was. 'Je zegt dus dat er niemand uit het klooster verdwenen is? Alle nonnen zijn er nog?'
'Ja.'
Fidelma merkte ook nu dat zuster Siomha heel even aarzelde voor ze antwoord gaf, maar het had geen zin de beheerder daar nog langer over door te zagen. Ze ging verder:
'Toen je de abdis erbij had gehaald, liet zij toen blijken of ze het lijk herkend had?'
De beheerder keek haar even strak aan, alsof ze achter het motief voor die vraag probeerde te komen.
'Waarom zou de abdis het lijk herkennen? Het was trouwens onthoofd.'
'Abdis Draigen was dus verrast en geschrokken toen ze het lijk zag?'
'Inderdaad, zoals wij allemaal.'
'En je hebt geen idee wie het slachtoffer was?'
'Op mijn ziel!' snauwde het meisje. 'Dat heb ik al gezegd. Ik vind uw vragen zeer bedenkelijk en zal hier verslag van doen aan abdis Draigen.' Fidelma glimlachte zuinig.
'Ach ja, abdis Draigen. Hoe omschrijf je je relatie met abdis Draigen?' De blik van de beheerder werd onzeker.
'Ik begrijp niet wat u bedoelt.' Haar stem was kil en dreigend.
'Ik dacht dat mijn vraag duidelijk genoeg was.'
'Ik geniet het vertrouwen van de abdis.'
'Hoe lang ben je hier al abdijbeheerder?'
'Een vol jaar.'
'Wanneer heb je je bij deze gemeenschap aangesloten?'
'Twee jaar geleden.'
'Dan ben je nog maar kort bij deze gemeenschap. En toch heb je nu al de op één na belangrijkste functie in de abdij - die van rechtaire?'
'Abdis Draigen heeft me haar vertrouwen gegeven.'
'Dat was mijn vraag niet.'
'Ik doe mijn werk goed. Als iemand goed is in zijn of haar werk doet het er toch niet toe hoe oud die persoon is?'
'Dat kan wel zijn, maar je hebt het desalniettemin in opvallend korte tijd vanaf je intreden in dit klooster tot zo'n hoge positie gebracht.'
'Ik heb geen vergelijkingsmateriaal.'
'Maakte je voor je hier intrad deel uit van een andere kloostergemeenschap?' Zuster Siomha schudde haar hoofd.
'Op welke leeftijd ben je hier ingetreden?'
'Op mijn achttiende.'
'Dus dan ben je nu twintig?'
'Over een maand word ik eenentwintig,' zei het meisje verdedigend.
'Dan moet de abdis inderdaad het volste vertrouwen in je hebben. Hoe goedje ook bent in je werk, je bent erg jong om al rechtaire te zijn,' zei Fidelma ernstig en voegde er toen aan toe, voor zuster Siomha antwoord kon geven: 'En omgekeerd heb je uiteraard het volste vertrouwen in abdis Draigen?'
Het meisje trok haar wenkbrauwen op, omdat ze niet begreep waar Fidelma heen wilde.
'Dat spreekt vanzelf. Zij is mijn abdis en moeder superior van deze abdij.'
'En je mag haar graag?'
'Ze is een wijs en kordaat persoon.'
'Je hebt niets op haar aan te merken?'
'Wat wilt u dat ik zeg?' beet zuster Siomha van zich af. 'Ik herhaal dat uw vragen mij niet bevallen.'
Het meisje keek Fidelma met een wantrouwige en tegelijk geërgerde blik aan.
'Het doet er niet toe of mijn vragen je al dan niet bevallen. Ze moeten beantwoord worden als een dalaigh van het gerecht van de brehons ze stelt.' Ook dit keer had Fidelma besloten de uitdagende opmerking van het meisje met een scherpe reactie te beantwoorden.
Zuster Siomha knipperde snel met haar ogen. Fidelma vermoedde dat ze er niet aan gewend was dat iemand tegen haar inging.
'Ik... ik begrijp niet waarom u mij die vragen stelt, maar ik bespeur er kritiek in op mij en nu op de abdis.'
'Waarom zou iemand kritiek op je kunnen hebben?'
'Probeert u me in de maling te nemen?'
'In de maling?' Fidelma trok een verbaasd gezicht. 'Ik probeer je helemaal niet in de maling te nemen. Ik stel alleen maar vragen, om een volledig beeld te krijgen van wat er hier is gebeurd. Waarom maak je je daar zo druk over?'
'Ik maak me daar helemaal niet druk over. Hoe eerder dit mysterie is opgelost, hoe eerder we onze oude gewoonten weer op kunnen nemen.' Zuster Fidelma zuchtte inwendig. Ze had geprobeerd de arrogantie van zuster Siomha te breken, maar was daar niet in geslaagd.
'Goed, ik heb de indruk dat je oplettend en intelligent bent, zuster Siomha. Je hebt me verteld dat de onthoofde dode niet uit deze abdij afkomstig was. Waar komt ze dan wel vandaan, denk je?' Zuster Siomha haalde alleen maar haar schouders op.
'Is het niet üw taak om daar achter te komen?' zei ze sarcastisch.
'En daar doe ik mijn uiterste best voor. Maar jij hebt gezegd dat het slachtoffer geen lid van deze kloostergemeenschap was. Kan ze misschien uit een dorp in de buurt afkomstig zijn?'
'Ze was onthoofd. Ik heb u al eerder verteld dat ik haar niet herkende.'
'Maar ze zou toch best uit deze streek hebben kunnen komen. Misschien kwam ze wel uit Adnars nederzetting aan de overkant van de baai?'
'Nee!' Haar reactie kwam zo snel en klonk zo scherp dat Fidelma er verbaasd van opkeek. Ze trok vragend haar wenkbrauwen op.
'Hoe dat zo? Ken je de mensen daar dan zo goed?'
'Nee... nee; ik bedoel alleen maar dat ik niet denk dat...'
'Ah,' zei Fidelma glimlachend, 'als je het alleen maar denkt, dan weet je het dus niet. Zo is het toch? En in dat geval raadje er maar naar, zuster Siomha. Als je hier maar naar raadt, betekent dat dan dat je naar je andere antwoorden ook maar zo'n beetje geraden hebt?' Zuster Siomha keek furieus.
'Hoe durft u dat te suggereren...!'
'Verontwaardiging is geen antwoord,' zei Fidelma eigenwijs. 'Net zo min als arrogantie dat is...'
Er werd zachtjes op het luik geklopt. Zuster Brónach duwde het luik open.
'Wat is er?' blafte zuster Siomha tegen haar. De oudere zuster schrok van de botte begroeting en knipperde met haar ogen.
'Ik kom namens moeder abdis, zuster. Ze wil graag dat u onmiddellijk naar haar toe komt.'
Zuster Siomha liet haar adem langzaam ontsnappen.
'En moet ik de waterklok dan maar zo in de steek laten?' vroeg ze met een gebaar naar de bak achter haar. Haar stem klonk bitter en sarcastisch.
'Ik moet de zorg ervoor overnemen,' antwoordde zuster Brónach rustig.
Zuster Siomha kwam overeind en staarde Fidelma even aan.
'Ik neem aan dat ik uw toestemming heb om te gaan? Ik heb u alles verteld wat ik erover weet.'
Fidelma knikte zonder iets te zeggen en de abdijbeheerder stampte de kamer uit, kennelijk erg nijdig. Fidelma was ontevreden over zichzelf, omdat ze het humeur van een ondervraagde de sfeer van haar ondervraging had laten bepalen. Ze had gehoopt dat ze met een scherpe en keiharde manier van vragen stellen de arrogantie van zuster Siomha wel door zou kunnen prikken, maar dat was haar niet gelukt. Zuster Brónach doorbrak de stilte.
'Ze is boos,' merkte ze zachtjes op en liep naar de schouw, waar ze de bak met heet water ging controleren.
Net toen ze dat deed zonk opeens de drijvende koperen kom, en zuster Brónach draaide zich meteen om naar de grote gong bij het open raam. Ze pakte de stok en sloeg zo hard op de gong dat het geluid over het abdijterrein leek te weerkaatsen. Daarna liep ze snel terug en haalde handig de kom uit het water, met behulp van een houten knijper van bijna een halve meter lang. Zo hoefde ze haar handen niet in het hete water te steken. Ze gooide het water eruit en zette de kom weer terug op het wateroppervlak.
Fidelma raakte geboeid door wat de zuster aan het doen was en zette zuster Siomha even uit haar gedachten. Ze had wel eens vaker een waterklok in bedrijf gezien.
'Vertelt u mij eens hoe dit systeem werkt, zuster Brónach?' zei ze uitnodigend en met oprechte belangstelling. Zuster Brónach keek Fidelma onzeker aan, alsof ze zich afvroeg of er een verborgen bedoeling achter die vraag school. Ze kwam tot de conclusie dat het niet zo was of zij hem in ieder geval niet kon ontdekken, en wees naar het mechanisme.
'Het is de bedoeling dat er altijd iemand de klok, wij noemen het een clepsydra, in de gaten houdt.'
'Dat begrijp ik. Maar hoe werkt dit exemplaar?'
'Deze bak,' zuster Brónach wees op de grote bronzen waterbak die door het vuur verwarmd werd, 'is gevuld met water. Het water wordt steeds op temperatuur gehouden. Vervolgens wordt deze kleine koperen kom, die een heel klein gaatje onderin heeft, op het wateroppervlak gezet.'
'Dat zie ik.'
'Het warme water dringt door het kleine gaatje naar binnen en vult heel langzaam de koperen schaal, tot die vol is en naar de bodem zinkt. Als dat gebeurt is er een periode van vijftien minuten verstreken. Dat noemen wij een pongc. Als de schaal zinkt moet de klokkenwachter op de gong slaan. Er zitten vier pongc in een uair en zes uair vormen een cadar, een kwart van een etmaal. Als de vierde pongc wordt geslagen wacht de wachter even en slaat dan ook het uair; als het zesde uair heeft geslagen moet de wachter even wachten en dan het nummer van de cadar slaan. Het is eigenlijk een heel simpel systeem.' Zuster Brónach kreeg de smaak van haar uitleg te pakken en leek voor de allereerste keer in de korte tijd dat Fidelma haar had meegemaakt tot leven te komen.
Fidelma zweeg even nadenkend, omdat ze ineens een manier zag om haar kennis te vergroten.
'En met behulp van deze waterklok kon u vaststellen hoe laat het was toen u het lichaam vond?'
Zuster Brónach knikte afwezig, terwijl ze de temperatuur van het water controleerde en het vuur begon op te stoken.
'Het bijhouden van de waterklok lijkt me een saai werkje?'
'Vrij saai,' bevestigde de zuster.
'Is het dan niet verrassend om de rechtaire van deze kloostergemeenschap hier met die taak belast aan te treffen?' zei Fidelma meteen. Brónach schudde haar hoofd.
'Zeker niet; onze gemeenschap is erg trots op de nauwkeurigheid van onze clepsydra. Elke kloosterling stemt er als ze hier intreedt mee in om bij toerbeurt dienst te doen bij de klok. Dat staat ook in onze leer. Zuster Siomha vindt die regel heel belangrijk. Zo heeft ze de afgelopen paar weken bijvoorbeeld zelf de meeste nachtdiensten op zich genomen - van middernacht tot de tijd van het ochtend-Angelus. Zelfs moeder abdis komt zo nu en dan aan de beurt, net als iedereen. Niemand mag langer dan één cadar dienst doen, langer dan zes uur dus.' Fidelma fronste.
'Als zuster Siomha nachtdienst heeft, wat doet ze hier dan overdag?'
'Ik heb niet gezegd dat ze alle nachtdiensten doet. Dat zou ook niet mogen, want alle zusters moeten aan de beurt komen. Ze doet wel de meeste en is er heel precies in.'
'Had zuster Siomha ook nachtdienst in de nacht voor het lijk is ontdekt?'
'Ik geloof van wel.'
'Het lijkt me een lange tijd om hier door te brengen met kijken en wachten tot de schaal vol is, en je dan te herinneren hoeveel keer je op de gong moet slaan,' zei Fidelma.
'Niet als je een bespiegelende aard hebt,' zei zuster Brónach. 'Het is erg rustgevend om de periode van de eerste cadar te nemen, dat is die periode van middernacht tot het zesde uur. Ik vind die tijd ook het prettigst. Ik denk dat zuster Siomha om diezelfde reden die nachtdiensten draait. Je bent hier dan alleen met je gedachten.'
'Maar gedachten kunnen met je weglopen,' hield Fidelma vol. 'Je zou kunnen vergeten welke periode de laatste was en hoe vaak je op de gong moet slaan.'
Zuster Brónach pakte een tablet op, een plak zachte klei in een houten frame. Er lag ook een stift bij. Ze maakte een notitie met de stift en gaf het tablet toen aan Fidelma.
'Dat gebeurt soms inderdaad,' bekende ze. 'Maar er dienen bepaalde rituelen gevolgd te worden. Elk uur dat we de going slaan moeten we de pongc noteren, net als de uair en de cadar.'
'Maar er gaat wel eens iets fout?'
'O ja. Tijdens de nacht waar u het over had, de nacht voor we het lijk vonden, had zuster Siomha zelf een fout gemaakt in de berekening.'
'Een fout in de berekening?'
'Een klokkenwachter moet heel precies zijn, maar als we vergeten hoe vaak we moeten slaan hoeven we alleen maar naar het verslag te kijken en als het tablet vol is vegen we het gewoon weer glad en beginnen overnieuw. Siomha moet die nacht diverse perioden fout genoteerd hebben, want toen ik het die morgen van haar overnam was het kleitablet vlekkerig en klopten diverse dingen niet.' Fidelma bekeek het kleitablet aandachtig. Ze was niet zozeer geïnteresseerd in de notities die er op stonden, maar des te meer in de kleisoort. Het had een vreemde rode kleur, die haar bekend voor kwam.
'Is dit klei uit de omgeving?' vroeg ze.
Zuster Brónach knikte.
'Hoe komt het dat de klei zo rood is?'
'O, dat. Er zijn kopermijnen in deze buurt en de grond hier in de omgeving bestaat vaak uit deze opvallende kleisoort. Het koper vermengt zich met klei en water en alles bij elkaar geeft dit boeiende rode effect. Deze klei is erg geschikt voor schrijftabletten, hebben we gemerkt. Het blijft langer zacht dan gewone klei, dus hoeven we dan geen ander schrijfmateriaal te verspillen. Het is ideaal voor het bijhouden van de standen van de clepsydra.'
'Koper,' zei Fidelma zacht voor zich uit. 'Kopermijnen.' Ze streek met een vinger over het oppervlak van de gladde, vochtige Wei, maar stak er toen met een abrupt gebaar een nagel in en peuterde er een stukje uit.
'Voorzichtig, zuster,' protesteerde zuster Brónach, 'anders beschadigt u de telling.'
Zuster Brónach trok met een enigszins boze blik zachtjes het schrijftablet uit Fidelma's hand en streek het oppervlak weer voorzichtig glad.
'Het spijt me,' zei Fidelma met een afwezige glimlach. Ze zat geboeid het roodachtige materiaal te bekijken.