Hoofdstuk 1
Sabbatsjaar: (def.) een verlofjaar voor studie, rust of reizen, dat eens in de zeven jaar wordt verleend aan docenten aan hogescholen en universiteiten.
‘De mooiste van de academische bijverdiensten,’ noemde Jon Weber het vaak, al was hij de laatste jaren zelf te druk geweest om een sabbatsjaar op te nemen. Een vloed aan wetenschappelijke artikelen en boeken vloeide uit ‘de meest actieve pen in het Oosten’, zoals Time hem eens geportretteerd had. Als ‘wie schrijft, die blijft’ ook gold voor universteitsdocenten, dan deed hij een aardige gooi naar onsterfelijkheid. Zijn belangrijkste werk, Jezus van Nazaret, was het vorige najaar verschenen, juist voor de kerstverkoop. Het had voor de hand gelegen dat de buitengewoon erudiete – maar opvallend leesbare – studie als een bom zou inslaan in de academische wereld. Maar het was een volslagen verrassing dat het 580 pagina’s tellende boekwerk ook onder het gewone lezerspubliek aansloeg. In de maanden erna was Jons rustige, academische leventje overhoop gehaald door interviews en televisieoptredens, onderscheidingen en forumdiscussies. Een paar van zijn collega’s op de faculteit mopperden dat populariteit de wetenschappelijke betrouwbaarheid aantast – en misschien ook de wetenschappers zelf. Laat hen maar, had Jon gedacht. Aan het eind van het semester, in juni, zou hij zich ontworstelen aan de valstrikken van het succes en ook de gehoorzalen ontvluchten. Het komende sabbatsjaar zou zijn verlossing zijn en Austin Balfour Jennings zijn verlosser. Jennings was een internationaal befaamde archeoloog, die verbonden was aan de British School in Jeruzalem. Enkele maanden geleden had Jennings hem vriendelijk maar dringend uitgenodigd om tijdens zijn sabbatsjaar naar Israël te komen:
‘Waarde vriend, als ik je recente publicaties zo eens bekijk, lijkt het erop dat je toch nog íets hebt onthouden van mijn lessen in Oxford. Maar hoe zit het met je praktijkervaring? Ja, ik ben ervan op de hoogte dat je een zomer met Rast doorbracht, om opgravingen te doen bij die begraafplaats aan de Dode Zee. Maar dat is niets, vergeleken met wat we momenteel blootleggen in Rama. Je kunt ons maar beter komen vergezellen en vieze vingernagels krijgen voor een achtenswaardig doel.’
Rama was de geboorteplaats van de profeet Samuël. Tot dusver was hij er nog niet in geslaagd om het graf van de profeet zelf te ontdekken, schreef Jennings, maar hij had de nodige voorwerpen opgegraven van ‘mogelijk spectaculair belang’. En hij voegde eraan toe: ‘Je móet komen om in onze opwinding te delen!’ Jon kon zich deze woorden nauwelijks voorstellen bij Jennings. Zijn mentor in Oxford had sensatiezucht altijd hartgrondig verafschuwd. Hij was een meester in understatements. Als hij aan boord was geweest van Columbus’ schip, zou de laconieke Engelsman vermoedelijk geeuwend op het voordek hebben gestaan toen er land in zicht kwam. Hij probeerde in de daaropvolgende briefwisseling meer details los te peuteren, maar zijn pogingen faalden: Jennings wilde het hem uitsluitend persoonlijk vertellen, alleen in Israël en alleen op de plek van de opgravingen. Op de gezegende negende juni had Jon alle examens becijferd en werkstukken weggewerkt, en liep hij ter gelegenheid van de sluiting van het studiejaar met de voltallige faculteit mee in de traditionele processie over Harvard Yard. De komende vijftien maanden zou hij er geen voet meer zetten. Die avond zette hij geen wekker en hij nam zich voor als een verwende puber tot ver in de zondagmorgen uit te slapen.
De telefoon rinkelde doordringend, aanhoudend en vooral wreed. ‘Onchristelijke tijd!’ mopperde Jon, terwijl hij de hoorn van de haak nam. ‘Hallo?’ ‘U spreekt met de telefoondienst van Vaticaanstad. Is doctor Jonathan Weber aanwezig?’ ‘Spreekt u mee.’ ‘Een moment alstublieft. Doctor Sullivan voor u aan de lijn.’ Bijna nog voor zijn zenuwgestel kon reageren, hoorde hij – onfatsoenlijk luid voor zo’n afstand – de stem van zijn oud-kamergenoot op de campus. ‘Hallo, Jon! Ik hoop dat ik je niet al te vroeg heb gebeld.’ ‘Ha, Kevin. Nee, maakt niet uit.’ Maar waarom zou hij liegen? Hij voegde eraan toe: ‘Hoewel het verdorie kwart voor zes in de ochtend is!’
‘O, maar hier in Rome is het al halverwege de dag. Prachtige dag, trouwens!’ ‘Zo, en wat heeft de eerwaarde Kevin F.X. Sullivan, doctor in de filosofie, meester in de rechten, op zijn hart behalve het weer in Rome?’ sneerde Jon. Hij ging overeind zitten en knipte een lamp aan. ‘Aaaw… ik begin eindelijk wakker te worden. Sorry, ouwe jongen, dat ik zo bot reageerde. Goed om weer eens van je te horen!’ Sullivan grinnikte. ‘Hoe loopt je boek over Jezus?’ ‘Kruipt omhoog op de lijst van best verkochte non-fictie, geloof het of niet. En waarom? Ik heb geen idee.’ ‘Gefeliciteerd! Trouwens, Mondadori heeft je zojuist uitgebracht in het Italiaans: Gesú di Nazaret.’ ‘Echt waar? Ik had er geen idee van dat het al zo snel zou verschijnen!’ Nu was Jon volledig wakker. ‘Ik begrijp dat je deze zomer opgravingen doet in Israël?’ ‘Klopt. Met Jennings in Rama.’ ‘Wanneer vertrek je?’ ‘Komende donderdag.’ ‘Zo snel? Goed dat ik je te pakken heb! Ik moet je om een grote gunst vragen.’ ‘Brand los.’ ‘Kun je regelen dat je een tussenstop maakt in Rome?’ ‘Waarom? Ik vlieg rechtstreeks op Tel Aviv.’ ‘Het is… buitengewoon belangrijk, Jon.’ ‘Omdat?’ ‘Dat… dat kan ik niet zeggen over de telefoon. Vertrouw me.’ Déjà vu, dacht Jon. Eerst Jennings en nu Kevin: kom hierheen in blind vertrouwen. Het geheimzinnige Oosten! ‘Tenzij het wereldschokkend is, Kev, vlieg ik toch liever rechtstreeks. Misschien dat ik op de terugreis –’ ‘Jon, we achten het noodzakelijk dat je hier komt. En ja, het zou inderdaad wel eens behoorlijk wereldschokkend kunnen zijn.’ ‘Wie is “we”?’ ‘Ah… de Heilige Vader en ik.’ ‘O natuurlijk. En daarna vlieg ik door naar Moskou voor een ontvangst op het Kremlin, nietwaar?’ ‘Nee. Ik maak géén grapjes, Jon. Het is nogal ernstig.’ Jon aarzelde. ‘Waarom ik?’ ‘Weet je nog dat je ons adviseerde tijdens die kwestie met de Lijkwade… de manier waarop je de wetenschappelijke testen coördineerde?’ Hij dacht terug aan de dagen van paus Johannes Paulus II, toen hij het Vaticaan had overgehaald om de zogenaamde lijkwade van Je
zus – de Lijkwade van Turijn – op ouderdom te onderzoeken met de C14-methode. ‘Maar we toonden aan dat de lijkwade een vervalsing was, Kevin.’ ‘Doet er niet toe. Eerlijkheid, daar gaat het om.’ ‘Hoeveel tijd zou je nodig hebben?’ ‘Niet meer dan één dag. Langer, als ik je Rome mag laten zien.’ ‘Andere keer… Oké, Kev, ik zal omboeken naar Alitalia en uitstappen in de Eeuwige Stad. Ik bel je zo snel mogelijk mijn vluchtgegevens door.’ ‘Bedankt, Jon! Tot spoedig! Ciao!’
De avond voor zijn vervroegde vertrek had Jon alle punten doorgestreept op het lijstje van dingen die hij nog moest doen. Op één na: bellen met zijn ouders in Hannibal, Missouri. De telefoon ging tweemaal over voordat zijn moeder opnam. ‘Met het huis van dominee Weber.’ ‘Is het niet óók het huis van mevrouw Weber?’ ‘Met wie… met wie spreek ik?’ ‘Ik vertegenwoordig de Bostonse afdeling van het Vrouwen Bevr –’ ‘Jonathan! O, Jon, jij bent het… Erhard! Pak de andere telefoon! Het is Jonathan… O, Jon, we zijn zo vreselijk trots op je! Verschillende dames in de kerk hebben je boek al gekocht, en –’ ‘Verschillende?’ donderde de kanselstem van dominee Erhard Weber aan het andere toestel. ‘De bijlage van de St. Louis Post heeft je nu al weken bovenaan de bestsellerlijst staan. Gefeliciteerd, jongen!’ ‘Och, zo belangrijk is dat toch niet. Maar bedankt, pa. Hoe dan ook, mijn sabbatsjaar zit eraan te komen en ik wilde jullie nog even bellen voordat ik morgen vertrek. Ik maak een tussenstop in Rome en vlieg dan door naar Israël.’ ‘Rome?’ vroeg zijn moeder verbaasd. ‘We wisten dat je naar Israël zou gaan, maar –’ ‘Nou, de paus wil me spreken.’ Op dat zinnetje had hij zich sinds Kevins telefoontje verheugd. ‘Tsjonge… dat is mooi,’ antwoordde zijn vader. ‘Maar waarom? Je wordt toch niet katholiek, hè?’ Jon lachte. ‘Nee hoor; ik leg het later nog wel eens uit. Maar ma, stuur me géén pakket met protestantse traktaten om aan de paus te geven, goed?’ ‘Dat zou net iets zijn voor Trudi!’ grinnikte zijn vader. ‘Nou, ik moet ervandoor. Jullie hebben mijn adres in Israël?’ ‘Zeker.’ ‘Jonathan…’ aarzelde zijn moeder. ‘Ik… ik had zo graag gezien dat… Andrea met je mee was gegaan.’
Jon zuchtte. ‘Niet doen, ma. Niet nu. Maar we houden contact. Het beste!’
Zijn vlucht werd al omgeroepen. Maar voordat hij zich naar de gate haastte, baande Jon zich een weg door een slagorde van reizigers op Bostons Logan Airport, bereikte een tijdschriftenkiosk en kocht een New York Times. Aan boord van de Boeing 747 liet hij zich in zijn stoel glijden, bladerde naar de boekenbijlage van de Times en begon breed te grijnzen. Zijn eigen portret grijnsde drie kolommen breed terug. ‘Jonathan P. Weber, Reginald R. Dillon Professor in de Nabije Oosten Studies aan Harvard University en auteur van Jezus van Nazaret,’ kopte de rubriek Auteursportret. ‘Leven van Jezus best verkocht’ was de kop van het artikel eronder, maar Jon stopte abrupt met lezen en vouwde de krant dicht. De bejaarde dame die rechts van hem zat, had over zijn schouder zitten meelezen en begon hem met de foto te vergelijken. Toen het toestel eenmaal was opgestegen, draaide hij zich weg van haar gestaar en sloeg de krant weer open. Hij begon het artikel stiekem te lezen alsof het pornografie was. Hij huiverde bij het lezen van de oneerbiedige openingszin:
‘“Jezus!” is zowel de titel van de nieuwe nummer één bestseller, als de reactie van de uitgeverswereld op wat wel eens hét marktfenomeen van dit seizoen zou kunnen zijn. Levensbeschrijvingen van Christus zijn niet bepaald nieuw in de boekenbranche – wereldwijd verschenen er alleen al in deze eeuw naar schatting twintigduizend titels – en het is algemeen bekend dat aan geen enkel historisch figuur zoveel boeken werden gewijd als aan Jezus. Wat onderscheidt Webers boek dan van al die andere? De critici zijn er nog niet uit, maar over één ding lijken ze het in elk geval eens: hij heeft op unieke wijze de bijbelse gegevens voorzien van nieuwe, ondersteunende feiten uit een wijd spectrum van studiedisciplines uit de Oudheid, variërend van Babylonische astronomie tot Romeins provinciaal recht. Zijn portret van Jezus beperkt zich al evenmin tot één theologische richting. Zowel evangelicalen als traditionele protestanten en katholieken onderschrijven Webers visie, en zelfs…’
Nou, niet helemaal, peinsde Jon. De orthodoxie heeft natuurlijk moeite met bepaalde gedeelten, maar ja, sommige fundamentalisten zouden in de hemel zelfs nog kritiek hebben op Gods bestuur! Hij las verder: ‘Het resultaat zou wel eens de Jezusbiografie van deze generatie kunnen zijn. En dat van de hand van een wetenschapper die er bepaald niet uitziet als een professor, en bovendien tamelijk jong is (de man is 43). Hij draagt geen baard, zijn donkerblonde haar is niet grijzend. Weber is lang, ietwat mager maar stevig gebouwd, kortom: uitstekend geschikt voor het archeologische opgraafwerk dat hij deze zomer in Israël zal doen.’
‘Wat een onzin!’ mopperde Jon binnensmonds en propte de Times weg. Het toontje van het artikel was hem iets te veel van het goede. Maar zodra de dame naast hem in slaap dutte, las hij toch verder. De talen die hij beheerste, werden opgesomd: Aramees (de taal die Jezus en zijn discipelen hadden gesproken), Hebreeuws, Grieks en Latijn, en de moderne talen waarin de belangrijkste onderzoeken waren geschreven. Biografische details voerden de lezer van zijn studententijd op Harvard naar Oxford, vervolgens naar zijn doctoraal in Semitische talen aan het Johns Hopkins, om het cirkeltje uiteindelijk rond te maken en te eindigen bij zijn hoogleraarschap op Harvard. Maar het ICO had meer aandacht mogen krijgen, dacht Jon. Het ICO was zijn droom geweest: het Institute of Christian Origins. Het was een denktank van academisch talent, dat elk kwartaal een symposium organiseerde. ’s Werelds beste wetenschappers wisselden er hun laatste inzichten uit over de verspreiding van het christendom in de eerste eeuw na Christus. In zijn boek had Jon de ideeën van verschillende van die bijbelwetenschappers besproken. Het ICO was opgericht door een filantroop uit Philadelphia,
J.S. Nickel, een winkelketenbaron en vrome leek, die het in financieel opzicht allemaal mogelijk had gemaakt. Jon hoopte dat iedereen zou begrijpen dat hij zijn ‘schuld’ had willen inlossen door zijn boek op te dragen aan ‘Joshua Scruggs Nickel en al mijn collega’s aan het Institute of Christian Origins’.
Het diner aan boord van de 747 bestond uit pasticcio, prosciutto en meloen als aperitief, en tortellini als pastagang. Alleen een Italiaanse fijnproever had de overige gangen kunnen specificeren, elk geserveerd met een keuze uit de beste wijnen die Italië te bieden had. Jon vond het dessert een beetje overdreven, om niet te zeggen: riskant – vlammen die opwalmden van de ‘Vesuvius Surprise’. Een violist in folkloristisch Tarantellaans kostuum vergezelde de rum die ter afsluiting van het diner werd geserveerd. Het was duidelijk dat Alitalia flink uitpakte op deze nieuwe rechtstreekse vlucht op Rome.
Jon dimde het leeslampje boven zijn hoofd en probeerde een paar uurtjes slaap te pakken, voordat de te vroege Atlantische ochtendschemering het vliegtuig ergens ter hoogte van Ierland zou onderscheppen. Maar zijn gedachten weigerden tot rust te komen. Hij voelde een vreemde wisselwerking, een merkwaardige stroom van tegenstrijdige gevoelens: opwinding over zijn succes, maar tegelijkertijd een onophoudelijke pijn over het verlies dat zo’n gapend gat in zijn leven had gevreten. Wat de bloei van zijn carrière had moeten zijn, kon hij niet delen met degene die het meest voor hem had betekend. Waarom? Opnieuw stelde hij zich die tergende vraag, die mensen al sinds Job hadden opgeworpen. In zijn jongere, meer religieuze dagen had hij het God gevraagd. Maar God had nooit geantwoord. Andrea verdiende het om zijn succes te delen. Ze had er zoveel aan bijgedragen. Voor de zoveelste keer zag hij de beelden voor zich van die zomermaand die hij als student had doorgebracht in Heidelberg. Het eerste beeld toonde een gracieus, blond meisje dat in de universiteitsbibliotheek met haast liefkozende tederheid een boek van de plank pakte – Noord-Duits of Scandinavisch, had hij geoordeeld. Het volgende plaatje zoomde in op hetzelfde meisje tijdens een feest in ‘Der Roter Ochsen’. Toen hij weigerde te geloven dat ze een Fullbright uit Virginia was – ze had tenslotte geweigerd Engels te spreken en haar Duits was onberispelijk – hief ze een bierpul met een enorme schuimkraag op en blies het schuim in zijn gezicht. Een hele serie beelden volgde, uitvergrotingen van een overdonderende romance. Het kwam regelrecht uit Sigmund Romberg, The Student Prince revisited. Duitsers mochten het dan schmaltz noemen, maar elke lettergreep van het oude universiteitslied was van toepassing geweest op hem en Andrea:
Ich hab’ mein Herz in Heidelberg verloren
Auf einer lauen Sommer Nacht…
Hij had haar ten huwelijk gevraagd op een van die nachten, toen ze, onder een waanzinnige sterrenhemel, vanaf de borstwering van een kasteel uitkeken over het rivierdal van de Neckar. Even had ze geaarzeld, omdat hun relatie zo absurd hard van stapel liep, maar toen had ze haar armen om hem heen geslagen en gezegd: ‘Over een jaar zou ik me nog precies zo voelen… Ja, Jon! Ik wil je vrouw zijn… met heel mijn hart!’ Precies op dat moment waren vanuit het rivierdal honderden vuurpijlen omhoog geschoten. De hellingen lichtten op door de fonteinen van lichtexplosies. Het was een van de Schlossbeleuchtungen – of kasteelvuurwerken – die elke zomer in Heidelberg werden georganiseerd. ‘Dát is nog eens toepasselijke muziek!’ had Jon gezegd, terwijl hij haar dicht tegen zich aan had gedrukt. Toen ze trouwden en naar Baltimore en Cambridge verhuisden, was hun geluk volledig geweest. Andrea bleek uiterst veelzijdig in haar rollen als collega en critica. Ze wilde ook graag moeder worden, maar ze wilden daarmee wachten totdat het ICO goed op poten was gezet. Toen het zover was, had ze stralend van geluk aangekondigd dat ze zwanger was. Ze hadden het die kerst gevierd met een tweede huwelijksreis in het Zwitserse Davos. Beiden waren ze uitstekende skiërs, maar Davos hadden ze nog nooit gedaan. Hevige sneeuwstormen hadden de Alpen in de eerste weken van december bedekt met een ongewoon dik pak sneeuw. Tijdens het ontbijt op de laatste dag van hun vakantie hadden ze de donderende echo’s gehoord van kanonnen die werden afgevuurd om kunstmatig lawines te veroorzaken, vóórdat de eerste skiliften omhoog zouden gaan. Het leek een verstandige maatregel, gezien de warme wind die vanuit het zuidwesten was opgestoken. Maar iemand had de enorme sneeuwmassa, die opdoemde boven een verscholen route op de expertpiste over het hoofd gezien… Jon schoof onrustig heen en weer in zijn krappe vliegtuigstoel, zijn maag kromp samen en zijn handen omklemden de armleuningen. Wanhopig probeerde hij de loop van de gebeurtenissen die dag van richting te veranderen, om te buigen naar een ander scenario, waarin Andrea en hij na het ontbijt gewoonweg vertrokken waren uit Davos en het eerstvolgende vliegtuig naar huis hadden genomen. Hij riep zelfs beelden op van een andere tijd erna, een tijd waarin Andrea gelukkiger was dan ooit en nu met haar hoofd op zijn schouder lag te slapen. Maar nee. Dat vervloekte, onverbiddelijke verleden! Vervloekt is het verleden, met zijn onvermijdelijkheid! Ze waren vastbesloten geweest om de expertpiste te bedwingen voordat ze Davos verlieten. Op het moment dat ze een steile bocht naar beneden namen, brak de smeltende massa knerpend los van de bevroren ondergrond. Met donderend geraas kwam de sneeuw de helling afzetten. Recht op hen af. Jon, die een eindje achter Andrea skiede, had nog geschreeuwd, met alle lucht die hij in zijn longen had: ‘LAWINE!!!’ en was weggedoken achter een rotspunt. Terwijl hij machteloos toekeek, was Andrea omvergeslagen, meegesleurd en begraven onder een vijftien meter dikke sneeuwlaag.
Zijn hulpkreten – ‘Lavina! Lavina!’ – echoden tussen de hellingen van het dal. Binnen een kwartier kwamen er helikopters en reddingsteams met honden. Met lange stokken prikten ze metersdiep in de sneeuw. Maar ze vonden haar veel te laat. Toen ze haar uitgroeven, was haar lichaam ongeschonden, maar levenloos. Drie uur onderkoeling was haar fataal geworden. Haar en hun kind, dat nooit geboren zou worden. Het was nu bijna anderhalf jaar na die afgrijselijke gebeurtenis. Jon had zich als een maniak op het afschrijven van zijn boek gestort. Als een eerbetoon aan haar. En omdat het hem hielp zijn intense verdriet te onderdrukken. En toch, toen het manuscript klaar was, kon hij het niet opbrengen om voorin een in memoriam te zetten. Hij besloot eens een boek over liefde te schrijven en dat dan aan Andrea op te dragen. Vlak voordat hij in slaap viel, vroeg hij zich af of er een diepere reden was geweest om het boek níet aan haar op te dragen. Was het zijn woede geweest op God? God, die volgens Luther ‘waakt en ons behoedt voor het kwaad’? Maar kennelijk had Hij die zondagmorgen uitgeslapen. Of misschien bestond Hij niet.