De bunker van de Stripman

Jan was bezield door dadendrang. Hij stond zo ongeveer te hoppen van de haast en hij had een duidelijk doel: opstomen naar de volkstuinen en de Stripman uit zijn schuur halen. Aan Arie had hij geen kind. De rossige dikkerd zat met een duf gezicht op een tractorband en vroeg zich bij herhaling af hoe hij zulke duidelijke aanwijzingen had kunnen missen.
Bob bleef praktisch.
‘Kalm aan,’ zei hij. ‘Iemand moet in de garage achterblijven.’ ‘Waarom, man, wat kunnen ons drie sukkels schelen die zich hebben laten vastbinden? Ze zitten hier goed.’
‘Als Reinie komt, of Karl, of Kurt, dan zijn ze binnen de kortste keren los en dan hebben we het hele stel op onze huid. Weet jij veel wat de Stripman intussen heeft gedaan? Hij kan al zijn hulptroepen wel hebben ingeschakeld.’
Jan schudde zijn hoofd. ‘Geloof ik niet. Geloof ik nooit. Het enige wat de vent doet, is zijn spullen bijeenzoeken en ervandoor gaan. Het spel is uit. Hij heeft echt wel doorgekregen dat we weten hoe de bende in elkaar zit. Hij schiet er niets mee op als hij ons achterna blijft zitten. Maar als wij als angstige hazen hier blijven, dan is hij straks op de vlucht en vind ‘m dan maar eens terug.’
‘En Reinie dan? Denk je niet dat die zich een keer afvraagt waar zijn broer is gebleven?’
Jan had haast en hij was helemaal niet in de stemming voor beschouwingen.
‘Ik ga naar de volkstuinen als je dat maar weet. Eén man is genoeg om Reinie op te vangen. Jij hebt de Makarov, dus jij mag dat doen als je zin hebt. Ik ga op jacht naar groter wild.’ Hij keek achter zich. ‘Arie, jij sufhoofd; als je bent hersteld van de geestelijke schok mag je mee.’
‘Mág ik mee,’ sputterde Arie. ‘Mág. Graag pa. Mag ik wel los lopen of moet ik aan een touw?’
Jan keek hem tevreden aan. ‘Zoet maar. Jij mag je tent weer aantrekken, dan ziet niemand de schaamblosjes op je wangen.’ Arie zei niets meer. Hij stond op en liep naar de plaats waar gereedschap lag. Hij zocht twee stalen bandenlichters uit en gaf Jan er een van. Zwijgend liep hij naar buiten, gevolgd door Jan die nog steeds vol binnenpret zat.
Het regende nauwelijks meer en de temperatuur leek op te lopen. Arie liet de regenjas achter zich aanzwieren als een dolgeworden meeuw en zette koers naar de Oderdijk.
Jan liep rustig achter hem aan. Het had geen zin Arie verder te stangen. Waar het nu op aan kwam was samenwerken, want het bleef natuurlijk heel wel mogelijk dat de Stripman hulptroepen om zich heen had verzameld en dat bij de schuur een klein legertje vastberaden bendeleden op hen lag te wachten. Op de dijk was het rustiger geworden. Alle wandelaars waren op de terugweg naar Frankfurt. Hun aantal was flink uitgedund en er reden over de asfaltweg nog maar weinig taxi’s.
Arie sloot aan in de rij en liep in hetzelfde tempo mee. Ter hoogte van het striphuis vertraagde hij zijn pas.
‘Zie jij iemand?’
‘Niemand. In het hele volkstuincomplex is geen sterveling.’ ‘Ik wou dat we Bobs verrekijker bij ons hadden.’
‘Die ligt in het hotel, joh. Het duurt te lang om het ding op te halen.’
Ze bleven staan en keken elkaar aan.
‘Gokken?’
‘Vooruit maar. Ik kan me niet voorstellen dat er mensen in een hinderlaag liggen. Jij gaat linksom, ik ga rechts. Als er iets drastisch gebeurt, geef dan een gil. Zolang er mensen over de dijk lopen kan ons weinig gebeuren.’
Nog geen kwartier later lagen ze plat op de doorweekte grond aan de andere kant van de volkstuin.
Schuin voor zich zagen ze het striphuis en ernaast de stenen woning. Er was niemand te zien.
‘De vent is allang weg, wat ik je brom.’
‘Of hij zit binnen.’
‘In dat schuurtje? Laat naar je kijken. Dat ding is zo gammel dat het omvalt als je ertegen leunt.’
Arie was daar niet zo zeker van. ‘Die indruk had ik vanmiddag niet. Hou je bandenlichter klaar, Jan. Ik ren naar de schuur, dek me in de rug.’
Arie krabbelde overeind en sprintte naar het schuurtje. Gehurkt bleef hij bij de deur zitten. Vanaf de dijk was hij niet te zien en met Jan achter zich voelde hij zich tamelijk veilig. Hij drukte een oor tegen het hout en luisterde. Op de achtergrond klonk het geluid van auto’s, een kind lachte hard, en regendruppels vielen van een struik en tikten op een plastic golfplaat.
Niets, dacht hij. Hij probeerde de klink en merkte dat de deur op slot was.
‘Dan doen we het anders,’ mompelde hij. ‘Het moet nu een keer afgelopen zijn met het getreuzel.’
Hij zette de ijzeren staaf tussen deur en sponningen wrikte. Met een droge knal schoot de deur open en Arie was al half overeind om naar binnen te glippen, toen hij terugdeinsde. Achter de deur zat geen donkere ruimte, achter de deur zat een stenen muur met een nieuwe deur.
Hij schoof naar binnen tot hij tegen de muur geleund zat en luisterde opnieuw. Toen hij ervan overtuigd was dat er niemand binnen was gaf hij een kort fluitsignaal.
Jan plofte naast hem neer en duwde de buitenste deur een stuk dicht.
‘Wat is dit?’
‘Een stenen kamer in een houten schuur, man. Moet je voelen, hoe solide.’
Jan tastte langs de stenen. ‘Hoe kan dit nou? Iedereen die een stuk volkstuin bezit moet toch van dit bouwsel weten?’ Arie wees achter zich. ‘Waarom? Het is een redelijk warme dag, maar toch is er geen mens aan het werk. Op een druilerige dag als deze kun je stenen naar binnen brengen en op je gemak een heel stuk muur metselen, hoor.’
‘Zou dit ding ramen hebben?’
Arie had daar al over nagedacht. ‘Denk ik niet. Het is een soort bunker. Potdicht waarschijnlijk.’
Jan keek grimmig. ‘Niet lang meer. Ik heb meer dan genoeg van die geheimzinnigheid. We hebben twee stukken ijzer die even sterk zijn als koevoeten. Ram dat staal tussen de muur en de deur en wrik.’
Dat leidde tot niets, want de deur bleek van ijzer, afgeplakt met een lap fineer. De bandenlichters waren te dik voor de kleine spleet en daardoor was het onmogelijk kracht te zetten. Jan liet zijn vingers langs de onderkant lopen.
‘Hier kan het wel. Er is ruimte boven de drempel. Kom op, dikke, we wringen deze deur schuin omhoog. Als we volhouden, gaat er iets buigen of barsten. Kan niet anders.’
Eenvoudig was het niet, want hun bandenlichters hadden aan de onderkant geen speling. Ze pasten precies in de spleet tussen deur en betonnen drempel, maar kwamen na een centimeter of vijf al met het uiteinde op de grond.
‘Graven,’ beval Jan. ‘We maken een gat van desnoods een meter. Deze deur zál eruit.’
Een halve meter graven bleek genoeg. Nadat ze met een stuk steen de twee staven staal klem geslagen hadden onder de deur gingen ze op het uiteinde staan.
De staaf van Jan veerde een beetje toen hij zijn gewicht erop overbracht. De deur kraakte en kwam klem tegen de bovenste sponningrand.
Het gewicht van Arie had een ietwat ander effect. Arie plaatste een been op het ijzer en trok voorzichtig zijn andere been op. Een ogenblik balanceerde hij precies in evenwicht en twee volle seconden was hij bang dat de staaf domweg zou doorbuigen, maar de hardstalen bandenlichter was gemaakt in een Poolse smederij waar ze alles wisten van ijzer en de bewerking ervan en ze bleef intact. De staaf veerde een beetje door en langzaam zag Arie de onderkant van de deur naar buiten komen.
De knal waarmee het slot de hele sponning naar buiten sloeg was formidabel en ze tuimelden allebei in het gat dat ze gegraven hadden.
‘Die is open zou ik denken,’ zei Jan vol ontzag.
‘Deze deur krijg je nooit meer dicht, dat is zeker. Is hier licht?’ Arie tastte langs de wand en voelde een schakelaar. Jan deed snel de houten deur van het schuurtje dicht en bleef vol ontzag staan kijken.
‘Alsjeblieft. Dit is niet mis.’
‘Ben ik even blij dat ik niet meteen een stap naar voren heb gedaan?’
‘Dan had je nu beneden gelegen met een gebroken been of zoiets. Weer een probleem opgelost. Ik vond het schuurtje maar bar klein en alles wat je in een kleine ruimte opmetselt is natuurlijk automatisch nog kleiner, maar het ruimtevraagstuk is wel heel kundig opgelost, zou ik zeggen.’
Voor zijn voeten zag hij een kelder die meer dan anderhalve meter diep was. De kelder was aanzienlijk groter dan het schuurtje en moest meters onder de tuin doorlopen. Een houten trapje gaf toegang tot de ruimte en Jan daalde voorzichtig af. ‘Ik weet wat dit is,’ zei hij opeens met een stem die hol klonk in het grotendeels kale vertrek. ‘Dit is het onderste deel van een echte bunker. Bij de Oder zijn er waarschijnlijk honderden gebouwd. Ze waren natuurlijk hoog genoeg om boven de dijk uit te komen, maar na de oorlog is het bovenste deel gesloopt, of misschien was het wel door een bom verwoest. Er is in elk geval een deel blijven staan. Een slimmerik heeft er een schuurtje op gebouwd en had zo een pracht van een schuilplaats.’ Arie kwam naast hem staan. ‘Daar heb je een luchtkoker. Wedden dat-ie uitkomt in een rommelhoop in de tuin?’ ‘Wed op iets spannenders, wil je?’ zei Jan kortaf. ‘Moet je zien. Twee veldbedden, een bureau, een stel planken met blikvoedsel en glazen potten. Er is ook drinken bij de vleet.’ Hij liep naar een hoek. ‘Wat denk je hiervan? Een ouderwets Lugerpistool. Dit ding kan wel meer dan tachtig jaar oud zijn.’
‘Kijk maar uit dan,’ zei Arie droog. ‘Die oude dingen zijn vaak gevaarlijker voor de schutter dan voor de prooi. Er zit roest op ook. Ik zou er niet mee schieten als ik jou was.’ Hij keek rond. ‘Zouden hier papieren liggen?’
Jan was al aan het rommelen, maar de papieren die hij zocht zag hij niet. Geen lijsten met gestolen auto’s, geen reeksen namen van bendeleden, zelfs geen achtergebleven kentekenbord of een setje autopapieren. ‘Niets,’ zei hij teleurgesteld. ‘Zou de Stripman opgeruimd hebben en er vandoor zijn?’
‘Zonder de Luger? Lijkt me sterk.’ Arie rommelde rond in een kartonnen schoenendoos die in een hoek stond. Hij pakte een stapeltje oude kranten en begon te grinniken.
‘Kijk eens aan,’ zei hij langzaam. ‘Kom hier Janneman, en geniet.’
Jan schoof bij en keek mee, terwijl Arie de stukken krant uitvouwde.
‘Hier. Een bericht over diefstal van auto’s in München. Dat daar is een stuk over Hamburg. Berlijn. Hannover. Frankfurt aan de Main. Ons Frankfurt aan de Oder.’ Hij keek stralend. ‘We hebben hier te maken met de klassieke misdadigersfout: het bewaren van artikelen over de eigen heldendaden. Al heel wat dieven zijn jaren de bak ingedraaid doordat ze gepakt waren voor een kleinigheid, maar knipsels bij zich droegen over veel grotere misdrijven. Onze Stripman heeft een hele verzameling.’ Jan zei niets. Hij las snel een paar van de artikelen en kwam toen in volle lengte omhoog. Hij stootte zijn schedel met kracht tegen het plafond, maar hij klaagde niet. Een trek van gelukzaligheid verscheen op zijn gezicht. ‘Dit zocht ik,’ zei hij. ‘Een verzekeringsmaatschappij heeft een beloning uitgeloofd.’ Hij draaide het knipsel om. ‘Hier staat een datum. De beloning is meer dan drie maanden oud, dus reken maar dat de bende nog veel ouder is.’ Hij wapperde met het knipsel. ‘Dit papiertje is geld waard, bolle.’
Zijn stem klonk alsof hij het volmaakte geluk had gevonden. Arie was minder onder de indruk. ‘Met dat al zou ik toch graag willen weten waar de Stripman zelf is.’
Jan antwoordde niet. Hij was verzonken in boeiende teksten en hij was het bestaan van zijn vriend volledig vergeten. Arie keek hem een poosje aan. Hij stelde vast dat er met Jan het eerstkomende kwartier geen zinnig woord te wisselen zou zijn en liep rustig naar het trapje.
‘Even Bob halen,’ zei hij.
‘Wat?’ vroeg Jan vaag.
‘Bob,’ herhaalde Arie.
‘Ja, hoor. Goed, hoor.’ Jan had er geen woord van verstaan. Hij was weggezonken in een geheel eigen wereld, gevuld met getallen, percentages en aftrekposten.

Arie bleef bij de deur van het schuurtje staan nadenken. Er zat hem iets dwars. De bunkerkelder was een belangrijke bergplaats van de motorblokkenbende, daar twijfelde hij niet aan. Het was een solide plaats waar je veilig gevaarlijk materiaal in kon onderbrengen. Maar een echt hoofdkwartier was het niet. Wat had je aan een hoofdkwartier zonder communicatiemogelijkheid? Een telefoon was wel het minste, maar in de kelder was geen telefoon, en geen fax ook, en evenmin een telex. Arie dacht aan het telefoonnummer dat was vermeld op het door Bob gestolen papiertje. 28-40, zondag de Stripman.
Waar was de Stripman op zondag? Bij de telefoon, zonder twijfel, maar dan toch zeker niet in de kelder.
Hij schudde nijdig zijn hoofd, loerde om de hoek en liep door de tuin in de richting van de garage.
Dat bracht hem bij het stenen huis en daar en op dat ogenblik kreeg Arie de inval die al zijn gestuntel eerder op de dag in één klap goedmaakte.
Het huis was nog even somber en het zag er even verlaten uit. Maar... voor de deur lagen niet langer een krant en folders. Opeens kreeg Arie een vreselijke haast.

‘Dus jij denkt...’ zei Bob, ‘dus je bent ervan overtuigd dat onze Stripman in het stenen huis naast de bunkerschuur woont?’ Arie knikte heftig. ‘Absoluut, ga maar na hoe mooi alles klopt. De schuur is van buiten een schuur, maar van binnen een bunker. Dat is prachtig als je spullen wilt opbergen of iemand een tijd verborgen wilt houden. Er staan twee veldbedden, dus er zal heus wel met regelmaat iemand slapen. Maar als centrale post heb je er niets aan. Er is geen telefoon en dan begin je weinig. Het stenen huis heeft wel telefoon.
De draden lopen bovengronds en ik zag een aftakking naar het huis. Onze Stripman hangt een beetje de clown uit in zijn volkstuintje met een wrak schuurtje dat is opgesierd met metershoge schertsfiguren, maar intussentijd doet hij mooi zijn zaken vanuit het huis ernaast. Komt er een keer een grootscheepse overval op zijn schuur, dan heeft hij alle tijd om te verdwijnen.’
‘Je denkt dat hij nu binnen zit?’
‘Weet ik niet. Maar hij was er wel. Hij verdween vlak bij dat huis. Voor de deur lagen toen een krant en folders. Iedereen die zijn huis binnengaat, neemt zijn post mee. Dat doe je automatisch, zonder erbij te denken. Behalve de Stripman heb ik de hele middag niemand in de tuin gezien.’
Bob keek hem aan. ‘Maar heeft hij jullie gezien, dat is de vraag.’ ‘Hoeft niet,’ zei Arie. ‘We waren met ons tweeën en dat is iets anders dan een politiemacht met sirenes, honden en zwaailichten. Maar we moeten echt niet te lang wachten. We moeten naar het huis.’
‘Meteen dan,’ besliste Bob. ‘We sluiten hier de tent en we bestormen het huis. Ik begon me toch al knap te vervelen onderhand.’
‘Niemand gweest?
‘Eén onbekende. Door die spleet daar kan ik bezoekers zien. Ik had de deur dicht en dat heb ik maar zo gehouden. Het heeft geen zin een horde onschuldige Poolse burgers neer te slaan.’ Arie rilde. ‘Lijkt me niet, nee. Daar komen complicaties van.’ ‘Dat dacht ik ook,’ zei Bob droog. ‘Wacht nog even, dan controleer ik of onze autoliefhebbers nog naar behoren vastzitten.’
Drie minuten later liepen ze buiten. Het was rustig geworden op de Oderdijk en over de asfaltweg reed een enkele auto. Het was nu droog, maar de wind voerde zware, dreigende luchten aan en het was schemerdonker geworden.
‘Zou je eerst de Luger niet ophalen uit de kelder?’
Arie huiverde. ‘Met dat ding schiet ik niet. Er zit roest op de loop.’
‘Je kunt ermee dreigen.’
Arie keek onzeker. ‘Ik weet het niet. Wie een wapen heeft moet het kunnen gebruiken. Als je dreigt en de ander lacht je uit, dan heb je een probleem als je het ding niet vertrouwt. Ik heb hier een stevig stuk staal en dat is gevaarlijk genoeg. Laat Jan het pistool maar bij zich houden, je weet nooit of er nog bezoek komt.’ ‘Dus we waarschuwen Jan niet?’
‘Laat hem maar zitten genieten van zijn kranten. Dit kunnen we samen wel af.’
Naast elkaar liepen ze naar het huis. Een uitgewerkt plan hadden ze niet. Dat was in deze situatie ook helemaal niet nodig, want het basisidee was duidelijk genoeg: haal de Stripman uit zijn woning.

Arie greep zijn stuk staal stevig beet en liep naar de achterzijde. Hij sloop van struik naar struik en rende met grote stappen door bedden sla en hele rissen opkomende groenten waarvan hij de naam niet kende.
Bob pakte de zaken ietwat anders aan. Hij duwde zijn handen in zijn zakken en floot nonchalant. Hij wist dat de Stripman hem niet of nauwelijks had gezien en ruime ervaring had hem geleerd dat er weinig mensen onschuldiger ogen dan een vrolijk fluitende jongen.
Voor het huis bleef hij staan. Hij legde zijn hoofd in de nek en keek op zijn gemak rond: net iemand die een nummerbord of een naam zoekt.
Hij floot weer een paar maten van een onbestemd lied en liep als een postduif naar de deur. Hij zette zijn duim tegen de bel en bleef drukken, terwijl hij tegelijkertijd de Makarov half uit zijn broekband trok.
Als er iets irritant is, dan is dat het geluid van een bel die eindeloos doorrinkelt. Je kunt er twee dingen tegen doen: de stroom afzetten of de deur openrukken en de beller kwaad aankijken.
De Stripman koos voor het laatste. Hij zwaaide de deur open en deed nijdig een stap over de drempel.
‘Wie...?’
‘Ik,’ zei Bob. ‘Ich, ik, me...’ Hij duwde de Makarov tegen de buik van de man voor hem en bleef rustig staan. Hij zag een gezicht dat was getooid met een fraaie bril en hij zag een keurig pak.
‘Dag Stripman,’ zei hij rustig. ‘Doe je je handen nog naar boven of niet?’
Het was hem niet duidelijk of de Stripman Engels verstond, maar tergend langzaam, net alsof de armen door stukken krachtig elastiek werden tegengehouden, gingen de twee handen omhoog. ‘Mooi zo. Naar binnen, jij. Naar de achterkant. Daar hebben we een tweede verrassing voor je.’
Hij deed twee stappen de gang in en hoorde toen dat aan de achterkant van het huis iets uit de hand liep.

Arie was via enkele hopen afval, een stapel keien en drie bossen hout opgerukt naar de achterdeur en drukte daar zijn neus tegen het glas. Hij zag niets, want het was matglas dooraderd met dunne strengen draad en erachter heerste duisternis. Hij pakte de kruk en trok.
Op onverklaarbare wijze draaide de deur niet in de richting waarin hij trok, maar ging ze juist de andere kant op. Arie zette een voet tegen de muur en trok harder. De deur bonsde tegen de sponning, maar week daarna opnieuw langzaam naar binnen. Het duurde vele seconden voor Arie besefte wat er aan de hand was, maar op dat ogenblik liet hij ook meteen los. De gevolgen waren opzienbarend. De deur zwaaide met een enorme vaart naar binnen en iemand gaf een formidabele kreet.
Arie pakte de stalen staaf met beide handen beet en sprong over de drempel alsof hij een Samuraistrijder was met een geslepen zwaard. Schuin voor zich zag hij een grote gestalte. Hij zwaaide de staaf met een snelheid die die van het licht benaderde en hoorde opnieuw een kreet. Ditmaal was hij harder en hield hij langer aan.
Raak, dacht Arie. Ik ben benieuwd wie ik heb neergemept. Hij deed nog een stap en voelde dat een hand zich om een van zijn spekkuiten klemde. Hij zwaaide weer, maar voelde de staaf opstuiten. Met een donderend lawaai rommelden ijzeren voorwerpen door het vertrek en ze overstemden met gemak Aries gehijg en het gekreun van de man die nog half op de grond lag.
Pannen, dacht Arie. Ik heb een stel pannen of zoiets een keuken doorgeslagen. De greep om zijn kuit werd vaster en hij voelde dat hij onderuit werd getrokken. Terwijl hij weggleed sloeg hij opnieuw. Het was wéér raak, maar blijkbaar niet hard genoeg, want hij hoorde geen schreeuw, maar alleen gehijg, gevolgd door het geluid van iemand die praat met opeengeklemde tanden. ‘Ik zal jou,’ zei de stem. ‘Ik zal jou eens en voor al...’ Op dat ogenblik wist Arie met wie hij in gevecht was. Hij opende zijn mond en gaf een brul die het geluid van de pannen ruim overtrof. ‘Bob! Reinie heeft me te pakken!’

Voor Bob was de maat meer dan vol. Hij gunde zich geen tijd om te denken, maar maaide de Stripman tegen de vlakte. Nog voor de man languit op de gangvloer lag hief hij de Makarov en pompte hij een kogel in het plafond.
‘Uit!’ riep hij. ‘Nu is het uit! Wie nu nog moeilijk doet, schiet ik een kogel in zijn benen!’
Het waren niet de woorden die indruk maakten, het was de klank van de stem. De Stripman ging moeizaam op zijn knieën zitten en stak zijn handen omhoog en vanuit de keuken klonk een stem die zei: ‘Rustig maar, jij opgewonden yank. Hij is gekalmeerd. Maak es een beetje licht, het is hier bijna donker, potdokie.’

Het binden van de Stripman en Reinie was het werk van een paar minuten en over het vinden van de telefoon deden Arie en Bob niet veel langer.
Het toestel stond in de la van een bureau in een tamelijk grote, sober ingerichte kamer.
Op de telefoon stond een nummer.
‘28-40,’ las Arie. ‘We hebben de zaak wel rond, dacht ik zo.’ Bob scharrelde tussen een stapel papieren die op een krukje naast een goedkope vurehouten tafel lagen. ‘Dit lijkt me de laatste post. Kranten, folders. Ik zoek een enveloppe. Ik wil eindelijk weleens weten hoe onze Stripman heet. Ha, ho, hier heb ik een brief.’
Arie las over zijn schouder mee. ‘Klaus Schuster. Ach-ach, Klaus. De broer van Karl, zonder twijfel. Deze bende zit vol broers, ooms en neven. Het lijkt me wel dat we langzamerhand de kopstukken hebben.’
Bob knikte. ‘Absoluut. De Stripman is de baas. Kan niet anders. De zaak is rond. Kom mee, dikke, we gaan Jan blij maken.’

Er was geen lang overleg nodig voor ze vaststelden dat ze inderdaad de kopstukken te pakken hadden.
Kurt en Karl waren nog op vrije voeten en ongetwijfeld waren er een heleboel meelopers wier namen onbekend waren, maar de kern van de motorblokkenbende zat vast. Jan keek naar de Stripman en naar Reinie. Ze zaten broederlijk naast elkaar op een tweezitsbank en ze staarden broeierig naar hun overvallers. ‘Wat doen we met dat stel?’
‘Aan de politie overleveren?’
Jan blies zijn wangen een ogenblik bol. ‘Dat is geen goed idee, dikke. Dan zitten we straks zelf wekenlang vast omdat we verhoord moeten worden. Bovendien...’ hij pauzeerde en keek met een slim gezicht rond, ‘bovendien verdienen we dan niets. In de knipsels in de bunker heb ik de namen van vijf verzekeringsmaatschappijen opgediept die beloningen hebben uitgeloofd voor inlichtingen die leiden tot het oprollen van een bende die zich bezighoudt met de diefstal van peperdure auto’s. Als ik 24 uur de tijd krijg, dan zie ik kans om duizenden guldens te verdienen, reken daar maar op. Tienduizenden waarschijnlijk.’ Bob maakte een beweging met zijn Makarov. ‘Kan toch? We wachten tot het donker is en brengen iedereen over naar de bunker. Dat ding is bijna geluiddicht.’
Arie maakte een spottend geluid. ‘Reken daar niet op. Jan en ik hebben de deur uit het lood gewrikt.
Dat ding gaat niet meer dicht.’
‘Onzin. We hebben daarginds een garage vol materiaal. We boren een paar gaten, we schroeven een ijzeren strip op de muur en we lassen die strip vast aan de ijzeren deurplaat. Knappe jongen die dat ding open krijgt.’
Jan schoot in de lach. ‘En we laten ze vastzitten tot ik de financiële kanten van de zaak heb geregeld, bedoel je?’ ‘Reken maar. Ze hebben eten en ze hebben drinken en ze kunnen elkaar bovendien mooie verhalen vertellen over auto’s, motoren en versnellingen. Een paar dagen redden ze het wel. Als jij de zaak financieel uit de knoop hebt, dan bellen we de politie in Frankfurt en die mag dan met de Poolse collega’s bakkeleien over de afwerking. Tegen die tijd zitten wij allang in Nederland, of in Amerika, of daar waar we opnieuw wat te rauzen gevonden hebben.’
Jans gezicht straalde. ‘Doen we,’ zei hij. ‘Dan gaan we morgen eerst naar Berlijn. Daar staat nog een Saab. Als Metzger niet heeft betaald, dan nemen we de auto mee terug naar Nederland. Hebben we meteen vervoer ook, want de Trabant rijdt niet meer en de Golf moet nodig worden ingeleverd.’
Bob zuchtte en gaf Arie een knipoog. ‘Goed hoor, Jan. Regel jij maar wat je regelen wilt en als alles klaar is, krijg je van ons een cadeautje.’
Jan keek hem getroffen aan. ‘O ja? En wat dan wel?’ ‘Een Saab,’ zei Bob.
‘Een 96L?’
‘Precies.’
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Heb ik thuis,’ zei Bob met een uitgestreken gezicht. ‘Heb ik al jaren thuis. In een la. Verpakt in een doosje. Tien centimeter lang, vier centimeter hoog.’
Hij dook weg toen Jan verontwaardigd de stapel post naar zijn hoofd gooide en ging op een versleten stoel zitten lachen. Arie stond op. ‘Ik ga de Golf halen,’ zei hij waardig. ‘De heren vermaken zich wel even zonder mij, hoop ik. Ik hoop ooit een avontuur te beleven dat zal eindigen zonder grap en zonder grol, maar dat is te veel gevraagd, ben ik bang.’

De volgende belevenissen van Jan, Bob en dikke Arie

 

leest u in

 

BIZARRE KLUSSEN MET VAKANTIEBUSSEN

 

ISBN 90 6056 568 1

 

(verschijnt september 1996)

In deze serie verschenen:
1 Avonturen in de Stille Zuidzee
2 Drie jongens op een onbewoond eiland
3 De strijd om het goudschip
4 Een overval in de lucht
5 De jacht op het koperen kanon
6 Sensatie op een Engelse vrachtboot
7 Tumult in een toeristenhotel
8 Drie jongens als circusdetective
9 Een dollarjacht in een D-trein
10 Een speurtocht door Noord-Afrika 11 Drie jongens en een caravan
12 Kabaa1 om een varkensleren koffer 13 Een motorboot voor een drijvend flesje 14 Een klopjacht op een kapitein
15 Een radarboot als zilvervloot
16 Nummer negen seint New York 17 Een meesterstunt in Mexico
18 Trammelant op Trinidad
19 Vreemd krakeel in Californië
20 Lotgevallen rond een locomotief 21 Pyjama-rel in Panama
22 Vreemd gespuis in een warenhuis 23 Wilde sport om een nummerbord 24 Hoog spel in Hong Kong
25 Een vliegtuigsmokkel met verrassingen 26 Stampij om een schuiftrompet
27 Kunstgrepen met kunstschatten 28 Bombarie om een bunker
29 Ali Roos als Arie Baba
30 Heibel in Honoloeloe
31 Arie Roos wordt geheim agent 32 Cnall-effecten in Casablanca
33 Een zeegevecht met watervrees 34 Bob Evers belegert Fort B
35 Arie Roos als ruilmatroos
36 Kloppartijen in een koelhuis
37 Superslag in een supermarkt
38 Een festival vol verwikkelingen 39 Bouwbonje om een staalskelet
40 Schermutselingen bij een zandafgraving 41 Bakkeleien in een Berlijnse bios 42 De Stripman van Slubice