23

Nee

Toen Marge elf jaar was, waren zij en mijn moeder betrokken bij een auto-ongeluk.

In die tijd reed mijn moeder nog in zo’n enorme stationwagen met van die houten panelen. Omdat ze van een andere generatie waren, waren mijn ouders het niet gewend om de veiligheidsgordels om te doen, en als gezin deden we dat zelden.

Marge had een nog grotere hekel aan gordels dan ik. Waar ik gewoon vergat om die van mij om te doen als ik in de auto sprong – je moet bedenken dat ik nog jong was – koos Marge er met opzet voor om hem niet om te doen, omdat het haar meer vrijheid gaf om me te stompen of te knijpen wanneer ze daar zin in had. Wat, kan ik daaraan toevoegen, veel te vaak het geval was.

Ik zat die dag niet in de auto, en hoewel ik niet zeker weet hoe nauwkeurig mijn herinnering is, schijnt het dat mijn moeder geen schuld had aan het ongeluk. Ze reed niet te hard, het was niet druk op de weg en ze reed over een kruispunt toen het licht groen was. Intussen sjeesde er een tiener – waarschijnlijk aan het klooien met de radio of frietjes van de McDonalds naar binnen aan het proppen – door het rode licht en ramde de achterkant van de stationwagen van opzij.

Waar mijn moeder alleen een paar blauwe plekken had, maakte iedereen zich veel meer zorgen om Marge. Door de impact van de botsing was ze tegen de zijraampjes gegooid, waardoor het glas was gebroken. Hoewel ze niet bewusteloos was toen ze bij het ziekenhuis aankwam, bloedde ze wel en had ze kneuzingen, en ze had een gebroken sleutelbeen.

Toen ik de ziekenhuiskamer van Marge binnenkwam met mijn vader, werd ik bang van hoe mijn zus eruitzag. Op mijn zesde wist ik niet veel over doodgaan, of zelfs over ziekenhuizen. Mijn vader stond over haar bed gebogen met een neutrale uitdrukking op zijn gezicht, maar ik zag aan zijn houding dat hij bang was, en daar werd ik nog banger van. Toen hij omlaag keek naar mijn verschrikte gezicht, fronste hij.

‘Kom eens naar je zus kijken, Russ.’

‘Ik wil niet,’ weet ik nog dat ik zei.

‘Het kan me niet schelen wat je wilt,’ zei hij. ‘Ik zei dat je hier moest komen, en je gaat doen wat ik zeg.’

Zijn toon duldde geen weerwoord en ik schuifelde naar het bed. Marge’ gezicht was afschuwelijk opgezwollen, met diepe kneuzingen en meerdere hechtingen, alsof ze weer aan elkaar was genaaid. Ze zag er niet uit als mijn zus; ze zag er helemaal niet uit als iemand. Ze zag eruit als een monster in een enge film en toen ik haar zo zag, barstte ik in tranen uit.

Tot op de dag van vandaag zou ik willen dat ik niet had gehuild. Mijn vader dacht dat ik huilde voor Marge en ik voelde hoe hij een troostende hand op mijn schouder legde, waardoor ik alleen maar nog harder ging huilen.

Maar ik huilde niet voor Marge. Ik huilde voor mezelf, omdat ik bang was, en na verloop van tijd ging ik mezelf verachten om mijn reactie.

Sommige mensen zijn moedig.

Op die dag kwam ik erachter dat ik daar niet bij hoorde.

De artsen wisten niet wat er mis was met Marge. Verpleegkundigen namen bloed bij haar af en maakten röntgenfoto’s van haar borst. Dat werd gevolgd door een CT-scan. Er kwamen drie verschillende artsen om haar te onderzoeken. Ik keek toe hoe er een naald in Marge’ longen werd gestoken om weefsel te verwijderen voor verder onderzoek.

Tijdens het hele gebeuren was Marge de enige die zich geen zorgen leek te maken. Voor een deel had dat te maken met het feit dat het hoesten was verminderd sinds ze in het ziekenhuis was aangekomen. Ze maakte grapjes met de artsen en de zusters terwijl Liz en mijn ouders met grimmige bezorgdheid toekeken, en ik bedacht opnieuw hoe goed mijn zus erin was om haar angsten te verbergen, zelfs voor degenen die van haar hielden. Intussen werden er in een ander deel van het ziekenhuis tests uitgevoerd. Ik hoorde de arts woorden als ‘pathologie’ en ‘radiologie’ fluisteren. ‘Biopsie’. ‘Oncologie’.

Liz was duidelijk bezorgd, maar nog niet in paniek. Mijn ouders zaten er als versteend bij en hielden het bijna niet meer. En ik was van streek, omdat Marge er niet goed uitzag. Haar huid had een grijzige bleekheid die haar gewichtsverlies accentueerde, en onwillekeurig speelde ik alles wat ik de afgelopen maanden had gezien en wat ze had gezegd in gedachten nog eens af. Het uitputtende hoesten dat nooit weg leek te gaan, de pijn in haar benen. Hoe uitgeput ze was geweest na haar vakantie.

Mijn ouders en ik, Liz en de artsen, allemaal dachten we aan hetzelfde.

‘Het’.

Maar het kon geen kanker zijn. Zo ziek kon Marge niet zijn. Ze was mijn zus en ze was pas veertig jaar. Iets meer dan een week geleden was ze naar een specialist geweest omdat ze een baby wilde. Ze keek ernaar uit om zwanger te zijn. Ze had haar hele leven voor zich.

Marge kon niet ziek zijn. Het kon niet dat ze ‘het’ had.

Nee.

Nee, nee, nee, nee, nee…

Ik was dankbaar dat Vivian London had meegenomen naar Atlanta, want ik weet niet wat ik de hele dag met haar had moeten doen. Ik bracht uren door met de kamer van Marge in en uit lopen. Als ik er niet meer tegen kon, liep ik heen en weer over de parkeerplaats of ging ik koffiedrinken in de kantine. Ik belde Emily en vertelde wat er aan de hand was; ik vroeg haar om niet langs te komen, maar ze kwam toch.

Marge en Emily hadden even voor het middaguur een korte maar fijne hereniging, en na afloop hield Emily me op de gang vast terwijl ik beefde van angst. Ze zei dat ze me later nog wilde zien, als ik me daartoe in staat voelde, en ik beloofde dat ik zou bellen.

Uiteindelijk belde ik Vivian. Toen ik vertelde wat er aan de hand was, klonk ze verstikt en bood meteen aan om linea recta terug te vliegen met London. Ik legde uit dat London waarschijnlijk beter af was bij haar, in elk geval tijdens het weekend. Vivian begreep het.

‘O, Russ,’ zei ze, veel minder kordaat klinkend dan gewoonlijk. ‘Ik vind het zo erg.’

‘Je hoeft het nu nog niet erg te vinden,’ zei ik, ‘we weten nog niets zeker.’

Ik loog tegen mezelf, en Vivian en ik wisten het allebei. Ze was zich maar al te zeer bewust van de geschiedenis van mijn moeders kant van de familie. Toen ik weer iets zei, hoorde ik dat mijn stem brak.

‘Doe me een plezier en zeg nog niets tegen London, oké?’

‘Natuurlijk niet. Is er iets wat ik kan doen? Wat heb je nodig?’

‘Voorlopig niets,’ zei ik. ‘Dank je.’ Het begon moeilijk te worden om op woorden te komen, nu mijn gedachten alle kanten op gingen. ‘Ik laat het je nog weten.’

‘Hou me op de hoogte, oké?’

‘Zal ik doen,’ beloofde ik, en ik wist dat ik het ook zou doen. We waren tenslotte nog steeds getrouwd.

’s Middags, toen mijn ouders en Liz naar de kantine waren gegaan, bleef ik bij Marge zitten. Ze vroeg naar mijn werk, en op haar aandringen beschreef ik de reclamecampagnes die ik voor mijn cliënten aan het vervaardigen was. Ik denk dat ze zich die dag in het ziekenhuis lang geleden, na het auto-ongeluk, herinnerde en dat ze zag hoe bang ik was. Ze wist dat ik op de automatische piloot over mijn werk kon praten, dus bleef ze vragen stellen om me af te leiden.

Zoals haar gewoonte was geworden, vroeg ze naar Emily en ik gaf eindelijk toe dat ik verliefd op haar was, maar dat ik er nog niet klaar voor was om het aan onze ouders te vertellen. Toen ik dat zei, begon ze te grijnzen.

‘Te laat. Pap en mam weten het al.’

‘Hoe dan? Ik heb niets tegen ze gezegd.’

‘Dat hoefde ook niet,’ zei ze. ‘Toen je Emily belde op Thanksgiving was het voor iedereen duidelijk wat je voor haar voelde. Mam trok haar wenkbrauwen op terwijl pap zich naar mij toe draaide en vroeg: “Nu al? Hij is nog niet eens gescheiden.”’

Ondanks alles begon ik te lachen. Dat was inderdaad typisch mijn vader. ‘Ik had niet beseft dat het zo duidelijk was.’

‘Nou en of,’ zei ze, knikkend met haar hoofd. ‘Ik wou alleen maar dat je niet tot vandaag had gewacht om haar mee te nemen. Ik zie er vreselijk uit. Je had ervoor moeten zorgen dat we elkaar vlak na Costa Rica zagen, toen ik nog bruin was.’

Ik knikte, getroffen door hoe normaal Marge klonk.

‘Mijn fout.’

‘Ik wil Bodhi ook een keer ontmoeten. Ik heb tenslotte zoveel over hem gehoord.’

‘Ik weet zeker dat dat gaat gebeuren.’

Ze wikkelde het laken strak op en liet het weer uitrollen. ‘Ik heb nagedacht over een naam voor een kindje,’ zei ze. ‘Ik heb zo’n boek gekocht, weet je wel? Op mijn werk, als ik me verveel, kijk ik erin. Ik ben sommige zelfs begonnen te markeren.’

Namen voor een kindje? Had ze het daar nu echt over? Ik voelde druk achter mijn ogen en had moeite om te praten zonder dat mijn stem zou breken. ‘En, heb je een voorkeur?’

‘Als het een jongen wordt, vind ik Josiah leuk. Elliot. Carter. Als het een meisje wordt, vind ik Meredith en Alexis leuk. Liz zal natuurlijk wel haar eigen ideeën hebben, maar ik heb het er nog niet met haar over gehad. Het is nog een beetje vroeg, dus we hebben nog zat tijd om een beslissing te nemen.’

Zat tijd.

Marge moest zichzelf hebben gehoord want ze keek eerst naar de klok en toen naar de deur van de kamer, die openstond. Verpleegkundigen liepen snel voorbij en deden hun taak alsof vandaag niet anders was dan elke andere dag. ‘Ik vraag me af wanneer ze me eindelijk hieruit zullen laten,’ zei ze. ‘Waarom moet het zo lang duren? Ik ben hier al uren. Weten ze niet dat ik nog meer te doen heb?’

Toen ik daar geen antwoord op had, zuchtte Marge. ‘Je weet dat het allemaal goed komt met me, toch? Ik bedoel, ik ga heus niet voorbij aan wat er vanochtend is gebeurd, maar ik voel me helemaal niet zo slecht. Ik voel me een stuk beter dan voordat ik naar Costa Rica ging, eigenlijk. Ik heb waarschijnlijk gewoon een of andere parasiet opgelopen toen ik daar was. Joost mag weten wat de hygiënische normen zijn in die keukens.’

‘We zullen zien wat de artsen zeggen,’ mompelde ik.

‘Als je ze ziet, zeg dan tegen ze dat ze op moeten schieten. Ik wil liever niet mijn hele weekend hier verdoen.’

‘Zal ik doen.’

Marge bleef het laken oprollen en weer ontrollen. ‘London komt morgen terug, toch?’

‘Ja. Ik weet niet precies hoe laat. Begin van de avond, gok ik.’

‘Waarom kom je niet samen met London bij Liz en mij eten deze week? Je hebt het de laatste tijd zo druk gehad dat we helemaal geen tijd meer hebben gehad voor onze normale gesprekjes.’

Terwijl ik keek hoe ze met het laken bezig was, voelde ik hoe mijn keel weer werd dichtgeknepen. ‘Ja, goed. Maar niet van dat Costa Ricaanse eten. Met al die parasieten weet je het maar nooit, toch?’

‘Nee,’ zei ze, me aankijkend. ‘Geloof me, je wilt niet hebben wat ik heb.’

De dag kroop voorbij.

Halverwege de middag. Laat in de middag.

Vivian stuurde een berichtje om te vragen of er nog nieuws was. Ik antwoordde dat we nog steeds aan het wachten waren.

Emily stuurde een berichtje om te vragen hoe het met mij ging.

Doodsbang, antwoordde ik.

Toen het tegen de avond liep, begon de lucht te betrekken. De kamer van Marge baadde in het effen grijze licht, en de tv stond op Judge Judy, zij het met het geluid uit. De machine die haar vitale functies registreerde, piepte gestaag. Een arts die we nog niet hadden ontmoet kwam de kamer binnen. Hoewel zijn manier van doen kalm was, was de uitdrukking op zijn gezicht grimmig en ik wist al wat hij ons ging vertellen. Hij stelde zich voor als dokter Kadam Patel, en hij was oncoloog. Over zijn schouder, in de gang, zag ik hoe een jong meisje in een rolstoel de kamer voorbij werd gereden. In haar armen lag een knuffeldier, een paars varken.

Net zoals mijn moeder had gedroomd.

Ik sloeg dicht en zodra hij begon te praten kon ik mijn gedachten er niet meer bijhouden, maar af en toe ving ik stukjes en beetjes op.

Adenocarcinoom… komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen… meer kans op bij jonge mensen… niet-kleincellig… langzamer groeiend dan andere vormen van longkanker, maar helaas is het in een gevorderd stadium en de CT-scan laat zien dat het uitgezaaid is naar andere delen van het lichaam… beide longen, lymfeklieren, botten en haar hersenen… kwaadaardige pericardeffusie… fase IV… ongeneeslijk.

Ongeneeslijk…

Mijn moeder was de eerste die gilde; het klaaglijke gehuil van een moeder die weet dat haar kind doodgaat. Liz volgde een ogenblik later en mijn vader nam haar in zijn armen. Hij zei niets, maar zijn onderlip trilde terwijl hij zijn ogen dichtkneep, alsof hij de werkelijkheid probeerde buiten te sluiten. Marge zat onbeweeglijk op het bed. Terwijl ik naar haar keek, had ik het gevoel dat ik om zou vallen, maar op de een of andere manier bleef ik overeind. Marge hield haar blik op de arts gericht.

‘Hoelang heb ik nog?’ vroeg ze, en voor het eerst die dag hoorde ik angst in haar stem.

‘Dat is onmogelijk te zeggen,’ antwoordde dokter Patel. ‘Alhoewel het ongeneeslijk is, is het wel behandelbaar. De behandeling is de afgelopen tien jaar exponentieel verbeterd. Het kan niet alleen het leven verlengen, maar het kan ook enkele van de symptomen verlichten.’

‘Hoe lang?’ drong Marge aan. ‘Met behandeling?’

‘Als we er eerder bij waren geweest,’ draaide dokter Patel eromheen. ‘Voordat het uitgezaaid was…’

‘Maar dat is niet zo,’ onderbrak Marge hem.

Dokter Patel ging iets rechterop staan. ‘Nogmaals, we kunnen het nooit precies weten. U bent jong en in goede conditie, wat allebei de levensverwachting verhoogt.’

‘Ik begrijp dat u de vraag niet wilt beantwoorden. Ik begrijp ook dat iedere patiënt verschillend is, wat betekent dat u het nooit echt zeker kunt weten. Wat ik echter wil, is uw inschatting.’ Aan haar stem was te horen dat ze zich niet zou laten afschepen. ‘Denkt u dat ik een jaar heb?’

De dokter antwoordde niet, maar zijn uitdrukking was gepijnigd.

‘Zes maanden?’ drong Marge aan, en opnieuw gaf de dokter geen antwoord.

‘Drie?’

‘Op dit moment,’ zei dokter Patel, ‘lijkt het me het beste als we het over behandelopties gaan hebben. Het is cruciaal dat we meteen beginnen.’

‘Ik wil het niet over een behandeling hebben,’ zei Marge. Ik kon boosheid in haar stem horen. ‘Als u denkt dat ik maar een paar maanden heb, als u me vertelt dat het ongeneeslijk is, wat is daar dan de zin van?’

Liz had zichzelf genoeg bij elkaar geraapt om haar ogen af te vegen. Ze liep naar het bed en pakte Marge’ hand. Ze bracht hem naar haar mond en kuste hem. ‘Schatje?’ fluisterde ze. ‘Ik wil horen wat de dokter zegt over behandelopties, oké? Ik weet dat je bang bent, maar ik moet het weten. Wil je luisteren? Voor mij?’

Voor het eerst draaide Marge zich van de dokter weg. Het spoor van haar traan had een veeg op haar wang achtergelaten waar het licht op viel, zodat het begon te glanzen.

‘Oké,’ fluisterde Marge, en toen pas begon Marge te huilen.

Systemische therapie.

In de volgende drie kwartier legde de arts ons geduldig uit wat zijn beweegredenen waren voor de behandelmethode die hij aanraadde. Omdat de kanker zo vergevorderd was, omdat hij zich door Marge’ hele lichaam had verspreid en haar hersenen had bereikt, was het niet echt mogelijk om te opereren. Bestraling was een mogelijkheid, maar opnieuw wogen de voordelen ervan, vanwege de uitzaaiingen, niet op tegen wat het zou kosten. Gewoonlijk kregen patiënten meer tijd om alle voors en tegens van chemotherapie tegen elkaar af te wegen – waaronder de bijwerkingen, en daarover vertelde hij tot in detail – maar wederom: omdat de kanker zo vergevorderd was, raadde de arts sterk aan dat Marge meteen zou beginnen.

Om dat te doen, zou Marge een katheter moeten hebben. Toen dat gedeelte van start ging, verlieten mijn ouders en ik de kamer om naar de kantine te gaan. We praatten niet; in plaats daarvan zaten we zwijgend bij elkaar en probeerden we ieder voor zich te verwerken wat er gebeurde. Ik bestelde koffie die ik niet opdronk. Ik bedacht dat chemotherapie in wezen gif was, en dat de hoop is dat de kankercellen eerder doodgaan dan de normale cellen. Te veel gif en de patiënt overlijdt; te weinig gif en het medicijn helpt helemaal niet.

Mijn zus wist dat allemaal al. Mijn ouders en ik wisten het ook allemaal al. We waren opgegroeid met kennis van ‘het’. We wisten allemaal van de fasen, de overlevingspercentages, de mogelijke remissie, de katheters en de bijwerkingen.

‘Het’ verspreidde zich tenslotte niet alleen door menselijke lichamen. Soms verspreidde hij zich door families, zoals die van mij.

Later ging ik terug naar de kamer en ging ik zitten in de stoel, toekijkend hoe het gif toegediend begon te worden, alles dodend op zijn weg door haar systeem.

Ik verliet het ziekenhuis toen de lucht zwart was geworden, en ik liep met mijn ouders mee naar hun auto. Ze leken meer te schuifelen dan te lopen, vond ik, en voor het eerst leken ze oud. Gebroken en helemaal leeg. Dat wist ik, want ik voelde hetzelfde.

Liz had ons gevraagd of ze alleen mocht zijn met Marge. Zodra ze het vroeg, voelde ik me schuldig. Helemaal opgaand in mijn gevoelens voor Marge was het niet bij me opgekomen dat ze met zijn tweeën tijd nodig hadden om alleen te zijn, zonder publiek erbij.

Nadat ik had gekeken hoe mijn ouders de parkeerplaats af reden, liep ik langzaam naar mijn auto. Ik wist dat ik niet in het ziekenhuis kon blijven maar ik wilde ook niet naar huis. Ik wilde nergens heen. Ik wilde dat ik terug kon spoelen en terug kon gaan naar gisteren. Vierentwintig uur eerder was ik uit eten met Emily en keek ik uit naar een avond lachen.

De stand-upcomedians in de Comedy Zone waren goed, en hoewel een van de optredens iets te platvloers was naar mijn smaak, was de tweede komiek zowel getrouwd als vader, en de humoristische verhalen die hij vertelde, hadden een vertrouwde klank. Op een gegeven moment pakte ik Emily’s hand en toen ik haar vingers zich voelde verstrengelen met die van mij, voelde ik me alsof ik thuis was gekomen. Dit is waar het echt om gaat in het leven, weet ik nog dat ik dacht. Liefde, plezier en vriendschap; gelukkige momenten die je deelt met degenen om wie je geeft.

Terwijl ik naar huis reed, leek gisteren onmogelijk ver weg, een heel ander leven. De as van mijn wereld was gekanteld, en net als mijn ouders was ik in de afgelopen paar uur ouder geworden. Ik was uitgehold. En terwijl ik door samengeknepen ogen keek die wazig waren van de tranen vroeg ik me af of ik me ooit nog compleet zou voelen.

Emily stuurde een berichtje om te vragen of ik nog in het ziekenhuis was, en toen ik antwoordde dat ik naar huis was gegaan, zei ze dat ze naar me toe kwam.

Ze trof me aan op de bank, in een huis dat verlicht werd door één enkele lamp in de woonkamer. Ik was niet opgestaan toen ze op de deur had geklopt en ze had zichzelf binnengelaten.

‘Hallo,’ zei ze met zachte stem. Ze liep de kamer door en ging naast me zitten.

‘Hoi,’ zei ik. ‘Sorry dat ik niet heb opengedaan.’

‘Geeft niet,’ zei ze. ‘Hoe is het met Marge? Hoe is het met jou?’

Ik wist niet wat ik moest antwoorden en ik kneep in de brug van mijn neus. Ik wilde niet meer huilen.

Ze sloeg haar arm om me heen en ik leunde tegen haar aan. Net als eerder die dag hield ze me tegen zich aan, en we hoefden helemaal niets te zeggen.

Op zondag werd Marge ontslagen uit het ziekenhuis. Hoewel ze zwak en misselijk was, wilde ze naar huis en er was geen reden om in het ziekenhuis te blijven.

De eerste dosis gif was tenslotte al toegediend.

Ik duwde de rolstoel, terwijl mijn ouders een eindje achter ons liepen. Liz liep naast de rolstoel en maakte de weg vrij in de drukke gangen. Niemand die we voorbijkwamen, wierp een tweede blik in onze richting.

Het was koud buiten. Op weg naar het ziekenhuis had Liz me gevraagd langs hun huis te rijden om een jas voor Marge te halen. Ze gaf aanwijzingen hoe ik een sleutel kon vinden die verstopt was onder een steen aan de rechterkant van de voordeur.

Ik had mezelf binnengelaten en in de kast in de hal gerommeld op zoek naar iets zachts en warms. Uiteindelijk koos ik voor een lange donsjas.

Voordat we naar buiten gingen, hielp Liz Marge om te gaan staan zodat ze de jas aan kon trekken. Ze vertrok haar gezicht van de pijn en ze wankelde, maar behield haar evenwicht. Liz en mijn ouders gingen samen op weg naar de parkeerplaats, en bogen toen af in tegengestelde richtingen om hun auto’s te zoeken.

‘Ik haat ziekenhuizen,’ zei Marge tegen me. ‘De enige keer dat ik ooit in een goede stemming ben geweest in een ziekenhuis was toen London was geboren.’

‘Ik ben het helemaal met je eens,’ zei ik. ‘Dat geldt voor mij ook.’

Ze trok aan de jas en trok hem dichter om haar hals. ‘Dus wil je me naar buiten rollen, alsjeblieft? Laten we hier weggaan.’

Ik deed wat ze vroeg en voelde een frisse wind op mijn wangen zodra we het gebouw uit kwamen. De paar bomen op de parkeerplaats waren kaal en de lucht was staalgrijs.

Toen Marge weer sprak, was het zo zacht dat ik haar bijna niet verstond. ‘Ik ben bang, Russ,’ fluisterde ze.

‘Ik weet het,’ zei ik. ‘Ik ook.’

‘Het is niet eerlijk. Ik heb nooit gerookt, dronk bijna nooit, en at gezond. Ik deed aan sport.’ Een ogenblik leek ze wel weer een kind.

Ik ging op mijn hurken zitten zodat ik op ooghoogte was. ‘Je hebt gelijk. Het is niet eerlijk.’

Ze ontmoette mijn blik, en lachte toen berustend. ‘Dit is allemaal de schuld van mam, weet je,’ zei ze. ‘Zij en haar familiegenen. Niet dat ik dat ooit tegen haar zou zeggen. En niet dat ik het haar echt kwalijk neem. Want dat doe ik niet.’

Ik had precies dezelfde gedachte gehad, maar ik had het niet hardop gezegd. Ik wist dat mijn moeder werd gekweld door hetzelfde idee, en dat het een van de redenen was dat ze nauwelijks iets had gezegd toen we in het ziekenhuis waren. Ik stak mijn hand uit en pakte die van Marge.

‘Ik voel me beroerd,’ zei Marge. ‘Ik heb nu al besloten dat ik chemotherapie haat. Ik heb vanochtend vier keer overgegeven, en nu heb ik het gevoel dat ik niet genoeg kracht heb om in mijn eentje naar de wc te gaan.’

‘Ik zal je helpen,’ zei ik. ‘Dat beloof ik.’

‘Nee,’ zei ze. ‘Dat zul je niet.’

‘Waar heb je het over? Natuurlijk wel.’

Ik had Marge nog nooit zo droevig zien kijken; Marge, die zelfs de ergste verliezen met pragmatische onverschilligheid van zich afschudde. ‘Ik weet dat dat is wat je vindt dat je moet doen. En ik weet dat je het zult willen.’ Ze greep mijn hand vast. ‘Maar ik heb Liz. En jij hebt London, je bedrijf en Emily.’

‘Op dit moment kan mijn werk me niks schelen. Emily begrijpt het wel. En London zit meestal op school.’

Marge antwoordde niet meteen. Toen ze weer begon te praten, was het net alsof ze terugkwam op een gesprek waarvan ik niet wist dat we het hadden. ‘Weet je wat ik zo bewonder in jou? Onder andere?’ vroeg ze.

‘Ik heb geen idee.’

‘Ik bewonder je kracht. En je moed.’

‘Ik ben niet sterk,’ protesteerde ik. ‘En ik ben niet moedig.’

‘Dat ben je wel,’ zei ze. ‘Als ik terugkijk op het afgelopen jaar en op alles wat je hebt meegemaakt, weet ik niet hoe je het allemaal voor elkaar hebt gekregen. Ik heb gezien hoe je de vader werd waarvan ik altijd heb geweten dat je die kon zijn. Ik heb je gezien toen je helemaal in de put zat nadat Vivian je had verlaten. En ik heb gezien hoe je jezelf weer omhoog hebt getrokken. En dat allemaal terwijl je bezig was een bedrijf te starten, met alle worstelingen van dien. Niet veel mensen hadden het afgelopen half jaar zo kunnen doorstaan zoals jij hebt gedaan. Ik weet absoluut zeker dat ik het niet had gekund.’

‘Waarom vertel je me dit?’ vroeg ik niet-begrijpend.

‘Omdat ik niet ga toestaan dat je ophoudt met wat je moet doen, alleen maar vanwege mij. Daar zou mijn hart van breken.’

‘Ik ga er voor je zijn,’ zei ik. ‘Daar kun je me niet van afbrengen.’

‘Ik vraag je niet om me in de steek te laten. Ik vraag je om je leven voort te zetten. Ik vraag je om weer sterk en moedig te zijn. Want London zal niet de enige zijn die je nodig heeft. Liz zal je nodig hebben. Papa en mama ook. Een van jullie zal de rots in de branding moeten zijn. En al zul je het misschien niet geloven, ik weet in mijn hart dat jij altijd de sterkste van ons allemaal bent geweest.’