4
Mijn zomer van ongenoegen
Ik ben er de afgelopen tijd van overtuigd geraakt dat het krijgen van een kind ons gevoel voor tijd in de war schopt, waarbij heden en verleden door elkaar worden geroerd als bij een elektrische mixer. Telkens als ik naar London keek, werd het verleden vaak naar de voorgrond geslingerd en kregen de herinneringen vat op me.
‘Waarom lach je, papa?’ vroeg London me dan.
‘Omdat ik aan jou denk,’ antwoordde ik dan, en dan zag ik haar weer als baby in mijn armen slapen, of de openbaring van haar eerste glimlach, of zelfs de eerste keer dat ze zich omdraaide. Ze was nog niet veel ouder dan vijf maanden en ik had haar op haar buik gelegd om een dutje te doen terwijl Vivian naar yogales ging. Toen London wakker werd, stelde ik verbluft vast dat ze op haar rug lag en naar me glimlachte.
Andere keren dacht ik terug aan de tijd dat ze als dreumes heel voorzichtig kroop of de tafel vasthield voor steun terwijl ze leerde staan; ik weet nog dat ik haar handjes vasthield terwijl we de gang door liepen voordat ze zelf kon lopen.
Ik heb echter veel gemist, vooral wat eerste keren betreft. Zo heb ik haar eerste woordje gemist, en ik was de stad uit toen London haar eerste melktandje verloor. Ik miste de eerste keer dat ze babyvoedsel uit een potje at, en toch veranderde het niet veel aan mijn opwinding toen ik die dingen uiteindelijk zag. Tenslotte was het voor mij evengoed de eerste keer.
Maar helaas is er veel wat ik me niet kan herinneren. Niet alles kan worden teruggebracht tot een enkele gebeurtenis. Wanneer ging ze precies over van kruipen naar lopen? Of hoe ging ze over van dat eerste woordje naar korte zinnetjes zeggen? Die periodes van onafwendbare, geleidelijke ontwikkeling lijken nu in elkaar over te vloeien, en soms voelt het alsof ik heel even mijn rug naar haar toekeer en dat als ik weer kijk er een nieuwe versie van London de plaats van de oude heeft ingenomen.
Ook weet ik niet zeker wanneer haar kamer en haar speelgoed en spelletjes zijn veranderd. Ik kan me de kinderkamer in levendig detail voor de geest halen, tot aan de behangrand met afbeeldingen van eendjes erop. Maar wanneer zijn de blokken en de knuffeldieren in de vorm van rupsen in een doos gestopt die nu in de hoek staat? Wanneer verscheen de eerste Barbie op het toneel, en hoe begon London met het vormgeven van Barbies fantasieleven, dat ook bestond uit welke kleur kleding Barbie moest dragen als ze in de keuken staat? Wanneer begon London te veranderen van een dochter die London heette in London, mijn dochter?
Zo nu en dan merk ik dat ik hevig terugverlang naar de baby en de dreumes die ik ooit kende en van wie ik zoveel hield. Nu is ze vervangen door een meisje dat vaak een mening heeft over haar haar, haar moeder vraagt om haar nagels te lakken, en dat spoedig het grootste deel van haar dag op school zal doorbrengen, onder de hoede van een leerkracht die ik nog moet ontmoeten. Tegenwoordig wens ik dat ik de klok terug kon draaien zodat ik de eerste vijf jaar van London vollediger zou kunnen ervaren: ik zou minder uren werken, meer tijd doorbrengen met op de vloer met haar spelen, en me samen met haar verwonderen als ze zich concentreerde op de vliegroute van vlinders. Ik wilde dat London wist hoeveel blijdschap ze aan mijn leven heeft toegevoegd en ik wilde haar vertellen dat ik mijn best heb gedaan. Ik wilde dat ze begreep dat ook al was haar moeder altijd bij haar, ik net zoveel van haar hield als een vader maar van een dochter kon houden.
Waarom heb ik dan soms het gevoel dat dat niet genoeg is?
De telefoon ging niet over.
Niet in de eerste week, niet in de tweede, zelfs niet in de derde. Hoewel ik meer dan tien verschillende potentiële klanten had ontmoet en ze in eerste instantie allemaal belangstelling hadden getoond, bleef de telefoon in mijn kantoor stil. Nog erger was dat terwijl de maand op zijn einde liep, geen van hen tijd vrijmaakte om met me te spreken als ik contact met hen opnam. En hun secretaresses bereikten uiteindelijk het punt waarop ze me vroegen niet meer te bellen.
Peters.
Dit was overduidelijk zijn werk, en ik dacht weer aan de waarschuwing die Vivian me had gegeven. Als hij denkt dat je probeert zijn cliënten in te pikken, zal hij alles uit de kast halen om je te gronde te richten.
Begin juli was ik zowel gedeprimeerd als bezorgd, een situatie die nog werd verergerd door het meest recente afschrift van de creditcard. Vivian had blijkbaar goed in haar oren geknoopt wat ik had gezegd over dat haar leven niet zou veranderen; ze had als een gek ‘inkopen gedaan’, en aangezien ik de werkster had ontslagen, was het huis een regelrecht rampgebied geworden. Na mijn werk moest ik een uur lang opruimen in huis, de was doen, stofzuigen en de keuken schoonmaken. Ik had het gevoel dat Vivian het als een soort passende boetedoening beschouwde dat ik de huishoudelijke taken – en de rekening van de creditcard – op me nam.
Sinds ik met mijn bedrijf was begonnen, waren onze gesprekken oppervlakkig. Ik zei weinig over het werk; zij liet een keer tussen neus en lippen door vallen dat ze was begonnen haar voelhoorns uit te steken om parttime werk te vinden. We praatten over onze families en kletsten wat over vrienden en buren. Maar voor het overgrote deel praatten we over London, altijd een veilig onderwerp. We voelden allebei aan dat de minste belediging of een verkeerd vallend woord tot ruzie zou kunnen leiden.
4 juli, Onafhankelijkheidsdag, viel op een zaterdag, en ik wilde niets liever dan de dag doorbrengen met stoom afblazen. Ik wilde de zorgen over geld of rekeningen of cliënten die mijn telefoontjes negeerden, buitensluiten; ik wilde het stemmetje in mijn hoofd negeren dat zich was beginnen af te vragen of ik een baantje erbij moest zoeken of weer op zoek moest gaan naar werk in andere steden. Wat ik wilde, was voor één dag de volwassen wereld ontvluchten en dan het feestweekend afsluiten met een romantisch avondje met Vivian, omdat het me het gevoel zou geven dat ze nog steeds in me geloofde, ook al was haar geloof aan het wankelen.
Maar feestdag of niet, zaterdagochtend was Vivians Moment voor Zichzelf, en al snel nadat ze wakker was geworden, was ze de deur uit gegaan naar yogales, waarna ze naar de sportschool zou gaan. Ik gaf London wat muesli en we gingen met z’n tweeën naar het park; ’s middags gingen we met zijn drieën naar een straatfeest in de buurt. Er waren spelletjes voor de kinderen, en Vivian stond met andere moeders te praten terwijl ik een biertje dronk met de vaders. Ik kende hen niet goed; ze maakten, net als ik tot voor kort, meestal lange dagen, en terwijl zij het daarover hadden, dwaalden mijn gedachten voortdurend af naar mijn dreigende financiële fiasco.
Toen later die avond het vuurwerk in de lucht boven het honkbalstadion uitwaaierde, bleef ik de spanning in mijn nek en schouders voelen.
Op zondag voelde ik me nog niet beter.
Opnieuw hoopte ik op een dag waarop ik me kon ontspannen, maar na het ontbijt zei Vivian tegen me dat ze ‘inkopen moest doen’ en het grootste gedeelte van de dag weg zou zijn. De toon waarop ze dat zei – zowel nonchalant als uitdagend – maakte duidelijk dat ze het grootste deel van de dag van huis zou zijn, en zich al schrap zette voor een ruzie als ik die wilde.
Die wilde ik niet. In plaats daarvan keek ik, met een knoop in mijn maag, hoe ze in de SUV sprong, en ik vroeg me niet alleen af hoe ik mezelf overeind ging houden, maar ook hoe ik London de hele dag bezig moest houden. Op dat moment herinnerde ik me echter een slogan die ik in het eerste jaar van mijn reclamecarrière had verzonnen.
Problemen? Je hebt iemand nodig die aan jouw kant staat…
Ik had het in een reclamespotje geschreven voor een letselschadeadvocaat en ook al werd die man tot de orde geroepen door de vereniging van advocaten en verloor hij uiteindelijk zijn beroepsvergunning, de advertentie had een toestroom van andere plaatselijke advocaten opgeleverd die reclame wilden maken via ons bureau. Ik was verantwoordelijk voor de meesten van hen; de man die ze moesten hebben als het ging om alle mogelijke vormen van juridische reclames, en het leverde Peters een hele hoop geld op. Een paar jaar later stond er een artikel in The Charlotte Observer waarin werd vermeld dat de Peters Group werd beschouwd als de lijkenpikkers van de reclamewereld. Een paar bank- en vastgoeddirecteuren waren er niet van gediend om daarmee geassocieerd te worden. Peters haalde met tegenzin de stekker uit diezelfde cliënten, ook al deed het hem pijn, en jaren later klaagde hij soms dat hij was gechanteerd door diezelfde banken die hijzelf zonder enige wroeging had uitgebuit, in elk geval waar het de tarieven betrof die hij bij ze in rekening bracht.
Maar toch… ik had problemen en had iemand nodig die aan mijn kant stond… en in een opwelling besloot ik op dat moment bij mijn ouders op bezoek te gaan.
Als die niet aan jouw kant staan, heb je echt een probleem.
Ik vind het moeilijk me mijn moeder zonder schort voor te stellen. Ze leek ervan overtuigd dat schorten net zo noodzakelijk waren als een beha en een slipje als het op vrouwenkleding aankwam, in elk geval als ze thuis was. Toen ik opgroeide, had ze er een aan als Marge en ik beneden kwamen voor het ontbijt; onmiddellijk als ze thuiskwam van haar werk trok ze er een aan en lang nadat de avondmaaltijd was afgelopen en de keuken was schoongemaakt bleef ze er een dragen. Als ik haar vroeg waarom, zei ze dat ze de zakken fijn vond, of dat het haar warm hield, of dat ze straks misschien een kopje cafeïnevrije koffie nam en dat niet op haar kleren wilde morsen.
Persoonlijk denk ik dat het gewoon een eigenaardig trekje was, maar het maakte het wel gemakkelijk om kerst- en verjaarscadeautjes voor haar te kopen, en in de loop der jaren had ze een flinke verzameling opgebouwd. Ze had schorten in allerlei kleuren, lengtes en stijlen; ze had schorten die bij de tijd van het jaar pasten, schorten met kreten erop, schorten die Marge en ik voor haar hadden gemaakt toen we kinderen waren, schorten met de naam GLADYS op de stof gedrukt, en een paar ervan hadden zelfs kant, hoewel ze die te gewaagd vond om te dragen. Ik wist dat er zeven dozen netjes opgevouwen schorten op zolder stonden, en er waren twee hele keukenkastjes gewijd aan haar verzameling. Voor mij en Marge was het altijd een beetje een raadsel geweest hoe onze moeder haar Schort van de Dag uitkoos, of zelfs hoe ze het schort dat ze wilde tussen alle andere kon vinden.
Nadat ze was gestopt met werken was er maar weinig veranderd aan haar gewoonte om schorten te dragen. Mijn moeder had niet gewerkt omdat ze haar baan prettig vond, maar omdat ons gezin het geld nodig had, en zodra ze ermee ophield, sloot ze zich aan bij een tuiniersclub, ging ze vrijwilligerswerk doen bij het bejaardencentrum en werd ze een actief lid van de Red Hat Society, een club vrouwen van boven de vijftig die rode hoeden en paarse jurken dragen, en bij elkaar komen om van het leven te genieten. Ze leek, net als Vivian en London, elke dag van de week wel iets in haar agenda te hebben staan, dingen waar ze gelukkig van werd, en ik had sterk de indruk dat de schorten die ze de afgelopen paar jaar had uitgekozen een vrolijker stemming uitstraalden. De eenvoudige schorten waren naar onder in de la verbannen; bovenop lagen schorten met dessins van bloemen en vogels, en zo nu en dan een kreet als: Gepensioneerd: jong van geest maar ouder op andere plekken.
Toen ik met London in mijn kielzog aankwam, droeg mijn moeder een rood met blauw geruit schort – zonder zakken, viel me op – en haar gezicht lichtte op bij het zien van mijn dochter. Na verloop van tijd was ze steeds minder gaan lijken op de moeder die ik kende en steeds meer op het soort oma dat de illustrator Norman Rockwell had kunnen creëren voor de omslag van The Saturday Evening Post. Ze had grijs haar, roze wangen en was zacht op precies de juiste plekken, en het sprak voor zich dat London het net zo heerlijk vond om haar te zien.
Wat nog beter was, was dat zowel Liz als Marge bij mijn ouders thuis waren. Na een snelle omhelzing en een kus van allemaal, verschoof hun aandacht volledig naar mijn dochter, en werd ik zo goed als onzichtbaar. Liz tilde London vrijwel meteen nadat ze door de voordeur was gerend op en opeens was London honderduit aan het praten. Marge en Liz hingen aan haar lippen en zodra ik het woord ‘cupcakes’ hoorde, wist ik dat London de komende paar uur beziggehouden zou worden. London vond het heerlijk om te bakken, wat vreemd was aangezien Vivian er niet bijzonder van hield, met al die witte bloem en die suiker.
‘Hoe hebben jullie Onafhankelijkheidsdag gevierd?’ vroeg ik aan mijn moeder. ‘Hebben jij en papa het vuurwerk gezien?’
‘We zijn thuisgebleven,’ zei ze. ‘De menigte en het verkeer zijn gewoon te veel tegenwoordig. En jij?’
‘Zoals altijd. Straatfeest van de buurt, en daarna gingen we naar het stadion.’
‘Wij ook,’ zei Liz. ‘Jullie hadden ons moeten bellen. Dan hadden we plannen kunnen maken om elkaar daar te zien.’
‘Ik heb er niet aan gedacht. Sorry.’
‘Vond jij het vuurwerk mooi, London?’ vroeg Marge.
‘Het was heel mooi. Maar soms waren er wel harde knallen.’
‘Ja, hè?’
‘Kunnen we nu met de cupcakes beginnen?’
‘Tuurlijk, liefje.’
Vreemd genoeg ging mijn moeder niet met hen drieën mee. In plaats daarvan bleef ze om mij heen hangen, en wachtte ze tot ze in de keuken waren voordat ze eindelijk de voorkant van haar schort gladstreek. Dat deed ze altijd als ze zenuwachtig was.
‘Gaat het wel goed met je, mama?’
‘Je moet met hem gaan praten. Hij moet naar de dokter.’
‘Waarom? Wat is er aan de hand?’
‘Ik maak me zorgen dat hij “het” heeft.’
Mijn moeder zei nooit gewoon ‘kanker’. Ze zei altijd ‘het’. En ze was doodsbenauwd voor ‘het’. Het had haar ouders hun leven gekost en ook dat van haar twee oudere broers. Sindsdien was ‘het’ een geregeld gespreksonderwerp geworden van mijn moeder, een boeman die wachtte tot hij zou toeslaan als je hem het minst verwachtte.
‘Waarom denk je dat hij kanker heeft?’
‘Omdat je het daar benauwd van krijgt. Dat is precies wat er met mijn broer is gebeurd. Eerst beneemt “het” je de adem, en daarna haalt het de rest weg.’
‘Je broer rookte twee pakjes per dag.’
‘Maar je vader niet. En laatst had hij moeite om op adem te komen.’
Voor het eerst merkte ik op dat de natuurlijke roze kleur in haar wangen was verbleekt.
‘Waarom heb je me dat niet verteld? Wat is er gebeurd?’
‘Ik zeg het nu toch?’ zei ze. Ze haalde diep adem. ‘Op donderdag, na het werk, zat hij op de veranda achter het huis. Ik was eten aan het koken en ook al was het bloedheet buiten, je vader kreeg het in zijn kop om de pot met de Japanse esdoorn erin van het ene eind van de veranda naar het andere te verplaatsen, zodat hij niet zoveel zon zou krijgen.’
‘In z’n eentje?’ Ik zou dat ding nooit een centimeter van zijn plek hebben kunnen krijgen. Dat ding moest wel tegen de honderd kilo wegen. Misschien nog wel meer.
‘Natuurlijk,’ antwoordde ze, alsof ik dom was dat ik het zelfs maar vroeg. ‘En nadat hij hem had verplaatst, kostte het hem een paar minuten om op adem te komen. Hij moest erbij gaan zitten en alles.’
‘Geen wonder. Iedereen zou buiten adem zijn na zoiets.’
‘Maar je vader niet.’
Daar had ze wel een punt, dat moest ik toegeven. ‘Hoe ging het daarna met hem?’
‘Dat heb ik je net verteld.’
‘Hoe lang had hij ervoor nodig om weer bij te komen?’
‘Dat weet ik niet. Misschien een paar minuten.’
‘Moest hij even op de bank gaan liggen of zoiets?’
‘Nee. Hij gedroeg zich alsof er niets met hem aan de hand was. Haalde zelfs een biertje en zette voetbal aan op televisie.’
‘Nou, als het goed met hem leek te gaan…’
‘Hij moet naar de dokter.’
‘Je weet dat hij niet van dokters houdt.’
‘Daarom moet jíj het tegen hem zeggen. Hij luistert niet meer naar mij. Hij is zo koppig als een ezel en hij is al jaren niet meer naar de dokter geweest.’
‘Hij luistert waarschijnlijk ook niet naar mij. Heb je tegen Marge gezegd dat ze het aan hem moest vragen?’
‘Ze zei tegen me dat het jouw beurt was.’
Bedankt, Marge. ‘Ik praat wel met hem, oké?’
Ze knikte, maar aan haar afwezige uitdrukking kon ik zien dat ze er nog steeds over aan het nadenken was.
‘Waar is Vivian? Komt ze niet?’
‘Het is alleen London en ik deze middag. Viv is aan het inkopen doen.’
‘O,’ zei mijn moeder. Ze wist wat inkopen doen inhield. ‘Je vader zal nog wel in de garage zijn.’
Gelukkig bood de garage schaduw, zodat de temperatuur daar nog net draaglijk was voor een man als ik, die een kantoor met airconditioning gewend was. Mijn vader daarentegen merkte het waarschijnlijk niet eens, of als hij dat wel deed, klaagde hij niet. De garage was zijn toevluchtsoord, en toen ik er binnenstapte, verwonderde ik me over hoe georganiseerd en toch ook volgestouwd het was. Er hing gereedschap aan de muren, er waren dozen met metaaldraad en allerlei handigheidjes waar ik de naam niet van wist, en een zelfgemaakte werkbank met laden vol met elke soort spijker, schroef en bout die er bestond. Motoronderdelen, verlengsnoeren en tuingereedschap; het had allemaal een plek in het domein van mijn vader. Ik heb altijd geloofd dat mijn vader zich het meest op zijn gemak zou hebben gevoeld in de jaren vijftig, of zelfs als pionier.
Mijn vader was een grote man, met brede schouders, gespierde armen en een tatoeage van een zeemeermin op zijn onderarm, een overblijfsel van zijn tijd bij de marine. Toen ik klein was, had hij als een reus boven me uit getorend. Hoewel hij een loodgieter was die al bijna dertig jaar lang voor hetzelfde bedrijf werkte, leek het wel alsof hij alles kon repareren. Lekkende ramen of daken, grasmaaiermotoren, televisies, warmtepompen; het maakte hem niet uit; hij had een aangeboren kennis van exact welk onderdeel hij moest halen om wat er ook maar kapot was weer perfect te laten werken. Hij wist alles wat er te weten viel over auto’s – zolang ze maar waren gebouwd voordat alles gecomputeriseerd werd – en bracht de middagen van zijn weekends door met het knutselen aan de Ford Mustang uit 1974 die hij twintig jaar geleden had gerestaureerd en waarin hij nog steeds naar zijn werk reed. Naast de werkbank had hij allerlei dingen in en rond het huis gebouwd: de veranda, de opslagschuur, een kaptafel voor mijn moeder en de kastjes van de keuken. Onder alle weersomstandigheden droeg hij een spijkerbroek en werkschoenen en had een kleurrijke stijl van vloeken. Het sprak voor zich dat hij weinig gaf om populaire cultuur en dat hij nog nooit een minuut had gekeken naar wat ook maar in de buurt kwam van realitytelevisie. Hij verwachtte dat stipt om zes uur het eten op tafel stond, waarna hij in de woonkamer een honkbalwedstrijd op televisie aanzette. In het weekend werkte hij in de tuin of in de garage en zorgde hij voor het gazon. Hij deed ook niet aan omhelzingen. Mijn vader schudde mensen de hand, zelfs mij, en ik was me altijd bewust van het eelt en de kracht van zijn greep.
Toen ik hem aantrof, lag hij half onder de Mustang en was alleen zijn onderste helft te zien. Praten met mijn vader in de garage leek vaak op praten met een onhandig weggezette etalagepop.
‘Hé, pap.’
‘Wie is daar?’
Mijn vader was halverwege de zestig en was begonnen zijn gehoor te verliezen.
‘Ik ben het. Russ.’
‘Russ? Wat doe jij hier in godsnaam?’
‘Het leek me leuk om even langs te komen met London. Ze is binnen met mama, en Marge en Liz.’
‘Leuk kind,’ zei hij. Voor mijn vader was dat ongeveer het uitbundigste compliment dat hij ooit zou geven, ook al was hij dol op haar. Maar het was waar dat hij niets liever deed dan London bij hem op schoot laten zitten terwijl hij naar een honkbalwedstrijd keek.
‘Mama zegt dat je laatst benauwd was. Ze vindt dat je naar de dokter moet.’
‘Je moeder maakt zich te veel zorgen.’
‘Wanneer ben je voor het laatst naar de dokter geweest?’
‘Weet ik niet. Een jaar geleden, misschien? Hij zei dat ik zo gezond als een vis was.’
‘Mama zegt dat het wel langer geleden was.’
‘Misschien ook wel…’
Ik keek toe hoe zijn hand langs een reeks moersleutels aan zijn heup ging en toen onder de auto verdween. Het was een teken voor mij om het onderwerp met rust te laten, of op zijn minst om van onderwerp te veranderen. ‘Wat is er met de wagen aan de hand?’
‘Lekt een beetje olie. Probeer erachter te komen hoe dat komt. Ik denk dat het aan het filter ligt.’
‘Dat zal jij wel weten.’ Ik daarentegen zou het oliefilter niet eens hebben kunnen vinden. We verschilden nogal, mijn vader en ik.
‘Hoe gaat het met het bedrijf?’ vroeg hij.
‘Niet zo goed,’ gaf ik toe.
‘Dat dacht ik al. Niet eenvoudig om je eigen bedrijf te starten.’
‘Heb je nog advies voor me?’
‘Nee. Ik weet nog steeds niet wat je nou precies doet.’
‘Daar hebben we het al honderd keer over gehad. Ik verzin reclamecampagnes, schrijf teksten voor reclamespotjes en ik ontwerp gedrukte en digitale advertenties.’
Uiteindelijk kwam hij van onder de auto gerold, zijn handen en nagels onder het smeer.
‘Ben jij degene die die autoreclames doet? Die waarbij die kerel altijd loopt te schreeuwen en te gillen over de nieuwste goeie deal?’
‘Nee.’ Die vraag had ik ook al eens beantwoord.
‘Ik haat die reclames. Ze zijn te lawaaiig. Dan zet ik het geluid uit.’
Het was een van de redenen waarom ik probeerde autodealers ervan te overtuigen hun stem niet te verheffen: de meeste kijkers zetten het geluid uit.
‘Dat weet ik. Dat heb je me verteld.’
Langzaam kwam hij overeind. Mijn vader zien opstaan was alsof je een berg opgestuwd zag worden door een botsing van tektonische platen.
‘Zei je dat London er was?’
‘Ze is binnen.’
‘Vivian ook, neem ik aan?’
‘Nee. Die moest andere dingen doen, vandaag.’
Hij bleef doorgaan met zijn handen afvegen. ‘Doet ze vrouwendingen?’
Ik glimlachte. Voor mijn vader – een ouderwetse seksist in hart en nieren – besloeg ‘vrouwendingen’ vrijwel alles wat mijn moeder dezer dagen deed, van koken en schoonmaken tot bonnen uitknippen en boodschappen doen.
‘Ja. Vrouwendingen.’
Hij knikte, in de veronderstelling dat dat volkomen vanzelfsprekend was, en ik schraapte mijn keel. ‘Heb ik je al verteld dat Vivian erover denkt weer aan het werk te gaan?’
‘Hmm.’
‘Dat is niet omdat we het geld nodig hebben. Ze heeft het hier al een tijdje over, weet je. Nu London met school begint, bedoel ik.’
‘Hmm.’
‘Ik denk dat het goed voor haar zal zijn. Iets gemakkelijks, parttime. Anders gaat ze zich vervelen.’
‘Hmm.’
Ik aarzelde. ‘Wat vind je daarvan?’
‘Waarvan?’
‘Dat Vivian overweegt weer te gaan werken. Van mijn nieuwe reclamebureau.’
Hij krabde aan zijn oor, om tijd te winnen. ‘Heb je er ooit aan gedacht dat het misschien helemaal niet zo’n goed idee was om ontslag te nemen?’
Mijn vader, hoezeer hij ook een mannenman was, was niet iemand die risico’s nam. Voor hem wogen de eventuele voordelen van het hebben van een eigen bedrijf lang niet op tegen het hebben van een vaste baan en een vast inkomen. Zeven jaar geleden had de voormalige eigenaar van het loodgietersbedrijf mijn vader aangeboden om het bedrijf van hem te kopen; mijn vader had het aanbod afgewezen en het bedrijf was gekocht door een andere, jongere werknemer met ondernemersdromen.
Eerlijk gezegd had ik niet verwacht dat hij me veel loopbaanadvies had kunnen geven. Dat was ook iets waar mijn vader niets mee te maken wilde hebben, maar dat verweet ik hem niet. Hij en ik hadden een ander leven geleid; ik was naar de universiteit gegaan, terwijl hij eindexamen had gedaan en daarna op een torpedobootjager in Vietnam had gediend. Hij was getrouwd toen hij negentien was en werd vader toen hij tweeëntwintig was; zijn ouders waren het jaar daarop omgekomen bij een auto-ongeluk. Hij werkte met zijn handen terwijl ik met mijn hersenen werkte, en hoewel zijn visie op de wereld – zwart-wit, goed en slecht – voor sommigen misschien simplistisch overkwam, bood het ook een routekaart voor hoe een echte man zijn leven zou moeten leiden. Ga trouwen. Hou van je vrouw en behandel haar met respect. Krijg kinderen en leer hun de waarde van hard werken. Doe je werk. Klaag niet. Denk eraan dat je familie – in tegenstelling tot de meeste mensen die je in het leven tegenkomt – altijd in de buurt zal zijn. Repareer wat gerepareerd kan worden of gooi het weg. Wees een goede buur. Hou van je kleinkinderen. Doe wat goed is.
Goede leefregels. Eigenlijk waren het gewéldige regels, en voor het overgrote deel bleven ze zijn hele leven intact. Eén was er echter afgevallen en stond niet meer op zijn lijst. Mijn vader was als baptist opgevoed, en Marge en ik waren onze hele jeugd zowel op woensdagavond als op zondag naar de dienst gegaan. Elke zomer gingen we in de vakantie naar de bijbelschool, en mijn ouders hadden nooit getwijfeld of ze wel of niet naar de kerk zouden gaan. Net als de andere regels werd eraan vastgehouden, en pas losgelaten vlak nadat Marge mijn ouders had verteld dat ze lesbisch was.
Ik kan me indenken hoe zenuwachtig Marge moet zijn geweest. We waren grootgebracht binnen een kerk die geloofde dat homoseksualiteit een zonde was, en mijn ouders volgden die leer; misschien zelfs nog meer omdat ze van een andere generatie waren. Mijn vader had uiteindelijk een gesprek met de predikant, echt zo’n hel-en-verdoemenisfiguur. De predikant zei tegen mijn vader dat Marge koos voor een zondig leven als ze toegaf aan haar aard en dat ze haar bij hem moesten brengen om te bidden, in de hoop dat ze de genade van God zouden vinden.
Je kon veel van mijn vader zeggen – soms was hij onbuigzaam, nors en grof in de mond – maar hij hield van zijn kinderen. Hij geloofde in zijn kinderen, en toen Marge hem had verteld dat ze niet voor deze leefwijze had gekozen – dat ze zo was geboren – knikte hij, zei hij tegen haar dat hij van haar hield, en vanaf die dag ging ons gezin niet meer naar de kerk.
Er zijn heel veel mensen op deze wereld, denk ik, die veel van mijn vader zouden kunnen leren.
‘Je ziet er belabberd uit,’ zei Marge tegen me. We hadden ons met een paar cupcakes op de veranda achter het huis teruggetrokken terwijl mama, Liz en London nog een lading gingen bakken. Mijn vader zat in de woonkamer en genoot van de cupcakes terwijl hij naar de Atlanta Braves keek, ongetwijfeld wachtend tot London bij hem kwam zitten.
‘Jij weet altijd precies wat je tegen iemand moet zeggen om hem een goed gevoel te geven.’
‘Ik ben eerlijk. Je ziet bleek.’
‘Ik ben moe.’
‘O,’ zei ze. ‘Dan heb ik het verkeerd. Ik ken je natuurlijk ook helemaal niet, en ik merk het niet als je liegt. Je bent gestrest.’
‘Een beetje.’
‘Gaat het niet goed met je nieuwe bedrijf?’
Ik schoof heen en weer op mijn stoel. ‘Tja, ik had gedacht dat het wat gemakkelijker zou zijn geweest om klanten te werven. Of ten minste één klant.’
‘Ze komen heus wel. Je moet het gewoon even de tijd geven.’ Toen ik daar niet op reageerde, ging ze verder. ‘Hoe gaat Vivian ermee om?’
‘We hebben het er niet zo veel over.’
‘Waarom niet? Ze is je vrouw.’
‘Ik wil niet dat ze zich er druk om maakt. Ik denk dat ik er wel met haar over zal praten als ik haar iets gunstigs te vertellen heb.’
‘Zie je nou? Daar heb je het mis. Vivian zou juist degene moeten zijn met wie je over alles kunt praten.’
‘Tja, misschien wel.’
‘Misschien wel? Jullie twee moeten echt eens aan je communicatieve vaardigheden gaan werken. Ga naar een psycholoog of zo.’
‘Misschien moeten we een afspraak maken met Liz. Omdat ze therapeut is, bedoel ik.’
‘Je zou haar niet kunnen betalen. Je verdient geen geld.’
‘Daar voel ik me al veel beter door.’
‘Had je liever gehad dat ik stroop om je mond zou smeren?’
‘Hoe heerlijk dat ook klinkt: nee, bedankt.’
Ze lachte. ‘Waar het om gaat is dat ik het al heel vaak heb zien gebeuren.’
‘Wat heb je zien gebeuren?’
‘De fouten die mensen altijd maken als ze een bedrijf beginnen,’ zei ze, terwijl ze nog een hap nam. ‘Te veel optimisme aan de inkomstenkant en niet genoeg pessimisme als het aankomt op bedrijfs- of huishoudelijke uitgaven. In jouw geval: creditcards.’
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Hallo? Vivian die steeds “inkopen doet”? De rekening die halverwege de maand wordt gepresenteerd? Dit is niet de eerste keer dat we dit gesprek hebben gehad.’
‘De rekening was wel een beetje hoog,’ gaf ik uiteindelijk toe.
‘Neem dan maar wat advies aan van de zus met het accountantsdiploma. Zeg dat ding op. Of zet er op z’n minst een limiet op.’
‘Dat kan ik niet.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik haar heb verteld dat haar leven niet zou veranderen.’
‘Waarom zou je in hemelsnaam zoiets zeggen?’
‘Omdat er geen reden is waarom ze zou moeten lijden.’
‘Je weet toch wel hoe idioot dat klinkt, hè? Minder winkelen is niet hetzelfde als lijden. En bovendien zouden jullie partners moeten zijn, met z’n tweeën in hetzelfde team zitten, vooral als het een tijdje moeilijk wordt.’
‘We zitten ook in hetzelfde team. En ik hou van haar.’
‘Ik weet dat je van haar houdt. Misschien hou je zelfs wel te veel van haar.’
‘Dat bestaat niet.’
‘Nou… ik wil alleen maar zeggen dat ze niet altijd de gemakkelijkste persoon is om mee getrouwd te zijn.’
‘Dat komt doordat ze een vrouw is.’
‘Moet ik je eraan herinneren met wie je zit te praten?’
Ik aarzelde. ‘Denk je dat ik een fout heb gemaakt? Door voor mezelf te beginnen?’
‘Ga jezelf nou niet zitten ondergraven. Tenzij je bereid zou zijn geweest naar de andere kant van het land te verhuizen, had je geen keuze. En bovendien heb ik het gevoel dat het allemaal wel op z’n pootjes terechtkomt.’
Dat was precies wat ik wilde horen. En toch, toen ze het zei, wenste ik onwillekeurig dat Vivian het had gezegd, niet mijn zus.
‘Ik neem aan dat de kooklessen nog steeds goed gaan?’ zei ik een half uur later tegen Liz. Vorig jaar had ik voor Kerstmis een paar lessen voor haar gekocht bij een zaak die Chef’s Dream heette, maar ze had er zo van genoten dat ze er zelf mee was doorgegaan. Tegen die tijd was ik bezig met mijn tweede cupcake. ‘Deze zijn geweldig.’
‘Deze zijn aan je moeder te danken. We doen niet echt veel aan bakken. Op dit moment krijgen we les in de Franse kookkunst.’
‘Zoals slakken en kikkerbilletjes?’
‘Onder andere.’
‘En die eet je?’
‘Ze zijn lekkerder dan de cupcakes, gek genoeg.’
‘Heb je Marge al overgehaald om mee te gaan?’
‘Nee, maar dat geeft niet. En ik vind het leuk om dit in mijn eentje te doen. Bovendien is het maar één avond in de week. Het is niet zo belangrijk.’
‘Nu we het toch over Marge hebben: ze vindt me een voetveeg.’
‘Ze is gewoon bezorgd om je,’ zei Liz. Met haar lange bruine haar, ovalen ogen met de kleur van koffie en haar relaxte manier van doen was ze eerder van het type ‘stijlvolle secretaresse’ dan ‘aanvoerster van de cheerleaders’, maar ik had altijd gevonden dat dat haar zelfs nog aantrekkelijker maakte. ‘Ze weet dat je onder hoge druk staat en ze maakt zich zorgen om je. Hoe gaat het tegenwoordig met Vivian?’
‘Goed, maar zij voelt de druk ook. Ik wil gewoon dat ze gelukkig met me is.’
‘Hmm.’
‘Is dat alles?’
‘Wat moet ik dan zeggen?’
‘Dat weet ik niet. Daag me eens uit? Geef me eens advies?’
‘Waarom zou ik dat doen?’
‘Omdat je onder andere bent opgeleid als therapeut.’
‘Jij bent mijn patiënt niet. Maar zelfs dan weet ik niet zeker of ik wel zou kunnen helpen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat therapie niet is bedoeld om iemand anders te veranderen. Het gaat erom dat je probeert jezelf te veranderen.’
Op weg naar de auto hield ik Londons hand vast.
‘Niet tegen mama zeggen dat ik twee cupcakes op heb, oké?’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het niet goed voor me is en ik niet wil dat ze verdrietig is.’
‘Oké,’ zei ze. ‘Ik zal het niet doen. Dat beloof ik.’
‘Dank je wel, liefje.’
London en ik keerden om zes uur terug in een verlaten huis met een lading vanillecupcakes.
Toen ik Vivian een berichtje stuurde met de vraag waar ze was, antwoordde ze: Moet nog wat dingen doen. Ben over een tijdje thuis. Het voelde irritant cryptisch aan, maar voordat ik een berichtje terug kon sturen, trok London aan mijn mouw om me naar het twee verdiepingen hoge Barbie Dreamhouse mee te nemen dat ze in de hoek van de woonkamer had opgesteld.
London was dól op Barbie, was dolverlíéfd op Barbie. Ze had er zeven, twee roze Barbie-cabrioletten en een plastic ton die vol zat met meer kleertjes dan een volledig voorzien warenhuis. Dat elke pop dezelfde naam had, leek London helemaal niet uit te maken; wat me zelfs nog meer fascineerde, was dat elke keer dat Barbie van de ene kamer in het roze Dreamhouse van twee verdiepingen naar de andere ging of iets anders ging doen, London ervan overtuigd was dat ze zich moest omkleden. Dit gebeurde grofweg elke vijfendertig seconden, en het sprak voor zich dat het enige waar London meer van genoot dan Barbies outfit veranderen was om papa het voor haar te laten doen.
Het komende anderhalf uur bestond uit vier hele dagen Barbies outfits veranderen, de een na de ander.
Dat klinkt onlogisch, en ik moet toegeven dat het op mij ook niet echt logisch overkwam. Het heeft waarschijnlijk iets te maken met de relativiteitstheorie – dat tijd relatief is en zo – maar het leek London niet uit te maken of ik me wel of niet verveelde, zolang ik de outfits maar bleef wisselen. Ook leek het haar niet uit te maken of ik haar redenering begreep achter de specifieke outfit die ze wilde. Ergens rond de derde dag van die namiddag weet ik nog dat ik een groene broek pakte en dat London toen haar hoofd schudde.
‘Nee, papa! Ik heb je toch gezegd dat ze een géle broek moet dragen als ze in de keuken staat?’
‘Waarom?’
‘Omdat ze in de kéúken staat.’
O.
Uiteindelijk hoorde ik Vivians SUV de oprit op rijden. In tegenstelling tot mijn Prius slurpte hij benzine, maar hij was groot en veilig, en Vivian was vastbesloten geweest dat ze nooit in een minibus zou rijden, ook al was die veel zuiniger.
‘Je moeder is thuis, liefje,’ zei ik, terwijl ik zuchtte van opluchting toen London naar de deur racete. Zodra ze die opendeed, hoorde ik haar ‘Mama!’ roepen. Ik ruimde de speelhoek op voordat ik achter haar aan liep. Tegen de tijd dat ik de voordeur had bereikt, had Vivian London al in haar armen genomen. De achterklep stond open en nu zag ik het pas goed. Haar haar was opvallend korter geworden. Het was nu op schouderlengte en leek meer op de stijl die ze had gehad toen ik haar voor het eerst had ontmoet.
Ze glimlachte naar me en kneep haar ogen dicht tegen het afnemende zomerzonlicht. ‘Hé schat!’ riep ze uit. ‘Zou jij wat van die tassen willen meenemen?’
Ik liep het trapje bij de voordeur af terwijl ik luisterde hoe London honderduit babbelde en Vivian vertelde wat ze die dag allemaal had gedaan. Toen ik dicht bij haar was, liet Vivian London op de grond zakken. Aan haar uitdrukking zag ik dat ze op een reactie wachtte.
‘Wauw,’ zei ik, terwijl ik haar snel een kus gaf. ‘Dat roept herinneringen bij me op.’
‘Vind je het mooi?’ vroeg ze.
‘Je ziet er prachtig uit. Maar hoe heb je dat voor elkaar gekregen op zondag? Wat was er in hemelsnaam open?’
‘In de binnenstad is een salon waar je op zondag een afspraak kunt maken. Ik heb goede dingen over gehoord over een van de kapsters en ik besloot haar eens te proberen.’
Ik had geen idee waarom ze dat die ochtend niet had gezegd. Ook merkte ik dat ze een manicure had gehad, en dat had ze ook niet gezegd.
‘Ik vind het ook mooi, mama,’ zei London, die mijn gedachten onderbrak.
‘Dank je wel, liefje,’ zei ze.
‘Ik heb vandaag bij oma cupcakes gemaakt.’
‘O ja?’
‘En ze zijn zo lekker dat papa er twee heeft gegeten.’
‘Echt waar?’
Mijn dochter knikte, haar belofte aan mij blijkbaar helemaal vergetend. ‘En opa had er vier op!’
‘Dan zijn ze vast heel lekker.’ Vivian stak haar hand in de auto en trok er een paar van de lichtere tassen uit. ‘Wil je me even helpen met de boodschappen?’
‘Oké,’ zei London, en ze stak haar hand ernaar uit. Terwijl London naar het trappetje liep, merkte ik een vleugje ondeugendheid bij Vivian op. Ze was duidelijk in een goed humeur.
‘Twee cupcakes, hè?’
‘Tja, wat zal ik zeggen?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ze waren lekker.’
Ze begon nog meer tassen te pakken en gaf er vier aan mij. ‘Het klinkt alsof jullie twee een leuke dag hebben gehad.’
‘Het was leuk, ja,’ zei ik instemmend.
‘Hoe gaat het met je ouders?’
‘Goed. Mama maakt zich weer zorgen dat papa “het” heeft. Ze zei dat hij laatst buiten adem was.’
‘Dat klinkt niet goed.’
‘Het is niet het hele verhaal, maar ik weet vrij zeker dat het niets is om je druk over te maken. Op mij kwam hij prima over. Maar mama heeft wel gelijk. Hij moet zich eens laten nakijken.’
‘Laat me weten wanneer je het stel wilde paarden verzamelt dat je nodig hebt om hem erheen te slepen. Dan wil ik een foto maken.’ Ze knipoogde voordat ze naar de voordeur keek, haar manier van flirten. ‘Zou je de rest naar binnen willen brengen? Ik wil graag bij London zijn.’
‘Natuurlijk,’ zei ik.
Ze kuste me nog een keer en ik voelde haar tong tegen mijn lippen flitsen. Absoluut aan het flirten. ‘Er liggen ook nog wat tassen op de achterbank.’
‘Komt voor elkaar.’
Ik begon de boodschappentassen te pakken terwijl ze wegliep. Afwezig naar de achterbank kijkend, verwachtte ik meer van hetzelfde te zien.
Maar het waren geen boodschappen. In plaats daarvan was de achterbank volgestouwd met tassen van allerlei dure warenhuizen en ik kreeg een hartverzakking. Geen wonder dat mijn vrouw in zo’n goed humeur was.
Ik deed mijn best het nare gevoel te negeren en moest drie keer heen en weer lopen om de SUV uit te laden. Ik zette de warenhuistassen op de eettafel en ik was bijna klaar met het wegzetten van de boodschappen toen Vivian de keuken in liep. Ze maakte een kast open, haalde er een paar glazen uit en pakte een fles uit de wijnkoelkast onder het keukenkastje.
‘Ik neem aan dat jij zelfs nog meer behoefte hebt aan een glas dan ik,’ zei ze terwijl ze inschonk. ‘London vertelde me dat je samen met haar met de Barbies hebt gespeeld.’
‘Zij speelde. Ik had de leiding over de garderobe.’
‘Ik leef met je mee. Dat had ik gisteren.’ Ze gaf me een glas en nam een slokje van dat van haar. ‘Hoe gaat het met Marge en Liz?’
Hoewel de verandering van gesprek subtiel was, merkte ik evengoed een gebrek aan belangstelling op in haar vraag. Vivians gevoelens voor Marge waren het spiegelbeeld van die van Marge voor Vivian, wat een van de redenen was dat Vivian meestal beter met Liz overweg kon. Aan de andere kant, hoewel Vivian en Liz beleefd en beschaafd tegenover elkaar waren, waren ze ook niet echt close.
‘Goed. London vindt het echt fijn om tijd met ze door te brengen.’
‘Dat weet ik.’
Ik knikte naar de eettafel. ‘Ik zie dat je inkopen hebt gedaan.’
‘London had wat zomerjurkjes nodig.’
Mijn dochter zou, net als mijn vrouw, naar buiten gaan alsof ze uit een catalogus was komen lopen. ‘Ik dacht dat je al zomerjurkjes voor haar had gekocht.’
Ze zuchtte. ‘Doe dat alsjeblieft niet.’
‘Wat niet?’
‘Tegen me zeuren over het winkelen. Ik ben het zo zat.’
‘Ik zeur niet tegen je.’
‘Ben je mal?’ vroeg ze, terwijl er een vleug frustratie aan de oppervlakte kwam. ‘Je doet niet anders, zelfs als ik mijn slag sla in de uitverkoop. En bovendien moest ik ook een paar outfits kopen voor mijn sollicitatiegesprekken van deze week.’
Heel even wist ik niet zeker of ik haar wel goed had gehoord. ‘Heb je deze week sollicitatiegesprekken?’
‘Waarom denk je dat ik de hele dag als een gek heb rondgerend?’ Ze schudde haar hoofd, schijnbaar verbijsterd dat ik dat niet had begrepen. ‘En dat doet me eraan denken: jij kunt wel op London passen, hè? Op dinsdagmiddag en woensdagochtend? Misschien drie uur per dag of zo? Ik moet met een hele hoop verschillende leidinggevenden in gesprek bij het bedrijf.’
‘Eh… ja, denk ik,’ zei ik, terwijl ik nog steeds het woord ‘sollicitatiegesprekken’ probeerde te verwerken. ‘Wanneer is dit gebeurd?’
‘Ik ben er vandaag achter gekomen.’
‘Op zóndag? Op een fééstdag?’
‘Geloof me, ik was net zo verbaasd als jij. Ze waren vrijdag niet eens op kantoor. Ik was op weg naar mijn kappersafspraak toen ze het me lieten weten.’
‘Waarom heb je me niet gebeld?’
‘Omdat ik me daarna van daar naar hier heb gehaast en ik het zelf nauwelijks kon geloven. Is het niet ongelooflijk? Ik vind dat we het vanavond moeten vieren, maar zal ik je eerst laten zien wat ik heb gekocht?’
Zonder op een antwoord te wachten ging ze me voor naar de eetkamer, trok beide pakken – het ene grijs en het andere zwart – tevoorschijn en hing ze over de stoelen. ‘Wat vind je ervan?’
‘Ze zijn heel stijlvol,’ zei ik. Ik probeerde de aanblik van het prijskaartje te vermijden maar ik kon er niets aan doen. Mijn maag draaide zich nog een keer om, en zonk toen weer. De dollartekens dansten door mijn hoofd.
‘De stof is fantastisch en ik vind de snit heel mooi,’ zei ze. ‘En ik heb ook deze gevonden, om erbij te doen.’ Ze pakte nog een andere tas, trok er vier blouses uit en hield die eerst bij het ene en toen bij het andere pak. ‘De blouses passen bij allebei de pakken; ik heb zoveel mogelijk geprobeerd geld te besparen.’
Ik wist niet zeker wat ik daarop moest zeggen. In plaats daarvan zei ik: ‘Ik begrijp nog steeds niet helemaal hoe je nou aan die sollicitatiegesprekken bent gekomen. De laatste keer dat je het erover had, zei je dat je je voelhoorns aan het uitsteken was.’
‘Ik had geluk,’ zei ze.
‘Wat bedoel je?’
‘Ik heb Rob een paar weken geleden gebeld en hem gezegd dat ik erover zat te denken om terug te keren naar het pr-gebeuren en hij beloofde me dat hij het zou laten weten als hij iets hoorde. Daarna heb ik mijn oude baas uit New York gebeld. Herinner je je die nog?’
Ik knikte, en ik vroeg me af waarom ze dat überhaupt vroeg. We zagen die kerel praktisch elke avond voordat we de televisie uitzetten.
‘Hoe dan ook, hij zei dat hij zou kijken wat hij kon doen. Ik verwachtte er niet veel van, maar ik denk dat hij met zijn manager heeft gepraat en uiteindelijk heeft die manager me teruggebeld. En toevallig kende hij weer iemand anders, en ik denk dat mijn naam werd doorgegeven aan de juiste mensen omdat ik afgelopen maandag met een van de adjunct-directeuren in contact kwam over een baan en ze vroeg me om een cv en drie aanbevelingsbrieven op te sturen.’
‘Heb je hier sinds maandag aan zitten werken? En je hebt het me niet verteld?’
‘Ik dacht niet dat het ergens toe zou leiden.’
‘Het klinkt anders alsof je wel een idee moet hebben gehad dat dit eraan zat te komen.’
‘Ach, toe nou. Alsof ik hier iets van had kunnen voorspellen.’ Ze begon de blouses over een van de stoelen te leggen. ‘En bovendien was het nog niet eenvoudig om een derde aanbeveling te krijgen. Ik wilde een vooraanstaande figuur uit de omgeving, maar ik wist niet zeker of hij zich er wel voor zou lenen. Maar ja hoor, hij stemde ermee in en woensdag kreeg ik het papierwerk binnen.’
‘En je zegt dat het een baan in de pr is?’
‘Ik zou rechtstreeks voor de CEO werken, niet zozeer voor het bedrijf. Ik vermoed dat hij veel persconferenties en interviews doet. Veel van zijn bouwprojecten zijn aan de kust, en de milieuactivisten zijn altijd in de weer tegen hem. Bovendien heeft hij nu een superlobbygroep. Hij raakt steeds meer betrokken bij de politiek en wil zich ervan verzekeren dat hij precies de boodschap van de partij verwoordt.’
‘Wie is die CEO?’
Ze zweeg even en streek met haar vingers over een van de pakken. ‘Voordat ik het je vertel, moet je onthouden dat ik de baan nog niet eens aangeboden heb gekregen. En zelfs als ze me een positie aanbieden, weet ik nog niet of ik die wel zal aannemen. Ik ken alle details nog niet.’
‘Waarom wil je het me niet vertellen?’
‘Omdat ik niet wil dat je boos wordt.’
‘Waarom zou ik boos worden?’
Ze begon de pakken weer in de tassen te laten glijden. ‘Omdat je hem kent. Je hebt zelfs aan een aantal van de reclamecampagnes voor zijn bedrijf gewerkt.’
Ik verbond de puntjes bijna onmiddellijk met elkaar. ‘Het is toch niet Walter Spannerman, hè?’
Ze keek bijna schaapachtig. ‘Nou, eigenlijk wel.’
Ik dacht terug aan wat een rottijd ik had gehad dankzij hem; ook dacht ik terug aan zijn neiging om mooie vrouwen in te huren, dus het feit dat hij in Vivian was geïnteresseerd, choqueerde me niet in het minst. ‘Je weet dat hij vreselijk is, toch? En zijn bedrijf ook.’
‘Daarom wil hij ook een interne pr-persoon.’
‘En je zou het geen punt vinden om voor een man als hij te werken?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb hem nog niet ontmoet. Ik hoop alleen maar dat ik een goede indruk op hem kan maken.’
Zoals je eruitziet, weet ik zeker dat je een goede indruk op hem maakt, dacht ik. ‘Aan hoeveel uur per week zitten ze te denken?’
‘Tja, dat is het hem,’ antwoordde ze. ‘Het is een fulltimebaan. En ik zal er waarschijnlijk ook wel voor moeten reizen.’
‘Met overnachtingen?’
‘Dat is meestal wel wat reizen inhoudt, hè?’
‘En London dan?’
‘Ik weet nog niets, oké? Dat zien we wel als het zover is. Als het zover kómt. Kunnen we voor nu gewoon plannen om het te vieren? Kun je dat voor me doen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik, maar op het moment dat ik de woorden uitsprak, dacht ik aan Spannerman en zijn relatie met Peters en merkte ik dat ik me afvroeg wie Vivian precies had gebeld voor die laatste aanbeveling.
Maar zoiets zou ze nooit doen, toch?