De tunnel
Klok, Teun en Jan staan in de rij voor de gaarkeuken van de gevangenis. Als ze aan de beurt zijn, worden hun borden volgeschept met stinkende hap. „Wat zit daar allemaal in?" vraagt Teun.
„Je kunt beter vragen wat er allemaal niet in zit. Het is een wonder dat we blijven leven met dit vreten," reageert Klok. „Maar morgen bestel ik de grootste biefstuk die er te krijgen is. Ik ben dat varkensvoer in dit kot zat. Au! Waarom schopje me nou?"
Jan, die vlak achter de twee staat, snapt direct waarover Klok het heeft: de ontsnapping gaat de volgende dag plaatsvinden. Hij zegt niets.
Aan de andere kant van de gevangenismuren rijdt Pietje op zijn fiets langzaam een rondje om het gebouw met de dikke muren en tralies heen. Hij speurt ieder stukje grond af, maar kan niets bijzonders ontdekken. Dat valt hem zwaar tegen. Waar zou Paul toch vastgehouden worden, vraagt Pietje zich bezorgd af. Hij trapt op zijn rem en stapt af. De fiets laat hij tegen een zandhoop vallen.
Stomverbaasd ziet hij hoe de berg instort als zijn fiets de aarde raakt. Voorzichtig komt hij dichterbij om het beter te onderzoeken. Hij grijpt zijn fiets daarbij aan het achterwiel vast, voordat die helemaal onder de smerige grond bedolven zal zijn. Wanneer hij de fiets naar achteren onder een struik trekt, staart hij in een vreemd gat. Voorzichtig laat Pietje zich erin zakken.
Paul Velinga zit in zijn cel en leest de papieren die hij eerder die
dag heeft gekregen voor de zoveelste keer door. Het is dan wel voor het eerst dat hij iets anders mag lezen dan de krant, maar hij wordt er bepaald niet vrolijk van. De papieren gaan over de overname van Het Laatste Nieuws door Stark. De miljonair wil er geen cent voor betalen. Pauls vrijheid in ruil voor de krant. Maar dat staat natuurlijk niet in het contract.
Met veel kabaal wordt zijn celdeur geopend. Een bewaker stapt naar binnen. „Meekomen jij! Nu."
De bewaker voert Paul naar het kantoor van Bruinslot. Niet alleen de gevangenisdirecteur wacht hem daar op, maar ook Stark zit er in zijn nette kostuum. De twee mannen zeggen geen woord. Pas als de bewaker de ruimte weer verlaten heeft, wordt het zwijgen verbroken.
„Zo, heb je het contract bestudeerd?" Stark trommelt met zijn vingers op het bureaublad van Bruinslot. „Ja."
„Ik heb niet veel tijd. Ga je het tekenen?"
„Geef me een pen."
Bruinslot weet niet hoe snel hij zijn mooie vulpen naar Paul moet schuiven.
Paul pakt de pen op en buigt zich over de papieren op het bureau heen.
„Een heel verstandig besluit," moedigt Stark hem aan om zijn handtekening te zetten. „Voor jou, maar vooral voor mij. Vandaag komt alles mijn kant op. Jouw krant, de tsarenkroon, en, als het even meezit, binnenkort ook de Zwarte Hand."
Paul aarzelt nu toch. Hij leunt met zijn ellebogen op de tafel en voelt dan plotseling het bureau trillen. Het lijkt wel of het op en neer gaat. Met een klap legt hij de pen neer, staat op uit zijn stoel en gaat met zijn armen over elkaar op het bureau zitten. Vragend kijkt hij Stark aan. „Zou ik nog een minuutje alleen mogen zijn voor ik teken? Het is nogal een emotioneel moment."
Bruinslot kijkt afwachtend naar Stark, die duidelijk de baas is. De miljonair haalt onverschillig zijn schouders op. „Ach, een minuutje kan ik nog wel wachten op mijn overwinning. Maar je bent gewaarschuwd, Velinga: achter die deur," en hij wijst naar de deur van het kantoor, „tel ik de secondes af."
Zodra de deur dichtvalt achter de twee mannen, schuift Paul het bewegende bureau opzij. Eronder is een zwart gat, waar een bezweet hoofd uit tevoorschijn komt.
„Pietje! Waar kom jij nou vandaan?"
„Paul!"
Stomverbaasd kijken ze elkaar even aan.
„Vlug, Paul. Er is een hier een tunnel. Tot buiten de gevangenis."
Paul hoeft niet lang na te denken. „Ga jij maar voor," gebaart hij naar Pietje en kruipt dan achter hem aan de tunnel in.
Zo snel als ze kunnen, kruipen Pietje en Paul door de ondergrondse gang.
„Pietje, hoe gaat het met Martha?"
Pietje draait zijn hoofd om en legt zijn vinger tegen z'n mond. „Ze wacht nog steeds op een brief."
Een paar minuten later hebben ze de uitgang van de tunnel bereikt. Paul klopt de aarde van zijn kleren en rekt zich goed uit. „Ik ben de gevangenis uit! Pietje, je hebt me gered!" Hij trekt hem stevig tegen zich aan.
„Ja, en als je zo doorgaat, leg ik het loodje," kan Pietje met moeite uitbrengen.
Meteen laat Paul los.
Vlakbij horen ze het zachte gepruttel van een automotor. Voorzichtig sluipen ze ernaartoe. Achter een paar hoge struiken zien ze een luxe personenauto staan met draaiende motor. De chauffeur leunt tegen de motorkap en kijkt in hun richting.
„Hij heeft ons gezien," sist Pietje.
„Hallo, daar!" roept de man. „Bent u die krantenman?"
Die vraag verrast de twee tunnelkruipers.
Paul wisselt een snelle blik met Pietje en waagt het erop. „Dat ben ik, ja, die krantenman."
De chauffeur houdt het portier voor hem open. „Ik dacht dat jullie met z'n drieën zouden zijn."
„Er is wat misgegaan," verzint Paul. Hij gebaart naar Pietje. „Kom op, man, we gaan."
Maar Pietje schudt zijn hoofd en loopt naar zijn fiets die hij onder de struiken verstopt had. „Ga jij maar, ik heb nog wat te doen."
Paul aarzelt een moment, maar als hij ziet dat Pietje al wegrijdt, stapt hij in de auto. Hij wil nog maar een ding: in bad en dan naar Martha.
Aan het begin van de tunnel staan Teun en Klok vol ongeduld te wachten op Stark.
„Waar blijft die vent nou," roept Klok nerveus.
„Ze komen zo wel," probeert Teun hem te kalmeren. „Ga jij de tunnel nog maar even controleren. Kijken of alles in orde is."
„Waarom moet ik dat doen? Ga zelf maar."
„Mooi niet. Er kunnen ratten in de tunnel zitten. Stark houdt niet van ratten. En ik ook niet."
Hun geruzie wordt onderbroken door Stark en Bruinslot, die in grote paniek komen binnenstormen.
„Paul Velinga is door onze tunnel ontsnapt!" brult Stark.
„Paul wie?"
„Hoe heeft-ie onze tunnel nou kunnen vinden?"
„Dat kan me op dit moment allemaal niet schelen. Maar zodra we buiten zijn, gaan er koppen rollen. En reken er maar op dat mijn kop stevig aan mijn lijf vast blijft zitten." Stark kijkt de twee tunnelgravers aan met een dodelijke blik.
De gevangenisdirecteur geeft Stark een duwtje in zijn rug. „Ik zou maar voort maken als ik jullie was. Als die Velinga meteen naar de politie gaat, heb ik hier een hok vol ellende."
Stark begrijpt dat er geen weg meer terug is en kruipt als eerste de tunnel in, direct gevolgd door Klok en Teun. Op handen en voeten kruipen ze minutenlang voort, tot ze een lichtpuntje in de verte zien.
Wanneer Teun als laatste de tunnel uit komt, staat Stark woedend om zich heen te kijken. „Waar is die vervloekte auto gebleven?"
In het drooghok van de wasserij kijkt Jan Lampe zenuwachtig om zich heen. Ondertussen gaat hij door met het omruilen van de was-karren van het ziekenhuis: vuile was de wasserij in, schone was naar buiten, waar de grote vrachtwagen klaarstaat.
De twee bewakers zijn nergens te zien. Ook de chauffeur van de vrachtwagen bemoeit zich niet met het laden en lossen.
Jan grijpt de kar met schone was die hij heeft klaargezet. Hij is maar halfvol met schone was. Snel duwt hij het karretje tot vlakbij de deur. Waakzaam kijkt hij om zich heen en kruipt dan tussen de schone lakens voor het ziekenhuis. Het blijft stil. Niemand heeft iets gemerkt, denkt Jan opgelucht. Maar hij is nog niet vrij.
Hij schrikt wanneer de waskar begint te bewegen.
Het zijn twee andere gevangenen die de kar de vrachtwagen in duwen.
Even later hoort hij de achterdeur van de wagen dichtslaan. Ook het voorportier knalt dicht en de motor wordt gestart.
Er kan niets meer misgaan. De vader van Sproet slaakt een diepe zucht.
Hij is vrij.
Nu de vluchtwagen niet is op komen dagen, zit er voor Stark en zijn maten niets anders op dan te voet naar de stad te gaan. Ze sjokken langs de weg.
Hoopvol kijkt de miljonair over zijn schouder als hij het grommende geluid van een auto hoort naderen. Hij houdt Klok en Teun tegen, wanneer die zich willen verbergen tussen de struiken. „We gaan liften! Met mijn manke been houd ik het niet vol om naar de stad te lopen."
Met z'n drieën staan ze langs de kant van de weg en steken hun duim omhoog.
De chauffeur van de vrachtwagen heeft geen tijd voor lifters. Hij heeft al veel te lang staan kletsen met de bewakers van de gevangenis. In het ziekenhuis hebben ze schone lakens nodig. In plaats van af te remmen geeft hij wat extra gas bij.
Stark schudt zijn vuist als de vrachtwagen hen passeert. Ook Teun staart de wagen teleurgesteld na.
Alleen Klok blijft vrolijk. „Lopen is zo gezond, zeg ik maar. En straks ga ik een vette biefstuk eten."
Pietje staat met zijn fiets op het pontje. Hij kijkt om als hij zijn naam hoort noemen. Tot zijn grote verrassing ziet hij de complete Bende van de Zwarte Hand op hem afrennen.
„We komen ons weer aanmelden als lid," zegt Engeltje terwijl hij aan boord springt.
Pietje kijkt hem een ogenblik sprakeloos aan.
„Als je ons nog wilt hebben, hé," vraagt Sproet voorzichtig.
Dan begint Pietje te lachen. „Iedereen is lid. Klaas ook. Kom op, dan vertel ik jullie het plan."
Paul Velinga is direct na zijn ontsnapping naar huis gegaan om zich te wassen en schone kleren aan te trekken. Dan belt hij een taxi: hij kan zijn geliefde Martha geen moment langer meer missen.
De taxi arriveert al snel en Paul gaat vol goede moed op weg naar de schoenmakerij. Maar nog voor hij bij het huis van de familie Bell is aangekomen, ziet hij Martha al. Ze is onderweg van school naar huis en wandelt een stukje met Jozef op. De twee lopen naast elkaar en zijn druk in een gesprek verwikkeld.
Even schrikt Paul van het tafereel: zou Jozef dan toch met zijn Martha... Maar als hij vlak daarna Martha op zich af ziet rennen, zet hij die gedachte snel van zich af.
„O, Paul! Je bent terug. Ik heb je zo gemist..."
„Ik jou ook, Martha. En ik ga nooit meer weg zonder jou." Hartstochtelijk kust hij haar.
Van een afstandje bekijkt Jozef de twee geliefden. Even voelt hij een steek van jaloezie, dan kan hij zich niet meer inhouden, en loopt op de twee geliefden af. „Dag, Paul," probeert hij de aandacht te krijgen. „Ik heb groot nieuws."