Plannen smeden
In het gebouw van Het Laatste Nieuws heerst de bekende bedrijvigheid. Journalisten lopen in en uit met de nieuwtjes die ze te weten zijn gekomen. Vlot worden de artikelen gelezen en de vellen papier gaan van hand tot hand.
Paul Velinga doet aan die drukte niet mee. Hij staat in gedachten verzonken met een brief in zijn hand.
Een redacteur van de krant komt op hem aflopen. „Kijk eens, Paul," zegt hij en laat een foto van een kroon vol edelstenen zien. „Zullen we dat bericht van die tsarenkroon op de voorpagina zetten? We hebben een prachtige foto."
Paul kijkt verstrooid op. „Wat voor kroon?"
„De tsarenkroon van de Romanovs, natuurlijk." De redacteur kijkt Paul niet-begrijpend aan. „Dat weet je toch wel? Ze gaan die kroon twee maanden tentoonstellen in het Rotterdams museum."
Paul bekijkt de foto en knikt somber. „Ja, doe dat maar." Hij staart nog eens naar de brief in zijn hand. „De wereld draait toch om geld."
De redacteur haalt onverschillig zijn schouders op. „Da's geen nieuws."
„Die vervloekte crisis zal iedereen nog werkeloos maken," gaat Paul verder.
„Hoe bedoel je?"
„Ik krijg hier bericht dat het heel slecht gaat met ons Amerikaanse moederbedrijf. En als dat bedrijf te gronde gaat, zal het onze krant meeslepen in zijn val. Dan kan ik iedereen in ons kantoor wel naar huis sturen."
Geschrokken kijkt de redacteur Paul aan. „Nu nog niet, toch? Wat willen ze eraan doen?"
„Ze vragen of ik direct kom. Ik heb er tenslotte tien jaar gewerkt."
„En, ga je?"
Paul trekt een grimmig gezicht. „Welke keus heb ik? Werkeloos toezien hoe de zaak kapot gaat?"
„Nee, daar heb je gelijk in. Er moet iets gebeuren." Dan schiet de redacteur iets te binnen. „Maar Paul, over twee dagen is je verlovingsfeest!"
„Ja, dat is nog een probleem. Hoe vertel ik aan Martha dat ik uitgerekend nu naar Amerika moet?"
Martha en Paul hebben er geen gras over laten groeien. Nadat ze besloten hadden om zich te gaan verloven, waren ze meteen ook op huizenjacht gegaan. Ze hebben een prachtige woning gevonden. Nou ja, prachtig... Er moet eerst een hoop werk verricht worden. Regelmatig gaan ze een kijkje nemen om te zien of de verbouwing opschiet. Vandaag zijn ze er samen heengegaan.
Martha stapt over wat brokstukken en belandt in een donkere ruimte waar veel draden en kabels los hangen. „Het lijkt wel een spookhuis."
„Je gaat me toch niet vertellen datje bang bent?"
„Niet als jij er bent."
„En als ik er nou eens niet ben?" vraagt Paul.
„Dan zou ik hier voor geen goud willen wonen."
Paul loopt naar de ramen in de kamer en doet de luiken open. Warm zonlicht stroomt naar binnen en de kamer ondergaat een metamorfose. Martha komt naast hem staan en samen kijken ze de tuin in. Het is er schitterend groen. Na de late sneeuw eerder in het jaar heeft de voorjaarszon flink zijn best gedaan.
Paul aarzelt voor hij iets zegt, maar hij weet dat hij niet langer mag wachten. „Martha, ik..."
Terwijl ze hem van opzij bekijkt, ziet Martha de bezorgde blik in de ogen van haar aanstaande echtgenoot. Ze slaat haar armen stevig om zijn nek. Zo stevig, dat ze bijna omvallen. Gelukkig gebeurt dat niet en in plaats daarvan legt ze haar hoofd tegen Pauls borst. „Het was maar gekkigheid," zegt ze dan. „Het huis is prachtig. Zeker als het over een paar maanden helemaal opgeknapt is! Ik kan niet wachten tot we er wonen. Ik kan niet wachten tot we getrouwd zijn."
Nu slaat Paul zijn armen om Martha heen. Wat voelt hij zich op dit moment gelukkig!
Het slechte nieuws uit Amerika smelt weg als sneeuw in de voorjaarszon.
In de gevangenis is geluk ver te zoeken. De gevangenen krijgen geen nieuws uit Amerika, of het nu goed is of slecht. Ze hebben elke^dag hun klus in de werkplaats of in de wasserij, ze mogen een uurtje luchten en moeten de smerige gevangenismaaltijden maar weg zien te kauwen: iets anders krijgen ze toch niet.
Jan, Klok en Teun zitten aan een van de lange tafels in de eetzaal de laatste happen van hun avondmaal weg te slikken. In de zaal klinkt het tikkende geluid van lepels waarmee de laatste restjes uit de borden wordt geschraapt.
Helemaal apart staat een kleine tafel, gedekt met een tafellaken en een goed servies. De gevangenen die het dichtst in de buurt zitten, ruiken de zoete geuren van de gerechten in de schalen. Aan tafel zit de miljonair Stark rustig te prikken in het eten. Dit hoekje van de zaal is zijn domein. Oké, hij zit in de gevangenis, maar hij hoeft geen gevangeniskost naar binnen te schransen. Met een paar centen was dat snel geregeld. Ook hoeft hij niet de armoedige plunje te dragen zoals de rest van de gevangenen. Elke dag heeft Stark een schoon overhemd aan en draagt hij een stropdas.
Stark kijkt even op van zijn diner. Door de vlammen van de kaarsen op zijn tafel heen ziet hij de bewakers staan. Die houden de wacht, zodat de andere gevangenen niet eens in zijn buurt kunnen komen zonder het risico te lopen een dubbele corvee te krijgen. Voldaan knikt de miljonair een paar keer naar de bewaker die zijn glas wijn bijschenkt. Hij heeft het onder de omstandigheden toch maar goed voor elkaar.
Teun houdt Stark in de gaten. Het lijkt wel of Stark ook naar hem kijkt, alsof ze een soort contact hebben. Jan heeft dit in de gaten, maar hij houdt zijn mond. Hij wil er niets mee te maken hebben.
Maar de bolle Klok snapt niet dat hij beter zijn mond kan houden. „Hij kan dan wel zijn eigen privé-cel hebben," begint hij en wijst met zijn lepel in de richting van Stark, „en zijn eigen privé-tafeltje om te vreten, maar volgens mij mist-ie ons."
„Ja, als kiespijn," reageert Teun kortaf.
„Hij zit steeds naar ons te gluren."
„Ja, naar jou en mij, misschien. Maar jou," Teun kijkt Jan strak aan, „jou moet-ie niet. Hij zei laatst tegen mij dat hij al dat geld voor die privé-cel en zo had neergeteld, omdat hij jouw aanblik niet kon verdragen." Dan geeft hij Klok een stomp tegen zijn schouder. „Een goede raad: hou je kop over Stark, man! Hij betaalt voor z'n privacy! Ik weet niet of je weet wat dat woord inhoudt?"
„Volgens mij is dat Engels. En ik ken geen Engels."
Teun slaat met zijn vuist op tafel. „Dat houdt in, Klok, dat niet alles wat-ie zegt of doet meteen aan de grote klok moet worden gehangen."
De mannen hebben kennelijk te hard met elkaar zitten te praten, want er stapt een bewaker op hen af. „Gevangene Klok en gevangene Teun. Meekomen! Nu."
„Zie je niet dat ik aan het eten ben?" antwoordt Klok brutaal.
„Niets mee te maken," zegt de bewaker streng. „Meekomen! Nu!"
„Kan ik dan tenminste m'n bord meenemen?" Demonstratief pakt Klok zijn bord met twee handen van de tafel.
Voordat de bewaker opnieuw iets kan zeggen, geeft Teun Klok weer een dreun tegen zijn schouder. Een stuk harder dan de eerste keer, want door de klap vliegt Kloks bord uit zijn handen en klettert tegen de vloer.
Klok doet alsof hij terug wil slaan.
Teun duwt Klok tegen zijn borst. „Schiet nou toch op, man. Doe wat je gevraagd wordt." Zelf loopt hij meteen hierna achter de bewaker aan.
Klok volgt de twee nu maar snel. „Sinds wanneer ben jij zo gehoorzaam?" sist hij tegen de rug van Teun.
Jan blijft achter. Hij kijkt naar Stark.
Stark, die het gedoe tussen Teun en Klok met een zuinig glimlachje rond zijn mond heeft gevolgd, kijkt even naar hem. Maar dan is hij zijn belangstelling kwijt en verdiept zich weer in zijn krant, de middageditie van Het Laatste Nieuws met de foto van de tsarenkroon op de voorpagina. Nu niemand zijn gezicht kan zien, wordt de grijns breder.
„Die kroon is voor mij..." mompelt hij in zichzelf.
Klok en Teun volgen de bewaker de eetzaal uit, een paar gangen door en komen uiteindelijk in een afgelegen, donkere gang, waar ze nog niet eerder zijn geweest. Voor een deur blijft de bewaker staan. Met een sleutel aan zijn bos maakt hij de deur open. De twee gevangenen kijken over zijn schouder mee. Ze zien een grote, hoge, kale ruimte met een aarden vloer. Tegen een muur staan twee scheppen.
„Jullie krijgen speciale nachtdienst," legt de bewaker uit. „Orders van de directeur."
„Ja zeg, en wanneer moeten we dan slapen?" protesteert Klok.
„Dat doe je maar overdag."
„En m'n wasknijpers in de werkplaats dan?"
Teun, die allang in de gaten heeft wat voor soort opdracht Klok en hij krijgen, geeft zijn celmaat een schop tegen zijn schenen. „Hou je kop."
„Wat nou weer? Ik snap het niet. Hou eens op met schoppen en slaan, want..."
Teun legt snel een hand over Kloks mond. Dan kijkt hij de bewaker aan. „Mijn maat en ik zijn u zeer dankbaar voor deze speciale opdracht," knikt hij slaafs. Hij geeft Klok een duw naar voren en stapt ook zelf langs de bewaker de ruimte in.
De bewaker knikt tevreden en wil de deur al sluiten.
„Nog één ding," roept Teun gehaast. „Wat is de juiste richting?"
„Het noorden."
„En waar ligt het noorden?"
„Da's de kant waar de zon nooit schijnt."
Meteen na dit antwoord smijt de bewaker de deur dicht.
Teun staat nog even naar de deur te staren, maar dan hoort hij hoe Klok achter hem staat te lachen. Snel draait hij zich om. „Wat is er zo lollig? Je staat mij toch niet uit te lachen?"
„Nee. Maar dat was een goeie van die bewaker. Want het is nacht en er zijn geen ramen."
Teun kijkt Klok geërgerd aan. Hij heeft zijn mond al open om zijn maat de huid vol te schelden, maar dan bedenkt hij zich. Hij pakt een van de scheppen.
„Ja, dat vraag ik me af," zegt Klok, nu weer ernstig. „Wat zouden die scheppen hier doen?"
Teun zegt niets, maar trapt in plaats daarvan de schep de grond in, niet zo ver bij de muur vandaan.
Het gezicht van Klok begint nu te stralen. „ Nu weet ik het, we gaan..."
„Kop dicht, Klok. Scheppen, en snel!"
Pietje heeft zijn pyjama aan en bladert op het bed van Martha door een groot prentenboek.
Martha zelf zit achter haar kaptafel en kamt haar haren. Terwijl ze doorgaat met kammen kijkt ze haar broertje via de spiegel aan. „Zeg Pietje, ben jij wel eens bang?"
Pietje kijkt op uit zijn boek. „Bang? Hoezo?"
„Gewoon, bang. Bijvoorbeeld toen in de gevangenis... Was je toen bang?"
„Nee, niet bang, denk ik. Ik was boos, want ik was onschuldig. En jij? Was jij wel eens bang, toen je klein was?"
Martha houdt haar hand stil. „Ik ben nog steeds bang."
„Jij?" Pietje lacht, want hij kan echt niet geloven dat zijn grote zus ergens bang voor is. „Waar ben jij dan bang voor? Ik kan niets bedenken, hoor."
„Voor spinnen en muizen, die vind ik echt heel eng. En soms ben ik bang... om hier weg te gaan... om te trouwen. Dan krijg ik het gevoel dat ik in een afgrond spring. Je weet wel, alsof je van een berg af spring. En zodra ik de grond niet meer onder mijn voeten voel, dan wil ik mijn vleugels uitslaan, maar dat ik dan merk dat ik
niet kan vliegen."
Pietje kijkt haar aan, bijna zonder met zijn ogen te knipperen. „Maar als je gaat trouwen, dan spring je toch niet alleen? Je springt samen. Samen met Paul. Je moet hem gewoon vertrouwen. Ik kan me niet voorstellen dat-ie je laat vallen." Martha zucht diep. „Nee, ik eigenlijk ook niet..."