Oude bekenden
De volgende ochtend ziet Geelman direct dat er iets mis is in de winkel. Niet alleen staat de winkeldeur op een kier, maar ook de lade van de kassa staat open.
Snel loopt hij naar de toonbank toe en ziet dat al het geld uit de kassa is verdwenen.
„O nee! Het is een schande! Jozef! Waar zitje, Jozef?" Geelman stormt door het huis naar de kamer van zijn zoon. Die ligt nog onwetend te slapen, maar is snel wakker als er een brede baan daglicht door de kamer stroomt. Tegen het licht ziet hij zijn vader op hem afkomen lopen.
„We zijn bestolen! O, o, we zijn beroofd! Word toch wakker, luiwammes!" Geelman trekt de dekens van Jozefs bed. „Al het geld is uit de kassa gestolen! En mijn gouden horloge, dat ik in de kassa bewaarde, zodat niemand kon zien hoe rijk ik was! De dief heeft gewoon een ruitje ingeslagen en de deur geopend!"
Nu is Jozef klaarwakker. „Pietje!"
„Wat?!"
„Nou, Pietje heeft het gedaan! Dat gat in de ruit..."
Geelman draait zich alweer om. „Zeg maar niets meer, ik weet al genoeg. Dat joch zal er van lusten! Ik pik het niet langer. En ook van jou niet. Kom je nest uit! En snel een beetje."
„En snel een beetje," doet Jozef zijn vader na. Hij heeft geen zin om op te staan: het is zondag en Jozef wil uitslapen. Hij laat zich terugzakken met zijn hoofd op het kussen en trekt de dekens weer over zich heen.
„Kom je nest uit, Jozef!" roept zijn vader opnieuw.
Nog geen tien minuten later geeft Geelman een harde roffel met zijn vuisten op de deur van de schoenmakerij. Schuin achter hem staat Jozef nog een beetje te klappertanden van de plotselinge kou. Daar achter staan twee agenten.
Annie, het dienstmeisje van de familie Bell, doet haastig de deur open. „Wat een kabaal op de vroege zondag."
Geelman heeft geen boodschap aan wat het dienstmeisje vindt. Zonder pardon duwt hij haar aan de kant en stapt woest de winkel in, in een iets rustiger tempo gevolg door de drie andere mannen. De agenten stampen zelfs eerst even de sneeuw van hun schoenen.
„Waar is de familie Bell?" wil Geelman weten.
„De familie is uit, naar tante Cato. Alleen Pietje is thuis."
„Dat is mooi. Die moeten we net hebben!" Geelman loopt al naar de trap toe.
Annie probeert hem tegen te houden. „Maar Pietje slaapt nog!"
Geelman duwt het meisje opzij en gaat de trap op. Daar knalt hij de deur van de kamers een voor een open.
Pietje had van het hele gedoe in de winkel niets gehoord, hij was in een diepe slaap verzonken en droomde dat hij een beroemde goochelaar was. Maar het kabaal van de open- en dichtgeslagen deuren heeft hem gewekt. Hij opent zijn ogen en schrikt zich rot. Vlak boven zijn hoofd hangen de gezichten van Geelman en twee agenten. Met grote ogen staart hij langs de drie mannenhoofden en ziet Jozef en Annie in de deuropening staan.
„Aankleden en meekomen, jij! Je wordt verdacht van diefstal," zegt een van de agenten voordat Pietje zelf iets kan zeggen.
„Beginnen jullie nou alweer? Ik heb niets gedaan," is het enige wat Pietje weet uit te brengen.
„Dat zullen we nog wel eens zien," brult Geelman. „Als je in de gevangenis zit, piepje wel anders."
In de gevangenis zijn de gevangen zoals iedere dag door de bewakers aan het werk gezet. Vandaag staan de wasknijpers op het programma: twee houtjes en een metalen veer moeten in elkaar gezet worden.
„Moetje 'ns kijken, Teun." De dikke Klok geeft zijn medegevangene een klap op zijn schouder.
Teun en Jan, de vader van Sproet uit de Bende van de Zwarte Hand, kijken opzij.
Klok heeft zijn haren, neus, lippen, oren en wangen vol wasknijpers gehangen. „Ik ben een stekelvarken!" roept hij en begint dan keihard te lachen om zijn eigen grapje.
Bij Teun kan er geen lachje af.
Ook niet bij de bewaker, die op Kloks gelach is afgekomen. De man in zijn zwarte uniform geeft Klok met zijn gummiknuppel een gevoelige tik op zijn handen. „Doorwerken jij! Kletsen doe je maar thuis. Dat is in jouw geval over tien jaar, want dan kom je pas vrij. En als je geen duizend wasknijpers per dag haalt, zorg ik dat je wordt overgeplaatst naar een plek waar het pas echt vervelend is."
Klok knikt naar een gevangene die lekker achterover zit op een stoel met een krant voor zijn gezicht. „En hij dan?"
De bewaker haalt z'n schouders op. „Hij hoeft niet."
„Nou, ik wil ook op m'n krent zitten en een krantje lezen."
Klok zegt het met zo'n luide stem, dat de bevoorrechte gevangene zijn krant zakken. Het is Stark, de rijke krantenbaas, die dankzij Pietje Bell in de gevangenis terecht is gekomen. Hij ziet er nog altijd deftig uit in zijn mooie kleding. Zijn handen zijn altijd schoon, of er moeten een paar vegen inkt op zitten van alle kranten die hij leest. De blik van Stark is op Klok en Teun gericht.
„Dat kan geregeld worden, hoor Klok. Als je maar betaalt," zegt de bewaker.
„Da's niet eerlijk. Hij is miljonair!"
„En krantenmagnaat" vult Stark zelf aan.
De bewaker keert zich naar de drie gevangenen en zet zijn handen demonstratief in zijn zij. „Juist, en jullie zijn helemaal niks." Dan loopt hij weg.
Klok kijkt de bewaker met een vuile blik na. Daarna richt hij zijn aandacht weer op Stark, die hem een vals lachje schenkt, en begint de wasknijpers van zijn gezicht te halen. „Tien jaar voor zo'n klein diefstalletje. Als ik nou iemand vermoord had! Zo'n ophef over een paar stukkies glas."
Klok heeft niet in de gaten dat Stark is opgestaan en naar hem toe is gelopen.
„Je moet diamanten nooit verwisselen met stukkies glas, mijn beste Klok," sist de rijke schurk bij Klok in het oor. „Dat geintje is me al eens eerder geflikt en ik zeg je, dat zal die persoon duur komen te staan." Nu kijkt Stark Jan heel doordringend aan.
De vader van Sproet weet dat die opmerking voor hem bedoeld is. Omdat hij erg arm was en zijn gezin amper te eten kon geven, is hij mee gaan doen aan een diamantroof. Zo hoopte hij in een keer rijk te worden. Maar die roof liep helemaal uit de hand, waardoor hij zelfs Sproet en diens vrienden in gevaar bracht. Uiteindelijk mislukte de roof door toedoen van de bende van de Zwarte Hand. Nu zit Jan Lampe met Teun, Klok en Stark, die ook allemaal bij de diamantroof betrokken waren, opgesloten in het gevang.
De andere gevangenen in de werkplaats voelen dat er een flinke ruzie in de lucht hangt en komen dichterbij. Maar Stark maakt een wegwerpgebaar met zijn hand, draait zich om en gaat terug naar zijn stoel.
Jan staat met gebalde vuisten. Zijn woeste gedachten worden doorbroken wanneer een bewaker met zijn knuppel een harde klap op tafel geeft. „Tijd om te nokken voor vandaag. Terug naar jullie cellen, en snel!"
De mannen sloffen de werkplaats uit en lopen traag naar hun cellenblok.
Daar hangen de gevangenen die vandaag niet hoeven te werken wat rond in hun cel. Als de deur van het cellenblok wordt geopend, komen de mannen nieuwsgierig naar de tralies om te zien wat er aan de hand is.
Vastgehouden door een bewaker wordt Pietje Bell het cellenblok binnengeleid.
„Hé jij! Ben jij niet Pietje Bell? De zogenaamde held van Rotterdam?" roept een gevangene in een van de eerste cellen.
Nu beginnen nog meer mannen te roepen.
„Moet je kijken, we hebben een beroemdheid in ons midden, mannen!"
„Pietje Bell moet zakkies plakken, hi-ha-ho."
„Krijg je een gratis rondleiding, Pietje?"
Pietje reageert niet op het geroep van de mannen. Wat een verschrikkelijke plek is dit, denkt hij bij zichzelf.
Vanuit tegenovergestelde richting keert nu de groep gevangenen uit de werkplaats terug naar de cel. De schurken in de cellen kende Pietje niet, maar tussen deze boeven ziet hij enkele bekende gezichten: Stark met zijn manke been, de dikke Klok, Teun en Jan, de vader van Sproet, Pietjes beste vriend. Die laatste kijkt hem heel verbaasd aan. Hoe komt Pietje nu in de gevangenis? Pietje haalt zijn schouders op, alsof hij zeggen wil: 'Ik heb zelf ook geen flauw idee wat ik hier doe.'
Daarna kijkt Pietje recht in de ogen van Stark en op zijn gezicht komt een glimlach. Dat is te veel voor de miljonair. Stark gaat plotseling door het lint en probeert Pietje naar de keel te vliegen. Twee bewakers grijpen hem net op tijd aan zijn armen vast om het te voorkomen.
Stark schudt woest zijn vuist. „Als ik jou te pakken krijg, Pietje Bell! Jou, en Sproet, die rooie vriend van je uit de bende van de Zwarte Hand. Het is jullie schuld dat ik hier zit!"
Pietje schrikt van het geschreeuw in zijn gezicht, maar al snel herstelt hij zich. „Hé, Stark?"
„Wat?"
„Effe dimmen, zeg."
De bewaker naast Pietje kan zijn lachen bijna niet houden. Hij pakt Pietje onder zijn oksels vast en trekt hem de gang door, op weg naar de kamer van de directeur.
„Ik ga meteen de krant bellen!" roept een woedende Stark Pietje nog na. „Die zullen vast smullen van dit nieuws."
Voor de deur van het kantoor blijven Pietje en zijn bewaker staan. De man klopt twee keer, waarna vanuit het kantoor luid „Binnen!" klinkt.
Pietje wordt door zijn bewaker de directiekamer binnengeleid. Daar staan twee mannen in keurig pak met elkaar te praten, maar hun gesprek valt stil wanneer ze zien wie de kamer binnen is gekomen.
Een van de mannen loopt op Pietje af en begint hem nogal opzichtig van top tot teen op te nemen. „Zo, jij bent dus Pietje Bell... Ik ben inspecteur Fuik van de politie en dit is de directeur van de gevangenis, meneer Bruinslot."
Pietje stapt opzij om de directeur goed te kunnen zien. Hij doet nu zelf wat inspecteur Fuik bij hem heeft gedaan, en neemt de directeur van top tot teen op.
„Je begrijpt zeker wel waarom je hier bent," gaat inspecteur Fuik verder met zijn verhaal.
Pietje haalt zijn schouders op. „Ik dacht, ik wil zo'n gevangenis wel eens van binnen zien..."
„Dus je geeft toe datje het gedaan hebt."
Onderzoekend kijkt Pietje de inspecteur aan. „Dat hangt er wel even vanaf. Waar gaat het eigenlijk over?"
„Dat zul jij niet weten, mannetje. De diefstal bij drogist Geelman, natuurlijk. Afgelopen nacht heb jij..."
„Meneer Buik, ik weet van niks," onderbreekt Pietje de man tegenover hem.
„De naam is Fuik, niet Buik. En doe maar niet alsof je neus bloedt." De inspecteur gaat steeds luider praten en maakt driftige gebaren met zijn handen.
Pietje voelt snel aan zijn neus en kijkt dan naar zijn handen. Wat een rare vent, denkt hij bij zichzelf. „Mijn neus bloedt helemaal niet, hoor."
„Stoppen met die flauwekul, en snel een beetje! Drogist Geelman heeft alles gezien."
„O, die. Mijn vader zegt altijd dat ik Geelman niet serieus moet nemen."
Kennelijk heeft de gevangenisdirecteur genoeg van het geharrewar tussen Pietje en de inspecteur. Hij doet een paar stappen naar voren, kijkt Pietje streng aan en zegt: „Jij lijkt me een buitengewoon brutaal jongetje." Dan draait hij zich naar de inspecteur. „Ik denk dat een dagje cel hem wel tot inkeer zal brengen."
Pietje begint heftig met zijn hoofd te schudden. „Maar ik heb helemaal niks gedaan!"
De gevangenisdirecteur maakt een snuivend geluid. „Dat horen we hier wel meer. Sterker nog, dat zegt zo'n beetje iedereen die achter de tralies zit."
„Maar omdat ik het ook zeg, hoef ik nog niet achter de tralies," bedenkt Pietje eigenwijs. Hij bekijkt de directeur nog eens van onder tot boven. Die krijg ik niet op andere gedachten, weet hij zeker. Misschien kan hij het beter bij de inspecteur proberen. Hij trekt hem even aan zijn mouw. „Die Zwartpot kan me niet zomaar opsluiten."
De directeur springt bijna uit zijn vel. „De naam is Bruinslot en ik ben hier de baas. Het gesprek is beëindigd." Hij gebaart naar de bewaker. „Afvoeren!"