NEGENENDERTIG

 

 

 

Bosch keek vanaf de blokkades toe hoe een peloton agenten naar het kruispunt trok in een poging de relschoppers aan te houden. Het lichaam van John Chastain lag op straat, als een zak vuile was. De agenten hadden gekeken hoe hij eraan toe was, maar toen ze zagen dat ze te laat waren, lieten ze hem liggen. De nieuwshelikopters hingen boven hen. Er kwam een ambulance voor Bosch en de broeders verzorgden hem. Hij had snijwonden op de brug van zijn neus en op zijn linkerwenkbrauw die gedesinfecteerd en gehecht moesten worden, maar hij weigerde naar het ziekenhuis vervoerd te worden. Ze haalden het glas weg, deden pleisters op de snijwonden en lieten hem verder met rust.

   Daarna – hij wist niet precies hoe lang – liep Bosch enigszins doelloos achter de blokkades, totdat er een agent op hem af kwam die zei dat hij naar bureau Seventy-seventh Street moest om door de recherche te worden verhoord. De agent zei dat hij er door twee agenten heen gereden zou worden. Bosch knikte wezenloos en de agent gaf instructies over zijn mobilofoon. Bosch keek naar de geplunderde winkel aan de overkant van de straat. Groene neonletters vertelden hem dat de zaak Fortune Liquors heette. Hij zei dat hij zo terug zou zijn, stak de straat over en liep de slijterij binnen. 

   Het was een pijpenla en vóór die avond had de zaak drie gangen vol koopwaar gehad. De vakken waren nu leeg en door de plunderaars omvergegooid. De rotzooi op de grond kwam op de meeste plaatsen tot kniehoogte en er hing een zware lucht van bier en wijn. Hij liep voorzichtig naar de toonbank, waar niets anders lag dan het plastic dat ooit zes blikjes bier bijeen had gehouden. Hij leunde over de toonbank om erachter te kijken en kon ternauwernood een kreet onderdrukken toen hij een kleine, Aziatische man op de grond zag zitten, de knieën tegen zijn borst en de armen om zijn benen geslagen.

   Ze keken elkaar even aan. Eén kant van zijn gezicht was opgezwollen en rood. Bosch vermoedde dat hij door een fles was geraakt. Hij knikte naar de man, maar die reageerde niet.

   ‘Gaat het een beetje?’

   De man knikte, maar keek Bosch niet aan.

   ‘Moet er een ambulance komen?’

   De man schudde van nee.

   ‘Hebben ze alle sigaretten meegenomen?’

   De man antwoordde niet. Bosch leunde nog meer voorover en keek onder de toonbank. Hij zag de kassa met de la open op zijn kant liggen. Overal lagen bruine papieren zakken, lucifersdoosjes en lege verpakkingen van sloffen sigaretten. Hij hing nu met zijn bovenlichaam over de toonbank en kon met zijn hand door de rommel op de grond gaan, maar de zoektocht naar een pakje sigaretten was vruchteloos.

   ‘Hier.’

   Bosch keek op naar de man, die nog steeds op de grond zat en die een pakje Camel uit zijn zak viste. Hij bood het Bosch aan, maar er zat nog maar één sigaret in.

   ‘Nee, hoor. Het is de laatste. Laat maar zitten.’

   ‘Nee, voor u.’

   Bosch aarzelde. ‘Zeker weten?’

   ‘Heel zeker.’

   Bosch pakte de sigaret uit het pakje, knikte en graaide een boekje lucifers van de grond. ‘Bedankt,’ zei hij. Hij knikte weer en liep de winkel uit.

   Buitengekomen stak Bosch de sigaret tussen zijn lippen en trok eraan, proefde hem. Hij genoot ervan. Hij streek een lucifer aan, stak de sigaret aan, zoog de rook diep in zijn longen en hield die daar.

   ‘Kan mij wat schelen,’ zei hij.

   Hij blies de rook uit en zag de blauwe walm oplossen. Hij keek naar de lucifers. Op de ene kant stond Fortune Liquors en op de andere Fortune Lucifers. Hij opende het boekje en las de spreuk die erin gedrukt stond. 

 

Hij die het geluk in zichzelf vindt,

is een gelukkig mens.

 

Hij stopte de lucifers in zijn zak en voelde dat daar nog iets in zat. Hij diepte het op en zag dat het het zakje rijst was dat hij bij zijn trouwerij had gekregen. Hij gooide het een meter op en ving het. Hij hield het in zijn hand, maakte een vuist en stopte het weer in zijn zak terug.

   Hij tuurde over de blokkades naar het kruispunt. Chastains lichaam werd nu bedekt door een stuk geel zeildoek dat uit de kofferbak van een van de politiewagens kwam. Er stond een kringetje mensen om hem heen en het onderzoek naar zijn dood was net begonnen. Bosch dacht aan Chastain en aan de vreselijke angst die hij op het eind, toen de door haat gestuurde handen hem hadden vastgegrepen, moest hebben gevoeld. Hij begreep welke angsten de man had doorstaan, maar kon geen medelijden opbrengen. Die handen vol haat hadden zich al veel eerder naar hem uitgestrekt.

   Uit de nachtelijke hemel kwam een helikopter naar beneden en landde op Normandie. Aan beide kanten werden de luiken geopend en hoofdinspecteur Irving en inspecteur John Garwood klommen eruit, klaar om het bevel over te nemen en het onderzoek te sturen. Met grote stappen liepen ze naar het groepje agenten dat om het lichaam heen stond. Door de luchtverplaatsing die de helikopter had veroorzaakt, was het zeildoek aan één kant opgewaaid. Bosch zag Chastains gezicht en het leek alsof hij recht naar de hemel staarde. Een agent liep naar het lichaam en bedekte het weer.

   Irving en Garwood stonden minstens honderdvijftig meter van Bosch vandaan, maar ze leken zijn aanwezigheid aan te voelen en op precies hetzelfde moment keken ze naar hem. Bosch keek onverstoorbaar terug. Garwood, nog steeds keurig in het pak, gebaarde naar hem, een sigaret in de hand, en glimlachte veelbetekenend. Uiteindelijk keek Irving weg en concentreerde zich weer op het stuk zeildoek.

   Bosch wist hoe het verder zou lopen. De grote regelaar was weer aan de slag. Die wist hoe het afgehandeld moest worden en hoe het officiële verhaal ging luiden. Chastain zou de martelaar van het korps zijn, door vandalen uit de politiewagen getrokken, met zijn eigen handboeien geboeid en doodgeknuppeld; zijn dood was de vergelding voor al wat de politie die avond zou aanrichten. Het was een onuitgesproken ruil: Chastain voor Elias. Zijn dood, die ongetwijfeld door de gemotoriseerde aasgieren in de lucht in de ether werd gestuurd, zou de rellen doen eindigen nog voor ze echt begonnen waren. Niemand, behalve een handjevol mensen, zou weten dat Chastain de oorzaak van alles was.

   Bosch wist dat hij in het complot zou zitten. Irving kon hem gemakkelijk pakken, omdat hij het enige had wat Bosch nog restte, waar hij nog van hield. Zijn baan. Hij wist dat Irving ruilhandel ging plegen. Hij kon zijn baan houden als hij hierover verder zijn mond hield en Bosch wist dat hij die voorwaarde zou accepteren.