ZES

 

 

 

Een van de mensen van Interne Zaken was een Latino genaamd Raymond Fuentes. Bosch stuurde hem met Edgar op pad naar het adres dat op Catalina Perez’ identiteitspapieren stond om haar naaste familie op de hoogte te brengen en wat vragen te stellen. Waarschijnlijk was zij de doodlopende straat van het onderzoek, omdat Elias het vermoedelijke doelwit geweest was. Edgar wilde protesteren, maar Bosch legde hem het zwijgen op. Hij zou hem later wel uitleggen dat hij de IZ-jongens wilde verdelen over hun drieën om hen beter in de gaten te kunnen houden. Dus Edgar en Fuentes waren een team. Rider werd er met een andere IZ’er, Loomis Baker, op uitgestuurd om Eldrige Peete op Parker Center te ondervragen en hem daarna naar de plaats-delict te brengen. Bosch wilde de operateur ter plaatse spreken om nog eens te verifiëren wat hij had gezien en hem precies dezelfde handelingen met de trein te laten verrichten als toen hij de lichamen had ontdekt. 

   Bosch, Chastain en Joe Dellacroce bleven dus over. Bosch zei Dellacroce dat hij ook naar Parker Center moest gaan om een bevel tot huiszoeking op te stellen. Tegen Chastain zei hij dat zij samen naar Elias’ huis gingen om de nabestaanden in te lichten.  

   Nadat de groep uiteengevallen was, liep Bosch naar de wagen van de Technische Recherche en hij vroeg Hoffman naar Elias’ sleutels. Hoffman keek in de doos waarin hij de zakken met bewijsstukken had gedaan en diepte er een zak uit waarin een sleutelring zat met meer dan tien sleutels eraan. 

   ‘Rechterbroekzak, voorzijde,’ zei Hoffman.

   Bosch keek even naar de sleutelbos. Zo te zien meer dan genoeg voor een kantoor, een huis en auto’s. Hij zag zowel een sleutel van een Porsche als van een Volvo. Hij bedacht dat een van de mensen die klaar waren met hun huidige taak moest uitvinden waar Elias’ auto stond.

   ‘Verder nog wat in de zakken?’

   ‘Ja. Voorzijde links vijfentwintig cent.’

   ‘Zo.’

   ‘Wat een ritje kost. Dat zal de reden wel zijn.’

   Bosch knikte.

   ‘In de binnenzak zat een brief.’

   Bosch was die even vergeten, maar Garwood had het erover gehad. ‘Kan ik hem zien?’

   Hoffman zocht weer in de doos en pakte een plastic zak waarin een envelop zat. Bosch nam hem van de criminalist aan en bekeek de envelop zonder hem uit de zak te halen. Het adres was er met de hand op geschreven en er stond geen afzender op. Linksonder stond Persoonlijk & Vertrouwelijk. Bosch probeerde het poststempel te lezen, maar het was slecht te zien. Hij wou dat hij een aansteker bij zich had. 

   ‘Jouw buurtje, Harry,’ zei Hoffman. ‘Hollywood, woensdag verstuurd en vermoedelijk vrijdag ontvangen.’

   Bosch draaide de zak om en keek naar de achterkant van de envelop, die netjes aan de bovenkant was opengemaakt. Elias of zijn secretaresse had hem geopend, vermoedelijk op kantoor, en hij had hem in zijn zak gestopt. Het was niet te zien of de brief sindsdien was gelezen.

   ‘Heeft iemand van ons hem opengemaakt?’

   ‘Wij in ieder geval niet, maar van voor wij hier waren weet ik natuurlijk niets. Voorzover ik weet, hebben de rechercheurs die het eerst ter plekke waren de naam zien staan en toen herkenden ze hem, maar vraag me niet of ze de brief zélf hebben gezien.’

   Bosch was benieuwd naar de inhoud, maar hij wist dat het noch de plaats noch het tijdstip was om die te bekijken.

   ‘Neem ik ook mee.’

   ‘In orde, Harry, maar teken er wel even voor, en voor de sleutels.’

   Bosch wachtte tot Hoffman het juiste formulier had gevonden. Hij hurkte en stopte de sleutels en de envelop in zijn koffertje. Chastain kwam aanlopen, klaar voor vertrek.

   ‘Wil jij rijden of ik?’ vroeg Bosch toen hij zijn koffertje sloot. ‘Ik heb een zwart-witte. Jij?’

   ‘Een ongemarkeerde. Een kreng, maar je valt er niet mee op.’

   ‘Mooi. Zwaailicht?’

   ‘Ja Bosch, zelfs een IZ’er moet zo nu en dan snel ter plaatse zijn.’

   Hoffman hield Bosch een klipbord voor en hij zette zijn paraaf naast de twee bewijsstukken die hij meenam.

   ‘Dus jij rijdt.’

   Ze liepen over California Plaza naar de auto. Bosch pakte de semafoon van zijn riem en verzekerde zich ervan dat hij werkte. Het lichtje van de batterij was groen. Hij had geen boodschappen gemist. Hij keek naar de hoge gebouwen en vroeg zich af of die de ontvangst van een bericht van zijn vrouw konden verstoren, maar hij herinnerde zich dat inspecteur Billets’ bericht goed was doorgekomen. Hij klipte de semafoon weer aan zijn riem en probeerde zijn gedachten te verzetten. 

   Hij liep achter Chastain aan naar een bruine Ford LTD die minstens vijf jaar oud was en er even indrukwekkend uitzag als een Ford Escort. Gelukkig, dacht Bosch, is hij niet zwart-wit.

   ‘Hij is open,’ zei Chastain.

   Bosch liep om de auto heen en stapte in. Hij pakte zijn mobiele telefoon en belde de centrale. Hij vroeg Registratie Rijbewijzen om Howard Elias door de computer te halen. Ze gaven hem Elias’ privé-adres, zijn leeftijd, zijn rijbewijsnummer en de gegevens over het nummerbord van de Volvo en de Porsche die op zijn naam en die van zijn vrouw stonden.

   Elias was zesenveertig jaar en hij had geen bekeuringen gehad, wat hem waarschijnlijk tot de voorbeeldigste automobilist van L.A. maakte. Het laatste wat Elias wilde, was de aandacht van de politie trekken. Zonde als je een Porsche hebt.

   ‘Baldwin Hills,’ zei Bosch toen hij zijn telefoon opborg. ‘Ze heet Millie.’

   Chastain startte de auto, stak de stekker van het zwaailicht in het contact van de aansteker en zette het licht op het dashboard. Hij stuurde de auto behendig door de stille straten op weg naar snelweg 10. Bosch hield zijn mond, niet wetend hoe hij het ijs tussen hen moest breken. Ze waren natuurlijke vijanden. Chastain had tweemaal een onderzoek naar Bosch gedaan en even zoveel keren was Bosch vrijuit gegaan, maar slechts nadat Chastain van hogerhand te horen had gekregen dat hij de zaak moest laten rusten. Het leek wel een vendetta. Deze IZ’er vond het maar niks om een collega te moeten laten gaan. Hij wilde bloed zien. 

   ‘Ik snap waar je mee bezig bent, Bosch,’ zei Chastain toen ze op de snelweg waren en westwaarts reden.

   Bosch keek hem aan en voor het eerst zag hij hun beider gelijkenis. Donker, enigszins grijzend haar, een volle snor, donkerbruine ogen en een slanke, pezige bouw. Elkaars spiegelbeeld haast, hoewel Bosch Chastain niet beschouwde als fysiek sterk, een beeld dat hij zelf wel opriep. Chastain had een andere houding. Bosch zag eruit of hij niet met zich liet spotten.

   ‘Hoe bedoel je?’

   ‘Je deelt mijn mensen op, zodat je ons beter in de smiezen kunt houden.’ Hij wachtte op een antwoord, maar dat kwam niet. ‘Toch zul je ons moeten vertrouwen als je resultaat wilt.’

   ‘Weet ik,’ zei Bosch na een korte pauze.

   Elias woonde aan Beck Street in Baldwin Hills, een klein, duur woonwijkje ten zuiden van de 10 en vlakbij La Cienega Boulevard. Ze noemden het wel het zwarte Beverly Hills; een wijk waar gefortuneerde zwarten gingen wonen die ervoor waakten buiten hun gemeenschap te vallen. Bosch bedacht dat als er íets was wat hij van Elias kon waarderen, het was dat hij niet met al zijn centen naar Brentwood of Westwood was getogen, of naar Beverly Hills. Hij bleef in de gemeenschap die hem had verrijkt.

   Er was erg weinig verkeer en omdat Chastain met honderdvijftig per uur over de grote weg reed, waren ze in een kwartier op hun bestemming. Het was een groot, stenen huis, gebouwd in de koloniale stijl, met vier witte zuilen die een overkapping steunden. Het leek wel een plantagehuis in het Zuiden en Bosch vroeg zich af of Elias dat ook zo bedoeld had.

   Nergens brandden lampen en het licht onder de overkapping was ook niet aan. Vreemd. Als dit zijn huis was, waarom was er dan geen licht voor hem blijven branden?

   Op de oprijlaan voor het huis stond een auto, maar het was noch een Porsche, noch een Volvo. Het was een oude, overgespoten Camaro met glimmende wieldoppen. Rechts van het huis stond een aparte garage voor twee auto’s, maar de deur was dicht.

   Chastain reed tot aan de Camaro. ‘Leuk karretje,’ zei Chastain. ‘Zou ik nooit ’s avonds buiten laten staan, zelfs niet in een buurt als deze. Te dicht bij de ellende.’

   Hij zette de motor af en wilde uitstappen, maar Bosch zei: ‘Wacht even.’

   Hij maakte zijn koffertje open, pakte de telefoon en checkte bij de centrale of dit echt Elias’ adres was. Het klopte. Hij vroeg of ze het nummerbord van de Camaro wilden natrekken. De auto behoorde toe aan ene Martin Luther King Elias, achttien jaar oud. Bosch bedankte de agent en zette de telefoon af.

   ‘Klopt het?’ vroeg Chastain.

   ‘Het lijkt erop. De Camaro moet van een zoon zijn. Het ziet er niet naar uit dat iemand pa vanavond thuis verwachtte.’

   Bosch opende het portier en stapte uit, net als Chastain. Toen ze bij de voordeur aankwamen, zag hij het flauwe lichtje van de deurbel. Hij drukte erop en hoorde een scherp geklingel.

   Ze wachtten en belden nog twee keer aan voor het licht onder het afdak aanging en ze een slaperige vrouwenstem hoorden. ‘Wie is daar?’

   ‘Mevrouw Elias?’ vroeg Bosch. ‘Politie. Mogen we even binnenkomen?’

   ‘Politie? Hoezo?’

   ‘Het gaat over uw man. Mogen we binnenkomen?’

   ‘Ik wil dat u zich eerst identificeert.’

   Bosch pakte zijn insigne en hield het op, maar hij zag dat er geen kijkgaatje in de deur zat.

   ‘Draait u zich om,’ zei de vrouw. ‘Die zuil.’

   Bosch en Chastain zagen een camera die op een zuil was bevestigd. Bosch liep ernaar toe en hield zijn insigne er vlak voor. ‘Kunt u het lezen?’ riep hij.

   Hij hoorde dat de deur werd geopend en draaide zich om. Een vrouw in een witte ochtendjas en een zijden sjaal om het hoofd keek hen aan.

   ‘U hoeft niets te zeggen,’ zei ze.

   ‘Pardon?’

   Ze hield de deur op een kier en leek niet van plan hun te vragen binnen te komen.

   ‘Howard is niet thuis. Wat wilt u?’

   ‘Mogen we binnenkomen, mevrouw? We hebben–’

   ‘Nee, u komt niet binnen. Dit is mijn huis en er is nog nooit iemand van de politie binnen geweest. Howard wil het niet hebben en ik ook niet. Wat wilt u? Is er iets met Howard?’

   ‘Eh… Ja, helaas, mevrouw. Hel lijkt me toch echt beter als–’

   ‘O mijn God!’ jammerde ze. ‘Jullie hebben hem vermoord. Jullie hebben hem eindelijk vermoord!’

   ‘Mevrouw…’ begon Bosch. Hij wilde dat hij zich beter voorbereid had op wat hij vermoedde dat ze ging zeggen. ‘We willen even rustig met u–’

   Weer kon hij zijn zin niet afmaken, maar nu door een dierlijke kreet die vanuit haar binnenste leek te komen. Er sprak diepe smart uit. Ze liet het hoofd hangen en leunde tegen de deur. Bosch was bang dat ze tegen de vlakte ging en greep haar bij de schouder. Ze reageerde alsof ze door een slang werd gebeten.

   ‘Raak me niet aan! Nee! Jullie… moordenaars! Jullie hebben mijn Howard gedood! Howard!’

   Ze schreeuwde zijn naam zo hard dat de hele buurt het kon horen. Bosch keek achterom en verwachtte dat de halve straat bij het hek stond toe te kijken. Hij moest haar zien te kalmeren, haar naar binnen loodsen of haar ten minste rustig krijgen. Ze jammerde. Chastain stond er maar wat bij, verlamd door wat hij zag.

   Bosch deed net weer een poging de vrouw bij de arm te pakken toen hij in de hal iets zag bewegen. Een jongeman kwam achter haar staan.

   ‘Ma? Wat is er?’

   Ze draaide zich om en viel in de armen van de jongen. ‘Martin, ze hebben hem vermoord. Je vader!’

   Martin Elias keek over zijn moeders hoofd en zijn ogen brandden in die van Bosch. Zijn mond vormde de O van afgrijzen en pijn die Bosch al zo vaak had gezien. Hij realiseerde zich dat hij een fout had gemaakt. Hij had hier met Edgar of Rider moeten staan. Liefst Rider, die zou een kalmerende uitwerking hebben gehad. Haar lieve, zachte manier van doen en haar huidkleur hadden meer kunnen uitrichten dan hij en Chastain met z’n tweeën. 

   ‘Jongen,’ zei Chastain die ontwaakte uit zijn sloomheid, ‘we moeten even kalmeren en er binnen verder over praten.’

   ‘Noem me geen jongen.’

   ‘Meneer Elias,’ zei Bosch en het klonk enigszins gemaakt. Iedereen, Chastain incluis, keek naar hem. Hij vervolgde, kalm en op zachtere toon: ‘Martin, je moet je moeder troosten. We willen jullie vertellen wat er is gebeurd en een paar vragen stellen. Hoe langer we hier staan te ruziën, des te langer duurt het voor je je moeder kunt troosten.’

   Hij wachtte even. De vrouw legde haar gezicht tegen de borst van de jongen en begon te huilen. Martin deed een paar stappen naar achteren en trok haar mee, zodat Chastain en Bosch binnen konden komen.

   Ze zaten een kwartier met moeder en zoon in een fraai gemeubileerde zitkamer en vertelden hun wat ze wisten en hoe het onderzoek in zijn werk zou gaan. Bosch wist dat ze hen beschouwden als een stel nazi’s dat zei dat ze oorlogsmisdaden gingen vervolgen, maar hij wist hoe belangrijk dit gesprek was, dat hij zijn best moest doen om de familie van het slachtoffer ervan te overtuigen dat het onderzoek goed en degelijk zou worden verricht. 

   ‘Ik hoorde u zeggen dat het waarschijnlijk is dat de politie hier schuld aan heeft,’ zei Bosch, ‘maar op het moment weten we nog helemaal niets. Het is nog te vroeg om al iets over een motief te zeggen. We zitten nog in de fase van het verzamelen van informatie, maar we hopen een en ander snel op een rijtje te hebben en ik verzeker u dat de politieman die welke reden dan ook had om uw man iets aan te doen, op onze zeer speciale aandacht kan rekenen. En ik weet dat dat er een boel kunnen zijn. U kunt ervan op aan dat iedereen nauwkeurig wordt onderzocht.’  

   Hij zweeg even. Moeder en zoon zaten dicht tegen elkaar aan op een vrolijk gebloemde bank. De jongen deed zijn ogen steeds dicht, als een bang kind dat probeert te verhelpen dat hij straf krijgt. Hij leed zichtbaar onder wat hij te horen had gekregen en realiseerde zich nu pas dat hij zijn vader nooit meer zou zien.

   ‘We begrijpen dat dit een afschuwelijke tijd voor u is,’ zei Bosch zacht. ‘We willen u op een later tijdstip graag wat langer ondervragen nadat u wat tot uzelf bent gekomen. Maar ik heb een paar vraagjes die ons op dit moment al wat wijzer kunnen maken.’

   Hij verwachtte bezwaren, maar die kwamen niet, dus ging hij verder: ‘Wat we ons allereerst afvragen, is wat meneer op Angels Flight deed. We willen graag weten waar hij was–’

   ‘Hij ging naar de flat,’ zei Martin met gesloten ogen.

   ‘Welke flat?’

   ‘Hij had een flat vlak bij kantoor zodat hij daar kon slapen op dagen dat er zitting was of wanneer hij zich op een zaak voorbereidde.’

   ‘Daar zou hij vanavond slapen?’

   ‘Ja. De hele week al.’

   ‘Gesprekken met getuigen,’ zei de vrouw. ‘Die voerde hij meestal na hun werktijd, dus ging hij tot laat door. Daarna ging hij dan altijd naar de flat.’

   Bosch zweeg, in de hoop dat een van beiden er nog iets aan toe wilde voegen, maar het bleef stil.

   ‘Heeft hij gebeld om te zeggen dat hij daar bleef slapen?’

   ‘Ja, hij belde altijd.’

   ‘Wanneer was dat? Ik bedoel de laatste keer.’

   ‘Aan het begin van de avond. Hij zei dat hij moest overwerken en dat hij de zaterdag en de zondag ook nog nodig had. U weet wel, voor dat proces van maandag. Hij zei wel dat hij zou proberen zondagavond thuis te zijn met eten.’

   ‘Dus vanavond verwachtte u hem niet?’

   ‘Inderdaad,’ zei Millie Elias op verdedigende toon, alsof ze dacht dat Bosch iets anders impliceerde.

   Bosch knikte om duidelijk te maken dat hij er niets achter zocht. Hij vroeg waar de flat was en ze zei hem dat het appartementencomplex The Place heette, aan Grand Street, tegenover het Museum of Modern Art. Bosch pakte zijn opschrijfboekje en noteerde het adres.

   ‘Goed, mevrouw,’ zei hij, ‘weet u wanneer u uw man voor het laatst gesproken hebt?’

   ‘Even voor zessen. Dan belt hij meestal, zodat ik weet op hoeveel ik moet rekenen met koken.’

   ‘En jij, Martin?’

   Martin deed zijn ogen open. ‘Ik weet het niet. Minstens twee dagen geleden, maar wat heeft dit voor nut? U wéét wie dit gedaan heeft. Iemand met een politiepenning heeft dit op z’n geweten.’ Tranen biggelden nu over zijn wangen en Bosch wilde dat hij ergens anders was, niet hier.

   ‘Martin, als er een politiefunctionaris achter zit, dan zweer ik je dat die voor de bijl gaat. Die zal zijn straf niet ontlopen.’

   ‘O ja,’ zei Martin, ‘en dat moet ik geloven?’

   Bosch liet die opmerking even op zich inwerken, toen ging hij verder: ‘Nog wat. Hield je vader hier ook kantoor?’

   ‘Nee,’ zei de jongen. ‘Hij werkte nooit van hieruit.’

   ‘Goed. Volgende vraag. Heeft hij het de afgelopen tijd over iets of iemand gehad die het op hem had gemunt?’

   Martin schudde het hoofd en zei: ‘Hij zei wel altijd dat de politie hem op een dag zou pakken. Het moet de politie–’

   Bosch knikte, niet om aan te geven dat hij het daarmee eens was, maar om duidelijk te maken dat hij begreep wie Martin verdacht.

   ‘Een laatste vraag. Er is ook een vrouw vermoord. Zo te zien hadden ze niets met elkaar te maken. Zij heette Catalina Perez. Zegt die naam een van u iets?’

   Bosch keek van de vrouw naar de jongen. Ze keken uitdrukkingsloos voor zich uit en schudden hun hoofd.

   ‘Oké.’ Hij stond op. ‘We laten u verder alleen. Ik of een andere rechercheur moet nog wel wat meer van u weten. We komen waarschijnlijk later vandaag nog even terug.’

   Geen van beiden zei wat.

   ‘Mevrouw, hebt u een foto van uw man die we tijdelijk kunnen lenen?’

   Ze keek naar hem op, verward. ‘Waar hebt u een foto van Howard voor nodig?’

   ‘Misschien moeten we hem in de loop van het onderzoek wel aan wat mensen laten zien.’

   ‘Iedereen kent Howard, weet hoe hij er uitziet.’

   ‘Kan zijn, mevrouw, maar wellicht hebben we er toch een nodig. Hebt u–’

   ‘Martin,’ zei ze, ‘pak de fotoalbums even uit de ladenkast in de studeerkamer.’

   De jongen ging de kamer uit en ze wachtten. Bosch pakte een visitekaartje uit zijn jaszak en legde dat op het glazen blad van de smeedijzeren salontafel. ‘Mocht u me nodig hebben, hier hebt u het nummer van mijn semafoon. Wilt u dat we een dominee voor u bellen?’

   Millie Elias keek weer naar hem op. ‘Dominee Tuggins, graag.’

   Bosch knikte, maar hij had ogenblikkelijk spijt van zijn aanbod. Martin kwam terug met een fotoalbum. Zijn moeder pakte het aan en begon de bladzijden om te slaan. Ze begon weer zachtjes te huilen bij het zien van de foto’s van haar man. Bosch wilde dat hij er tijdens het volgende verhoor naar gevraagd had. Eindelijk had ze een close-up gevonden. Blijkbaar begreep ze dat die voor de politie het meest bruikbaar zou zijn. Ze haalde de foto voorzichtig uit het album en gaf hem aan Bosch.

   ‘Krijg ik ’m terug?’

   ‘Natuurlijk, mevrouw. Daar zorg ik voor.’

   Bosch liep naar de deur. Hij vroeg zich af of hij gewoon kon vergeten om dominee Tuggins te bellen.

   ‘Waar is mijn man?’ vroeg de weduwe.

   Bosch draaide zich om. ‘Zijn lichaam is bij de patholoog-anatoom, mevrouw. Ik geef hun uw nummer en ze bellen u als u voorbereidingen kunt gaan treffen.’

   ‘En de dominee? Wilt u van hieruit bellen?’

   ‘Eh.. nee mevrouw. We bellen hem wel vanuit de auto, dank u. We komen er zelf wel uit.’

   Op weg naar de buitendeur keek Bosch naar de foto’s die aan de muur in de gang hingen. Er hingen foto’s van Howard Elias met zowat alle leiders van de zwarte gemeenschap; plaatselijke beroemdheden, maar ook andere en zelfs een paar met landelijke bekendheid. Zo zag hij hem met Jesse Jackson, met Congreslid Maxine Waters, met Eddie Murphy. Hij zag een foto van Elias tussen burgemeester Richard Riordan en wethouder Royal Sparks. Bosch wist van Sparks dat die zijn woede over het gedrag van de politie had aangewend om zich in het gemeentebestuur omhoog te werken. Hij zou Elias nog missen om het vuurtje smeulend te houden, hoewel hij de moord zou gebruiken om datzelfde vuurtje weer flink aan te wakkeren. Bosch vroeg zich af waarom nobele doelen zo vaak door opportunisten werden misbruikt.

   Er hingen ook familiefoto’s. Diverse van Elias en zijn vrouw op feesten en partijen. Elias en zijn zoon – één op een boot genomen, terwijl ze lachend een vis ophouden. Op een andere waren ze samen op een schietbaan, poserend naast een papieren schietschijf met een paar gaten erin. De schietschijf was een close-up van Daryl Gates, de voormalige korpschef die menigmaal door Elias was aangeklaagd. Bosch herinnerde zich dat de schietschijven, die door een plaatselijke fotograaf in de handel waren gebracht, aan het eind van Gates’ tumultueuze ambtsperiode bij de politie een gewild item waren. Bosch keek eens goed om te zien wat voor vuurwapen Elias en zijn zoon in de hand hadden, maar de foto was te klein. 

   Chastain wees naar een foto waar Elias en Gates samen bij een officieel diner aanzaten; tegenstanders die naar de camera lachten.

   ‘Ziet er gezellig uit,’ fluisterde hij. Bosch knikte en liep de deur uit.

 

Chastain reed de oprijlaan uit, de heuvel af en terug naar de snelweg. Ze zwegen, verwerkten allebei de ellende die ze zonet over de familie hadden uitgestort en waarvan zij in feite de schuld hadden gekregen.

   ‘De boodschapper heeft het altijd gedaan,’ zei Bosch.

   ‘Ik ben blij dat ik geen moordzaken doe,’ antwoordde Chastain. ‘Dat collega’s me met de nek aankijken, is tot daaraan toe, maar dat was wel heel erg.’

   ‘Het vuile werk, noemen ze het ook, het inlichten van de naaste familie.’

   ‘Dat is het ook. Wat een idioten. We proberen uit te vinden wie die vent heeft gedood en dan zeggen ze dat wij het zelf waren. Je gelóóft het toch niet?’

   ‘Ik heb het niet zo letterlijk opgevat. Onder die omstandigheden mogen mensen best vreemd reageren. Ze hebben verdriet en zeggen gewoon wat, da’s alles.’

   ‘Ja, wacht maar af. Moet je dat jong op het nieuws van zes uur eens horen. Ik ken dat type wel. Dan is het snel gedaan met je medeleven. Waar gaan we trouwens naartoe? Naar de plaats-delict?’

   ‘Eerst naar de flat. Weet je het nummer van Dellacroces semafoon?’

   ‘Niet uit mijn hoofd. Kijk maar op het lijstje.’

   Bosch sloeg zijn opschrijfboekje open en zocht het op. Hij toetste het nummer in.

   ‘Hoe zit het met Tuggins?’ vroeg Chastain. ‘Als je hem belt, slaat de vlam in South meteen in de pan.’

   ‘Weet ik. Ik moet er nog even over denken.’

   Vanaf het moment dat Millie de naam van Tuggins had genoemd, had Bosch aan weinig anders gedacht. In veel gemeenschappen van minderheden had een geestelijk leider evenveel gewicht als een politicus als het ging om de reactie van die gemeenschap op een sociaal, cultureel dan wel politiek getinte gebeurtenis. Hij had een groepje gelijkgestemde dominees achter zich en met z’n allen hadden ze macht, wisten ze de media zo te bespelen dat ze hun volgelingen ofwel in toom hielden, ofwel dat ze die konden opzwepen tot een op uitbarsten staande vulkaan. Met Preston Tuggins moesten ze heel omzichtig te werk gaan. 

   Bosch voelde in zijn zak en vond het kaartje dat Irving hem had gegeven. Hij wilde net een van de nummers die erop stonden bellen, toen de telefoon overging. Het was Dellacroce. Bosch gaf hem het adres van Elias’ appartement en vroeg hem nog een bevel tot huiszoeking op te maken. Dellacroce vloekte, want hij had al een rechter uit bed gebeld voor het bevel tot huiszoeking van Elias’ kantoor.

   ‘Welkom bij Moordzaken,’ zei Bosch en hing op.

   ‘Wat?’ vroeg Chastain.

   ‘Niks. Onzin.’

   Bosch toetste Irvings nummer. De hoofdinspecteur nam direct op, compleet met naam en rang. Het viel Bosch op dat Irving er helemaal klaar voor zat, dat hij niet naar bed was gegaan.

   ‘Inspecteur, met Bosch. U zei dat ik mocht–’

   ‘Geen punt, Bosch. Wat heb je?’

   ‘We hebben zojuist de familie ingelicht. Zijn vrouw en zijn zoon. Eh.. ze vroeg of ik hun dominee wilde bellen.’

   ‘Da’s toch geen probleem?’

   ‘Het gaat om Preston Tuggins en ik dacht misschien dat een hogergeplaatste dat beter–’

   ‘Ik begrijp het. Goede zet van u. Ik zorg ervoor. Het kan zelfs zijn dat de hoge baas het voor zijn rekening neemt. Ik moest hem toch bellen. Verder nog wat?’

   ‘Nog niet.’

   ‘Bedankt, rechercheur.’

   Irving hing op. Chastain wilde weten wat hij had gezegd en Bosch bracht hem op de hoogte.

   ‘Deze zaak…’ zei Chastain. ‘Ik heb zo het gevoel dat die heel lastig wordt.’

   ‘Mee eens.’

   Chastain wilde nog wat zeggen, maar de semafoon ging weer over. Hij keek naar het nummer. Weer niet van thuis, maar opnieuw was het Grace Billets. Hij was vergeten haar terug te bellen. Hij belde haar meteen en ze nam direct op.

   ‘Ik vroeg me al af of je terug zou bellen.’

   ‘Het spijt me. Ik was bezig en daarna ben ik het vergeten.’

   ‘Vertel op. Irving wou me niet zeggen om wie het ging, alleen dat B-M en Central het niet kregen.’

   ‘Howard Elias.’

   ‘O, shit, Harry. Lullig voor je.’

   ‘’t Is wel goed. We redden het wel.’

   ‘Je wordt met argusogen gevolgd, reken daar maar op, en als het een collega is geweest, dan ben jíj de gebeten hond. Hoe peil je Irving? Wil die het onderste uit de kan?’

   ‘Ik aarzel.’

   ‘Je kunt niet vrijuit spreken?’

   ‘Inderdaad.’

   ‘Nou, ik betwijfel het ook. Irving zei dat ik jou en je team van de rol moest halen, maar dat het maar een week zou duren. Daarna zouden we overleggen. Nu ik weet over wie het hier gaat, vermoed ik dat je dat kunt vertalen als dat je tot het eind van de week hebt en dat hij je dan naar Hollywood terugstuurt om er daar, als je tijd hebt, zo nu en dan weer eens naar te kijken.’

   Bosch knikte, maar zei niets. De hoofdinspecteur had hem dan wel een flink team voor de zaak gegeven, maar zo te horen kregen ze maar een week. Hij hoopte er misschien op dat de pers het dan langzaamaan zou laten afweten en dat het dossier in de la van onopgeloste zaken zou verdwijnen, maar dan hield hij zichzelf toch voor de gek, dacht Bosch. Hij sprak nog een paar minuten met Billets en voor ze ophingen had ze nog één waarschuwing: ‘Kijk goed uit, Harry. Als het een collega is, een van die B-M’ers…’ 

   ‘Wat dan?’

   ‘Wees voorzichtig.’

   ‘Komt in orde.’

   Hij schakelde de telefoon uit en keek naar buiten. Ze waren bijna bij de kruising met de 110 en zouden zo bij California Plaza terug zijn.

   ‘Je inspecteur?’ vroeg Chastain.

   ‘Ja, ze wilde weten wat er aan de hand was.’

   ‘Hoe zit het met haar en Rider? Hebben die nog wat samen?’

   ‘Dat zijn mijn zaken niet, Chastain. En de jouwe al helemaal niet.’

   ‘Ik vraag het alleen maar.’

   Ze reden in stilte verder. Chastains vraag had hem geïrriteerd. Typisch iets voor een IZ’er om je eraan te herinneren dat hij alles van iedereen wist, dat hij misschien niet veel wist van moordonderzoeken, maar dat hij alle geheimpjes kende en dat je dat vooral niet moest vergeten. Bosch was kwaad op zichzelf dat hij Billets in aanwezigheid van Chastain had gebeld. De IZ’er begreep dat hij te ver was gegaan en probeerde een luchtige conversatie aan te gaan.

   ‘Vertel me eens over die hardgekookte eieren waar iedereen het over heeft,’ zei hij.

   ‘Had niet veel om het lijf. Gewoon een zaak.’

   ‘Ik heb het gemist, denk ik.’

   ‘Ik heb gewoon geluk gehad. Kunnen we nu ook goed gebruiken.’

   ‘Nou, vertel op. Nou wil ik het weten ook, nu we partners zijn. Ik hou wel van het gelukselement. Misschien worden we ermee besmet.’

   ‘Het leek een routinegeval. Zelfmoord. De surveillancejongens belden voor een officieel rapport. De moeder was bezorgd over haar dochter die niet was komen opdagen in Portland. Ze zou bij een huwelijk aanwezig zijn, maar kwam niet opdagen. Ze hadden tevergeefs op het vliegveld staan wachten. Goed, de moeder vraagt of er even iemand bij de dochter kan langsgaan, een klein appartementje aan Franklin bij La Brea. Surveillance gaat langs, de manager van het complex laat hen binnen en daar vinden ze haar. Was al een paar dagen dood, sinds de ochtend dat ze naar Portland had moeten gaan.’

   ‘Hoe heeft ze het gedaan?’

   ‘Het moest ervoor doorgaan dat ze pillen had geslikt en haar polsen in bad had doorgesneden.’

   ‘Surveillance zei dat het zelfmoord was?’

   ‘Daar moest het voor doorgaan. Er was een briefje. Het was uit een schrift gescheurd en daar stond op dat het leven toch niet bracht wat ze ervan verwachtte en dat ze eenzaam was, je weet wel. Een warrig verhaal. Heel treurig.’

   ‘En? Hoe ben je erachter gekomen?’

   ‘Nou, we – Edgar was erbij, Rider moest op de rechtbank zijn – waren aan het afronden. We hadden goed rondgekeken en niets vreemds aangetroffen, op dat briefje na, want ik kon het schrift niet vinden waar dat blaadje uit was gescheurd. En dat zat me niet lekker. Ik bedoel, dat wilde niet zeggen dat ze geen zelfmoord had gepleegd, maar het was een los eindje, weet je wel? D’r klopte iets niet.’

   ‘Dus je dacht dat iemand dat schrift had weggepakt?’

   ‘Misschien. Ik wist niet wat ik ervan moest denken. Ik zei tegen Edgar dat we nog één keer goed rond moesten kijken. Ik ging over de dingen die hij had bekeken en omgekeerd.’

   ‘En jij vond iets dat Edgar over het hoofd had gezien?’

   ‘Dat niet direct. Het was hem niet echt opgevallen. Mij wel.’

   ‘En dat was?’

   ‘In de deur van de ijskast zat zo’n eierrekje. Je weet wel.’

   ‘Ja.’

   ‘Nou, ik zag dat er op een paar eieren een datum stond. Steeds dezelfde. De datum waarop ze naar Portland zou gaan.’

   Bosch keek naar Chastain om te zien of hij reageerde, maar de IZ’er keek verbaasd. Hij vatte het nog niet.

   ‘Het waren hardgekookte eieren, die met de datum erop. Ik heb er eentje tegen het aanrecht getikt en de schaal brak.’

   ‘En?’

   Hij vatte hem nog steeds niet.

   ‘De datum die erop stond was de datum waarop ze ze gekookt had,’ zei Bosch. ‘Zo kon ze de gekookte onderscheiden van de andere eieren en zien hoe oud ze waren. En toen had ik het door. Je gaat niet van tevoren eieren staan koken en er dan een eind aan maken. Dat heeft toch geen zin?’

   ‘Je had dus een voorgevoel?’

   ‘Meer dan dat.’

   ‘Je wist dat ze vermoord was?’

   ‘Het gaf me wel een andere kijk op de zaak en vanaf dat moment werd het een moordzaak. Het nam een paar dagen, maar we zijn eruit gekomen. Vrienden wisten iets over een vent die haar lastigviel, haar achtervolgde omdat ze niet met hem uit wilde. We hebben wat buurtonderzoek gedaan en zo kwamen we bij de manager van het appartement.’

   ‘Shit, ik had het kunnen raden.’

   ‘We hebben hem ondervraagd en er zaten wat gaten in zijn verhaal, net genoeg om een huiszoekingsbevel te krijgen. Bij hem hebben we dat schrift gevonden waar dat zogenaamde afscheidsbriefje uitgescheurd was. Het was een soort dagboek, waar ze van alles in opschreef. Die kerel had een bladzijde gevonden die als afscheidsbriefje kon dienen en hij had nog meer spulletjes van haar.’

   ‘Waarom?’

   ‘Omdat mensen nu eenmaal stom zijn, Chastain. Voor slimme moordenaars moet je bij de tv zijn. Hij heeft die spullen gehouden omdat hij niet verwachtte dat er ooit twijfel over de zelfmoord zou rijzen en omdat hij ook in het schrift werd genoemd. Ze had opgeschreven dat hij haar lastigviel en dat ze dat aan de ene kant best leuk vond, maar aan de andere kant ook eng. Hij kwam waarschijnlijk al klaar als hij het las. Hij had het dus gehouden.’

   ‘Wanneer komt het voor?’

   ‘Over een maand of twee.’

   ‘Kat in ’t bakkie.’

   ‘We zien wel. Was O.J. ook.’

   ‘Hoe had hij het gedaan? Gedrogeerd en wel in bad en de polsen bewerkt?’

   ‘Hij is het appartement binnengegaan toen zij er niet was en hij zag in dat dagboek dat ze dacht dat iemand haar huis in de gaten hield. Ze deed aan joggen, zo’n vijf kilometer per dag.

   Toen rook hij zijn kans. Ze had pijnstillers voorgeschreven gekregen en die had ze in haar medicijnkastje, iets voor een blessure die ze met squashen had opgelopen. Hij heeft die pillen tijdens een van zijn bezoekjes in sinaasappelsap opgelost en dat in de karaf in haar ijskast gedaan. Hij kende haar gewoontes, wist dat ze na het joggen sap dronk en buiten een beetje afkoelde, op de stoep voor het appartement. Wellicht wist ze dat ze iets verkeerds had gedronken en heeft ze hulp gezocht. Toen kwam hij natuurlijk en hij heeft haar naar binnen geholpen.’ 

   ‘Heeft haar zeker eerst verkracht?’

   Bosch schudde het hoofd. ‘Misschien wilde hij dat wel, maar hij kreeg ’m niet overeind.’

   Ze reden zwijgend verder.

   ‘Bosch, je bent een topper. Jou ontgaat ook niets.’

   ‘Laten we het hopen.’