VIER

 

 

 

’Harry, heb je een sigaret voor me?’

   ‘Sorry, chef. Ik probeer te stoppen.’

   ‘Net als ik, maar dat betekent gewoon bietsen in plaats van kopen, toch?’

   Garwood kwam uit de hoek waarin hij al die tijd had gestaan en zuchtte. Hij schoof de stapel dozen met zijn voet van de muur af en ging erop zitten. Bosch vond dat hij er oud en moe uitzag, maar zo had hij er twaalf jaar geleden ook uitgezien, toen Bosch voor hem ging werken. Bosch stond nogal blanco tegenover hem. Garwood was een tamelijk gereserveerde baas, die na werktijd niet met zijn mensen omging, die meestal op kantoor zat en zich nauwelijks met het veldwerk bemoeide. Destijds leek dat Bosch eigenlijk het beste en hoewel het betekende dat hij zijn mensen niet erg aan hem verplichtte, betekende het ook dat er wat dat betreft geen conflicten rezen. Vandaar misschien dat Garwood zijn post al zo lang bezette.

   ‘Nou, we mogen hier wel spreken van een klotesituatie,’ zei hij. Hij keek naar Rider en zei: ‘Vergeef me mijn taal, rechercheur.’

   Bosch’ pieper ging af. Hij pakte zijn semafoon van zijn riem, zette hem af en keek naar het nummer. Hij zag dat het niet was wat hij hoopte, zijn eigen nummer, maar hij herkende dat van inspecteur Grace Billets. Ze wilde waarschijnlijk weten wat er aan de hand was. Als Irving tegen haar even onduidelijk was geweest als tegen hem, dan wist ook zij bijzonder weinig.

   ‘Belangrijk?’ vroeg Garwood.

   ‘Nee, dat komt later wel. Wil je hier praten of in het treintje?’

   ‘Laat me je eerst even op de hoogte brengen, daarna geef ik het aan je over.’

   Garwood tastte in zijn jaszak, haalde er een pakje Marlboro uit en begon het open te peuteren.

   ‘Ik dacht dat je er een van mij wilde,’ zei Bosch.

   ‘Klopt. Dit is mijn noodrantsoen. Ik mag het eigenlijk niet aanspreken.’

   Bosch begreep het niet helemaal. Hij keek toe hoe Garwood opstak en hem het pakje voorhield. Harry schudde zijn hoofd en stak zijn handen in zijn zakken, zodat hij niet zou zwichten.

   ‘Je vindt het toch niet vervelend?’ vroeg Garwood terwijl hij de sigaret omhooghield en spottend glimlachte.

   ‘Ik niet. Mijn longen zijn al te ver heen, maar deze twee hier…’

   Rider en Edgar wuifden het weg, ongeduldig als ze waren om te horen wat er gaande was.

   ‘Oké,’ zei Garwood uiteindelijk. ‘Dit is wat we tot nog toe hebben. De laatste rit van vannacht, de operateur genaamd… Elwood. Wacht even.’ Uit dezelfde zak waar hij zojuist zijn sigaretten in had teruggestopt, diepte hij een aantekenblok op.

   ‘Eldrige, ja. Eldrige Peete. Hij is de operateur – dit hele geval wordt door één man gerund, verder doet de computer het. Goed, hij stond op het punt de zaak af te sluiten. Op vrijdagnacht is de laatste rit om elf uur. Het was elf uur. Voor hij het treintje voor de laatste keer naar beneden stuurt, moet hij de deuren dichtdoen en afsluiten. Dan komt hij terug naar het station hier, geeft het commando aan de computer en stuurt het naar beneden.’ Hij keek weer even naar zijn aantekeningen. ‘Die dingen hebben namen. Die hij naar beneden stuurde heet Sinaï en die naar boven moest, is Olijfberg – bijbelse namen. Toen Olijfberg hierboven was, zag het wagonnetje er leeg uit volgens hem. Dus hij gaat naar buiten om het af te sluiten, want daarna moet hij ze nog één keer laten rijden omdat ze ’s nachts allebei in het midden moeten staan. Dan is hij klaar en kan hij weg.’

   Bosch keek naar Rider en gebaarde haar dat ze aantekeningen moest maken. Ze knikte, pakte een blok en een ballpoint uit een overvolle tas en begon notities te maken.

   ‘Die Elwood, ik bedoel Eldrige, loopt naar buiten om het treintje op slot te doen en ziet twee mensen liggen. Hij loopt terug naar het station en belt de politie. Duidelijk, zover?’

   ‘Helemaal. En toen?’

   Bosch had al wat vragen voor Garwood in zijn hoofd en daarna waarschijnlijk een paar voor Peete.

   ‘Dus wij vallen in voor Central en het telefoontje komt uiteindelijk bij mij terecht. Ik stuur er vier man heen en die nemen de situatie op.’

   ‘Hebben ze naar papieren gezocht?’

   ‘Niet meteen. Ze hadden trouwens geen papieren bij zich. De collega’s zijn gewoon volgens het boekje te werk gegaan. Ze hebben eerst Eldrige Peete ondervraagd en zijn op zoek gegaan naar patroonhulzen. Verder hebben ze zich koest gehouden tot de mensen van Lijkschouwing er waren. De man had geen portefeuille en geen horloge, noch een aktetas, als hij er überhaupt al een bij zich had, maar ze hebben hem kunnen identificeren door een brief die in zijn zak zat en die was geadresseerd aan Howard Elias. Toen ze dat zagen, hebben ze eens goed gekeken en zagen ze dat hij het inderdaad was. Daarna hebben ze mij natuurlijk gebeld. Ik op mijn beurt heb Irving op de hoogte gebracht, die heeft de grote baas weer gebeld en toen is besloten om jou erop te zetten.’

   Die laatste zin moest de indruk geven dat hij bij die beslissing was betrokken. Bosch keek uit het raam. Er liep nog een flink aantal rechercheurs rond.

   ‘Ik zou zeggen dat ze niet alleen jou hebben gebeld, chef,’ zei Bosch.

   Garwood draaide zich om en deed het voorkomen alsof het hem absoluut niet verbaasde om zo’n vijftien rechercheurs op een plaats-delict te zien. ‘Blijkbaar,’ zei hij.

   ‘Goed, en verder?’ vroeg Bosch. ‘Wat hebben ze verder nog gedaan voor ze wisten wie het was en dat ze van de zaak afgehaald zouden worden?’

   ‘Nou, zoals ik al zei hebben ze met die Eldrige Peete gesproken en de omgeving van de trein uitgekamd. Ze–’

   ‘Zijn er hulzen gevonden?’

   ‘Nee, de schutter is heel voorzichtig te werk gegaan en heeft alles meegenomen. We weten wel dat het een .9 mm. is geweest.’

   ‘Hoezo?’

   ‘De vrouw. De kogel is dwars door haar heen gegaan, is tegen een stalen hendel aan het raam geslagen, geplet en op de grond terechtgekomen. Er valt weinig of niets meer mee te doen, maar je kunt nog wel zien dat het een .9 is. Ik hoop dat je wat de ballistiek betreft meer te weten komt na de autopsie.’

   Fijn zo, dacht Bosch. De politie gebruikte dat kaliber. Het oprapen van de hulzen was ook nogal slim; dat zag je niet vaak.

   ‘Volgens hen,’ zei Garwood, ‘is Elias getroffen vlak nadat hij hier opgestapt is. Er duikt iemand achter hem op en schiet hem door zijn reet.’

   ‘Z’n reet?’ vroeg Edgar.

   ‘Inderdaad. Het eerste schot gaat door zijn achterste. Kijk, Elias stapte net in, dus hij staat hoger dan straatniveau. De schutter komt van achteren en strekt zijn arm uit – dat is dus precies ter hoogte van zijn achterwerk. Hij doet de geluiddemper op de loop en vuurt.’

   ‘En dan?’ vroeg Bosch.

   ‘Nou, we denken dat Elias neergaat en zich nog zo’n beetje omdraait om te zien wie of wat. Zijn hand gaat omhoog, maar de schutter schiet opnieuw. De kogel gaat dwars door zijn hand en treft hem pal in het gezicht, tussen zijn ogen. Dat schot was fataal. Elias gaat weer neer en ligt op zijn buik. De schutter komt het treintje in en schiet nog eens, deze keer dwars door het achterhoofd. Dan ziet hij de vrouw, vermoedelijk voor het eerst. Hij schiet haar vanaf zo’n anderhalve meter neer, recht door de borst, en ze is er geweest, die getuige. De moordenaar pakt Elias’ portefeuille en zijn horloge, raapt de hulzen op en maakt zich uit de voeten. Een paar minuten later laat Peete de trein naar boven komen en hij ziet de lijken liggen. Da’s alles.’

   Bosch en zijn partners zwegen. Garwoods voorstelling van zaken klopte volgens Bosch niet helemaal, maar voordat hij de plaats van het misdrijf goed had bekeken, wilde hij hem niet tegenspreken.

   ‘Ziet het eruit als een reguliere roofmoord?’ vroeg Bosch.

   ‘Wat mij betreft wel, maar of zijn volgelingen daarmee genoegen nemen…’

   Rider en Edgar zwegen als het graf.

   ‘De vrouw,’ vroeg Bosch, ‘is daar ook iets van gestolen?’

   ‘Ziet er niet naar uit. Ik vermoed dat de dader niet in de trein wilde stappen. De advocaat had het dure pak aan, dus om hem ging het waarschijnlijk.’

   ‘En die Peete? Heeft die schoten, gegil of iets anders gehoord?’

   ‘Hij zegt van niet. De generator die de elektriciteit opwekt, zit hier vlak onder. Het klinkt hier net alsof je de hele dag een lift hoort gaan, dus hij heeft oordopjes in. Hij heeft niets gehoord.’

   Bosch liep langs de enorme wielen en keek eens goed rond. Voor het eerst zag hij dat er boven de kassa een monitor was waarop Angels Flight vanuit vier posities te zien was – één in elk treintje, één boven en één beneden. In de linkerbovenhoek zag hij beelden van het interieur van Olijfberg. De technische recherche was nog met de lijken aan de slag.

   Garwood kwam bij hem staan. ‘Helaas,’ zei hij. ‘De camera’s registreren alleen live, er worden geen banden gemaakt. Ze zijn er alleen opdat de operateur kan zien of iedereen aan boord is en of hij de boel in beweging kan zetten.’

   ‘Heeft hij–’

   ‘Hij heeft niet op de monitor gekeken,’ zei Garwood, die wist wat Bosch had willen vragen. ‘Hij heeft alleen uit het raampje gekeken, dacht dat de trein leeg was en hem naar boven laten komen om hem af te sluiten.’

   ‘Waar is die Peete?’

   ‘Op het bureau. Ons bureau. Ik neem aan dat je erheen wilt om zelf met hem te praten? Ik zorg wel dat er iemand bij hem blijft totdat jij er bent.’

   ‘Verdere getuigen?’

   ‘Niet één. Om elf uur ’s avonds valt hier weinig te beleven. De Grand Central Market sluit al om zeven uur. Verder is hier niets behalve kantoren. Een paar van mijn mannen wilden nagaan of iemand in dat flatgebouw daar wat had gehoord of gezien, maar toen ze doorhadden om wie het ging, hebben ze daar maar van afgezien.’

   Bosch ijsbeerde even in de kleine ruimte en dacht na. Er was nog niet veel gebeurd en de lijken waren al zo’n vier uur geleden gevonden. Het ergerde hem, hoewel hij het aan de andere kant wel begreep.

   ‘Wat deed Elias in de trein?’ vroeg hij. ‘Zijn ze daar achtergekomen voor ze ermee nokten?’

   ‘Nou, omdat hij naar boven wilde, niet?’

   ‘Als je weet wat hij hier deed, zeg het dan,’ zei Bosch geërgerd.

   ‘We weten het niet, Harry. We hebben Registratie Rijbewijzen gebeld en hij woont in Baldwin Hills. Da’s een heel eind hiervandaan. Geen idee waar hij heen wilde.’

   ‘Waar hij vandaan kwam, is dat bekend?’

   ‘Da’s gemakkelijker. Zijn kantoor zit op Third Street, in het Bradbury Building. Daar kwam hij vermoedelijk vandaan, maar waar hij heen ging–’

   ‘Goed. En de vrouw?’

   ‘Niets over bekend. Mijn mannen waren nog niet aan haar toegekomen toen ze hoorden dat ze moesten kappen.’

   Garwood gooide zijn peuk op de grond en trapte hem uit. Bosch interpreteerde dat als het sein dat de briefing beëindigd was, maar hij wilde Garwood nog wel even op iets vastpinnen.

   ‘Pissig, chef?’

   ‘Hoezo?’

   ‘Dat je van de zaak afgehaald bent en dat je eigen mensen op de lijst met verdachten staan.’

   Er speelde een glimlach rond Garwoods mond. ‘Nee, ik ben niet pissig. Ik begrijp de korpsleiding wel.’

   ‘Zijn je mensen van plan mee te werken?’

   Na een korte weifeling knikte Garwood. ‘Natuurlijk. Hoe beter ze samenwerken, hoe eerder ze vrijuit gaan.’

   ‘En dat ga je hun ook zeggen?’

   ‘Zonder meer.’

   ‘Dat waardeer ik, chef. Zeg eens, wie van je mannen zou dit op zijn geweten kunnen hebben?’

   De lippen vormden nu een echte glimlach. Bosch keek naar Garwoods door nicotine aangetaste gebit en even was hij blij dat hij probeerde te stoppen.

   ‘Je bent een slimmerik, Bosch. Niet dat ik dat vergeten was.’ Meer zei hij niet.

   ‘Bedankt, maar krijg ik nog een antwoord?’

   Garwood deed de deur open. Voor hij het gebouwtje uitliep keek hij hen aan. ‘Het is niet een van mijn mensen, rechercheur. Dat garandeer ik je. Besteed daar niet te veel tijd aan, want dat is verloren tijd.’

   ‘Bedankt voor de tip,’ zei Bosch.

   Garwood ging naar buiten en deed de deur achter zich dicht.

   ‘Jee,’ zei Rider. ‘Is dat Boris Karloff of vergis ik me? Komt hij alleen ’s nachts uit zijn hol?’

   Bosch glimlachte en knikte. ‘Nogal een ego,’ zei hij. ‘Nou, wat denken jullie ervan?’

   ‘We kunnen bij nul beginnen,’ zei Rider. ‘Er is nog geen flikker gebeurd.’

   ‘Wat had je anders van B-M verwacht?’ zei Edgar. ‘Echt slim zijn ze niet en zo lui als de neten. Volgens mij worden we hier goed genaaid. Kiz, wij tweeën zitten goed in de stront. Het blauwe ras? Me reet.’

   Bosch liep naar de deur. ‘Laten we maar eens een kijkje gaan nemen,’ zei hij om de discussie tijdelijk af te kappen. Hij wist dat Edgar ergens wel gelijk had, maar voorlopig zou die wetenschap het onderzoek alleen maar bemoeilijken. ‘Misschien vinden we wel wat voor Irving ons weer wil spreken.’