TWEE

 

 

 

Bosch had met zijn twee collega’s afgesproken dat ze elkaar bij het bureau zouden treffen en daar hun auto pakken om naar de binnenstad te rijden. Terwijl hij de berg afreed richting bureau, had hij de radio aangezet en de extra uitzending van de nieuwsdienst opgevangen over een moordonderzoek dat gaande was bij het spoorlijntje. De verslaggever ter plekke meldde dat er twee lijken gevonden waren in een treintje en dat er verscheidene mensen van Beroving-Moord op de plaats van het misdrijf waren. Verder wist hij niet veel te melden, behalve dat hij nog zei dat de politie een groot gebied met geel lint had afgezet om de pers ervan te weerhouden te dichtbij te komen. Terwijl ze op het bureau hun autoformulieren invulden, wisselde Bosch deze informatie uit met zijn twee collega’s, Edgar en Rider. 

   ‘Dus wíj moeten de hete kastanjes voor B-M uit het vuur halen,’ zei Edgar, die zijn irritatie spuide over het feit dat hij uit zijn slaap was gehaald en het hele weekend waarschijnlijk klussen moest doen voor de mannen van B-M. ‘Wij het werk, zij de pluim. En we hebben niet eens dienst dit weekend. Waarom heeft Irving verdomme Rice en zijn team niet opgeroepen als-ie toch mensen van Hollywood moest hebben?’

   Edgar had gelijk. Team Eén, dat bestond uit Bosch, Edgar en Rider, had helemaal geen dienst. Was Irving volgens het boekje te werk gegaan, dan had hij Terry Rice opgeroepen, leider van Team Drie, dat aan de beurt was. Bosch had echter allang uitgevogeld dat Irving niet volgens het boekje had gewerkt, doordat hij Bosch had gebeld nog vóór hij Bosch’ chef had gesproken, inspecteur Grace Billets.  

   ‘Nou Jerry,’ zei Bosch, die maar al te zeer gewend was aan het gekanker van zijn partner, ‘je kunt het de hoofdinspecteur zo meteen zelf vragen.’

   ‘Ja, ja. En dan mooi de komende tien jaar bij de Havenpolitie werken. Je kunt me wat.’

   ‘Nou, de Havenpolitie is een makkie,’ zei Rider om Edgar wat op te fokken. Ze wist dat hij in de Valley woonde en dat overplaatsing naar de Havenpolitie voor hem tweemaal per dag een anderhalf uur durende rit betekende. De enige echte snelwegtherapie, dé manier van de korpsleiding om lastige dienders en zij die voor problemen zorgden, terug te pakken. ‘Ze hebben daar maar zes, zeven moorden per jaar.’

   ‘Da’s mooi, maar ik pas.’

   ‘Oké,’ zei Bosch. ‘We gaan en we zien wel wat er allemaal loos is. Niet verdwalen, hoor.’

   Bosch nam Hollywood Boulevard naar de 101 en reed in licht verkeer naar downtown. Halverwege keek hij in de achteruitkijkspiegel of zijn partners nog achter hem aan reden. Zelfs in het donker en tussen het andere verkeer haalde hij hen er zo uit. Hij had een hekel aan de nieuwe auto’s. Ze waren zwart met wit gespoten en zagen er exact zo uit als patrouillewagens, behalve dat ze geen zwaailicht op het dak hadden. 

   Het was het idee van de vorige korpschef om de ongemarkeerde auto’s te vervangen door zwart-witte. Het was pure misleiding en het was doorgedrukt om zijn belofte aan de bevolking, ervoor te zorgen dat er meer agenten op straat kwamen, zogenaamd gestand te doen. Met het vervangen van de ongemarkeerde wagens door deze duidelijk opvallende auto’s, gaf hij het publiek het idee dat er meer dienders op straat waren, want als hij met bewonersgroepen sprak, telde hij de recherche mee, en kon hij trots vertellen dat hij honderden agenten meer op straat had. Onderwijl reden rechercheurs die gewoon hun werk deden als schietschijven door de stad. Meer dan eens was het gebeurd dat als Bosch en zijn team een arrestatiebevel wilden overhandigen of tijdens een onderzoek onopgemerkt een buurt wilden inrijden, ze dan werden verraden door hun eigen vervoermiddel.

   Het was stom en gevaarlijk, maar de grote baas wilde het zo en alle rechercheteams zaten in hetzelfde schuitje, zelfs nadat die korpschef na zijn eerste vijf jaren niet herkozen was. Bosch, en met hem veel collega’s, hoopte dat de nieuwe korpsleiding de zaak zou terugdraaien. Hij gebruikte de auto niet meer voor woon-werkverkeer. Het was wel een aardig emolument om de auto mee naar huis te mogen nemen, maar hij wilde geen politiewagen voor de deur hebben staan. Niet in L.A. Je wist maar nooit wat dat voor ellende zou aantrekken. 

 

Om kwart voor drie kwamen ze in Grand Street aan. Toen Bosch de motor afzette, zag hij een ongewoon groot aantal politiewagens bij California Plaza staan. Hij zag de wagens van de Technische Recherche, het busje van de lijkschouwer en nog een paar wagens van de recherche, niet het type waarin hij reed, maar die van B-M. Terwijl hij op Rider en Edgar wachtte, deed hij zijn aktetas open, pakte er zijn mobiele telefoon uit en belde zijn eigen nummer. Nadat het vijf keer was overgegaan hoorde hij zijn eigen stem die zei dat hij een boodschap kon achterlaten. Hij wilde het apparaat uitschakelen, maar besloot nog wat in te spreken.

   ‘Eleanor, ik ben het. Ik ben aan het werk. Bel me zodra je thuis bent, via de semafoon of op dit nummer. Ik moet weten of alles in orde is. Eh… dat is het. Dag. O ja, het is rond kwart voor drie, zaterdagochtend. Dag.’

   Edgar en Rider stonden bij het portier van zijn auto. Hij stopte de telefoon terug in de aktetas. Edgar hield het gele politielint voor hen op zodat ze eronderdoor konden. Ze gaven hun naam en nummer door aan de geüniformeerde agent die de plaats van het delict bewaakte en de lijst met collega’s bijhield, en liepen de Plaza over. 

   De Plaza was het centrum van Bunker Hill, een stenen plein dat werd omzoomd door twee enorme marmeren kantoorkolossen, een hoge woontoren en het Museum of Modern Art. In het midden bevond zich een grote fontein in een vierkante vijver, maar op dit tijdstip waren de pomp en de verlichting uitgeschakeld, waardoor het water er uitzag als een zwart vlak.

   Voorbij de fontein bevond zich het gerenoveerde stationnetje en het wielhuis op de top van Angels Flight. Bij dit gebouwtje stonden de meeste agenten en technici en het leek wel of ze ergens op wachtten. Bosch zocht naar de glanzende, geschoren schedel van hoofdinspecteur Irving, maar zag hem niet. Hij en zijn collega’s liepen op de groep mensen af, in de richting van het treintje dat op de rails stond. Onderweg herkende hij heel wat mensen van B-M. Hij had jaren geleden met hen gewerkt, toen ook hij deel uitmaakte van die elite. Een paar knikten naar hem of groetten. Hij ontwaarde Francis Sheehan, zijn vroegere partner, die in zijn eentje een sigaret stond te roken. Bosch liet zijn collega’s even alleen en liep op Francis af.

   ‘Frankie,’ zei hij. ‘Wat is er aan de hand?’

   ‘Harry, wat doe jij hier?’

   ‘Opgeroepen. Irving belde me.’

   ‘Shit! Sorry, partner, maar dit wens ik mijn ergste vijand niet toe.’

   ‘Hoezo? Wat is er aan–’

   ‘Je kunt maar beter eerst met de baas praten. Hij doet erg geheimzinnig.’

   Bosch aarzelde. Sheehan zag er afgepeigerd uit, maar Bosch had hem dan ook in maanden niet gezien. Hij had geen idee hoe en wanneer hij aan die wallen onder zijn hondenogen was gekomen. Even dacht Bosch aan de reflectie van zijn eigen gezicht die hij een uur eerder had gezien.

   ‘Alles goed, Francis?’

   ‘Beter dan ooit.’

   ‘Oké, ik zie je nog wel.’

   Bosch liep naar Edgar en Rider toe, die bij het treintje stonden. Edgar gaf een klein knikje naar links van hen.

   ‘Hé, Harry. Zie je dat?’ zei hij zachtjes. ‘Daar heb je Sustain Chastain en dat clubje. Wat doen die eikels hier?’

   Bosch keek naar links en zag een groepje mannen van Interne Zaken. ‘Geen idee,’ zei hij.

   Chastain en Bosch keken elkaar even aan, maar Bosch keek weg. Het was zonde van zijn energie om zich op te winden over die zak. In plaats daarvan probeerde hij een totaalbeeld te vormen. Hij was verdraaid nieuwsgierig. Het aantal rechercheurs, Interne Zaken, een hoofdinspecteur op de plaats-delict… Hij moest weten wat hier nou aan de hand was. 

   Bosch liep naar het treintje, met Edgar en Rider vlak achter zich aan. Er waren looplampen neergezet en het interieur leek wel een goed verlichte huiskamer. Er waren twee criminalisten bezig, wat betekende dat Bosch betrekkelijk laat ter plekke was. De technici gaan pas aan het werk nadat de mensen van de lijkschouwer hun werk hebben gedaan – het officieel constateren van de dood, het fotograferen van de lijken, het zoeken naar verwondingen, wapens en identificatie. 

   Bosch liep naar achteren en keek door de geopende deur. De criminalisten waren met twee lijken bezig. Een vrouw lag op een stoel die op een verhoginkje stond, in het midden van de wagon. Ze had een grijze legging aan en een lang wit T-shirt. Op haar borst was een grote bloedvlek te zien, daar waar een kogel haar precies in het midden had geraakt. Haar hoofd was naar achteren gevallen en lag tegen het raam achter haar zitplaats. Ze had donker haar en donkere trekken, en zo te zien was haar stamboom ergens over de grens met Mexico gegroeid. Op de zitplaats naast haar lag een plastic zak vol spullen. Het enige dat Bosch van de inhoud zag, was een krant die uit de zak stak.

   Op de treden bij de achterdeur van het treintje lag een zwarte man op zijn buik, gekleed in een grijs pak. Vanaf zijn positie kon Bosch geen gezicht zien en er was maar één wond zichtbaar: een schotwond midden in de rechterhand van het slachtoffer. Bosch wist dat dit later in het autopsierapport beschreven zou worden als een ‘defensieve verwonding’. De man had met zijn hand onverrichterzake de kogel willen stoppen. Bosch had het vaak genoeg gezien en hij moest dan altijd denken aan de wanhoop die mensen aan het eind van hun leven moet overvallen. Met je hand een kogel willen stoppen, was wel het toppunt van wanhoop.

   Hoewel de mannen van de technische recherche hem zo nu en dan het zicht ontnamen, kon Bosch door de wagon het spoor volgen tot aan Hill Street, zo’n honderd meter naar beneden. Er was daar precies zo’n zelfde treintje, beneden aan de heuvel. Bosch zag rechercheurs rondlopen bij het eindpunt en bij de gesloten luiken van de Grand Central Market aan de overkant van de straat. 

   Bosch had als kind vaak met het treintje gereden en had goed opgelet hoe het werkte. Hij wist het nog. De twee treintjes hielden elkaar in evenwicht. Als het ene naar boven ging, ging het andere op de rails er vlak naast naar beneden. Ze passeerden elkaar in het midden. Hij herinnerde zich dat hij met het lijntje had gereden lang voordat Bunker Hill een trendy zakencentrum was van glas en marmer, dure appartementen, zowel koop- als huurflats, musea en fonteinen die ‘watertuinen’ werden genoemd. In die tijd was de heuvel verworden van een buurtje met mooie Victoriaanse huizen tot een armoedige wijk vol derderangs pensions. Harry en zijn moeder hadden het treintje genomen om op de heuvel onderdak te vinden.

   ‘Eindelijk, rechercheur Bosch.’

   Bosch draaide zich om. Hoofdinspecteur Irving stond in de deuropening van het stationnetje.

   ‘Kom binnen,’ zei hij en wenkte.

   Ze gingen een volle ruimte binnen waarin twee grote wielen lagen die het treintje vroeger deden rijden. Bosch herinnerde zich gelezen te hebben dat toen Angels Flight een paar jaar geleden in ere was hersteld, de kabel en de wielen waren vervangen door een gecomputeriseerd elektrisch systeem.

   Aan een kant van de wielen was net genoeg ruimte voor een klein keukentafeltje met twee vouwstoelen. Aan de andere kant van de ruimte stonden de computer, die de treinenloop regelde, een kruk voor de operateur en een aantal kartonnen dozen waarvan de bovenste open was en waar stapels folders over de geschiedenis van het treintje inzaten.

   Aan de verre muur, in de schaduw van de oude ijzeren wielen, zijn armen over elkaar geslagen en met een gelijnd, roodverbrand gezicht, stond iemand die Bosch herkende. Hij had ooit eens voor inspecteur John Garwood van B-M gewerkt en aan zijn gezicht viel op te maken dat hij ergens over inzat. Garwood keek niet naar hen en de drie rechercheurs zeiden niets.

   Irving liep naar de telefoon die op het tafeltje stond en pakte de hoorn. Terwijl hij sprak, gebaarde hij naar Bosch dat hij de deur moest sluiten.

   ‘Neem me niet kwalijk, meneer,’ zei Irving in de hoorn. ‘Dat was het team van Hollywood. Ze zijn er alledrie en we kunnen van start.’

   Hij luisterde even, nam beleefd afscheid en hing op. De klank van zijn stem en het feit dat hij menéér had gezegd, maakten Bosch duidelijk dat Irving met de grote chef had gesproken en dat verhoogde zijn nieuwsgierigheid alleen maar.

   ‘Goed,’ zei Irving. Hij draaide zich om en keek de drie rechercheurs aan. ‘Excuses dat ik jullie uit bed heb gebeld, temeer daar jullie geen dienst hebben. Ik heb met inspecteur Billets gesproken en vanaf nu zijn jullie, totdat we dit hier geregeld hebben, ontheven van alle taken voor bureau-Hollywood.’

   ‘Wat moet hier precies geregeld worden?’ vroeg Bosch.

   ‘Een nogal gevoelige zaak. Twee moorden.’

   Bosch wilde dat hij het snapte.

   ‘Inspecteur, er lopen hier genoeg collega’s rond om het onderzoek naar de moord op Robert Kennedy te heropenen,’ zei hij terwijl hij even naar Garwood keek. ‘En dan heb ik het nog niet over de mannen van Interne Zaken die hier rondhangen. Wat doen wij hier? Wat wilt u van ons?’

   ‘Nogal eenvoudig,’ zei Irving. ‘Ik draag het onderzoek aan jullie over. Het wordt uw zaak, Bosch. De rechercheurs van B-M vertrekken zodra u bent begonnen. U bent wat aan de late kant, zoals u kunt zien. Da’s jammer, maar ik denk dat u het wel inhaalt. Ik weet wat u kunt.’

   Bosch staarde hem even aan en keek toen weer naar Garwood. De inspecteur stond roerloos tegen de muur en staarde naar de grond. Bosch stelde de enige vraag die misschien een tipje van de sluier kon oplichten. ‘Die man en die vrouw in de trein… Wie zijn dat?’

   Irving knikte en zei: ‘Wie wáren dat, lijkt hier meer op zijn plaats. De vrouw was Catalina Perez. Wie of wat zij precies was en waarom ze in de trein zat, weten we nog niet. Als het al van belang is. Vermoedelijk was ze op de verkeerde plek op het verkeerde tijdstip, maar dat moeten jullie natuurlijk uitzoeken. De man is een compleet ander verhaal. Dat was Howard Elias.’

   ‘De advocaat?’

   Irving knikte. Bosch hoorde Edgar diep ademhalen.

   ‘Serieus?’

   ‘Helaas wel.’

   Bosch keek langs Irving naar het loket. Hij kon in het treintje kijken. De technische mensen waren nog steeds bezig. Ze wilden net de lampen uitdoen om met laserstralen te zoeken naar vingerafdrukken. Zijn ogen bleven rusten op de hand met de schotwond. Howard Elias. Hij dacht aan alle verdachten die er konden zijn, niet in de laatste plaats een heleboel mannen die hier aanwezig waren.

   ‘Verrek,’ zei Edgar. ‘We kunnen ons niet drukken zeker, inspecteur?’

   ‘Kijk uit wat je zegt, rechercheur,’ zei Irving en de spiertrekkingen in zijn gezicht lieten zien dat hij kwaad was. ‘Dat wordt hier niet getolereerd.’

   ‘Inspecteur, ik wou maar zeggen dat als u een Oom Tom zoekt om de zaak rond te breien, dat wij daar geen zin–’

   ‘Dat heeft er niets mee te maken,’ onderbrak Irving hem. ‘Of u het leuk vindt of niet, u wordt op deze zaak gezet. Ik verwacht van u drieën dat u uw werk professioneel en degelijk doet. Er steekt verder niets achter. Helemaal niets.’

   Na een korte stilte, waarin zijn blik zich verplaatste van Edgar naar Rider en naar Bosch, ging hij verder: ‘In dit district kennen we maar één ras. Niet het zwarte, niet het blanke, maar het blauwe.’