Waar we heen kunnen (maar niet gaan)

 

 

 

 

 

Je kunt altijd meer laten dan doen. Zo neem ik me al jaren voor eens een bezoek te brengen aan de eindstations van diverse Parijse metrolijnen. Meteen bij aankomst op Gare du Nord steekt dat verlangen al de kop op. Je loopt van het perron naar de metro en daar hangen de borden.

Porte d’Orléans; Créteil Préfecture; Mairie des Lilas; Balard; Bobigny-Pablo Picasso; Gare d’Austerlitz; Château de Vincennes.

Mooie namen zijn dat – om de haverklap zit je de komende dagen in treinen die hun kant op gaan, maar nooit blijf je zitten tot het eindpunt, want je moet eruit bij Odéon, Saint-Germain, Pasteur, Oberkampf of Opéra. Ook dat zijn trouwens mooie namen, maar hun schoonheid heeft niet dat vergeefse van, zeg maar, Porte de Clignancourt.

Wie moet daar ooit heen?

Ik kom nu al langer dan twintig jaar in Parijs en die namen staan in het geheugen gegrift. Net als de namen van de stations waar je altijd maar weer moet overstappen, iets wat vooral lange wandelingen door eindeloze gangen vol reclame betekent: Châtelet, Concorde, Etoile, République. Ondergronds is Parijs even beroemd als bovengronds, daar komt het op neer, en sommige mensen brengen er meer tijd door dan boven in de frisse lucht.

Neem de muzikanten.

De laatste jaren zijn het vooral jongens uit Albanië en Roemenië die muziek maken in de metro. Ze hebben op het onderstel van zo’n boodschappenwagentje voor oude dames een paar goedkope speakers en een cassetterecorder gemonteerd, met elastieken en verhuizerstape, en laten hun eigen primitieve accordeon of vioolspel begeleiden door domme beats of complete orkestbanden.

Op en neer reizen ze, trein in, trein uit, van het ene rijtuig naar het andere – en maar schudden met het plastic bekertje waarin ter aanmoediging van potentiële klanten alvast een paar eurocenten zijn gestopt. Ik heb nog nooit iemand iets zien geven, maar toch blijft de muziek klinken, een onverklaard fenomeen.

Even onverklaarbaar is dat ik die stations aan het einde van de lijnen maar niet bezoek – even op en neer naar Porte de Clignancourt of Bobigny, hoe lang kan het nou duren? Wie weet wat er wacht, het leven kan er zomaar een andere wending nemen, wie wil dat nou niet? Wat is het dat mij tegenhoudt?

Aan de ene kant luiheid natuurlijk; al dat sporen onder de grond, je krijgt er ontzettend zere voeten van. En al die wagons vol mensen, fris is anders. Zelfs ’s ochtends vroeg, als je mag aannemen dat de meeste reizigers vers onder de douche vandaan komen en dik in de aftershave of parfum zitten, stinkt het in de treinen naar wekenlang niet opgemaakte bedden, en erger.

Aan de andere kant: Balard, Mairie des Lilas, Créteil – de namen zouden wel eens hun glans kunnen verliezen als ik er daadwerkelijk ben geweest. Nu zijn het geheimzinnige bestemmingen, binnen handbereik, want ik kan er ieder moment naartoe, maar ook heel ver weg, omdat ik nooit ga.

Het is de zekerheid teleurgesteld te zullen worden die me weerhoudt, de angst ook voor de werkelijkheid. Laat mij maar lekker een dromerig, vaag beeld van Porte de Clignancourt koesteren, want dat is Parijs, een stad vol illusies.