Soms werd Brigids Cave de Echogrot genoemd, en schreeuwde je je vraag luid genoeg in de juiste richting, dan hoorde je een antwoord in plaats van de echo. 's Zomers was de grot vol meisjes die luid schreeuwend vragen stelden; meisjes die gekomen waren om de zomer in Castlebay door te brengen. Meisjes ook die wilden weten of ze een vriendje zouden krijgen, of dat Gerry Doyle deze zomer een oogje op hen zou laten vallen. Clare vond het dwaas dat ze hun geheimen aan de grot toevertrouwden.
Te meer omdat jongelui zoals haar zus Chrissie naar de grot gingen om persoonlijke geheimen af te luisteren, waarna ze in lachen uitbarstten en alles aan iedereen overbriefden. Clare beweerde dat ze de echo nooit iets zou vragen – ook al zou ze nog zo wanhopig zijn – omdat het dan niet langer een geheim was. Maar ze ging wél naar binnen om te vragen of ze een prijs voor haar geschiedenisopstel zou krijgen. Dat lag heel anders.
Het was een andere kwestie omdat het winter was en er, afgezien van de plaatselijke bevolking, 's winters geen sterveling in Castlebay verbleef; bovendien had zoiets niets met verliefdheid te maken. Daar kwam nog bij dat het pad dat langs de steile rots omlaagliep, een prettige weg was om na schooltijd, op weg naar huis, af te dalen; je hoefde niet tegen iedereen in het stadje te praten maar genoot van het uitzicht over de zee. Als ze dat slingerpad afdaalde waar overal waarschuwingsborden langs stonden, dan kon ze even de grot binnenwippen voor een vluchtig praatje, langs het strand lopen en via de stenen trap omhoogklimmen om zo toch op hetzelfde tijdstip thuis te komen als wanneer ze met deze en gene pratend over de straat was gegaan. 's Winters werden er nauwelijks zaken gedaan. De mensen wuifden je hun winkel binnen, gaven je een koekje of vroegen een boodschap voor hen te doen. Via Brigids Cave en het strand zou ze even vlug thuis zijn.
Het was droog geweest, dus waren de gevaarlijke gedeelten niet zó riskant. Clare liet zich behendig langs het klif naar beneden glijden tot op het strand. Het zand was vast en stevig; kort daarvoor was het hoog water geweest. De opening van de grot zag er donker en een beetje angstaanjagend uit. Maar ze vermande zich; 's zomers zag die er precies zo uit en toch gingen de mensen in drommen naar binnen. Clare schoof haar schooltas op haar rug om beide handen vrij te hebben, zodat ze om zich heen kon tasten. Toen haar ogen eenmaal aan de schemering waren gewend, zag ze moeiteloos de kleine verhoging waar je op moest gaan staan.
Clare haalde diep adem. ‘Win ik de prijs voor geschiedenis?’ riep ze.
‘Is is is is,’ rolde de echo.
‘Hij zegt ja,’ zei een stem naast haar. Clare maakte een sprongetje van schrik. Het was David Power.
‘Je mag iemand niet staan afluisteren, dat is net zo erg als het afluisteren van de biecht,’ zei Clare kwaad.
‘Ik dacht dat je mij zag staan,’ zei David eenvoudig. ‘Ik hield me niet verborgen.’
‘Hoe kon ik jou zien; ik kwam immers van buiten af in het duister, terwijl jij je hier verschool.’ Clare was hevig verontwaardigd.
‘Dit is geen privégrot waarin je moet blijven schreeuwen “grot bezet”,’ antwoordde David luid en vinnig.
‘Zet zet zet zet,’ echode de grot.
Ze moesten er allebei om lachen.
David Power was beslist een aardige knul en ook vijftien, net als haar broer Ned. Clare herinnerde zich dat ze Ned vol trots tegen iemand had horen zeggen dat hij en David op de kleuterschool in dezelfde klas hadden gezeten, want hij wilde graag een ervaring met de zoon van de dokter delen.
Altijd als David van school thuiskwam, droeg hij een pak met een das, en niet alleen als hij 's zondags naar de mis ging.
David was groot en had sproeten op zijn neus. Zijn enigszins steke lige haar stond allerlei richtingen uit en viel voor een deel over zijn voorhoofd.
Hij had een aantrekkelijke glimlach en was altijd bereid tot een praatje. Soms droeg hij een blazer waarop een embleem was genaaid. Hij zag er uit om door een ringetje te halen. David zelf haalde daar gewoonlijk zijn neus voor op en zei dat je er in zo'n blazer alleen maar keurig uitzag als je niet zoals hij elke dag op school honderdtachtig van zulke blazers zag. Hij was ruim een jaar op kostschool geweest maar die was nu wegens roodvonk gesloten. Alleen de meisjes Dillon uit het gelijknamige hotel gingen ook naar kostschool en niet te vergeten de Wests en de Greens, maar zij waren protestant en moes ten wel naar kostschool omdat er voor hen geen geschikte school was.
‘Ik verwachtte niet écht antwoord te krijgen maar probeerde het alleen voor de grap,’ zei Clare.
‘Ik weet het, ik heb het óók eens voor de grap geprobeerd,’ bekende David.
‘Wat vroeg jij voor de grap?’ vorste Clare.
‘Dat ben ik intussen vergeten,’ zei hij.
‘Dat is niet eerlijk – je hebt ook gehoord wat ik vroeg.’
‘Niet waar, ik hoorde alleen “is is is”,’ zei David met stemverheffing, zodat de echo die drie woorden keer op keer weerkaatste.
Clare was tevredengesteld. ‘Nou, ik moet ervandoor; ik moet nog huiswerk maken. Ik veronderstel dat jij in geen weken huiswerk hebt opgekregen?’ informeerde ze jaloers.
‘Dat had je gedroomd! Juffrouw O'Hara komt mij elke dag les geven. Ze komt… o, al bijna!’ Ze liepen naar buiten, het vochtige harde zand op.
‘Helemaal in je eentje les krijgen van juffrouw O'Hara – dat lijkt me fantastisch!’
‘Dat is het ook! Weet je, ze kan allerlei dingen fantastisch uitleggen, voor een onderwijzeres dan, bedoel ik.’
‘Wij hebben niet anders dan onderwijzeressen en nonnen,’ legde Clare uit.
‘Dat vergat ik,’ zei David meelevend. ‘Toch is ze heel goed en erg fijn om mee te praten.’
Clare beaamde dat. Ze liepen kameraadschappelijk verder naar de stenen trap die vanaf het strand naar boven liep. David zou sneller thuis zijn geweest als hij het pad met waarschuwingsborden had gevolgd dat bijna in zijn eigen tuin uitkwam, maar hij zei dat hij wat snoep wilde kopen in de winkel van Clares ouders. Ze praatten over dingen waar de ander nooit van had gehoord. David vertelde haar dat de ziekenzaal werd ontsmet nadat twee leerlingen roodvonk hadden gekregen; maar al die tijd meende Clare dat hij over het grote sanatorium op de heuvel sprak waar mensen naartoe gingen met tbc. Clare wist niet dat hij een ziekenkamer in zijn school bedoelde. Zelf vertelde ze hem een ingewikkeld verhaal over moeder Immaculata die een van de meisjes had gevraagd de schriften op een bepaalde plaats neer te leggen: het meisje had het niet goed begrepen en was per ongeluk het alleen voor de nonnen bestemde gedeelte van het klooster binnengelopen. De diepere betekenis van haar relaas, dat niemand ooit op straffe van de vreselijkste dreigementen het voor de nonnen bestemde deel van het klooster mocht binnengaan, ontging David. Het maakte voor geen van beiden iets uit; het leven in Castlebay kon zo veeleisend en gecompliceerd zijn; dit gesprek was een leuke afwisseling. David stapte de winkel binnen en omdat daar niemand was om te helpen, trok Clare haar jas uit, hing die op en pakte de glazen stopfles met Clove Rock. Ze telde de zes snoepjes af die hij voor een penny kocht en voor ze het deksel op de fles terugdeed, bood ze hem hoffelijk een snoepje aan en nam er zelf ook een.
David keek jaloers naar Clare. Het getuigde van grote macht in een snoepwinkel op een stoel te kunnen gaan staan, een stopfles te pakken en een klant een snoepje te kunnen aanbieden. David zuchtte toen hij naar huis liep. Hij had maar wat graag zoals Clare O'Brien in een winkel gewoond, had niets liever dan broers en zussen gehad, zou dolgraag het erf zijn opgelopen om de melk in kannen over te gieten als de koeien werden gemolken, of zeegras hebben verzameld om dat, gebundeld en wel, aan de badinrichtingen te verkopen. Het was allerminst plezierig nu naar huis te gaan en van zijn moeder te horen te krijgen dat hij werkelijk enig gevoel moest hebben om alles in de juiste verhouding te zien.
Dat waren de vervelendste woorden die hij ooit had gehoord, te meer omdat die van alles en nog wat schenen te betekenen maar nooit twee keer hetzelfde. Maar vanavond kwam juf O'Hara. Eén keer was hij zo onverstandig geweest tegen zijn moeder te zeggen dat de lessen die juffrouw O'Hara gaf, veel interessanter waren dan die op school. Hij had gemeend dat zij zoiets graag hoorde, maar zijn moeder had gezegd dat juf O'Hara heel geschikt was voor een dorpsschool op het platteland, maar niet in de schaduw kon staan van de jezuïeten, die op een volkomen ander niveau stonden.
Ook Clare zuchtte bij de gedachte aan hoe fantastisch het moest zijn om terug te keren naar een huis zoals dat van David Power, waar goedgevulde boekenkasten stonden en waar in de voorkamer een haard vuur brandde, ongeacht of daar nu iemand zat of niet. Ook speelde daar geen radio en maakte niemand lawaai. Je kon daar urenlang je huiswerk maken zonder dat er iemand binnenkwam die je gebood weg te gaan. Ze herinnerde zich de indeling van het huis van die ene keer toen ze bij dokter Power was geweest omdat haar been moest worden gehecht dat ze aan een roestige machine had opengehaald. Om haar af te leiden had dokter Power haar gevraagd het aantal delen van de encyclopedie op de boekenplank te tellen. De aanblik van al die boeken in één huis voor één enkel gezin had Clare zó verrast dat ze helemaal niet meer aan de hechtingen had gedacht. Dokter Power zei tegen haar moeder dat ze zo dapper was als een leeuw. Toen ze naar huis liepen, waarbij Clare op haar moeder steunde, hadden ze bij de kerk halt gehouden om St.-Anne te bedanken dat het been niet ontstoken was geraakt. Terwijl Clare haar moeder voor het beeld van St.-Anne uit dankbaarheid zag bidden, liet ze haar gedachten de vrije loop. Hoe heerlijk zou het zijn een groot huis vol met boeken te hebben in plaats van op elkaars lip te zitten en nergens ruimte voor te vinden – en nergens tijd voor te hebben. Ze dacht daar nu aan terug terwijl David Power de zachtglooiende weg volgde naar het doktershuis waar het kamerbreed tapijt helemaal doorliep tot aan het raam en niet, zoals een gewoon vloerkleed, een deel van de vloer onbedekt liet.
Daar brandde een haardvuur en was het stil. Davids moeder was waarschijnlijk in de keuken en dokter Power zou zijn patiënten behandelen. Daarna zou juf O'Hara komen om hem alleen les te geven zonder dat de rest van een klas haar aandacht opeiste. Wat was er fijner dan zoiets? Heel even verlangde ze dat ze zijn zus was, maar ze kreeg meteen spijt van die gedachte. Zoiets verlangen betekende mama en papa willen missen en Tommy en Ned en Ben en Jimmy. En niet te vergeten Chrissie. Toch vond ze het niet echt erg, Chrissie zou ze elke dag van de week kunnen missen als kiespijn.
De weldadige stilte in de winkel duurde maar even. Papa, die bezig was geweest de achterkant van het huis te schilderen, kwam binnen. Hij hield zijn handen voor zich uitgestrekt en vroeg iemand een fles terpentine te pakken en open te maken. 's Winters werd er in Castlebay heel wat schilderwerk verricht; de zeelucht maakte dat verflagen snel verdwenen en het plaatsje zou een erg vervallen indruk hebben gemaakt als het niet onophoudelijk werd opgeknapt. Op datzelfde moment kwam mama binnen; ze was naar het postkantoor geweest en had iets vreselijks ontdekt. Chrissie en haar beide deugnieten van vriendinnen waren op het dak van juffrouw O'Flaherty's winkel geklommen en hadden lange slierten vochtig zeegras naar beneden laten hangen om haar zo angst aan te jagen. Ze hadden de ongelukkige vrouw, god bewaar ons, een hartaanval kunnen bezorgen. Zij had wel dood op de vloer van haar eigen winkel kunnen neervallen. In dat geval zouden Chrissie O'Brien en haar beide vriendinnen tot de dag des oordeels en zelfs daarna een moord op hun geweten hebben gehad. Chrissie was aan haar haren mee naar huis gesleurd. Haar gezicht was rood aangelopen en ze was spinnijdig. Clare vond het schitterend dat ze die afschuwelijke juffrouw O'Flaherty, die voorbeeldboeken en schoolbenodigdheden verkocht maar een hekel had aan kinderen, aan het schrikken hadden gemaakt. Ze vond het domme pech dat mama uitgerekend op dat moment voorbij moest komen. De medelevende glimlach die ze Chrissie schonk, viel echter in verkeerde aarde.
‘Hou op met dat hooghartige gelach,’ schreeuwde Chrissie. ‘Je staat ervan te genieten. Schijnheilige, stomvervelende Clare.’
Het gevolg was dat ze een draai om haar oren kreeg en haar hoofd nog roder kleurde.
‘Kijk haar eens leedvermaak hebben,’ ging Chrissie door, ‘ze vindt het maar wat fijn dat anderen in de problemen zitten. Het enige wat Clare blij maakt is te zien hoe anderen worden vernederd.’
‘Voor straf krijg je geen eten, Chrissie O'Brien, en daar blijft het niet bij. Je gaat nú naar je kamer, hoor je me. NU METEEN!’ De ijle stem van Agnes O'Brien sloeg over van kwaadheid toen ze de brutale Chrissie naar boven stuurde, ondertussen de meeste verf van de handen van haar man wrijvend met een doek met terpentine en tegelijkertijd naar Clares jas wijzend die aan de haak hing.
‘Het is hier geen uitdragerij,’ zei ze. ‘Pak die jas en hang hem waar hij thuishoort.’
Clare voelde zich gepikeerd door dat onredelijke bevel. ‘We hangen onze jassen daar altijd. Dat is de plek waar ze thuishoren.’
‘Hóór je dat?’ Agnes keek haar man smekend aan, wachtte zijn antwoord niet af maar rende naar de trap. Er zwaait wat voor Chrissie!
‘Kun je niet ophouden je moeder te sarren en in plaats daarvan je jas weg hangen? Is een beetje rust en vrede in huis te veel gevraagd?’
Clare nam haar jas van de haak. In de slaapkamer die ze samen met Chrissie deelde kon ze niet terecht, omdat ze dan regelrecht in het strijdgewoel verzeild raakte. Treuzelend bleef ze in de winkel rondhangen.
Er lag een zorgelijke trek op haar vaders gezicht. Het was zo onrecht vaardig van hem om te zeggen dat ze mama sarde. Dat deed ze niet, maar dat kon je hem niet duidelijk maken. Hij stond voorovergebogen, met afhangende schouders en een ronde rug. Hij zag er erg oud uit. Zoals iemands grootvader en niet zoals iemands vader. Papa was helemaal grijs, zijn gezicht, zijn haar en zijn gebreide jasje. Alleen zijn handen waren wit van de verf.
Papa was steeds meer voorovergebogen gaan lopen sinds zij drie jaar geleden haar eerste communie had gedaan, dacht Clare; destijds had hij erg fors geleken. Ook was zijn gezicht behaard geworden – er groeiden plukjes haar in zijn neus en oren. Hij maakte altijd een enigszins gekwelde indruk, alsof er gebrek was aan tijd of plaats of geld. En, inderdaad, gewoonlijk ontbrak het aan dit alles. Het gezin O'Brien leefde van de verdiensten van het zomerseizoen, dat kort en wisselvallig was. Het seizoen kon worden bedorven door de regen, doordat een of andere nieuwe badplaats meer in trek raakte, of door huurverhoging van de huizen aan de weg langs de rotsige kust. Aan een vast inkomen viel gedurende de wintermaanden niet te denken; het was puur een kwestie van de eindjes aan elkaar knopen.
De merkwaardige vorm van de winkel viel op zodra je binnenkwam: zo waren er hoeken en uitsparingen die men óf had moeten dichtmetselen óf van schappen had moeten voorzien, maar niemand was daar ooit aan toegekomen. De zoldering was laag en zelfs met drie klanten leek de winkel al overvol. Niemand kon iets op de stellingen terugvinden behalve de O'Briens, die precies wisten waar alles lag. Ze verplaatsten niets uit vrees artikelen niet terug te zullen vinden, zelfs al waren er veel logischer manieren om het assortiment van het kleine kruideniers- en banketbakkerswinkeltje te herbergen. Alles leek onpraktisch en bekrompen en hoewel een deur de achter de winkel gelegen woonvertrekken voor de blikken van de klanten verborg, was het daar even rommelig. In de keuken stonden een groot fornuis, waarboven een drooglijn was gespannen, en een tafel, die de meeste ruimte in het vertrek besloeg. Een bijkeukentje daarachter was zo nauw en donker dat je de borden die je afwaste bijna niet zag. In het midden van het vertrek hing één lampje met een geelgekleurde lampenkap, die kort daarvoor was gescheurd toen Tom O'Brien zijn krant te dicht bij de lamp had gehouden bij het lezen.
Agnes kwam naar beneden met de zelfvoldane houding van iemand die zojuist een vervelende taak naar behoren heeft volbracht. ‘Dat meisje groeit op voor galg en rad,’ zei ze.
Ze was een tengere vrouw die vroeger vaak en uitbundig had gelachen, maar haar gezicht leek nu versomberd door de koude wind in Castlebay en zelfs binnenshuis leek haar gezicht tot een grimas te zijn vertrokken tegen de ijzige koude luchtstroom; haar ogen waren tot spleetjes samengeknepen en haar mond vormde een harde streep. In de winkel droeg ze een gele jasschort om, zoals ze zei, haar kleren te beschermen, maar in werkelijkheid waren er nauwelijks kleren om te beschermen. Ze bezat vier stel kleren om naar de kerk te gaan en voor de rest droeg ze al jaren dezelfde oude gebreide jasjes, japonnen en rokken. Aan de binnenzijde van haar jasje zaten altijd medailles en relikwieën gespeld die er voor het jasje werd gewassen moesten worden afgehaald. Toen ze dat op een keer had vergeten, was een relikwie van de Little Flower, in een rood satijnen foedraal, helemaal roze gekleurd en was ook haar lichtblauwe jasje roze doortrokken.
Agnes O'Brien droeg haar haar in een knot die ze vastzette met een haarring en daarna een aantal schuifspelden. De kinderen zagen nooit hoe ze dat deed, maar één keer hadden ze de haarring zelf gezien en Clare had niet meteen geweten wat het was.
De van kwaadheid fonkelende donkere ogen van haar moeder richtten zich op haar. ‘Heb je besloten dat je tot dit gezin wilt behoren en zult doen wat er van je wordt verlangd? Zou het te veel gevraagd zijn als ik jou vroeg die jas mee te nemen vóór ik het fornuis openmaak en hem verbrand?’
Clare wist dat ze dat nooit zou doen. Ze had gehoopt dat haar moeder in de tijd dat ze boven was het voorval zou zijn vergeten.
Maar de jas zou nog steeds aanleiding geven tot ruzie.
‘Ik héb het haar verteld, Agnes, maar god, je weet met die kinderen van tegenwoordig…’ Toms stem klonk verslagen en verdedigend.
Clare propte haar jas in een overvolle kast onder de trap en haalde een paar aardappels uit de zak die op de vloer stond.
Elke avond moesten zij en Chrissie ervoor zorgen dat de aardappels klaar stonden voor de maaltijd, maar nu Chrissie in ongenade was gevallen zag het ernaar uit dat Clare daar vanavond alleen voor moest zorgen. Haar jongere broers Ben en Jim zaten in de keuken een stripverhaal te lezen. Tommy en Ned, de oudere jongens, zouden zo thuiskomen uit de fraterschool. Niet dat dat iets uitmaakte, want jongens hielpen niet met eten klaarmaken of de vaat wassen. Iedereen wist dat.
Na het eten had Clare het erg druk. Ze wilde haar gele haarlinten voor de volgende dag opstrijken. Voor alle zekerheid kon ze er maar beter mooi uitzien als haar geschiedenisopstel een prijs won. Ze zou de schoenen poetsen die ze in de klas droeg – Clare had die voor dat doel speciaal mee naar huis genomen – en ze wilde ook nog eens proberen de twee vlekken uit het jasje van haar schooluniform te halen. Wie weet, maakte moeder Immaculata een opmerking over jezelf opdoffen voor de goede naam van de school. Ze moest er zeker van zijn dat ze hen niet zou teleurstellen. Juffrouw O'Hara had gezegd dat, al die jaren dat ze nu les gaf, zij nog nooit met zoveel plezier een opstel had gelezen als dat van Clare en dat zij daaruit de kracht putte om met lesgeven door te gaan. Dat waren haar eigen woorden. Ze had Clare nooit in de gang staande gehouden en aangesproken als zij niet de prijs had gewonnen. Stel je voor: van die vijftien opstellen werd het hare bekroond. Haar opstel was beter dan dat van Bernie Conway of Anna Murphy. Voortaan zouden ze Clare met andere ogen zien. Sterker nog, ook thuis zouden ze een beetje anders over haar gaan denken. Ze had het hun die avond dolgraag verteld maar besloot dat ze daar beter mee kon wachten. Vanavond was niemand echt in de stemming en bovendien maakte ze het daar voor Chrissie alleen maar erger mee; per slot van rekening was Chrissie tweeënhalf jaar ouder dan Clare. Chrissie zou haar vermoorden als ze besloot het juist vanavond bekend te maken. Ze bracht een grote, dikke boterham met kaas, een beetje koud gekookt spek en een kop warme chocola naar boven.
Chrissie zat op haar bed en bestudeerde haar gezicht in de spiegel. Chrissies haardos was in twee dikke vlechten gevlochten waarvan de uiteinden niet zoals bij andere mensen gewoon omlaag hingen maar pluizig waren zodat het leek alsof het haar wilde ontsnappen. Ze had ook een pony, die ze zelf zo slecht bijknipte dat de kapper hem moest fatsoeneren en waarin ze 's nachts pijpenragers deed zodat het haar goed krulde.
Ze was veel forser dan Clare en had al een echte boezem, die zelfs in haar schooluniform zichtbaar was.
Chrissie toonde veel belangstelling voor haar neus; Clare begreep weliswaar niet waarom, maar Chrissie onderzocht voortdurend haar neus. Zelfs nu ze in ongenade was gevallen, niets te eten had gekregen en grote verontwaardiging had opgewekt door wat ze juffrouw O'Flaherty had aangedaan tuurde ze nog steeds naar haar neus op zoek naar puistjes om die uit te drukken. Ze had een rond gezicht en keek altijd verrast. Niet blij verrast, zelfs niet als iemand haar een maaltijd bracht waar ze niet op had mogen rekenen.
‘Dat lust ik niet,’ zei ze.
‘Dan laat je het maar staan,’ reageerde Clare gevat.
Ze ging weer naar beneden en probeerde een plekje te vinden waar ze het gedicht voor de volgende dag kon leren. Ook moest ze vier sommen maken. Clare vroeg zich vaak af hoe het kwam dat van de zes personen in huis die allemaal naar school gingen, zij de enige was die ooit huiswerk hoefde te maken.
Gerry Doyle kwam binnen, terwijl ze haar gele haarlinten streek.
‘Waar is Chrissie?’ vroeg hij fluisterend aan Clare.
‘Chrissie heeft hier de hele boel op stelten gezet en is naar boven gestuurd omdat ze juffrouw O'Flaherty vreselijk aan het schrikken heeft gemaakt met zeegras. Vraag niet naar haar; alleen al het noemen van haar naam zal iedereen razend maken.’
‘Luister, zou je haar willen zeggen…’ Hij zweeg en besloot van zijn vraag af te zien. ‘Nee, daar ben je te jong voor.’
‘Ik ben helemaal niet te jong,’ zei Clare, gebelgd door zijn onredelijke argumentatie. ‘Maar jong of oud, het interesseert me geen zier en ik ben evenmin van plan jouw zoetsappige berichten aan Chrissie door te geven. Chrissie zou alleen maar kwaad worden op mij. Jij op jouw beurt zou boos zijn op mij en mama zou mijn benen onder mijn achterste vandaan slaan. Daarom heb ik veel liever dat je je nieuwtjes voor je houdt.’ Energiek wijdde ze haar aandacht weer aan haar haarlinten. Nu waren dat platte, glanzende linten die haar morgen adembenemend zouden tooien. Ze moest zich niet met Chrissies doen en laten bemoeien, want iedere keer deden zich problemen voor. Ze moest aardig en kalm blijven en zich voorbereiden op de dag van morgen. Op de blik vol verrassing op het gezicht van moeder Immaculata en de afgunst op de gezichten van Bernie Conway en Anna Murphy.
Gerry Doyle lachte opgewekt. ‘Je hebt volkomen gelijk; laat andere mensen zelf maar hun eigen vuile werk opknappen,’ zei hij.
De woorden ‘vuile werk’ werden op de een of andere manier dwars door al het overige geroezemoes in de keuken van de O'Briens heen door Agnes opgevangen toen ze de inhoud van de onderste lade van de ladenkast op de grond deponeerde. Tom had gezegd dat ze het elektrisch snoer moest hebben weggegooid dat hij had willen gebruiken om buiten bij de achterdeur een lamp aan te sluiten. Ze wist zeker dat ze het snoer ergens had gezien en wilde beslist niet dat dit karwei werd uitgesteld.
Zoals gebruikelijk iedere week, namen Tommy en Ned grondig de krant door op zoek naar werk, waarbij ze vacante banen met een stompje anilinepotlood aanstreepten; Ben en Jimmy deden een spelletje dat om de paar minuten heel rustig begon totdat het in een enorme strijd ontaardde en een van beiden het op een huilen zette. Tom was druk bezig de radio te repareren die boven al het geroezemoes uit kraakte.
‘Wat voor vuil werk?’ riep Agnes: Gerry Doyle mocht dan wel de grand seigneur uithangen, toch moest je hem als een havik in het oog houden. Wat voor duivelse streken er ook werden uitgebroed, Gerry had daar steevast de hand in.
‘Ik vertelde Clare dat huishoudelijk werk of karweitjes die met zorg moeten worden gedaan, niet mijn sterkste kant zijn. Ik ben alleen goed in vuil werk.’ Hij lachte haar stralend toe en de vrouw die op haar knieën voor een stapel blikjes, doosjes, papieren zakken, restjes breiwol, roostervorken en verroeste bakvormen zat, glimlachte terug.
Clare sloeg verbaasd haar ogen naar hem op. Stel je voor, hoe kon iemand zo voor de vuist weg een geloofwaardige leugen opdissen!
Gerry was naar het arbeidsbureau geweest en zei dat hij had gehoord dat iemand van een groot uitzendbureau uit Engeland langs zou komen om in het hotel sollicitatiegesprekken te voeren.
‘Gaat het daarbij niet om hooggekwalificeerde banen voor vaklieden?’ vroeg Ned, die niet kon geloven dat iemand naar Castlebay zou komen om met hem, of iemand zoals hij, een sollicitatiegesprek te voeren.
‘Denk je eens in, Ned, wie is hier ook maar enigszins geschikt? Kun je je niet beter een vergeefse reis en ook de kosten van een postzegel besparen en afwachten tot deze knaap komt en je alles vertelt wat er te vertellen valt voor je daarop reageert?’
‘Jij hebt makkelijk praten.’ Tommy, de oudste, maakte zich zorgen. ‘Jíj hoeft geen baan na te jagen. Jullie hebben een eigen zaak.’
‘Net als jullie.’ Gerry wees naar de winkel.
Maar dát was geen vergelijking. Gerry's vader, die fotograaf was, leefde in de wintermaanden van de opbrengst van dansavonden die hij organiseerde en van losse karweitjes die hij er tussendoor bij deed. 's Zomers liep hij drie keer per dag het strand in de volle lengte af om families te fotograferen en 's avonds maakte hij in de door toeristen drukbezochte dancing foto's van romantische stelletjes, die gretig aftrek vonden. Zijn beste klanten waren meisjes die graag vakantieherinneringen ophaalden aan de hand van foto's die ze op kantoor konden laten zien en waar ze bij weg konden dromen ook nadat de dans al lang was beëindigd. Gerry's moeder en zus verzorgden het ontwikkelen en afdrukken, of assisteerden daarbij, zoals dat werd genoemd. Omdat Gerry's vader van zijn enige zoon verwachtte dat hij zich actief met de fotografie zou bezighouden, had Gerry vanaf het moment dat hij nog maar een jongen was de toeristen achternagelopen. Hij kende het mechanisme van de camera, en de psychologie van het fotograferen had voor hem geen geheimen meer.
Val nooit toeristen lastig, had zijn vader hem geleerd, maar wees beleefd en zelfs een beetje afstandelijk. Druk af wanneer mensen er allerminst op bedacht zijn dat ze worden gefotografeerd of daarop zijn voorbereid en neem pas daarna, als ze belangstelling tonen en gaan poseren, een echte foto. De eerste foto is slechts een geveinsde opname om hun aandacht te trekken. Herinner hen er vriendelijk aan dat er geen verplichting tot kopen bestaat en dat de opnamen binnen vierentwintig uur klaar zijn om te worden bezichtigd. Is de foto eenmaal genomen, loop dan verder en verspil geen tijd met praatjes, lach de mensen vriendelijk toe maar schenk hun geen vette glimlach. Dring nooit bij mensen aan te willen poseren en wanneer een stel snaterende meisjes wil dat je zes of zeven foto's neemt, vergeet dan niet dat ze hooguit één foto kopen en doe dus net alsof je meerdere opnamen maakt.
Gerry had een knappe zus met lang, donker, krullend haar, die Fiona heette. Wanneer ze 's zomers niet thuis in de donkere kamer werkte, dan zat ze in de houten kiosk boven aan het strand en verkocht de kiekjes. Gerry's vader had gezegd dat een plaatsje zoals Castle bay te klein was om een zaak te hebben als je probeerde uit te breiden en personeel aan te nemen. Hield je de zaak daarentegen bescheiden en dreef je die alleen met behulp van de eigen familie, dan lag er voor Gerard Anthony Doyle een rijke erfenis in het verschiet.
Maar Gerry wekte nooit de schijn een jongen te zijn die op het punt stond een zekere toekomst binnen te stappen. Hij spelde net zo gretig de krant als de jongens O'Brien, alsof hij samen met hen op de boot met emigranten moest stappen.
Hoe kon hij weten of hij hier de kost kon verdienen? Zijn vader waarschuwde hem altijd dat er maar één gewiekste firma hoefde te zijn die zich tijdens het zomerseizoen in Castlebay vestigde, waarna het met hen gedaan zou zijn. Wie wist wat de toekomst zou brengen? Misschien wilden de mensen wel kleurenfoto's, er konden moderne camera's op de markt komen; het bleef balanceren op de rand van de afgrond, zoals zijn vader altijd zei. De O'Briens met hun winkel waren er tenminste van verzekerd dat de mensen altijd brood en boter en melk nodig zouden hebben. Tot in lengte van dagen zouden de mensen kruidenierswaren willen hebben, en zouden ook de dagjesmensen niet zo lang als ze bleven komen ijsjes en snoep en sinaasappels kopen?
Gerry liet alles altijd veel opwindender klinken dan het was. In Engeland, in de plaats waar ze zouden gaan werken, zag hij voor Tommy en Ned een toekomst weggelegd. Daarna, juist wanneer alle Engelsen zich zouden gaan afvragen wat ze in de vakantie zouden doen en waar ze heen zouden gaan, zouden Ned en Tommy naar Castlebay terugkeren, achter de toonbank gaan staan, meehelpen in de bediening en ook een fantastische vakantie beleven. Ook zouden ze prima danspartners zijn, want na hun verblijf in Engeland zouden ze overal in uitblinken. Tommy klaagde dat het niet zijn idee van een vakantie was om in de werkelijk drukke tijd van het jaar, wanneer de winkel van de O'Briens van acht uur 's morgens tot twaalf uur 's avonds open was, naar huis te komen en zich uit de naad te werken. Maar Gerry lachte daar alleen om en zei dat dat hun inbreng zou zijn en dat het de enige tijd van het jaar was waarop er voor iedereen werk was. De rest van het jaar zouden ze elkaar alleen maar voor de voeten lopen terwijl er niet één klant was die moest worden bediend, maar 's zomers moest de hele familie inspringen om ervoor te zorgen dat ieder een hoe dan ook wat slaap kreeg en de zaak draaien de werd gehouden. Zo ging het in alle badplaatsen toe. Gerry's woorden klonken erg overtuigend. Tommy en Ned zagen alles erg rooskleurig in en natuurlijk had Gerry gelijk: was het niet verstandiger te wachten tot de man kwam en een lijst met banen voor hen had in plaats van al die advertenties na te pluizen die hen welbeschouwd niets zeiden?
Clare had het strijkijzer op het fornuis op zijn kant gezet; ze vouwde de strijkdeken en de perslap op en vroeg zich af waar ze die terug moest leggen omdat alles uit de ladenkast op de vloer scheen te liggen. Gerry Doyle zat op de tafel en liet zijn benen omlaag bungelen. Plotseling kreeg ze het gevoel dat hij haar broers een verkeerd advies gaf. Zij hadden niet zo'n flair en waren niet zo zelfverzekerd als hij; zij waren het soort goedgelovige mensen dat het met iedereen over alles eens was.
‘Wat die man die in het hotel werk komt aanbieden betreft: zou hij dat soort banen te vergeven hebben waar in je vooruit kunt komen of banen waarbij je alleen hard moet werken?’
Iedereen was verbaasd haar te horen. Haar vader stak zijn hoofd uit het binnenwerk van de radio.
‘Het komt altijd op hetzelfde neer, Clare, meisje. Werk je hard dan kom je vooruit. Zonder inspanning kom je niet verder.’
‘Maar in een geschoold beroep, dat is wat ik bedoel,’ zei Clare. ‘U herinnert zich nog wel dat, toen die kloosterorde zich hier vestigde, alle meisjes eindexamen moesten doen en een beroep leren voor het geval ze als postulante wilden intreden.’
Ned snoof minachtend. ‘Een postulante! Zou je willen dat we in een kloosterorde werden opgenomen; dat zou een mooi gezicht zijn, in een habijt en met de sluier voor.’
‘Nee, dat bedoelde ik niet…’ begon ze.
‘Ik denk niet dat de Eerwaarde Moeder ons zou nemen,’ liet Tommy zich horen.
‘Zuster Thomas, ik vind dat we echt iets aan uw stem in het koor moeten gaan doen,’ zei Ned op geaffecteerde toon.
‘O, ik doe mijn best, zuster Edward, maar wat zou u zeggen van uw spijkerschoenen?’
‘Moet je horen wie dat zegt. Wat dacht u van uw behaarde benen zuster Thomas?’
Ook de belangstelling van Benny en Jimmy was nu gewekt.
‘En Iers voetbal rond het klooster spelen is er ook niet langer bij,’ zei Ben.
‘Nonnen die Iers voetbal spelen,’ joelde Jimmy uitgelaten. Zelfs moeder, die op haar knieën lag en triomfantelijk het stuk elektrisch snoer omhooghield dat ze had gevonden, lachte en ook vader glimlachte. Clare werd onverwacht uit de situatie gered.
‘Ha, ha, heel grappig,’ zei Gerry Doyle. ‘Erg grappig, zuster Edward en zuster Thomas, maar Clare heeft gelijk. Waar komt het op aan als je zonder enige ervaring op een bouwproject een baan wilt krijgen als metselaar of timmerman? Waar het bij deze knaap werkelijk op aan komt, is dat je hem niet vraagt hoeveel je verdient, maar wat voor soort baan je krijgt.’
Clare bloosde van plezier. Iedereen knikte nu.
‘Ik vergat haast waar ik voor kwam,’ zei Gerry. ‘Vader heeft me gevraagd verschillende plekjes in Castlebay te vergelijken omdat hij half en half met het plan rondloopt een ansichtkaart te ontwerpen en zich afvraagt van waaruit de foto het best kan worden genomen. Hij is benieuwd of je bij u van boven vandaan een fraai uitzicht hebt. Vindt u het erg als ik even naar boven loop en een kijkje neem?’
‘Nu, tegen het vallen van de avond?’ vroeg Clares vader.
‘’s Avonds krijg je een goed beeld van de omtrekken,’ zei Gerry, al met één been op de trap.
‘Loop maar door naar boven, jongen.’
Iedereen hervatte zijn bezigheden en niemand behalve Clare had ook maar een vermoeden dat Gerry Doyle, vijftien en een half jaar oud, naar boven was gegaan om de dertienjarige Chrissie O'Brien te ontmoeten.
Nellie lag op haar knieën voor de open haard en was druk met de blaasbalg bezig toen David binnenkwam. ‘Ik leg een heerlijk vuur aan voor straks tijdens de les,’ vertelde ze hem.
Nellies gezicht was rood van inspanning en haar haar stak naar alle kanten onder het kapje uit, dat haar altijd scheen te misstaan. Het zat steeds scheef op haar hoofd en Nellie droeg voortdurend krulspelden. Nellie was oud. Niet zo oud als moeder, maar ongeveer dertig en gezet en opgewekt. Ze was zo lang als David zich kon herinneren altijd bij hen in huis geweest. Ze had een heleboel getrouwde broers en een oude vader. Toen David nog klein was vertelde ze hem altijd dat ze het in dit aardige, mooie, comfortabele huis, waar genoeg te eten was, veel beter had getroffen dan haar broers. David meende altijd dat ze zich, zo moederziel alleen in de keuken terwijl iedereen binnen zat, wel eenzaam moest voelen, waarop Nellies vollemaansgezicht zich steevast in een glimlach plooide en ze hem verzekerde dat ze het nu minstens zo goed had, zo niet beter, als wanneer ze met een soldaat van een garderegiment zou zijn getrouwd. Haar verdiensten waren voor haarzelf. Ze kreeg het beste van het beste en elke donderdagmiddag en om de zondag een middag vrijaf.
David wilde haar met het haardvuur helpen maar Nellie kwam moeizaam overeind, zei dat het best ging en bovendien, kwam daar niet net zijn onderwijzeres door het hek aanrijden?
Angela O'Hara kwam inderdaad met haar rode fiets over het grindpad aanrijden. Ze was groot en slank en droeg altijd een ceintuur om haar jas alsof dat de enige manier was om die op zijn plaats te houden. Andere mensen droegen jassen met knopen, maar zij verplaatsten zich natuurlijk niet zo snel en zo vaak op een fiets. Angela had roodbruin haar dat ze met een haarlint zo losjes bijeen had gebonden dat ze het evengoed los had kunnen laten hangen. Ze had grote, groene ogen en als ze lachte wierp ze altijd haar hoofd in de nek.
Juffrouw O'Hara was heel anders dan andere volwassenen. Zo wilde ze weten of iedereen het schoolgeld kreeg terugbetaald nu de school wegens roodvonk had moeten sluiten. David, die dat niet wist, zei dat hij het zou navragen, waarop juffrouw O'Hara zei dat het er niet toe deed en dat hij maar niets moest vragen omdat daardoor misschien de indruk zou worden gewekt dat ze meer geld verwachtte, wat niet haar bedoeling was. David was vergeten dat ze ervoor werd betaald om hem les te geven; het was niet direct iets om daar verder bij stil te blijven staan en David dacht min of meer dat juffrouw O'Hara enkel uit belangstelling les gaf. Angela had dat erg grappig gevonden en verklaard dat ze in vele opzichten best uit pure interesse les had willen geven maar dat, zoals ergens in het evangelie wordt gezegd, óók de arbeider zijn loon waardig is. Als van háár werd verwacht dat ze voor niets les gaf, wat dan te zeggen van die denkbeeldige geestelijke stand waar hij, David, partij voor koos? Geestelijken lieten het wel uit hun hoofd gratis les te geven. David zei dat hij dacht dat het eten en de bedden in de slaapzalen de grootste uitgaven vormden; hij kon zich niet voorstellen dat de lessen zelf iets kostten.
Angela kwam iedere avond een uur lesgeven, nadat ze op school klaar was en even bij haar moeder langs was gegaan. Mevrouw O'Hara liep krom van artritis en David vond dat ze leek op een afbeelding van een oude, kromgegroeide boom in een van de kinderboeken die hij vroeger had gelezen. Een boek dat zijn moeder waarschijnlijk netjes had opgeruimd voor wanneer het weer nodig zou zijn. Juffrouw O'Hara had twee getrouwde zussen die in Engeland woonden en een broer die priester was in het Verre Oosten. Zij was de enige die nooit had gereisd, vertelde ze hem.
Hij vroeg haar wat er zou zijn gebeurd als ze wél op reis zou zijn gegaan terwijl haar moeder, die op zichzelf woonde, helemaal invalide zou zijn geworden.
‘In dat geval zou ik naar huis zijn teruggekeerd,’ had juffrouw O'Hara luchtig geantwoord. Omdat haar zusters getrouwd waren en haar broer priester was, zou de verzorging van haar moeder toch op haar zijn neergekomen.
Het huis van de O'Hara's lag een beetje achteraf aan de weg naar de golfbaan en juffrouw O'Hara reed overal heen met haar rode fiets met voorop een mandje voor de schriften. Ook zaten er altijd voorbeeldenboeken in dat mandje en als het regende dekte ze dat af met een waterdicht zeil. 's Winters droeg Angela een lange sjaal waar ze zich helemaal indraaide en als het waaide wapperde haar haar soms steil achter haar aan. Davids moeder had haar eens vergeleken met een heks die op de weg over de rotsen reed en had gezegd dat je min of meer verwachtte haar en haar fiets boven zee te zien wegvliegen. Maar zijn vader had niet toegestaan dat één woord van kritiek op Angela werd geuit. Hij zei dat niemand wist hoeveel ze dag in dag uit, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor haar invalide moeder deed. Was het geen bewijs van haar zorgzaamheid als je zag dat wanneer de arme Angela O'Hara jaarlijks twee weken met vakantie ging, er in haar plaats drie mensen in huis nodig waren om voor haar moeder te zorgen en dat ze zelfs dan nog niet eens behoorlijk kon worden verzorgd? Davids moeder mocht juffrouw O'Hara niet; dat kwam door het feit dat Angela voor bepaalde zaken geen respect toonde of dat zijn moeder, die voor haar uitstapjes naar Dublin ging, Angela een beetje minachtte. Niet dat dat ooit met zoveel woorden was gezegd; hij voelde dat gewoon aan.
De tafel waarop zijn boeken lagen, stond dicht bij het vuur en straks zou Nellie een pot thee brengen en een plakje cake of een stukje appeltaart.
Juffrouw O'Hara praatte altijd meer tegen Nellie dan tegen zijn moeder; ze zou Nellie vragen hoe haar vader, die op het platteland woonde, het maakte, hoe het met al haar broers ging en of ze iets had gehoord van haar zus in Canada. Angela en Nellie zouden over een nieuwtje giechelen dat de huishoudster van vader O'Dwyer had rondverteld. Ze heette juffrouw McCormack, maar iedereen noemde haar sergeant McCormack omdat ze niet alleen vader O'Dwyer en de kerk maar ook heel Castlebay naar haar hand probeerde te zetten.
Juffrouw O'Hara kwam nu binnen en stak haar handen, die verkild waren door het vasthouden van het stuur in de ijzige wind, naar het vuur uit.
‘Lieve hemel, Nellie, vind je het niet zonde zo'n groot vuur aan te leggen voor alleen David en mij. We kunnen ook in de keuken werken, weet je, naast het fornuis.’
‘O nee, geen sprake van!’ Nellie was werkelijk geschokt.
‘Zou jij er bezwaar tegen hebben, David?’ begon ze… om daarna plotseling van gedachten te veranderen. ‘Nee, let maar niet op mij. Ik wil altijd de wereld veranderen, dat is het probleem met mij. Boffen we even met deze heerlijke plaats hier; kom laten we daarvan profiteren. Vertel me eens, Nellie, wat zijn ze naast Dillon aan het aanleggen? Het ziet er uit als een vliegveld.’
‘Wel, ik heb gehoord dat dat een zonneterras wordt,’ zei Nellie met een air van gewichtigheid. ‘Misschien worden daar 's zomers stoelen en kaarttafeltjes neergezet en wordt daar ook thee geserveerd.’
‘Als het net zo'n zomer wordt als vorig jaar, zullen ze plaids en warmwaterkruiken nodig hebben. Vooruit studentje, pak je aardrijkskundeboek eens, dan maken we van jou een expert op het gebied van de passaatwinden. Op die vorstelijke school van jou zullen ze groen en geel zien van jaloezie als jij terugkomt. We zullen ze eens laten zien wat een ontwikkelde student weet en hoe wij hier in Castlebay iemand voorbereiden.’
Paddy Power was groot, zwaargebouwd en had een verweerd gezicht.
Zijn gezicht was door weer en wind gegroefd, maar vooral door de snijdende wind die van zee landinwaarts woei als hij, op weg naar zijn patiënten, langs landweggetjes liep die voor zijn grote, mishandelde auto onbegaanbaar waren. Hij had een wilde haardos die alle kanten op groeide alsof hij een tiara op zijn hoofd droeg; zijn oorspronkelijk bruine haar was later gespikkeld geweest maar nu hoofdzakelijk grijs. Vanwege zijn forse lichaam en zijn onstuimige haardos maakte hij soms een woeste, verwilderde indruk op mensen die hem nog niet door en door kenden. Hij was een geanimeerd prater die graag goedbedoelde, plagerige opmerkingen maakte tot hij zag wat eraan scheelde; zijn schertsend gebabbel diende er alleen voor om de patiënt op zijn gemak te stellen tot hij zag wáár precies de zandkorrel in het oog zat, of de splinter in de hand, of het glasscherfje in de voetzool, of tot hij, zonder dat de patiënt daar al te gespannen en zenuwachtig van werd, had ontdekt wáár de zieke nu eigenlijk precies pijn in zijn buik had.
Hij was een man met een stevig postuur die nooit passende kleren kon vinden en zich daar evenmin ooit iets van aantrok. Het leven was veel te kort, zo zei hij, om je tijd bij een kleermaker te verspillen met beuzelpraatjes over voeringen en coupes en revers.
Zijn plompe gestalte en nonchalante houding ten opzichte van zijn uiterlijk buiten beschouwing gelaten, was hij een gezonde man die in staat was het pad af te dalen dat vanaf zijn eigen tuin naar de zee liep waarin hij bijna zes maanden van het jaar zwom. Ook slaagde hij er elke week in een partij golf te spelen. Maar vandaag was Paddy Power moe en terneergeslagen; het was een erg zware dag geweest en hij had dertig kilometer afgelegd om een jonge vrouw op te zoeken die tegen de tijd dat de kerstdagen zouden aanbreken al zou zijn gestorven, maar die opgewekt sprak en zei dat ze wist dat ze tegen dat het voorjaar werd beter zou zijn. Haar vijf kinderen hadden luidruchtig en onbekommerd aan de voeten van de dokter gespeeld en de bleke, jonge echtgenoot had afwezig voor zich uit in het vuur zitten staren. Bovendien was hem een onaangenaam gesprek met een van de gebroeders Dillon van het hotel, die hij ernstig had moeten waarschuwen voor een levercirrose, niet bespaard gebleven. Ook al had hij zijn waarschuwing nog zo voorzichtig ingekleed, uiteindelijk had het gesprek niets opgeleverd – behalve de nodige wrok. Vandaag had Dick Dillon een einde aan het gesprek gemaakt door te zeggen dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien en dat hij, Paddy Power, nodig iets van een ander moest zeggen terwijl het halve graafschap wist te vertellen dat hij drie jaar geleden bij de wedrennen dronken was geweest. Hij kon dus maar beter zijn mond houden. Verder hadden zich twee ernstige gevallen van griep voorgedaan bij oude mensen. Omdat het in beide gevallen om kortademige, verzwakte mensen ging, kon hij voorzien dat het niet lang zou duren of de ziekte zou in longontsteking ontaarden. De mensen hadden altijd de mond vol van ‘gezonde zeelucht’ en ‘verkwikkende koelte’. Degenen die dat zeiden, moesten in de winterdag hier maar eens in de spreek kamer van een dokter zitten, dacht Paddy Power mistroostig, dan zouden heel wat minder volkse wijsheden de ronde doen.
Molly zei dat David razendsnel vorderingen maakte met zijn lessen en dat hij iedere morgen twee uur alleen studeerde.
‘Is het niet jammer dat Angela, die erg ontwikkeld is, daar nooit enige waardering voor heeft gekregen,’ zei Paddy, die lusteloos zijn schoenen uittrok en zijn pantoffels aandeed.
‘Nooit een blijk van waardering? Heeft zij dan geen vaste aanstelling gekregen als volledig bevoegde onderwijzeres met het bijbehorende salaris? Me dunkt dat dat helemaal niet gek is voor de dochter van Dinny O'Hara,’ smaalde Molly.
‘Je begrijpt niet waar het om gaat, Moll. Angela is een meisje met een helder verstand dat zich hier in Castlebay met hart en ziel inzet om kinderen les te geven die later kelner zullen worden of winkelbediende. En wat voor een leven heeft zij daar in dat huis? Wat ik wil zeggen is dit… de Little Sisters doen niet zoveel voor hun schaapjes als Angela voor haar moeder doet.’
‘O, daar weet ik alles van.’ Molly wilde niets liever dan van dat onderwerp afstappen.
‘Toch kan er nog altijd op een zekere dag een prins op een wit paard de stad binnenrijden voor háár.’ Paddy glimlachte bij die gedachte.
‘Mij dunkt dat ze daar nu een beetje te oud voor is,’ zei Molly.
‘Ze is pas achtentwintig, maar één jaar ouder dan jij toen we destijds trouwden.’
Molly had er een vreselijke hekel aan dat Paddy in aanwezigheid van Nellie over zulke dingen sprak. Molly was niet in Castlebay opgegroeid; ze kwam uit een grote stad en was in Dublin naar school gegaan. Ze wilde niet graag dat iemand iets van haar privézaken en al helemaal niets van haar leeftijd afwist.
Molly bekeek zichzelf kritisch in de spiegel: ze was niet jong meer maar mocht nog steeds gezien worden. Sinds ze bevriend was geraakt met de inkoper van die zaak in Dublin vormde de aanschaf van kleren niet langer een probleem. Leuke, tweedelige wollen pakjes die luchtig genoeg zaten om daar een warm hempje en misschien zelfs een dunne jumper onder te dragen. Je had heel wat lagen kleding nodig in Castlebay. En Paddy had haar in de loop der jaren aardige broches gegeven zodat ze er altijd chic uitzag.
Ongeacht wie er kwam, Molly Power zag eruit om door een ringe tje te halen en was altijd voorbereid op haar bezoek. Haar haar zat altijd netjes, was steeds keurig gekapt – ze liet zich elke drie maanden in de stad permanenten – en ze gebruikte altijd een beetje make-up.
Molly onderzocht haar gezicht. Ze was bang geweest dat door het klimaat in deze plaats haar gezicht gegroefd en verweerd zou raken zoals bij zoveel vrouwen hier, maar die gebruikten dan waarschijnlijk zelfs niet eens gezichtscrème.
Ze glimlachte naar haar spiegelbeeld en hield haar hoofd enigszins schuin zodat ze de leuke oorringen kon zien die ze kort daarvoor had gekregen en die pasten bij de groene broche op haar groen en grijs gekleurde tweedelig wollen pakje. Paddy, die haar zag glimlachen, ging achter haar staan en legde zijn handen op haar schouders.
‘Je hebt gelijk wat jezelf betreft, je bent adembenemend,’ zei hij.
‘Daar dacht ik niet aan,’ zei ze verontwaardigd.
‘Dat zou je juist wel moeten doen,’ zei hij. ‘Jezelf ook als een zeer aantrekkelijke vrouw zien, niet alleen als een moeder en echtgenote.’
Even dacht ze aan het moederschap. Ze had gemeend dat dat voor haar niet was weggelegd. Zo vaak loos alarm. De weken van opluchting, gevolgd door een miskraam in de derde maand. Tot drie keer toe. Daarna twee doodgeboren baby's. En toen, toen ze het nauwelijks meer had durven geloven, kwam David. Precies het kind dat ze wenste. In ieder opzicht.
Angela vond David een parmantig, zelfbewust kereltje. Met zijn haar dat recht overeind stond, zijn loshangende schoenveters en zijn gekreukte das, leek hij op een afbeelding uit een van de boeken van Just William. Als hij werkte zonderde hij zich min of meer van de buitenwereld af.
Wat zou het heerlijk zijn steeds les te kunnen geven aan kinderen met een helder verstand in plaats van voortdurend te worden opgehouden door leerlingen die hun achterstand moesten inlopen.
Ze keek naar David terwijl hij een kaart van de passaatwinden uitwerkte en haar die triomfantelijk aanreikte.
‘Waarom glimlacht u?’ vroeg hij wantrouwend.
‘Ik weet het niet. Misschien was ik met mijn gedachten ver weg. Ik heb bij mezelf gemerkt dat ik tegenwoordig telkens glimlach als een kind iets goed doet, het is zo'n verrassing, weet je.’
Hij lachte. ‘Zijn de kinderen hier op school allemaal hopeloos?’
‘O nee, beslist niet, sommige leerlingen zijn juist heel intelligent. Maar wat heeft het voor zin? Wat zullen ze ermee bereiken?’
‘Zullen zij daardoor geen examen kunnen doen?’
‘O ja, vast wel.’ Ze verhief zich een beetje van haar stoel, als een volwassene die het gesprek niet met hem wilde voortzetten.
David voelde zich teleurgesteld.
Toen Angela van het huis van dokter Power naar huis fietste, had zij de wind tegen. De wind striemde haar in het gezicht en het zeezout prikte in haar ogen. Iedere tocht in de winter leek op een lange, barre reis naar de Zuidpool en ze vroeg zich voor de zoveelste keer af of zij en haar moeder niet beter af zouden zijn als zij naar een stad verhuisden. Haar moeder had het nu ongetwijfeld zwaar te verduren in deze natte wind die door iedere kier van hun plattelandshuisje drong. Het kon beslist niet gezond zijn op een plaats te leven waar driekwart van het jaar alleen zeehonden en meeuwen zich in hun element voelden. Maar ze moest zichzelf niets wijsmaken: áls zij naar een stad verhuisden dan was dat voor haarzelf, zodat ze wat aan haar leven had. En ze mocht niet veinzen dat ze verhuisde ter wille van haar moeder met haar oude, arme, vergroeide botten. Trouwens, wat had het stadsleven haar meer te bieden? Ze zou daar als een schooljuffrouw met een ziekelijke moeder aankomen, als ze überhaupt al een baan kreeg. Een schooljuf die zoetjesaan tegen de dertig liep. Bepaald niet iemand waarop men zou zitten wachten. Ophouden met dagdromen, Angela, hoofd omlaag, voeten op de pedalen en doortrappen. Het duurt nog maar een paar minuten, het ergste is voorbij. De felle rukwinden die door de kloof in de rotsen komen, heb je achter de rug. Je ziet het licht al door het raam schijnen.
De mensen noemden het een ‘cottage’ omdat het van buiten klein leek, maar in werkelijkheid had het een bovenverdieping. Het huisje was witgekalkt en had een kleine, geometrisch aangelegde tuin die rondom was omzoomd en waarin een paadje naar de voordeur liep.
Ze vroeg zich af hoe zij daar allemaal in hadden gekund toen haar vader nog leefde; als kinderen moesten zij op elkaars lip hebben gezeten. Destijds hadden haar ouders in een kamer boven geslapen, de drie meisjes in een andere kamer en Sean, de enige jongen, in de derde kamer. Het benedenvertrek, dat ze nu als slaapkamer voor haar moeder had ingericht, was een soort zitkamer geweest, veronderstelde ze. Toen hadden daar geen boeken gestaan, geen blinkende koperen snuisterijen of vazen, gevuld met bloemen of dopheide en brem, zoals nu. Maar natuurlijk was in die tijd het plattelandshuisje een thuis geweest voor een dronkaard, voor een overwerkte en oververmoeide moeder en vier opgroeiende kinderen die allemaal vastbesloten waren zo gauw mogelijk uit huis te gaan. Hoe had daar tijd kunnen zijn voor de luxe van boeken en bloemen?
Haar moeder zat nog op het toilet waar Angela haar had neergezet voor zij naar de familie Power ging. Ze had haar stok laten vallen en een stoel stond te ver weg, zodat zij niets had om op te steunen en overeind te kunnen komen. Ze zat daar lijdzaam en klaagde niet. Angela ledigde de po en vulde die met Dettol. Ze haalde een kom zeepwater en een doek voor haar moeder en hielp haar bij het wassen en poederde haar. Daarna liet ze het flanellen nachthemd, dat ze over het vuurscherm van de haard had gehangen om dit te verwarmen, over het kleine, gebogen hoofd van haar moeder glijden en hielp haar in haar bed, in de kamer naast de keuken. Angela reikte haar moeder haar rozenkrans en een glas water aan en zette de wekker zó neer dat ze die kon zien. Ze zoende haar moeder niet – zij waren geen gezin waarin werd gekust – maar streelde in plaats daarvan de gevouwen handen. Daarna ging Angela O'Hara terug naar de keuken en haalde de opstellen tevoorschijn die de volgende dag zouden worden teruggegeven. Het leed geen twijfel wat het winnend opstel was, dat was aldoor gebleken, maar ze wilde een paar regels aan het eind van al de andere opstellen schrijven. De kinderen hadden het opstel in hun eigen tijd geschreven om mee te dingen naar de prijs die Angela had uitgeloofd. Ze wilde hen aanmoedigen, een zichtbaar bewijs geven dat ze alle opstellen, zelfs die door een analfabeet leken te zijn geschreven, had gelezen.
Ze zette een pot thee en ging zitten, terwijl het gierende geluid van de wind buiten zich algauw vermengde met het zachte gesnurk van haar moeder, ongeveer drie meter van haar vandaan.
Clare O'Brien was vroeg op school gekomen. Het vel van haar nek was bijna weggeboend, zo grondig had ze haar hals geschrobd. De vlek op haar schooluniform was haast niet meer zichtbaar, nadat ze die met een nagelborstel had bewerkt. Haar sloffen glommen – ze had zelfs de zolen gepoetst – en haar gele haarlinten waren schitterend. Ze draaide een paar keer met haar hoofd zodat de haarlinten in de ramen van de school weerspiegeld werden. Clare vond dat zij er net zo fraai uitzag als iedereen en net zo knap was als de dochters van de rijke boeren die veel geld bezaten en wier dochters nieuwe uniformen kregen als ze uit de oude waren gegroeid, in plaats van dat die werden uitgelegd of dat daar een valse zoom in werd gelegd zoals bij de uniformen van Clare en Chrissie.
Ze dacht dat de schooldag nooit zou aanbreken. Wat een opwinding zou haar verschijning voor al de verzamelde leerlingen veroorzaken. Iedereen zou de adem inhouden omdat zij zo jong was.
Jaren jonger dan sommigen van hen die aan de opstelwedstrijd hadden meegedaan.
Chrissie zou natuurlijk razend zijn, maar dat gaf niets; Chrissie kon overal razend om worden maar dat ging wel over.
Clare liep naar het einde van de gang om op het mededelingenbord te kijken. Er hing niets nieuws maar misschien dat daar na deze ochtend een mededeling over de prijs voor geschiedenis zou hangen. Wel hingen daar het lesrooster, de lijst met christelijke feestdagen die in het schooljaar vielen, nadere bijzonderheden over de studiereis naar Dublin en de daaraan verbonden kosten die maakten dat Clare daar niet op durfde te hopen. Verder hing er de brief van vader O'Hara; de broer van juffrouw O'Hara, die missionaris was en de school bedankte voor het ingezamelde zilverpapier en de postzegels. Hij schreef dat hij erg trots was dat meisjes in zijn geboortestadje zoveel hadden bijgedragen aan het majestueuze werk van de verspreiding van Gods Woord onder al die arme mensen die nooit van Hem hadden gehoord.
Clare kon zich vader O'Hara niet voor de geest halen, maar iedereen zei dat hij fantastisch was. Hij was erg lang, groter dan juf O'Hara, en bijzonder knap. Clares moeder had gezegd dat het je hart deugd deed als je hem zag wanneer hij, teruggekeerd uit de missie, in de kerk de mis las en ook had ze gezegd dat hij een heel bijzondere zoon was. Hij schreef zijn moeder vanuit zijn missiegbied; vaak liet zij de mensen zijn brieven zien – nou ja, de minste of geringste kans ruchtbaarheid aan zijn brieven te geven greep zij aan.
Vader O'Hara wekte de indruk dat de missie alles bij elkaar genomen een dolle pret was. Clare wenste dat hij iedere week een brief schreef. Ze vroeg zich af wat juf O'Hara aan hem terugschreef. Zou ze hem deze week over de prijs voor geschiedenis schrijven?
Daar kwam ze op haar fiets door het hek aanrijden.
Moeder Immaculata trok een gezicht als een donderwolk.
‘Kan ik u even spreken, juffrouw O'Hara, heel even maar. Dat wil zeggen, als u zich een moment vrij kunt maken.’
Op zekere dag, zo beloofde Angela zichzelf, zou zij moeder Immaculata vertellen dat zij zich géén moment vrij kon maken, dat zij het te druk had met de oudere leerlingen die nog steeds geen moment zonder haar hulp konden en met de derdeklassers die werden klaargestoomd voor de handel in blanke slavinnen. Maar niet nu.
Niet terwijl ze hier nog moest werken. Ze zette haar fiets in de stalling en griste de armvol opstellen bij elkaar die, als bescherming tegen de regen, waren ingepakt.
‘Zeker, moeder,’ zei ze met een huichelachtige glimlach.
Moeder Immaculata sprak niet voor ze in haar kantoor waren. Ze sloot de deur en ging achter haar bureau zitten; de enige overgebleven stoel in de kamer was bezaaid met boeken zodat Angela moest blijven staan.
Angela besloot terug te vechten. Als de non soms van plan was haar als een ongehoorzaam kind de les te lezen over een onbeduidend voorval waar zij tot dusverre niets van afwist en haar daar zo liet staan tobben, dan zou ze zo'n imponerende houding aannemen dat moeder Immaculata een stijve nek zou krijgen als ze naar haar opkeek. Angela ging onopvallend op haar tenen staan en rekte haar hals uit als een giraffe. Het foefje werkte. Ook moeder Immaculata moest gaan staan.
‘Hoe komt u erbij een geldprijs uit te loven voor een opstelwedstrijd, juffrouw O'Hara? Kunt u mij uitleggen hoe u op dat idee bent gekomen en wanneer u dat met mij hebt besproken?’
‘O, ik heb de kinderen een opstel laten schrijven en het beste opstel wordt met een prijs beloond.’ Angela glimlachte als een dwaas.
‘Maar wanneer werd dit met mij besproken?’ Het spitse, magere gezicht huiverde vanwege het gebrek aan respect, of ongerustheid, bij de ontdekking hiervan.
‘Het is ongetwijfeld niet nodig dat we alles wat we in de klas doen afzonderlijk met u bespreken, nietwaar moeder? Ik bedoel, zou u ooit iets gedaan krijgen als ieder van ons naar u toekwam wat betreft het huiswerk dat we opgeven enzovoort?’
‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat ik een verklaring wens. Sinds wanneer betalen we de kinderen zodat ze studeren?’
Angela voelde zich plotseling vermoeid en terneergeslagen. Zoals altijd, werd ook nu weer ieder sprankje hoop en enthousiasme de grond ingeslagen. Overal moest je om vechten, zelfs om uit eigen zak van je schamele salaris een beloning in het vooruitzicht te mogen stellen waardoor zelfs sufferds geschiedenisboeken lazen.
Alles speelde zich af als in een trage, slepende dans. Een aantal voor geschreven passen dat moest worden uitgevoerd, een schijnbaar onwezenlijke situatie. Angela, die zei dat het haar reusachtig speet, dat zij gemeend had dat moeder Immaculata opgetogen zou zijn. Natuurlijk waren dat leugens, omdat ze heel goed wist dat Immaculata er een eind aan zou hebben gemaakt als ze er eerder lucht van had gekregen. Daarna de schertsvertoning van gespeelde hulpeloosheid; wat moest ze nu doen, ze had alle opstellen gecorrigeerd, kijk hier waren ze, en de kinderen verwachtten vandaag de resultaten. Vervolgens de geveinsde smeekbede of moeder Immaculata zo vriendelijk zou willen zijn de prijs te willen uitreiken. Angela had die hier, in een envelop. Een geldsom van 21 shilling, een hele guinea. O ja, er was ook een tweede prijs voor een ander kind dat een prima opstel had geschreven, een boek dat was ingepakt. En tot slot de schijnheilige dank en de zelfs nog schijnheiliger belofte dat het nóóit meer zou gebeuren.
Moeder Immaculata was nu de beminnelijkheid zelve, iets wat bij Angela zelfs een nog grotere weerzin opwekte dan haar vijandige houding.
‘En wie is de winnares van deze onbezonnen wedstrijd?’ vroeg ze.
‘Bernie Conway,’ antwoordde Angela. ‘Haar opstel was ongetwijfeld het beste. Maar weet u, ook de jonge Clare O'Brien heeft een geweldig goed opstel geschreven. Het arme kind moet zich bijzonder hebben ingespannen. Ik had graag háár de guinea gegeven maar ik dacht dat de anderen op haar zouden afgeven omdat ze nog zo jong is. Daarom heb ik voor haar een boek en, moeder, zou u haar misschien met een enkel woordje willen prijzen?’
Moeder Immaculata peinsde daar niet over. Clare O'Brien uit dat armoedige winkeltje onder aan het pad naar het strand, was zij niet een van de jongsten die aan de opstelwedstrijd had meegedaan? Geen sprake van; dat zou hoogst ongepast zijn. Stel je voor, háár op één lijn stellen met Bernie Conway van het postkantoor. De loftrompet steken over de jongere zus van Chrissie O'Brien. Geen denken aan.
‘Maar Clare is heel anders dan Chrissie,’ lamenteerde Angela.
Maar ze had het pleit al verloren. De kinderen dromden samen in de aula, voor het gezamenlijk gebed en gezang. Moeder Immaculata had haar hand al uitgestoken en de envelop in ontvangst genomen die de guinea bevatte en de eervolle vermelding dat de Prijs voor het Beste Opstel over Geschiedenis was toegekend aan Bernadette Mary Conway. Het fraai ingepakte exemplaar van Palgreave's Golden Treasury dat bestemd was voor Clare O'Brien vanwege haar Voortreffelijk Geschreven Geschiedkundig Relaas liet moeder Immaculata op haar bureau liggen.
Angela pakte het boek op en herinnerde zichzelf eraan dat het kinder achtig was te menen dat je in elk opzicht kon winnen.
Moeder Immaculata deed de aankondigingen altijd na het gebed.
Clare dacht dat de woorden uit de smalle mond van de non nooit zouden komen.
De aankondiging volgde dat vader O'Dwyer de meisjes zou leren de antwoorden tijdens de Heilige Mis te geven – natuurlijk niet de mis te dienen, dat was alleen aan jongens voorbehouden – en dat daarbij goed moest worden opgelet zodat feilloos kon worden geantwoord. Ook werd bekendgemaakt dat er klachten waren over die meisjes die de zorg hadden voor de huisaltaren op school, vanwege hun nonchalance bij het verversen van het water in de bloemen vazen. Welke hoop mocht een kind koesteren dat niet kon zorgen voor een schone vaas voor de Maagd Maria? Het was toch maar een kleinigheid om dat voor de Moeder Gods te doen. Daarna volgde de kwestie over het gebruik van schoenen bestemd voor buiten die in de klas werden gedragen. Ten slotte kwam het voornaamste. De stem van moeder Immaculata veranderde licht van toon. Clare kon het niet helemaal verstaan – het leek alsof zij de prijs voor geschiedenis niet wílde toekennen.
‘Hoewel ik werkijver en vlijt op school erg toejuich, hoorde ik pas vanmorgen dat er een soort wedstrijd voor het beste geschiedenisopstel wordt gehouden zonder dat ik daar iets van wist. Welnu, dit moest me van het hart en nu ik dit gezegd heb, zou ik graag uit naam van de school de prijs willen toekennen.’
Ze zweeg even en liet haar ogen over de rijen meisjes dwalen die voor haar stonden. Clare streek de zijkanten van haar schooluniform met een nerveus gebaar recht. Ze mocht niet vergeten dat ze langzaam moest lopen en niet moest gaan rennen; ze kon gemakkelijk over de treden struikelen die naar het podium leidden waar moeder Immaculata, de overige nonnen en de tekenleerkrachten stonden. Ze zou doodkalm zijn, juffrouw O'Hara bedanken en, zeker niet te vergeten, ook moeder Immaculata.
‘Daarom wil ik jullie niet langer in onzekerheid laten…’ Moeder Immaculata slaagde erin de spanning nog enkele tellen te laten voortduren. ‘De prijs is toegekend aan Bernadette Mary Conway. Gefeliciteerd Bernadette. Kom naar voren, kind, en neem je prijs in ontvangst.’
Clare dwong zichzelf te blijven glimlachen. Ze moest haar gezicht koste wat kost in de plooi houden. Denk alleen aan je glimlach, zet iedere andere gedachte van je af en alles komt in orde. Ze concentreerde zich vurig op haar glimlach, waardoor haar ogen als het ware werden samengeknepen zodat eventuele tranen onopgemerkt zouden blijven.
Ze bleef als verdoofd glimlachen terwijl Bernie Conway keer op keer haar hand naar haar mond bracht en daarna op haar hart legde. Haar vriendinnen moesten haar een por geven om haar te laten opstaan. Terwijl Bernie verbouwereerd uitbracht dat het niet wáár kon zijn, klemde Clare haar boventanden verbeten op haar onderlip en bleef glimlachen. Ze zag hoe juffrouw O'Hara's ogen de rijen leerlingen afzochten en zelfs doordringend op haar gericht bleven. Ze glimlachte onverschrokken terug. Ze zou juffrouw O'Hara nooit laten merken hoezeer zij haar haatte. Het kon niet anders, zij moest de gemeenste en afschuwelijkste onderwijzeres ter wereld zijn. Zelfs nog veel gemener dan moeder Immaculata, om eerst tegen Clare te zeggen dat zij de prijs had gewonnen en daarna de leugen op te dissen dat haar opstel het beste was dat ze in al die jaren dat ze les gaf, had gelezen. Clare bleef glimlachen tot de leerlingen in een rij vanuit de aula naar hun klas konden vertrekken. Toen liet ze haar glimlach varen; nu deed het er niet meer toe. Ze voelde hoe een van haar haarlinten losraakte; ook dát deed er nu niets meer toe.
De meisjes brachten boterhammen mee die ze tijdens de lunch in de klas verorberden. Uit angst voor muizen moesten zij ervoor zorgen geen kruimels te morsen. Omdat haar oudere zus nog steeds in ongenade was, had Clare zowel voor haarzelf als voor Chrissie dikke boterhammen gesmeerd. Maar ze had helemaal geen trek. Ze maakte het pakje brood open, keek naar de boterhammen en vouwde het papier weer dicht. Josie Dillon naast haar keek begerig naar het brood.
‘Weet je het zeker?’ vroeg ze, terwijl Clare zonder een woord te zeggen de boterhammen aan haar gaf.
‘Heel zeker,’ antwoordde Clare.
Omdat het regende konden ze niet naar buiten. Het was vreselijk om onder lunchtijd binnen te moeten blijven; de ramen besloegen en overal hing een etenslucht. De nonnen en onderwijzeressen slopen van klas naar klas en zagen erop toe dat de dolle pret binnen de perken bleef. Het geroezemoes verstomde aanzienlijk zodra de gedaante van een leerkracht opdoemde om daarna langzaam tot een crescendo aan te zwellen zodra de gezagspersoon doorliep.
Josie was de jongste telg van de familie Dillon. De andere kinderen zaten op kostschool, maar er werd verteld dat de Dillons niet van plan waren Josie op kostschool te doen omdat zij niet zo'n helder verstand had. Josie was een gezet, ziekelijk meisje met een ontevreden gezicht, dat alleen opleefde wanneer iemand over eten sprak.
‘Die boterhammen zijn heerlijk,’ zei ze met volle mond tegen Clare. ‘Jij bent knetter dat je ze niet zelf wilt.’
Clare glimlachte flets.
‘Voel je je wel in orde?’ Josie toonde bezorgdheid. ‘Je ziet er een beetje bleek uit.’
‘Nee, ik voel me prima,’ zei Clare, meer tegen zichzelf dan tegen Josie, die druk doende was met de tweede boterham en met plezier naar het beleg keek.
Juffrouw O'Hara kwam de klas binnen en meteen werd het stil. Ze gaf enkele opdrachten. Raap meteen die broodkorsten op. Zet het raam open zodat er een beetje frisse lucht binnenkomt. Nee, het geeft niet hoe koud en nat het is, open dat raam! Hoe vaak moest zij nu nog zeggen de boeken aan de kant te leggen vóór zij begonnen te eten. En opeens: ‘Clare, kun je even meekomen, een minuutje maar.’
Clare wilde niet meegaan, ze wilde nooit meer met haar praten.
Zij haatte juffrouw O'Hara omdat die haar zo voor de gek had gehouden, haar had wijsgemaakt dat zij de prijs had gewonnen en valse verwachtingen bij haar had gewekt. Maar juffrouw O'Hara herhaalde: ‘Graag nu meteen, Clare.’
Onwillig liep ze naar buiten, de gang in die vol was met mensen die de garderobes in- en uitliepen en zich klaar maakten voor de lessen van die middag. De bel kon ieder moment gaan.
Juffrouw O'Hara legde haar boeken op de vensterbank recht boven de nis waarin het Heilig Hartbeeld stond. Onder haast elke vensterbank bevond zich een nis met daarin een beeld en elke klas had de zorg voor zo'n beeld.
‘Ik heb voor jou een andere prijs omdat jouw opstel zo goed was. Het was werkelijk goed en als je had gewedijverd met kinderen van meer jouw leeftijd had je met een straatlengte voorsprong gewonnen. In elk geval, dit is voor jou.’ Juffrouw O'Hara overhandigde haar een pakje. Ze glimlachte daarbij en verlangde dat Clare het openmaakte. Maar Clare wilde zich niet heimelijk met een prijs laten omkopen.
‘Heel erg bedankt, juf O'Hara,’ zei ze, maar ze maakte geen aanstalten het touwtje los te maken.
‘Nou, ben je niet benieuwd wat erin zit?’
‘Ik maak het later wel open,’ zei ze. Dat klonk bijna op het onbeleefde af en voor het geval ze daarmee te ver was gegaan voegde ze eraan toe: ‘Heel erg bedankt.’
‘Hou op met die chagrijnige streken, Clare, en maak dat pakje open.’ De stem van juffrouw O'Hara klonk vastberaden.
‘Ik ben niet chagrijnig.’
‘Dat ben je wel en het is een afschuwelijke gewoonte. Hou daar meteen mee op en maak dat pakje open dat ik van mijn eigen zuurverdiende geld voor jou heb gekocht.’ Dat was een bevel. Ook voelde Clare zich door Angela's woorden in verlegenheid gebracht. Wat er ook in het pakje zat, ze zou zich erg blij tonen.
Het was een gedichtenbundel. Een boek met een zachtleren omslag die bedrukt was met ingewikkelde bloemmotieven in bladgoud. Het heette The Golden Treasury of Verse. Het was prachtig.
Het tengere gezichtje met daarin de grote ogen fleurde weer een beetje op. ‘Sla dat boek nu open en kijk wat voor opdracht ik daarin heb geschreven,’ zei Angela, nog steeds op gebiedende toon.
Clare las de opdracht hardop.
‘Dit is het eerste boek voor jouw bibliotheek. Op zekere dag, wanneer je een uitgebreide boekenverzameling hebt, zul je je dit boek herinneren, het uit de kast nemen en iemand laten zien en zeggen dat het je eerste boek was dat je als tienjarige had gewonnen.’
‘Zal ik later een boekenverzameling hebben?’ vroeg Clare opgewonden.
‘Als jij dat wilt, ja. Je kunt alles bezitten als je dat wilt.’
‘Is dat echt zo?’ Aan de klank in haar stem hoorde Clare dat juffrouw O'Hara een grapje maakte.
‘Nee, niet echt. Ik had jou dit in het bijzijn van alle leerlingen willen geven. Ik wilde dat Immaculata jou dit gaf, maar zij wilde niet. Zou jou te verwaand maken of zoiets. Nee, er zijn een heleboel dingen die ik zou willen en niet krijg, maar daar gaat het niet om. De kwestie is dat je je volledig moet inzetten om iets te bereiken. Als je het niet probeert bereik je niets.’
‘Het is schitterend.’ Clare streelde het boek.
‘Het is een luxe uitgave, veel fraaier dan jouw gedichtenbundel van school.’
Clare voelde zich erg volwassen: juffrouw O'Hara die tegenover háár sprak van ‘Immaculata’ zonder ‘moeder’ daarvoor. Juffrouw O'Hara die zei dat hun gedichtenbundel van school niet zoveel zaaks was!
‘Als ik de guinea had gewonnen dan had ik daar toch een boek voor gekocht,’ zei ze vergevingsgezind.
‘Ik wéét dat je dat zou hebben gedaan en dat die nuffige Bernie Conway daar waarschijnlijk een handtas of een heleboel haarlinten voor gaat kopen. Waar zijn trouwens die leuke gele haarlinten gebleven die je vanmorgen droeg?’
‘Ik heb ze uitgedaan en in mijn schooltas gestopt. Ik voelde me niet in de stemming om die te dragen.’
‘Tja, wie weet doet zich later wel de gelegenheid voor, weet je.’
‘O, dat weet ik zeker, juffrouw O'Hara. Bedankt voor het prachtige boek. Werkelijk bedankt.’
Juffrouw O'Hara scheen het te begrijpen. Toen zei ze opeens: ‘Weet je, Clare, jij zou alles kunnen krijgen wat je begeert, als je maar de moed niet opgeeft en zegt dat het allemaal hopeloos is. Je hoeft niet te worden zoals de rest.’
‘Ik wil dolgraag… eh, in het leven verder komen, begrijpt u,’ gaf Clare schoorvoetend toe. Eindelijk was het hoge woord er dan uit, datgene wat haar zo lang op het hart had gelegen. Haar hartewens die ze nooit had durven uitspreken uit angst daarom te worden uitgelachen. ‘Maar dat zal erg moeilijk worden, nietwaar?’
‘Natuurlijk zal het niet meevallen, maar dat maakt het juist de moeite van het proberen waard; als het gemakkelijk ging dan kon jan en alleman dat. Het is juist zo bijzonder omdat het moeite kost.’
‘Net zoiets als een heilige zijn,’ zei Clare met sprankelende ogen.
‘Ja, maar dat ligt op een heel ander vlak. Zorg eerst maar dat je een goede opleiding krijgt. Je kunt beter als volwassene een heilige worden dan als kind, begrijp je?’
De bel ging en een moment waren ze als verdoofd door het lawaai.
‘Als kind zou ik liever geen heilige willen zijn, gewoonlijk sterven zij de marteldood voor hun geloofsovertuiging, nietwaar?’
‘Bijna altijd,’ zei juffrouw O'Hara, die bijna het Heilig Hartbeeld omgooide, terwijl ze haar boeken bij elkaar zocht voor de les.
Chrissie en haar beide vriendinnen in het kwaad, Peggy en Kath, waren van plan naar juffrouw O'Flaherty te gaan en haar hun verontschuldigingen aan te bieden. Gerry Doyle had Chrissie de vorige avond er blijkbaar van overtuigd dat dit verreweg het beste was. Per slot van rekening wist juffrouw O'Flaherty dat zij de boosdoeners waren geweest. Ze waren stuk voor stuk betrapt en door hun ouders gestraft, dus waarom zouden ze niet naar binnen gaan en zeggen dat het hen speet. Juffrouw O'Flaherty zou hen dan moeten vergeven, want anders zou iedereen zeggen dat ze een lelijk, gemeen oud mens was dat een wrok koesterde. Aanvankelijk had Chrissie hier niets van willen weten, maar Gerry's argumenten waren erg overtuigend geweest. Wat hadden zij te verliezen, was zijn argument. Ze hoefden alleen maar te zeggen dat het hun speet, ook al meenden zij het niet echt, waarna de opwinding rondom hen zou luwen zodat hun plannen voor het feestje in de grot konden doorgaan. In het andere geval zouden ze allemaal huisarrest krijgen. Doe het vlug en schijnbaar gemeend met hart en ziel was Gerry's advies geweest. Volwassenen zijn gek op wat ze een veranderd karakter noemen. Leg het er dubbeldik bovenop.
Clare was verbaasd toen ze zag hoe het drietal buiten voor de winkel van juffrouw O'Flaherty bleef staan dralen. Ze wist zeker dat ze liever met de staart tussen de benen waren weggeslopen, maar in plaats daarvan liepen ze gedrieën zo brutaal als de beul naar binnen. Omdat ze wilde weten wat zich binnen in de winkel zou afspelen, deed Clare net alsof ze de door vliegen bevuilde etalage bekeek die, zo lang als ze zich kon herinneren, nooit was veranderd.
De flarden van het gesprek, die ze opving, waren verbijsterend.
Chrissie beweerde dat ze de afgelopen nacht vanwege het voorval geen oog had dichtgedaan. Peg liet haar hoofd hangen en mompelde dat ze het voorval op dat moment zelf als een grap had beschouwd maar dat er, hoe meer ze daarover nadacht, weinig grappigs aan was om iemand de stuipen op het lijf te jagen. En Kath prevelde iets van dolgraag boodschappen willen doen voor juffrouw O'Flaherty om het zo weer goed te maken.
Juffrouw O'Flaherty, een plompe vrouw met piekhaar dat naar alle kanten uitstak, was helemaal beduusd. De verontschuldigingen hadden haar in verwarring gebracht en ze voelde zich overrompeld.
‘Nou, hoe dan ook,’ had Chrissie gezegd, die een einde aan het gesprek wilde maken, ‘het spijt ons allemaal enorm.’
‘En natuurlijk werden wij thuis vreselijk gestraft,’ voegde Kath daar aan toe. ‘Maar daar schiet u natuurlijk niets mee op, juffrouw O'Flaherty.’
‘En mochten onze moeders naar u toe komen, dan kunt u zeggen dat wij …’
Juffrouw O'Flaherty haalde een blik met koekjes tevoorschijn. Er zou verder met geen woord over worden gerept. Al met al waren ze een stel uitgelaten, onschuldige meisjes die hun wangedrag inzagen en het fatsoen hadden hun verontschuldigingen aan te bieden. Alles was vergeven en vergeten; dat zou ze alle moeders vertellen.
Opgelucht verlieten de meisjes de winkel. Clare vond hen vreselijk schijnheilig. Juffrouw O'Flaherty was een draak die het verdiende met zeegras aan het schrikken te worden gebracht. Waarom zeiden ze nu achteraf dat het hun speet? Dat was een raadsel.
Chrissie, die het vervelend vond haar te zien, maakte haar niet veel wijzer. ‘Het spijt me, Peg en Kath, maar mijn vervelende zus schijnt aan ons vastgekleefd te zitten.’
‘Ik loop jou niet achterna. Ik ben van school op weg naar huis,’ zei Clare. ‘Ik moet wel deze weg naar huis nemen omdat het te winderig is om over het rotspad naar huis te lopen.’
‘Poeh,’ zei Kath.
‘Luistervink spelen,’ zei Peg.
‘Jullie boffen enorm dat jullie geen jongere zussen hebben,’ zei Chrissie. ‘Niets is zo vervelend als een nare jongere zus.’
‘Ik zie niet in waarom. We vinden Ben en Jimmy helemaal geen ver velende naarlingen,’ sprak Clare tegen.
‘Zij zijn tenminste normaal,’ zei Chrissie. ‘En ze drentelen niet dag in dag uit jammerend en zanikend achter iemand aan.’
Beide andere meisjes knikten vol medeleven.
Clare bleef voor de textielwinkel staan treuzelen. Ze wist precies wat in de etalage lag uitgestald. Dat groene gebreide vestje op die paspop hing daar al zo lang als ze zich kon herinneren en ook een paar door de zon verkleurde dozen met zakdoeken lagen daar al jaren geetaleerd. Ze bleef staan wachten tot de anderen om de hoek van de straat waren verdwenen.
Daarna liep ze langzaam de straat af tot aan de brede opening in de rotsen, waarvandaan trappen omlaag liepen naar het strand. Zo liep ze verder naar de winkel van de O'Briens. Iedereen zei dat dat een goudmijntje moest zijn vanwege de ligging boven aan de weg naar zee. Het was de laatste winkel waar je langskwam voordat je het strand bereikte. Vandaar dat de mensen hun snoepgoed en fruit daar kochten en tegelijkertijd was het de eerste winkel die je passeerde als je moe en verhit van het strand terugkeerde en naar een ijsje of een glas prik limonade snakte. Het was de dichtstbijzijnde winkel als je op een zonnige dag een kind voor een boodschap terugstuurde naar de rotsen. De mensen zeiden hoofdschuddend dat Tom O'Brien daar een kapitaal moest verdienen.
Clare vroeg zich af waarom de mensen dat dachten. Het zomerseizoen duurde voor de O'Briens net zo lang als voor iedereen. Elf weken om precies te zijn. En de winter duurde zelfs langer en was nog strenger omdat ze blootstonden aan de weersinvloeden en niet, zoals de mensen in Church Street, beschut woonden.
Molly Power meende dat David zich zonder z'n eigen vrienden wel eenzaam zou voelen. Misschien moest ze hem voorstellen om een vriend te logeren te vragen. Haar man dacht dat er een heleboel jonge lui in het plaatsje woonden. Jongens met wie David had gespeeld voordat hij naar kostschool ging. Maar Molly merkte op dat dat toch niet het geval was. Kon David niet zijn vriend James Nolan in Dublin bellen en hem voor een paar dagen uitnodigen? James’ familie kon hem op de trein zetten en zij konden hem afhalen. David was opgetogen. Het zou fantastisch zijn als Nolan kwam logeren. Z'n stem had door de telefoon heel enthousiast geklonken. Hij zei dat het een goed idee was om van huis te gaan, want hij had niet beseft hoe oppervlakkig zijn contacten met thuis waren geworden. De familieband moest zijn vervaagd sinds hij naar kostschool was gegaan. Iets wat hem niet was opgevallen. David vertelde James dat Castlebay, vergeleken met het drukke uitgaanscentrum van Dublin, erg stil en verlaten zou zijn. Nolan zei dat het met de uitgaansgelegenheden in Dublin wel losliep en dat hij van zijn moeder niet naar de bioscoop mocht, bang als ze was dat hij vlooien kreeg. Hij kon haast niet wachten om naar zee te gaan.
‘En mijn klas, wordt die in dat geval verdubbeld?’ vroeg Angela O'Hara hem toen ze hoorde dat Nolan kwam logeren.
David had daar niet over nagedacht. Hij wist het niet. Dat was iets waar hij geen moment bij stil had gestaan.
‘Maak je geen zorgen,’ had Angela kortaf gezegd, ‘dát regel ik wel met jouw ouders. Maar zoals je weet hebben we een werkschema voor twintig dagen gepland om de tijd te overbruggen waarin je thuis bent. Door de komst van meneer Nolan vallen zes dagen van het werkprogramma uit. Wat ben je van plan te gaan doen? Wil je van dat schema afstappen of hoe dan ook proberen het werk te doen?’
Angela redde hem uit de netelige situatie.
‘Ik denk dat het beter is dat Nolan niet merkt dat je les krijgt van een vrouw. Het heeft iets weg van een gouvernante, een plattelandsonderwijzeres die thuis les komt geven.’
‘O nee, denkt u dat in 's hemelsnaam niet.’ Er lag een beschaamde uitdrukking op Davids openhartige gezicht. ‘Eerlijk waar, als u eens wist hoeveel ik heb bijgeleerd sinds ik les van u krijg. Juist omdat ik zoveel van u heb opgestoken durf ik dat niet verder te vertellen. Ik ben bang dat mijn ouders, voor het geval ze niet van plan zijn mij naar kostschool terug te sturen, mij hier naar de fraterschool zullen sturen.’
Zijn mengeling van charme en onbeholpenheid wekte Angela's medelijden. David was het evenbeeld van zijn openhartige, vriendelijke vader, maar zijn beleefde welgemanierdheid was een trekje dat hij van zijn moeder had.
‘Waarom probeer ik het niet zo te regelen dat jij en meneer Nolan elke dag thuis wat studeren? Laten wij zeggen dagelijks anderhalf of twee uur. Ik corrigeer het huiswerk zonder je te willen controleren en op die manier wordt niemand in verlegenheid gebracht.’
Zijn gezicht kleurde van opluchting.
‘Is meneer Nolan net zo zwak in Latijn als jij?’ vroeg ze.
‘Hij is daar een beetje beter in, denk ik. Ook hij heeft later Latijn nodig als hij rechten gaat studeren.’
‘Is zijn vader advocaat?’
‘Advocaat en procureur,’ antwoordde David.
‘Dat maakt de zaken er een stuk eenvoudiger op,’ zei ze met een bittere glimlach.
Die woorden stelden David voor een raadsel, maar Angela veranderde van onderwerp. De wijze waarop het maatschappelijk bestel functioneerde, was niet de schuld van David Power. Een systeem, waarbij het voor de hand lag dat David dokter zou worden zoals zijn vader en James Nolan uit Dublin net zoals zíjn vader advocaat en procureur, maar dat het voor Clare O'Brien uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk maakte überhaupt iets te bereiken.
Angela rechtte haar schouders: moeilijk ja, maar niet onmogelijk.
Was zij, Angela O'Hara, die Clare les gaf, niet een lichtend voorbeeld voor háár? Zij, Angela O'Hara, de jongste dochter van Dinny O'Hara, de dronkaard, de mislukkeling en nietsnut, een man die heel Castlebay had afgebedeld voor een aalmoes. Zij had gehoor gegeven aan de Roep te gaan Studeren. Háár studieresultaten op de universiteit waren beter dan die van menig andere student, terwijl haar ouders heel sober hadden geleefd om haar broer naar de missie te kunnen laten gaan, en ze neven en nichten had die in Engeland in comfortabele huizen woonden.
Niemand in de stad kon hen beklagen toen ze achter de doodkist van haar vader aanliepen, nu vijf jaar geleden. Als zij, Angela, zich er ondanks een dronken vader en een invalide moeder door had kunnen slaan, dan had Clare een kans van slagen als ze zich genoeg aan haar studie gelegen liet liggen. Vandaag had het erop geleken alsof ze zich er bijna te veel van aantrok.
‘Zo, studentje,’ zei ze tegen David, ‘zullen we niet eens verder gaan met onze inferieure school, voordat de betere stand uit Dublin aankomt en ons betrapt op onze voorliefde voor boeken!’
‘U bent fantastisch, juf O'Hara,’ zei David vol bewondering. ‘Wat jammer dat u geen man bent. Dan had u priester kunnen worden en ons les kunnen geven zoals het hoort.’
Molly Power deed erg haar best om het Davids jonge vriend helemaal naar de zin te maken, en Nellie kreeg eindeloze instructies om het ontbijt op dienbladen te serveren en het fraaiste tafelzilver te gebruiken tot David haar smeekte of ze niet gewoon beneden konden ontbijten zoals altijd. Vervolgens maakten ze eerst hun huiswerk voor juffrouw O'Hara, maar daarna hadden ze ook de rest van de dag helemaal voor zichzelf. Nolan vond het fijn dat het strand zo dichtbij was. Het leek haast alsof je je eigen zwembad had, zei hij jaloers, als je achter in de tuin over een overstap kon klimmen waarna je maar een pad hoefde te volgen dat naar het zandstrand en de grotten leidde. Een pad met overal bordjes met het opschrift GEVAAR. Nolan probeerde de Echogrot uit en ook de andere, kleinere grotten. Hij droeg rubberlaarzen. Klom en klauterde over de rotsstenen. Gleed uit in waterplassen tussen de rotsen. Verzamelde onbekende schelpen en liep heel het rotspad af om te zien of het Rokend Gat werkelijk rookwolkjes uitstiet.
Hij liep langs al de holes die op de golfbaan waren uitgezet en nam zich voor samen met David het jaar daarop les te nemen. Hij kon niet geloven dat zij 's avonds naar de bioscoop mochten. In Dublin was hij alleen naar middagvoorstellingen geweest, voordat zijn moeder al die geruchten over vlooien had gehoord.
Nolan was erg populair in Castlebay. Hij was om te beginnen erg knap en bescheiden. Had een scherp omlijnd gezicht en haar dat niet zoals dat van David alle kanten uitstak maar in lokken over zijn voorhoofd viel. Hij had scherpe ogen waarvoor niets onopgemerkt scheen te blijven. Droeg zijn kleren met stijl en gratie. Zette steevast zijn kraag op en liep met grote passen rond waarbij zijn handen diep in zijn zakken begraven waren. Hij had de gewoonte grapjes te maken over zijn kleine postuur dat hem, net zoals Napoleon en Hitler naar hij zei, een complex bezorgde.
Hij was hoffelijk tegenover mevrouw Power en hing aan de lippen van dokter Power als die over medische onderwerpen sprak. Hij prees Nellie vanwege haar kookkunst en zei dat hij Castlebay het mooiste plekje van Ierland vond. Binnen de kortste keren werd hij een gewaar deerde gast. Zelfs Angela O'Hara mocht hem graag. Nolan, die een klein, sierlijk handschrift had, maakte plichtsgetrouw zijn huiswerk, en Angela had onder zijn eerste gecorrigeerde werk geschreven: ‘Schrijf alsjeblieft minder zwierig maar wel duidelijker. Nu heb ik er geen idee van of je de zelfstandige naamwoorden wel de juiste uitgangen geeft. Ik wil me niet laten bedotten.’
‘Zij moet iemand met een uitgesproken eigen karakter zijn; waarom zouden we elkaar niet eens ontmoeten?’ vroeg hij David.
Ook al was David daar niet absoluut zeker van, toch wist hij dat hij daardoor op de een of andere manier in de problemen zou raken. ‘Angela is verlegen,’ loog hij en hij voelde zich schuldig.
De volgende dag zagen ze dat iemand hen op een rode fiets als een derwisj in vliegende vaart voorbij reed. De fiets kwam met een scherpe draai tot stilstand, en David kreeg vanuit een mandje een envelop met schriften toegeworpen.
‘Wel, studentje, dat bespaart me een rit tegen de wind in naar je huis.’
David ving de schriften behendig op.
‘Kijk, daar hebben we de kwajongen die niet goed raad weet met onzijdige meervoudsvormen,’ riep ze opgewekt. ‘Ook de bijvoeglijke naamwoorden moeten in het meervoud, vriendje. Die gewoon slordig neerpennen en hopen dat het vervoegen wel losloopt, heeft geen enkele zin.’
‘Kunt u niet naar ons toe komen om ons dat thuis te leren?’ riep Nolan flirtend.
‘Ach, ik heb het veel te druk, maar het gaat zo toch prima via onze schriftelijke cursus?’ Angela's haar golfde achter haar aan in de wind, net zoals in een film waarbij de wind door de haren van iemand speelt die in een cabriolet rijdt. Ze droeg een grijze mantel en een grijs met witte shawl.
‘Ze is fantastisch,’ fluisterde Nolan.
‘Juffrouw O'Hara?’ zei David vol ongeloof. ‘Zij is zo oud als de wereld.’
Ze moesten nog steeds lachen om het denkbeeld hoe oud juffrouw O'Hara zou zijn als Nolan vijfentwintig werd, de leeftijd waarop hij dacht te zullen gaan trouwen, toen ze Gerry Doyle tegen het lijf liepen. Gerry, die rubberlaarzen en een schipperstrui droeg, leek op de een of andere manier beter in Castlebay thuis te horen dan zij. Gerry was zo ongeveer de enige die David ooit had gevraagd hoe het op kostschool ging: wat zij te eten kregen en in wat voor soort auto de ouders van zijn klasgenoten reden.
‘Volgens mij laten ze die school van jullie wel tot de grond toe afbranden als daar de pest heerst,’ zei Gerry instemmend. Hij dacht dat de situatie veel ernstiger was dan zij te horen kregen. Wie weet heerste er builenpest, longpest en roodvonk, want waarom zou een grote en voorname school anders worden gesloten? Ook fluisterde hij hun in dat, mochten zij naar school terugkeren, zij moesten oppassen voor ziektekiemen in plassen stilstaand water of in de gordijnen.
David knoopte in zijn oren dat hij daar met zijn vader over moest praten zodra zij thuiskwamen.
‘Willen jullie niet op een middernachtelijk feest komen? Een zoals jullie op school hielden voor de pest uitbrak?’
‘Dat was maar één keer en bovendien werden we betrapt,’ zei David met spijt in zijn stem.
‘Ik was erbij en ook nog op een ander feest waarbij we niet werden betrapt,’ zei Nolan als gold het een bewezen feit.
‘Goed, dat is dan afgesproken, morgenavond om half elf in de Zeehondengrot. Breng als het kan een paar worstjes mee en jullie eigen fles limonade of, wie weet, bier.’
‘Mag zoiets dan?’ Nolans ogen schitterden.
‘Waarom niet? Vergeet niet dat we hier in Castlebay zijn en niet in een achtergebleven gebied zonder cultureel leven zoals Dublin,’ zei David onverschrokken. Gerry Doyle deed nog een duit in het zakje door te zeggen dat er ook meisjes zouden zijn en blikjes bonen en worstjes…
Gerry Doyle had Chrissie op het hart gedrukt tegenover Tommy en Ned met geen woord te reppen van het feest in de grot. Niet dat Gerry iets had tegen Tommy en Ned, maar juist van hen kon je verwachten dat zij per ongeluk iets over het feest zouden loslaten. Naar hij zei zou hij het niet eens tegen zijn eigen zus zeggen, omdat zij precies hetzelfde was. Net als Peggy en Kath was ook Chrissie in de wolken dat Fiona niet zou komen. Fiona zag er naar hun smaak een tikkeltje te aanlokkelijk uit. Toegegeven, ze was veertien waardoor ze er sowieso al een heel stuk aantrekkelijker uitzag dan de rest van hen, maar desondanks voelden ze zich allemaal een beetje de mindere van Fiona als zij er was. Chrissie twijfelde er natuurlijk geen moment aan dat Tommy en Ned niet gevraagd zouden worden; zij waren veel te onzeker van zichzelf. Ze zouden hun verbazing dagenlang luidkeels laten blijken en ten slotte zouden zij allemaal worden betrapt en zou de picknick in de grot niet doorgaan. Gerry had gezegd dat ze met een man of tien zouden zijn en dat het geen zin had daar heel Castlebay bij te betrekken. Om half twaalf zouden ze elkaar in de grot ontmoeten en iedereen moest proberen op eigen gelegenheid te komen, in groepjes van twee, hooguit drie personen om zodoende niet te worden opgemerkt.
Clare draaide zich om in haar bed toen ze zag hoe Chrissie aan de andere kant van de kamer haar benen buiten haar bed stak. Tot Clares verbazing had Chrissie zich helemaal aangekleed. Ze bewoog zich heel stilletjes en zocht op de tast naar haar schoenen. Het lichtschijnsel van het devotielampje voor het Heilig Hartbeeld viel op haar, juist op het moment dat ze iets opraapte dat leek op een grote streng worstjes en plakjes bacon uit de winkel! Chrissie wikkelde het vlees inderdaad heimelijk in pakpapier en wierp plotseling een blik op Clares bed.
In een flits drong het tot Clare door dat Chrissie van plan was van huis weg te lopen. In zekere zin was dat geweldig. Ze zou een slaapkamer voor zichzelf krijgen en niet langer dag en nacht door Chrissie worden geplaagd. Er zou minder ruzie in huis zijn. Maar in een ander opzicht was het niet zo geweldig. Mama en papa zouden zich vreselijk overstuur maken en morgenochtend zou de politie komen en vader O'Dwyer en de mensen zouden bij opkomend tij de rotsen afzoeken en uitkijken naar een lichaam zoals ze altijd deden wanneer in Castlebay iets was voorgevallen. En er zou voor haar worden gebeden en mama zou aldoor huilen en zich afvragen waar ze nu zou zijn en hoe het haar zou gaan. Nee, verzuchtte Clare met tegenzin, het was toch maar beter haar niet te laten weglopen; de voordelen wogen niet tegen de nadelen op.
Chrissie keek wantrouwend naar haar toen ze de zucht hoorde.
‘Loop je van huis weg?’ vroeg Clare nonchalant.
‘O lieve hemel, wat een ellende als je zo'n dom wicht van een zus hebt. Ik ga naar het toilet, grote bemoeial die je bent.’ Maar in haar stem klonk angst door.
‘Waarom heb je al je kleren aangetrokken en neem je worstjes en bacon mee als je alleen maar naar het toilet moet?’ vroeg Clare zacht.
Chrissie zakte neer op haar bed, verslagen. ‘O, ik zou jou wel weet ik wat kunnen aandoen, spionne die je bent. Jij bent een geboren spionne, zoiets is jou op het lijf geschreven. Jij zult nooit iets anders doen dan achter mensen aansluipen en hun het leven zuur maken. Jij haat mij en verpest alles wat ik doe.’
‘Ik haat jou niet, niet echt tenminste,’ zei Clare. ‘Als ik jou werkelijk haatte, dan liet ik jou van huis weglopen.’
Chrissie zweeg.
‘Maar mama zou wanhopig en overstuur zijn en papa ook. Ik bedoel… ze zouden gaan huilen en ik weet niet wat al niet meer. Ik bespioneer je helemaal niet. Het schoot me alleen te binnen dat ik jou beter kan vragen waar je heen gaat voor het geval dat zij mochten denken dat je dood bent of zo.’
‘Ik loop niet weg van huis; ik ga een wandelingetje maken,’ zei Chrissie.
Clare ging rechtovereind zitten in haar smalle ijzeren bed. ‘Een wandeling?’ zei ze.
‘Ssst. Ja, een wandeling en daarbij gaan we een hapje eten.’
Clare stapte uit bed en keek uit het raam achter het Heilig Hartbeeld en het devotielampje. Buiten was het aardedonker. Er bewoog niets in Castlebay. ‘Gaan Peggy en Kath ook mee?’
‘Ssst. Ja. En, Clare…’
‘Is het een picknick?’
‘Ja, maar jij gaat niet mee, jij zult niet alles verpesten wat ik wil gaan doen, jij zult het voor mij niet bederven.’
‘O, dat is prima, als het alleen om een picknick gaat.’ Clare was weer lekker onder de dekens gekropen. ‘Ik wilde alleen niet dat iedereen zich nodeloos zou opwinden als jij van huis zou weglopen. Dat is alles.’
Op de schoorsteenmantel in de keuken stond een rood reiswekkertje. David nam het mee naar bed. Nolan, die in de logeerkamer sliep, zei dat hij op tijd wakker zou worden, maar David wilde geen enkel risico nemen. Het wekkertje, dat onder Davids kussen lag, liep zacht af, maar wekte hem uit een diepe slaap. Heel even wist hij niet wat er gebeurde, maar toen herinnerde hij het zich. Hij had een fles cider en de worstjes netjes in zijn gymtas gepakt. Nolan had vier flessen donker bier en twee pakjes crackers gekocht die, naar hij zei, erg lekker waren als je ze boven een vuurtje roosterde.
Gerry Doyle had gezegd dat ze achter in de Zeehondengrot een kampvuur zouden aanleggen. Ze wisten dat zoiets mogelijk was omdat ze het al hadden uitgeprobeerd. Een gedeelte van de grot was daar prima voor geschikt.
Het enige probleem vormde Bones, de hond. Davids vader zei dat Bones uit zijn mand zou komen en de handen zou likken van om het even wat voor indringer of sluipmoordenaar, maar dat hij heel het huis wakker zou blaffen als een huisgenoot thuiskwam of wegging.
Hij was meer een sta-in-de-weg dan een waakhond. David en Nolan hadden besloten Bones met zich mee te nemen naar het middernachtelijk feest. Of ze namen Bones mee of ze bedwelmden hem en hoewel Nolan Bones het liefst enkele uren had uitgeschakeld was voor David, die een gezagsgetrouwe opvoeding had genoten in een gezin waar zelfs de aspirine achter slot en grendel werd bewaard, alleen het idee al volslagen absurd.
David sloop de logeerkamer binnen waar Nolan inderdaad vast lag te slapen maar enthousiast wakker werd.
‘Ik lag alleen te denken met mijn ogen dicht,’ zei hij.
‘Natuurlijk, en daarom snurk je ook met je ogen dicht,’ zei David laconiek.
Ze legden elkaar door gebaren het zwijgen op en slopen stilletjes de trap af. Bones sprong blij tegen hen op en David legde zijn hand om de hondenbek, terwijl hij tegelijkertijd Bones’ oor streelde. Net zoals altijd reageerde Bones uitgelaten en speels toen hij werd aangehaald en tegen de tijd dat Nolan behoedzaam de deur had geopend waren ze in veiligheid. Bones, die geen erg scheen te hebben in dit ook voor hem ongewone nachtelijke tijdstip, liep op een drafje voor hen uit naar de muur achter in de tuin. David en Nolan, die hun zaklampen in hun zak hielden, strompelden achter hem aan. Ze konden geen straaltje licht laten schijnen vóór ze over de overstap waren. Uitgerekend dit ene moment zou Davids moeder naar de badkamer kunnen gaan, door het raam naar buiten kijken en vervolgens heel de buurt wakker maken.
Maar onder aan het pad, waar borden stonden met GEVAAR erop, konden ze hun zaklantaarns gebruiken en meer glijdend en struikelend dan lopend daalden ze het pad af. Op dat moment was het droog, maar omdat het eerder die dag had geregend was het slingerende pad met modder overdekt.
‘Dit is gewoon te gek,’ zei Nolan, en David zwol van trots. Zodra ze weer naar school gingen zou Nolan iedereen vertellen wat een heerlijke tijd hij bij de familie Power had doorgebracht en de anderen zouden tegen hem opkijken. Hij was altijd terughoudend geweest om zijn medescholieren over Castlebay te vertellen. De naam deed denken aan een achtergebleven gebied vergeleken met de klinkende plaatsnamen waar zij vandaan kwamen. In Nolans ogen had het plaatsje echter veel meer te bieden dan hij had durven hopen.
Op het strand raakte Bones door het dolle heen. Keer op keer rende hij opgewonden blaffend naar de vloedlijn en weer terug. Hier aan zee kon hij zoveel blaffen als hij wilde. Het geraas van de golven overstemde alles en de aflandige huilende wind voerde het geblaf ver weg. Dokter Power en zijn vrouw zouden zelfs in hun dromen het geblaf niet horen.
De Zeehondengrot was in het donker gehuld en deed geheimzinnig aan. David was blij dat hij niet alleen was. Achter in de grot brandde een groot vuur. Gerry had gelijk, er was inderdaad een gedeelte dat droog was en waar het vocht niet van de muren droop. Het grillen en roosteren was al begonnen en plakjes bacon bengelden gevaarlijk aan lange spiezen en een paar roostervorken. Er zat op z'n minst een tiental jongelui rond het vuur. Er waren giechelende meisjes die elkaar zacht met de elleboog aanstootten en in een luid gelach uitbarstten. Verderop zaten Peg en Kath – hij herkende hen toen hij hen zag – en Chrissie O'Brien uit de winkel. Davids ogen zochten Clare, maar zij was waarschijnlijk te jong. Chrissie en Clare hadden niet meer van elkaar kunnen verschillen, dacht hij. Zoals Chrissie daar zat, gierend van het lachen en het geroosterde vlees voor iemands neus wegkapend. Clare was ingetogen en op de een of andere manier veel goedaardiger.
David had, in tegenstelling tot de anderen, voorheen nog nooit donker bier gedronken. Hij moest er bijna van overgeven en het smaakte niet zoals een drank moest smaken. Manhaftig dronk hij een fles leeg en begon aan de tweede. Het bier scheen Nolan goed te smaken en hij wilde niet voor een moederskindje worden aangezien. Desondanks scheen Gerry Doyle het toch te merken.
‘Je kunt ook champagne-cider krijgen als je dat liever hebt,’ stelde hij voor. ‘De smaak is heel anders, zoeter.’
David proefde een slokje: dit leek er meer op. Het smaakte zoet en er zat prik in. Het was inderdaad erg lekker.
Gerry, bescheiden en geestdriftig, boog zich geroutineerd over het vuur.
David hief zijn glas op, naar het licht. ‘Dit hier is goed spul,’ zei hij waarderend.
Later, toen ze de meisjes begonnen te betasten en aan te halen en hij bij de meisjes helemaal niet populair bleek, viel zijn onbeholpenheid Gerry opnieuw op. Dat lachebekje daar proberen te versieren heeft geen enkele zin, zij lacht alleen aldoor. Die daarginds is veel inschikkelijker. Een manhaftige knipoog die David onzeker beantwoordde. Gerry Doyle was een goede vriend om je een duwtje in de juiste richting te geven.
De volgende dag deden zich in Castlebay mysterieuze ziektegevallen voor, maar tegen alle verwachtingen in werd het stilzwijgen rondom het middernachtelijk feest door niemand verbroken. Chrissie O'Brien was onder de modder en met ontvelde benen thuisgekomen. Ze had haar benen geschaafd toen ze bij het beklimmen van de trap vanaf het strand was gevallen. Eenmaal in haar slaapkamer aangekomen, had ze twee keer in de po moeten overgeven. Clare had knorrig opgemerkt dat ze hoopte dat er aan deze nachtelijke feesten gauw een einde zou komen. Chrissie voelde zich te beroerd en maakte zich te veel kopzorgen over haar gescheurde en bemodderde jas om Clare antwoord te geven. Uiteindelijk besloot ze vroeg van huis te gaan voordat iemand zag in wat voor jammerlijke toestand ze verkeerde. Eenmaal buitenshuis, kon ze opnieuw vallen zodat men zou denken dat ze te ziek was om naar school te gaan. Uiteindelijk werkte haar list ook nog: het viel niemand op dat de modder half verdroogd was en dat de schrammen op haar benen al begonnen te genezen. Chrissies vriendin Peggy wist het die dag op school wel vol te houden, maar Kath was ziek geworden in de klas en naar huis gestuurd.
Niemand in huize Power had een verklaring voor de brandblaar die zich als bij toverslag op James Nolans lip had gevormd. In werkelijkheid was die blaar ontstaan doordat James in een worstje had gehapt dat nog aan de vleespen gespietst zat waaraan het was gebraden. Het voorval werd afgedaan als een blaar die 's nachts op onverklaarbare wijze was ontstaan. Molly Power maakte zich eindeloos veel zorgen wat James’ ouders daar wel niet van zouden zeggen als hij thuiskwam. Aan haar gedoe daarover kwam geen eind tot ze nodeloze ophef begon te maken over David, die zo wit zag als een doek en om de paar minuten in de badkamer verdween. De derde eigenaardigheid in huis betrof Bones. Hij was die nacht blijkbaar uit huis ontsnapt en werd slapend in de garage aangetroffen met een gekookt worstje tussen zijn poten.
Dokter Power vertelde zijn vrouw dat het uiteindelijk vaak het verstandigst was niet te diep op bepaalde zaken in te gaan en dat je niet met alle geweld moest proberen alle problemen te willen oplossen. Soms was het beter de zaken op hun beloop te laten.
Gerry Doyles vader vertelde hem aan het ontbijt dat er in het holst van de nacht een vreselijk krols kattegejank was geweest en of zoonlief daar iets van afwist? Het had geklonken alsof een heleboel vrouwen of meisjes op de stoep stonden te jammeren.
Gerry, die aan tafel tegenover zijn vader zat, keek hem aan en zei dat hij meende te hebben gehoord hoe die dolle hond van de dokter de afgelopen nacht luid en aanhoudend blaffend en bassend door Castlebay had gespookt. Kon dat soms het gejank zijn geweest? Het zou kunnen, gaf zijn vader argwanend toe en snoof ostentatief. ‘Er hangt hier een dranklucht als in Craigs Bar,’ zei hij tegen zijn vrouw en hij liep stampvoetend naar wat zij allemaal zijn kantoor noemden: de voorkamer naast de ouderslaapkamer. Gerry's moeder, die daar nijdig om werd, begon kwaad en met veel lawaai de ontbijtborden op elkaar te stapelen.
‘Ga in 's hemelsnaam je tanden poetsen, Gerry, en eet een sinaasappel of iets anders voor je naar school gaat.’ Fiona was niet alleen vriendelijk maar ook praktisch.
Gerry keek haar dankbaar aan. ‘Ik heb het idee dat ik een beetje een kegel heb,’ grinnikte hij.
‘Een kegel?’ zei Fiona. ‘Wij werden bijna allemaal door die dranklucht gevloerd. Is het leuk geweest?’
‘Nou ja, in zekere zin.’
‘Ik had graag gewild dat je mij…’
‘Nee.’ Gerry's stem had een onverbiddellijke klank.
‘Maar ik ben zelfs ouder dan sommige van die meisjes die daar wel bij waren.’
‘Daar gaat het niet om. Jij bent niet van dat soort. Niemand zal ooit kunnen zeggen dat iemand met jou heeft gerotzooid. Jij bent het enige dat ik heb, ik moet me om jou bekommeren.’
Hij meende het serieus. Zo te zien was Fiona onaangenaam verrast.
‘Jij hebt ons allemaal… net zoals wij elkaar allemaal hebben…’ zei ze onzeker.
‘En wat hebben wij? Wij hebben papa, die in zijn eigen wereldje leeft. Wanneer heeft papa iets gezegd dat niet met de zaak te maken had?’
‘Zojuist had hij het over Craigs Bar, nietwaar?’ lachte Fiona.
‘Ja.’ Afwezig haalde hij een pepermuntje uit zijn zak en haalde daar de wikkel af.
‘Wat scheelt eraan?’ vroeg ze. Haar grote, donkere ogen stonden verdrietig.
‘Ik weet het niet. Het komt gewoon omdat hij zo saai en weinig ondernemend is. Hoe moeten wij ooit vooruitkomen als wij net zo beschroomd blijven als hij? En wat mama betreft… Eerlijk gezegd…’
‘Ik vind dat het met haar een beetje beter gaat,’ zei Fiona zacht. Hier hadden ze nooit eerder over gesproken.
‘Dat is niet zo. Jij zegt dat omdat ze in de tuin de kleren heeft gelucht. Jij ziet daarin een soort succes. De laatste zes maanden is ze de deur niet uitgeweest. Zes maanden. Zeg eens, is dat nu normaal te noemen of niet?’
‘Ik weet het. Maar wat kunnen wij daaraan doen? Zij willen er niet met dokter Power over praten.’
‘Het is allemaal vaders schuld. Hij denkt dat als wij het tegen dokter Power vertellen er problemen van komen.’
Op dat moment kwam meneer Doyle weer binnen. Hij was klein en donker net zoals zijn zoon en had dezelfde vlugge glimlach en ook een ondeugend gezicht. ‘Ik vraag me alleen af of iemand hier in huis van plan is naar school te gaan of zijn we allemaal geslaagd zonder dat ik daar iets van afweet?’
‘Ik ben al weg. Vader, zal ik even bij David Power thuis langsgaan en vragen of zijn vader eens komt praten met…’
‘Degene die een dokter nodig heeft gaat maar zelf naar dokter Power en kan iemand niet gaan, dan komt dokter Power wel,’ wees zijn vader hem streng terecht. Dat was dat. Gerry ging zijn tanden poetsen zoals hem was bevolen en kwam zijn moeder tegen die langs de muur voortschuifelde, geschrokken van het woord ‘dokter’.
‘Maak je geen zorgen, Mary, en ga terug naar de keuken. We hebben geen dokter nodig,’ zei zijn vader.
Die avond ging hij naar het spreekuur van dokter Power.
‘Wel, Gerry, wat scheelt eraan?’
‘Ik weet het niet, dokter Power.’
‘In dat geval zal het met de ziekte wel loslopen als je die nu al vergeten bent,’ grapte de ervaren arts.
‘Het heeft helemaal niets met een ziekte van mij te maken.’
‘Goed, goed. Gaat het om iemand anders die wat mankeert?’ De dokter keek hem onderzoekend aan.
Gerry scheen te aarzelen. ‘Nee, ik neem aan dat mensen zich om hun eigen kwalen moeten bekommeren, nietwaar?’
‘Dat is nog maar de vraag. Als jij iemand gewond op straat ziet liggen, dan zeg jij toch ook niet dat hij maar voor zijn eigen verwondingen moet zorgen.’
‘Nee, maar daar gaat het helemaal niet om.’
‘Zou je mij willen vertellen waar het wél om gaat?’
Gerry had zijn besluit genomen. ‘Nee, nee. Niet nu. Ik kom vragen of David en James Nolan misschien zin hebben om vanavond mee op stap te gaan? Om eens te kunnen lachen.’
Dokter Power was op zijn hoede. ‘Ik denk dat er voor dit moment genoeg is afgelachen. Ik vind dat het tijd wordt dat die twee het lachen vergaat en dat ze eens de handen uit de mouwen steken.’
Gerry keek hem recht in de ogen. ‘Bedoelt u daarmee dat zij niet mee op stap kunnen gaan? Wilt u dat zeggen?’
‘Jij bent net zo pienter als ieder ander, Gerry, en jij weet drommels goed wat ik daarmee wel en niet wil zeggen.’
‘Prima. Wilt u hun dan zeggen dat ik ben langsgekomen en dat ik het jammer vond dat zij niet meemochten.’
‘Nee, dat doe ik niet, want dat is niet de werkelijke reden van je komst. Vertel het hun zelf maar als je dat wilt.’
Gerry Doyle voelde altijd haarfijn aan wanneer hij niet langer moest aandringen. ‘U bent een streng man, dokter Power,’ zei hij met een grijns en hij verdween.
Paddy Power vroeg zich af of hij op het punt had gestaan te informeren naar Gerry's door angst bezeten vader of diens in zichzelf gekeerde moeder, die wellicht aan een fobie leed.
Misschien had de jongen aan geen van beiden iets verkeerds opgemerkt. Gerry was een merkwaardige jongen.
De ouders van James Nolan hadden Angela een klein, plat pakje gestuurd waarin een prachtige hoofddoek zat. ‘Heel erg bedankt voor uw hulp bij de lessen. Uw leerlingen in Castlebay zijn bevoorrecht dat zij zo'n begaafde onderwijzeres hebben,’ schreven zij. Het was een vierkante, met een ingewikkeld dessin bedrukte sjaal van een soort dat doorgaans door veel chiquere dames dan Angela werd gedragen. Angela was opgetogen. Ze liet haar moeder de sjaal en de bijbehorende brief zien, maar haar moeder had een slechte dag en alle gewrichten van de oude vrouw deden haar pijn.
‘Waarom zouden zij jou niet dankbaar zijn, waarom zouden zij jou niet iets sturen? Zij hadden geld moeten sturen. Wordt de postbode soms niet betaald voor het bezorgen van brieven?’
Angela zuchtte. 's Avonds sprak ze David daarover aan. ‘Vind je het niet erg attent van hen?’ zei ze.
‘De mensen in Dublin hebben verfijnde manieren,’ zei David mismoedig gestemd. ‘Wij hebben er geen moment aan gedacht u zoiets te geven, hoewel we dat hadden moeten doen.’
‘Toe, doe niet zo dwaas, studentje. Ik wilde daar alleen mee zeggen dat jouw vriend zich dankbaar toonde voor de lessen.’
‘Hij vond u heel bekoorlijk,’ zei David plotseling.
‘Ik vond hem zelf ook knap, alleen een beetje jong voor mij. Hoe oud is hij eigenlijk, een jaar of vijftien?’
‘Ja, net geworden.’
‘Nou ja, dat maakt geen enkel verschil. Zeg hem maar dat ik hem wil ontmoeten als hij ongeveer vijfentwintig is; tegen die tijd ben ik in de bloei van mijn leven.’
‘Ik denk dat hem dat wel zal aanstaan,’ zei David lachend.
Kort voordat de school weer haar deuren zou openen, ontmoette David Gerry Doyle opnieuw.
‘Heb je nog wel eens iets gedronken sinds die avond in de grot?’ vroeg Gerry.
‘Ik denk dat ik van de blauwe knoop word. Ik ben nog nooit zó ziek geweest. De dag daarop heb ik elf keer overgegeven,’ zei David naar waarheid.
‘Nou ja, jij hebt het in elk geval volgehouden tot jullie naar huis gingen,’ zei Gerry. ‘Van sommigen kan dat niet worden gezegd. Toch was het best grappig.’
‘Ronduit geweldig. Nolan zei dat hij nooit zo'n nacht had meegemaakt.’
‘Nolan vertelde me dat jij een eigen grammofoon hebt, een radiogrammofoon in jouw slaapkamer, klopt dat?’
‘Geen grammofoon in een radiomeubel, maar wel een platen speler die je aansluit op de radio, ja.’
‘Hoeveel zou die kosten?’ vroeg Gerry jaloers.
‘Ik heb geen idee. Het was een cadeau, maar ik kan het vragen.’
‘Ik zou hem graag willen zien,’ zei Gerry Doyle.
David aarzelde maar één moment. Zijn moeder had nooit gezegd dat hij Gerry Doyle niet bij hem thuis mocht uitnodigen, maar hij wist dat ze het zou afkeuren. ‘Kom mee, dan kun je hem zien,’ zei hij.
Iedere andere jongen in Castlebay zou geaarzeld hebben, zo niet Gerry Doyle. Samen met David liep hij met veerkrachtige tred langs het rotspad, alsof hij zijn levenlang bij de dokter thuis over de vloer was gekomen.
De vakantiehuisjes waar ze langsliepen, zagen er verlaten uit en leken wel spookhuizen. Het was moeilijk je die huisjes voor te stellen vol met gezinnen met kinderen die met schopjes en emmertjes in en uit renden en mensen die in de voortuinen ligstoelen neerzetten.
‘Moet je niet stapelgek zijn om 's zomers een van die dingen te huren?’ Gerry wees met zijn hoofd naar de huisjes die schots en scheef door elkaar stonden.
‘Ik weet het niet. Veronderstel dat jij niet dicht bij zee woonde?’ David was lankmoediger in zijn oordeel.
‘Maar stel dat jij het geld had om een van die dingen voor een paar maanden te huren, waarom zou je je geld dan daaraan besteden in plaats van naar het buitenland te gaan. Naar Spanje of zelfs naar ver weg gelegen landen zoals Griekenland?’ Het wilde er bij Gerry niet in dat iemand zijn goede geld wilde neertellen voor een optrekje in zijn eigen woonplaats Castlebay.
‘Maar als je getrouwd was en kinderen had, dan kon je die niet alle maal meenemen naar het buitenland,’ voerde David als redelijk tegen argument aan.
‘Nou ja, ik zou niet getrouwd zijn, dus dat is het verschil.’
‘Nu niet, maar later.’
‘Nooit niet, zul je bedoelen. Zou jij ooit willen trouwen?’
‘Ik denk van wel,’ zei David.
‘Jij bent niet goed bij je verstand, David Power,’ zei Gerry Doyle.
Mevrouw Power bevond zich in de hal, waar ze enkele bloesemtakken in een vaas schikte.
‘Hallo,’ zei ze toen de deur van de hal werd geopend. ‘O hallo, Gerry, wil je de dokter spreken?’ Ze keek een beetje spottend.
Haar hoofd wees in de richting van de spreekkamerdeur. Patiënten kwamen niet door de voordeur, maar door de praktijkingang opzij van het huis.
‘Nee, dank u, mevrouw Power, ik kom naar Davids platenspeler kijken,’ zei hij vrijmoedig.
‘Pardon, wat zei je?’ Haar stem had een beleefde maar ijzige klank.
‘O, ik wilde Gerry mijn platenspeler laten zien… Trouwens, hoeveel heeft die gekost?’ David voelde zich helemaal niet zo zelfverzekerd als zijn stem klonk.
‘Die platenspeler, beste David, was een cadeau,’ zei zijn moeder met een ijzige glimlach. ‘Mensen uit ons milieu vragen niet hoeveel een cadeau kost.’
‘Nee, maar misschien kunt u Gerry vertellen hoeveel hij kost; hij vroeg zich af of hij er een zou kunnen kopen.’
‘Ik denk dat zoiets Gerry's draagkracht een tikkeltje te boven gaat,’ zei Davids moeder op een toon die hij werkelijk haatte.
Gerry scheen daar echter niets van te merken.
‘Misschien hebt u wel gelijk,’ zei hij opgewekt. ‘Het zou trouwens toch tot aan het eind van de zomer duren. Ik probeer weliswaar wat zakgeld te verdienen maar er valt voor mij niet veel te doen voordat de dagjesmensen komen. Hoe dan ook, ik zou het leuk vinden om hem te zien.’ Hij glimlachte onbevangen naar het afkeurend gezicht van Davids moeder, en met zijn arm op de trapleuning en zijn voet op de eerste trede riep hij naar David: ‘Is het hier boven?’
David volgde Gerry zonder om te kijken, zodat hij de grimmige uitdrukking op het gezicht van zijn moeder niet hoefde te zien.
Bij de lunch wachtte mevrouw Power tot Nellie de kamer had verlaten en zei toen: ‘Paddy, vraag David of hij Gerry Doyle voortaan niet meer mee naar huis brengt.’
Dokter Power keek op van zijn krant. ‘David zit naast je, Molly, waarom vraag je het hem zelf niet?’ zei hij.
‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Is dit een of andere ruzie?’ De dokter keek eerst zijn vrouw en daarna zijn zoon aan.
‘Niet wat mij betreft,’ zei David.
‘Begrijp je wat ik bedoel,’ zei Molly Power.
‘Tja, David, het lijkt erop dat je nogal kortaf tegen je moeder doet. Zoiets kan natuurlijk niet.’ Dokter Power verdiepte zich weer in zijn krant.
‘Paddy. Alsjeblieft. Leg David uit dat er op Gerry Doyle absoluut niets valt aan te merken, maar dat hij hier in dit huis geen gast is.’
Dokter Power liet vermoeid zijn krant zakken. ‘Wat heeft dit allemaal te betekenen?’ vroeg hij, terwijl hij van de een naar de ander keek.
Het antwoord bleef uit.
‘Nou, wat heeft de jonge Doyle gedaan waardoor deze ruzie werd veroorzaakt?’ Zijn blik dwaalde opnieuw van het roodaange lopen gezicht van zijn vrouw naar het opstandige gezicht van zijn zoon.
‘Niets,’ antwoordde David met een schouderophalen. ‘Gerry is met mij mee naar boven gegaan. Ik heb hem mijn platenspeler laten zien. Hij heeft die bewonderd en is toen naar huis gegaan.’
‘Molly?’
‘Dáár gaat het niet om, zoals je heel goed weet. Jij bent geen klein kind, David, en je weet drommels goed wat ik bedoel.’
David staarde uitdrukkingsloos voor zich uit.
‘Je moeder wil daarmee zeggen dat het haar veel moeite kost om dit huis schoon te houden en dat ze niet wil dat wildvreemden door het huis zwerven. Dat is een redelijk verzoek, nietwaar?’
David zweeg en terwijl hij de geloofwaardigheid van dat betoog overwoog, ontdekte hij daarin een zwakke plek. ‘O zeker, het spijt me mama, ik wist niet dat het daarom ging. Ik meende dat u iets tegen Gerry Doyle persoonlijk had. U weet wel, net zoals Nolans moeder die dacht dat iedereen vlooien had. Nee, dan is het prima. Natuurlijk nodig ik in het vervolg geen mensen meer uit zonder u dat eerst te vragen.’
Molly glimlachte geforceerd. Ze wist niet zeker of zij het pleit had gewonnen.
‘En straks ga ik naar zijn huis toe. Hij heeft me beloofd dat ik de donkere kamer mag zien en mag meehelpen bij het ontwikkelen van enkele foto's die zijn vader bij een bruiloft heeft genomen.’
Hij glimlachte zijn ouders toe en schonk voor zichzelf een glas sinaasappelsap in.
Gerry Doyles zus was in één woord geweldig om te zien. Ze droeg een mouwschort die op een schilderskiel leek en ze zag eruit als een fotomodel. Ze scheen enigszins verlegen te zijn en antwoordde alleen met ja of nee als David haar iets vroeg. Maar ze was uiterst vriendelijk en behulpzaam. Ze bood aan warme chocola te maken en ook zei ze dat ze snel even naar de winkel van de O'Briens zou lopen om een half pond gemengde koekjes te halen.
‘Waarom heb je haar niet gevraagd om mee te gaan naar de Zeehondengrot?’ wilde David weten.
‘O, maar zoiets kun je toch niet aan je eigen zus vragen. Wat Chrissie en Kath en Peggy en de rest betreft maakt het niets uit. Van zulk soort meisjes kun je verwachten dat ze zich laten pakken op zo'n moment, maar Fiona niet.’
David begreep dat hij een voor hem onbekende grens had overschreden en voelde zich weinig op zijn gemak. Ook begreep hij dat het niet fair was tegenover de meisjes die in de grot waren geweest. Zij hadden allemaal reuze pret gehad en stripteasespelletjes gedaan; en de jongens hadden de meisjes cider en bier te drinken gegeven en hen als bezetenen aangemoedigd. Daarna hadden de meisjes zich een beetje lichtzinnig gedragen. Een of twee hadden gehuild, Kath was ziek geworden en anderen hadden zich laten betasten en nog meer van zulk soort dingen. Maar dat hoorde allemaal bij zo'n avond. Om de een of andere reden was het een beetje gemeen om te denken dat Fiona een ander soort meisje was, een meisje dat je niet naar een dergelijk feestje zou meenemen, maar het was waar. Toen ze binnenkwam met het dienblad met daarop de chocola en koekjes, wist David dat hij evenmin zou hebben gewild dat Fiona op zo'n feestje was verschenen.
Hij had haar graag gevraagd hem op school te willen schrijven.
Nolan had een meisje dat hem lange brieven schreef. Maar hij dacht dat het te ingewikkeld was om dat allemaal te regelen. Zo zou hij, vooropgesteld dat Fiona daarin toestemde, haar moeten uitleggen dat de brieven door priesters werden gelezen en dat dus het meisje dat iemand schreef, moest doen alsof ze een jongen was.
Nolans vriendin, die Alice heette, ondertekende haar brieven altijd met Anthony. Fiona zou eraan moeten denken dat zij niet over hockeywedstrijden kon schrijven maar in plaats daarvan bijvoorbeeld over rugby. In feite zou de inhoud van de brief zo worden verdraaid dat geen van beiden tussen de regels door zou kunnen lezen wat de ander nu werkelijk bedoelde.
Nolan vond het niettemin fijn dat hij brieven kreeg en iedereen kon vertellen hoe knap Alice eruitzag. Het zou leuk zijn als hij met Fiona kon dwepen. Maar als Gerry niet toestond dat ze naar een feestje ging in de grot onder aan de weg, dan zou hij er haast zeker bezwaar tegen hebben dat ze aan een jongen op kostschool brieven schreef waarvan de inhoud verdraaid was. Dat zou losbandig zijn en Fiona Doyle mocht niet voor een zedeloos meisje worden aangezien. Het viel David op dat hij steeds over hen dacht als wezen, zelfs al woonden zij bij hun vader en moeder. Hij vond dat merkwaardig.
‘Jouw ouders hebben niet veel sociale verplichtingen, is het wel?’ vroeg hij jaloers.
‘Zij werken veel te hard,’ zei Gerry. ‘Zo is het altijd al geweest. Het is een hondeleven en het werk staat mama erg tegen, maar wat moet zij anders?’
‘Wat zou zij het liefst willen doen?’
‘Bloemenschikken op een tafel in de hal van een huis zoals dat van jullie,’ antwoordde Gerry lachend. ‘Zou niet iedere vrouw dat willen?’
Het dak stortte niet in en evenmin doorkliefden bliksemschichten de lucht toen David die avond thuiskwam. Hij voelde dat zijn ouders de kwestie hadden uitgepraat. Zijn moeder naaide kledingmerkjes in enkele van zijn nieuwe kousen en pyjama's. De ruzie tijdens de lunch van die middag scheen ze totaal vergeten te zijn.
‘Ik neem aan dat het in zekere zin niet mee zal vallen om weer aan het studeren te wennen,’ merkte ze vriendelijk op.
David was vastbesloten ook vriendelijk te zijn. ‘Ja, maar ik ben erg blij dat ik intussen les heb gekregen van juffrouw O'Hara. Nolan zei dat wij reuze boften dat wij hier zo iemand als zij konden krijgen. Bij hen in Dublin, zo zei hij, zijn de onderwijzers afzetters die je het vel over de neus halen en bovendien naar drank stinken.’
Davids vader, die aan de andere kant van de open haard zat, lachte. ‘Jouw vriend James maakt maar gekheid. Lieve hemel! Je mag net zomin algemene conclusies trekken uit onverschillig wat voor beroep, als uit dat van mij of dat van James’ vader.’
‘U weet hoe Nolan kan doordraven,’ zei David.
‘Natuurlijk weet ik dat. Hij is een heel schrandere jongen en wij mogen hem graag, je moeder en ik. Je kunt hem, of een van je andere vrienden, zo vaak als je wilt hier te logeren vragen. Het huis is groot en wij hebben plaats genoeg. Het is wel prettig wat leven in huis te horen.’
Dat was een heel andere toon dan die zij die middag aan de lunch hadden aangeslagen, dacht David bij zichzelf. Toen maakte ik inbreuk op de privacy in huis. Hij hoorde zichzelf zeggen dat hij Nolan graag nog eens te logeren zou vragen en dat hij erg dankbaar was dat hij thuis mensen mocht uitnodigen. Nolans moeder maakte blijkbaar nog steeds een heleboel koude drukte om niets, en als zij zich geen zorgen maakte over vlooien, dan maakte zij zich wel zorgen over plafonds die omlaag konden komen. Nolan zei dat ze voor haar zenuwen een drankje gebruikte maar dat dat blijkbaar niet goed hielp.
De laatste avond voordat hij terugging naar kostschool zei hij dat hij juffrouw O'Hara wilde gaan bedanken en haar misschien een cadeautje zou geven. Davids moeder zei dat Angela O'Hara dat helemaal niet prettig zou vinden en dat ze voor haar lessen royaal was betaald. Maar dokter Power, die vond dat David gelijk had, zei dat hij haar een of ander boek uit de boekenkast moest geven omdat zij altijd de boeken bewonderde als zij aan huis kwam.
‘Je hoeft niet naar de cottage van Dinny O'Hara te gaan,’ zei Molly Power.
‘Het lijkt me niet erg waarschijnlijk dat Dinny O'Hara, die al vijf jaar dood en begraven is, nu nog uit zijn graf komt om de jongen te bederven,’ zei Paddy Power, en David zag hoe zijn moeder opnieuw haar lippen verbeten op elkaar klemde.
Nellie hielp hem een boek over Ierse plaatsnamen netjes in te pakken. Onder het gescheurde stofomslag zag het boek er keurig uit. Nellie keek vol bewondering naar de kleine druk.
‘Kun jij je voorstellen dat Angela O'Hara dat allemaal kan lezen en begrijpen? Tja, dat komt ervan als je altijd met je neus in de boeken zit.’ Nellie had zelf samen met Angela bij de zusters op school gezeten, toen op een dag het bericht kwam dat Angela een studiebeurs had gekregen. In die tijd waren de nonnen zo trots geweest dat een van hun meisjes de studiebeurs had gewonnen, dat zij eigenhandig haar schooluniform hadden genaaid. De nonnen hadden de jonge Angela van het nodige voor de middelbare school voorzien, omdat zij wisten dat alles wat Dinny O'Hara in handen zou krijgen, regelrecht in de kassa van een bar zou verdwijnen en hij er zich weinig aan gelegen zou laten liggen om zijn dochtertje vooruit te helpen.
‘Zij heeft het verdiend dat het haar goed gaat,’ zei Nellie onverwacht, terwijl ze het pakje netjes dichtvouwde en er strak een touwtje omheen deed. ‘Zij heeft nooit opgeschept over haar goede studieresultaten en hoge cijfers op school. Niemand kan zeggen dat het succes haar naar het hoofd is gestegen.’
David dacht dat er hoegenaamd niets was waar juffrouw O'Hara over kon pochen. Lesgeven op die vreselijke kloosterschool en samen met haar oude moeder hier in Castlebay wonen, terwijl ze verre reizen had willen maken. Waarom zou ze zich anders voor al die studiebeurzen hebben aangemeld? Hij meende niet dat ze die enorme successen had bereikt, zoals Nellie dacht. Natuurlijk, vergeleken met Nellie moest dat geweldig zijn. Zij hoefde geen open haarden en grote keukenfornuizen uit te ruimen, vloeren te schrobben en bedden op te maken, eten te koken en de vaat te doen, kleren te wassen en naar buiten te gaan om te zien of de wind het wasgoed niet van de lijn rukte. Een onderwijzeres moest in de ogen van Nellie een luizen baantje hebben.
Buiten het hek sloeg hij linksaf en volgde de weg naar de golfbaan. Die was langer dan hij zich kon herinneren, vandaar dus dat juffrouw O'Hara altijd de fiets nam. Op de benedenverdieping bij de O'Hara's brandde licht: hij hoopte dat haar oude moeder, die moeizaam op twee krukken voortstrompelde, niet zou opendoen.
Clare O'Brien deed open. Clare was slank en levendig, ze had grote bruine ogen en blond haar dat was samengebonden. Ze zag er altijd uit alsof ze op het punt stond iets te vragen. Hij herinnerde zich dat hij haar in de Echogrot had ontmoet en dat zij hem had verteld dat het zoiets als de hemel op aarde moest zijn om les te krijgen van juffrouw O'Hara zonder de rest van de klas erbij. Misschien kreeg zij nu privéles.
Clare scheen het prettig te vinden hem terug te zien. ‘Juffrouw O'Hara helpt haar moeder naar bed, die de hele dag al vreselijk veel pijn heeft gehad zodat zij niet kan staan of zitten. Ze zei dat ze binnen een paar minuten terug zou zijn. Wil je niet binnenkomen en gaan zitten?’
David raakte een beetje uit zijn humeur door Clares aanwezigheid; hij had juffrouw O'Hara in bloemrijke bewoordingen, maar zonder toehoorders willen bedanken. Maar hij kon Clare O'Brien toch moeilijk vragen naar huis te willen gaan of zeggen dat zijn gesprek per soonlijk was. Hij keek om zich heen in de keuken.
‘Lijkt het niet op de Grot van Aladdin?’ fluisterde Clare met ontzag in haar stem.
Het was typisch de keuken van een cottage in deze streek. De haard had plaatsgemaakt voor een klein keukenfornuis dat van het salaris van Angela O'Hara moest zijn gekocht. Toen Dinny O'Hara nog leefde werd er nooit iets nieuws aangeschaft en het fornuis kon evenmin bekostigd zijn van het weduwenpensioen dat de reumatische oude vrouw iedere week ontving. Misschien hadden de broer en zussen in het buitenland geld gestuurd; David zou het niet weten. Juffrouw O'Hara was heel erg gesloten. Juist omdat ze je nooit iets over zichzelf en haar familie vertelde zoals iedereen in Castlebay altijd deed, zou je graag meer over haar willen weten. David keek naar de muren. Overal waar je keek, zag je boekenplanken. In iedere nis waren vanaf de vloer tot aan het plafond planken aangebracht, waarop snuisterijen, boeken, koektrommels en nog meer boeken, naaimandjes en beeldjes stonden. Clare had gelijk. Het zag er haast uit als een speelgoedwinkel op een kerstkaart. Geen centimeter van de muur was onbedekt en de planken, waarvan ook geen centimeter onbenut was, waren voor het grootste gedeelte met boeken gevuld.
‘Wil je geloven dat zij ieder voorwerp afzonderlijk precies weet te staan?’ Clares grote bruine ogen leken groter dan ooit in het schemerige vertrek waarin een tafel stond met daarop een schrijfblok, een potje Parker Quink-inkt en een vloeiblok. Juffrouw O'Hara en Clare hadden klaarblijkelijk brieven zitten schrijven tot haar moeder moest worden geholpen.
‘Krijg je les?’ vroeg hij. Er klonk een zweempje jaloezie in zijn stem. Hij had het liefst in dit prettige, afgescheiden vertrek gestudeerd, waar aan alles een geschiedenis vastzat en elk voorwerp zijn eigen plekje had. Het was een veel geschikter plek om te studeren dan de zitkamer van zijn moeder, waar nummers van Tatler and Sketch, en Social and Personal naast The Housewife lagen die zij iedere maand per post vanuit Engeland kregen toegestuurd. Zodra de tijdschriften enkele maanden oud waren, verdwenen ze naar de wachtkamer. Natuurlijk stonden daar de encyclopedie en grote, in leer gebonden boeken. Maar die boeken werden niet uit de kast gehaald en gelezen. Men hield daar niet van de dingen zoals hier.
‘O nee, ik zou dat wel willen. Niets liever dan dat. Ik zou een genie zijn als ik privéles kreeg van juffrouw O'Hara.’ Clare zei dat niet met de bedoeling hem aan het lachen te brengen maar meende dat volkomen serieus.
Het speet hem voor haar. Niet voldoende geld hebben voor je opleiding was iets om wanhopig van te worden.
‘Misschien kun je boodschappen voor haar doen of eten koken of iets anders in ruil voor lessen van haar.’
‘Daar heb ik aan gedacht,’ zei Clare ernstig. ‘Maar ik denk dat dat niet helemaal fair zou zijn. Juffrouw O'Hara zou karweitjes moeten zoeken om mij die te laten doen. Het zou zijn alsof ik om een aalmoes smeekte.’
‘Ik begrijp het.’ Hij kon het zich inderdaad voorstellen.
‘Maar vanavond ben ik hierheen gekomen omdat juffrouw O'Hara mij wil helpen een brief te schrijven naar het klooster in de stad. Het soort brief waardoor men welwillend over mij zal denken en waarin ik naar hun studiebeurzen informeer voor over twee jaar.’
Alleen al het denkbeeld van een studiebeurs deed haar ogen schitteren.
‘Juffrouw O'Hara heeft daar zelf een studiebeurs gekregen, jaren geleden. Ze zegt dat je uiterst geslepen te werk moet gaan en het als een zenuwenoorlog moet beschouwen.’
Juist op dat moment kwam Angela O'Hara de kamer binnen.
‘Geef niet al onze geheimen prijs, Clare, want anders zou ons studentje zich wel eens kunnen vermommen en proberen jou de loef af te steken.’
Nolan zou met een geestige kwinkslag gereageerd hebben. Omdat David geen gevat antwoord kon bedenken lachte hij alleen. ‘Ik doe het liever op uw manier en laat u de brieven schrijven,’ zei hij verlegen.
‘Maak je daar geen zorgen om, David. In werkelijkheid schrijft Clare haar eigen brief en word ik verondersteld een brief naar mijn broer te schrijven. Ik vind het zo moeilijk te achterhalen welke gebeurtenissen hier hem interesseren. Je kent dat wel: ben vanmorgen opgestaan, naar school gegaan, heb Immaculata niet gewurgd… iedere dag hetzelfde, dat wordt zo afgezaagd.’
‘Wat schrijft hij? Ik veronderstel dat ook zijn dagen zo'n beetje hetzelfde verlopen,’ zei David.
Angela haalde een luchtpostenvelop tevoorschijn waar de post zegel netjes van af was geweekt voor de verzameling op school. ‘Daar dacht ik juist aan… Mijn moeder bewaart alle brieven van Sean, niet één uitgezonderd. Kijk hier, dozen vol, en het lijkt erop alsof hij keer op keer hetzelfde schrijft. Maar het is leuk om die brieven te lezen.’
‘Als je ouder wordt dan is er denk ik niet veel meer om over te schrijven,’ zei Clare behulpzaam.
‘Of juist zoveel temeer, als je tenminste geen enorm monotoon leven leidt,’ zei David. ‘Daarom heb ik nooit een correspondentievriend in India of ergens anders gehad. Heb je eenmaal jouw manier van leven beschreven en hij de zijne, dan is het voorbij.’
‘Daar komt het wel min of meer op neer,’ stemde Angela in. Ze haalde een velletje luchtpostpapier uit de envelop en las hen voor.
Liefste moeder en beste Angela,
Heel erg bedankt voor jullie brief die ik gisteren heb ontvangen. Wij zitten nu volop in de moessonregens waardoor alles erg wordt bemoeilijkt, maar desondanks kan, dankzij de welwillende en uitgebreide hulp van jullie, Gods werk worden verricht.
Ik zou willen dat jullie de Japanse kindertjes konden zien, zij zijn werkelijk allervertederendst. Ik realiseer me dat ik niet zoveel met kinderen te maken heb gehad voordat ik hier in dit missiegebied kwam. Misschien zijn Ierse kindertjes nog wel vertederender…
Angela hield op met lezen en zei dat het duidelijk was dat hij nog nooit één dag in zijn leven les had gegeven aan Ierse kindertjes op een kloosterschool, omdat hij anders wel beter zou weten.
‘Die brief lijkt wel een beetje op de brief die hij naar school heeft gestuurd, nietwaar?’ vroeg Clare.
‘Hij lijkt een beetje op elke brief die hij schrijft,’ zei Angela en ze stopte de brief terug in de envelop. ‘Er valt voor hem niets te vertellen, denk ik, dat wij al niet weten. Soms vraag ik hem zelf dingen zoals: worden daarginds veel Japanse priesters gewijd of, wat is er met al die Chinezen gebeurd die zij hebben bekeerd voordat zij uit China zijn weggegaan? Hebben die zich weer tot hun vroegere geloof bekeerd of zo? Maar op zulk soort vragen geeft hij nooit antwoord.’
Angela bleef even in gedachten verzonken. David kuchte.
‘Ik kwam u gedag zeggen en bedanken,’ zei hij. ‘Ook wilde ik u dit boek geven om u te zeggen hoe dankbaar ik ben.’
Angela ging zitten en stak zonder iets te zeggen haar hand uit naar haar sigaretten. Toen ze sprak had haar stem een mildere klank dan Clare of David ooit had gehoord. ‘Dat is erg aardig van je,’ zei ze. Ze boog haar hoofd diep over het touwtje en probeerde het los te krijgen.
‘Het is maar een oud touwtje dat u gerust kunt doorsnijden,’ zei David behulpzaam, en Clare vond een mes. Juffrouw O'Hara sneed het touwtje door, en zij bogen zich alle drie over het boek. De tijd verstreek ongemerkt terwijl zij lazen waarom plaatsen die zij kenden juist zo heetten. Zij waren allemaal boos omdat Castlebay niet in het boek werd vermeld. Ze zeiden dat de man die het boek had samengesteld, wel niet zou hebben gereisd als hij zo'n heerlijke plaats daar niet in opnam. Uit de daarnaast gelegen kamer klonken kreunende geluiden, maar juffrouw O'Hara zei dat zij daar geen acht op moesten slaan; die geluiden werden veroorzaakt door haar moeder, die een comfortabele houding probeerde te vinden om te kunnen slapen, maar ze leed echt geen hevige pijn. Ze kregen een kopje thee en een koekje en ten slotte liet juffrouw O'Hara hen uit voor de mensen zouden gaan denken dat zij waren ontvoerd.
Angela hield zichzelf voor dat ze niet zo sentimenteel moest doen over Davids cadeautje. Het was beslist erg attent van de jongen, maar per slot van rekening kwam hij uit een harmonieus gezin waar men de tijd en de middelen had om voorkomend te zijn. Zijn vader was een van de hoffelijkste mannen die zij kende.
Het lag in de aard van de jongen, opgewekt en attent te zijn.
Maar dat alles week zozeer af van hetgeen zij kon verwachten van de kinderen die zij op de kloosterschool lesgaf. De helft van hen zou nooit een of ander examen afleggen en bijna geen enkel kind zou, een roman of tijdschrift uitgezonderd, ooit nog een boek inkijken zodra het van school was.
Clare vormde daar natuurlijk een uitzondering op. Zij was degene die je de moed en energie gaf om door te gaan. Wat dat aangaat: stel je eens voor les te mogen geven aan een klas vol kinderen zoals Clare O'Brien of David Power. Ze slaakte een diepe zucht.
Het was jammer, net zoals David had gezegd, dat zij niet als jongen was geboren. Zij zou dan priester zijn geworden en jongens met een helder verstand les hebben gegeven op een school waarvan het hoofd niet geschokt zou zijn als zij om een globe vroeg.
Angela vroeg zich af of Sean ooit spijt zou hebben van zijn keuze om kinderen van Chinese en Japanse arbeiders in Pidginengels les te geven. Zou hij destijds met plezier zijn dagen hebben doorgebracht in een grote, met klimop begroeide kostschool, zoals David en de jonge Nolan bezochten? Zou Sean de avonden in de studeerzaal en de kapel prettig hebben gevonden, met voldoening door de kloostergangen hebben gelopen of in de refter over filosofie hebben gediscussieerd? Het was een vraag die er niet werkelijk toe deed, aangezien haar broer Sean nooit enige interesse in een andere leefwijze had getoond dan in het leven in de missie. Hij was de weg ingeslagen die hem daarheen had gevoerd zonder te bedenken of zich af te vragen of mensen hem niet misten. Zij miste hem wel van tijd tot tijd, door zijn brieven leerde ze hem niet nader kennen en boven dien waren die de laatste tijd nietszeggend.
Ze kon daar zelfs geen zinspeling op maken tegenover haar moeder.
Iedere brief werd in een doos bewaard met op de envelop de datum waarop die brief was geschreven. Alsof iemand die brieven op een gegeven moment zou gaan controleren. De postzegels werden er zorgvuldig afgeweekt voor de postzegelinzameling op school. De brieven werden nooit herlezen, maar mevrouw O'Hara kende de namen van de dorpen, de plaatsjes en de nederzettingen in het binnen land haast van buiten. Ze kende die beter dan de streek van het platteland rondom Castlebay, want het was lang geleden dat ze daar was geweest. Angela vroeg zich wel eens af wat haar moeder van het leven van alledag zou vinden, als zij geen zoon had gehad om tegen op te kijken en wiens priesterroeping en werk als missionaris haar gedachten vulden.
Terug op school vertelde Nolan iedereen die het wilde horen, dat Power een onbekende rivaal was. Zij moesten de fantastische plaats zien waar hij woonde, een groot huis op een steile rots met een eigen pad dat afdaalde naar zee. De Powers hadden een dienstmeisje en een labrador en iedereen in het plaatsje kende hen bij naam en groette hen. David vond het een beetje overdreven Bones een labrador te noemen, maar hij gaf toe dat de rest grotendeels waar was. Ook merkte hij dat hij in het middelpunt van de belangstelling stond omdat hij Nolan had meegenomen naar een party waar echte sek suele spelletjes werden gedaan. Dit vormde de aanleiding tot een heleboel vragen en David wenste dat hij wist in hoeverre Nolan had uitgeweid over de onschuldige kusjes die in het kaarslicht waren uitgewisseld voor de drank iedereen had overmand en zij te verward en duizelig waren geworden om wat voor spelletje dan ook te kunnen spelen.
Maar het was prettig een held te zijn en hij lachte veelbetekenend bij alle verhalen.
Ook was hij aangenaam verrast toen vader Kelly zei dat hij een voorbeeldige leerling was en dat hij zich nauwgezet aan het voorgestelde studieprogramma had gehouden dat alle leerlingen die dag waarop de school wegens roodvonk werd gesloten, hadden meegekregen. Alle opstellen waren geschreven, gedichten van buiten geleerd, vragen over geschiedenis schriftelijk beantwoord en verduidelijkt met fraaie kaartjes en stambomen. Wiskundige vraagstukken opgelost, het vak aardrijkskunde bestudeerd en ook alle vertalingen in het Iers en Latijn waren gemaakt.
‘O, jij hebt privélessen gehad? Wel, in elk geval verstaat die persoon zijn vak, wie het ook is,’ zei vader Kelly in een van de schaarse momenten waarop hij zijn instemming betuigde.
‘Eerlijk gezegd, vader, is het een zij,’ zei David verontschuldigend.
Vader Kelly fronste zijn voorhoofd: hij was te voorbarig geweest met zijn loftuitingen. ‘Nou ja, sommigen van hen zijn vakbekwaam genoeg naar ik aanneem,’ kwam het met moeite over zijn lippen.
David vertelde Nolan dat Gerry Doyle een zus had die er te gek uit zag, dat zij werkelijk een schoonheid was om te zien maar dat Gerry haar die avond niet had willen meenemen naar de grot.
Nolan had over dat laatste een uitgesproken positieve mening.
‘Natuurlijk kon hij zijn zus niet meebrengen,’ zei hij met de stellige overtuiging alsof hij het tegen een oliedom uilskuiken had. ‘Wat ik bedoel, is dat ik mijn zus óók niet had laten gaan. Wij hadden Caroline niet kunnen meenemen naar een dergelijk feestje waar mensen zouden komen… nou, je kon Caroline daar niet mee naartoe nemen. Gerry Doyle had volkomen gelijk. Schrijft zij jou?’
‘Dat heb ik haar niet gevraagd.’
‘Gelijk heb je, Power, jij hebt daar ervaring in. Laat je niet te gemakkelijk over de streep trekken en je zeker niet inpalmen. Meisjes moet je in onzekerheid laten, dat doe ik ook altijd.’
‘Schrijft Alice dit trimester weer?’
‘Nee, ik denk dat ik Alice ben ontgroeid,’ zei Nolan op een toon die te kennen gaf dat Alice hém was ontgroeid.
Nolan zei dat zijn moeder over verschillende dingen wat gemakkelijker dacht en dat zij ermee had ingestemd de volgende zomervakantie aan zee door te brengen. De familie van Nolan had al jaren niets anders gewild maar zijn moeder had altijd gezegd dat het aan zee vergeven was van de ratten, torren en zeeslangen. Volgens Nolans moeder had Sint-Patrick zich alleen van de slangen op het vasteland weten te ontdoen, maar had hij geen macht over de enorme slangen die palingen werden genoemd en in Ierland op alle stranden aan land kropen. Maar de tabletten die zij nu slikte, hadden haar dat doen vergeten en zij zou informeren of zij een van de op de rotsen gelegen huizen in Castlebay konden huren. Omdat Nolan met zulke enthousiaste verhalen over Castlebay was thuisgekomen, zouden zij eerst daar navraag doen. David was opgetogen: de zomer zou een groot avontuur worden als Nolan en zijn familie naar Castlebay kwamen.
Angela zei dat Clare haar brief zelf moest schrijven. Dat het zinloos was een tienjarige de woordkeuze van een volwassene te laten gebruiken. Wel zou zij de brief op spel- en stijlfouten controleren. Ze zag hoe Clare zich over een ongelinieerd vel papier boog, waaronder een vel papier lag waarop dikke lijnen stonden. Clare moest de kloosterschool vragen of er een bepaalde studierichting was waarop zij zich speciaal moest toeleggen, omdat zij zich met de grootste ijver wilde voorbereiden op de open studiebeurzen die voor 1952 zouden worden toegekend. Clare probeerde woorden als ijverig en toeleggen te onthouden maar Angela zei dat ze haar eigen woorden moest gebruiken en als een spontaan persoontje moest overkomen, iemand die men zich, als het zover was, zou weten te herinneren. Angela drukte haar op het hart de nonnen te schrijven dat haar ouders zakenmensen waren.
Clare vroeg zich af of dat wel waar was, maar Angela zei dat zij de nonnen jaren geleden had verteld dat haar vader voorheen een welgestelde boer was geweest die door het Oproer van 1932 in armelijke omstandigheden was komen te verkeren en juist omdat dat zo lang geleden was had dat aannemelijk geklonken. Clare zou zichzelf in de vingers snijden als zij schreef dat zij de dochter was van de dorpsdronkaard en stond te trappelen van ongeduld om de wereld stormenderhand te veroveren.
‘Denkt u dat er een kans bestaat dat ik een beurs krijg? Begrijpt u, ik zou mijzelf niet nog eens met een dode mus blij willen maken zoals die keer toen… nou eh…’
‘Met dat geschiedenisopstel.’ Juffrouw O'Hara knikte. ‘Nee, ik denk dat je een kans maakt, zelfs een goede kans maakt als je je het vuur uit de sloffen werkt. O ja, en vertel er niemand iets van, op de een of andere manier is het gemakkelijker als je er met niemand over praat.’
‘Maar David Power weet het.’
Dat gaf niets, meende juffrouw O'Hara, David zou dat al lang hebben vergeten. Maar Clare mocht er op school niet over praten, of thuis, daar raakte iedereen alleen maar in alle staten van. Clare dacht dat thuis iedereen al genoeg in rep en roer was om zich ook nog eens druk te maken over een studiebeurs in de verre toekomst.
Tommy en Ned hadden sollicitatiegesprekken gevoerd en konden haast niet wachten om naar Engeland te gaan. Zij hadden gehoord dat daar sinds de oorlog een enorme wederopbouw had plaatsgevonden. Dat het land bezaaid was met gebombardeerde huizen die wachtten op herstel. Dat men plannen had om tussen de verschillende steden nieuwe wegen aan te leggen en dat men nieuwe huizen wilde gaan bouwen voor al diegenen die tijdens de bombardementen hun huis hadden verloren.
De man die naar Hotel Dillon was gekomen en daar twee uur was gebleven, had hun namen en adressen genoteerd. Hij had hun heel weinig gevraagd maar gezegd dat zij hem verslag moesten uitbrengen als zij eenmaal daar waren; zij moesten wachten tot het goede weer aanbrak voor zij weer naar Ierland overkwamen. Het zou hun geen enkele moeite kosten om een kamer te vinden. In de straten rond Kilburn en Cricklewood woonden talloze Ierse gezinnen die maar wat graag jongens van thuis in huis wilden nemen. De vrouwen zouden als een moeder voor hen zijn, zij hoefden beslist niet bij Engelse vreemdelingen onderdak te zoeken. De man zei dat hij een zakenman was die een voor zijn landgenoten gunstig contract kon afsluiten. Hij wilde niet dat Ierse jongens in de boot werden genomen en als zij overkwamen zou hij uitvoeriger met hen praten.
Clares vader vroeg zich af of het riskant was om met de man in zee te gaan. Waarom zou hij dat alles gratis doen? Waarom gedroeg hij zich niet zoals iedere bemiddelaar die kosten in rekening bracht? Dat sloeg tenminste ergens op, ieder mens kon dat begrijpen. Maar deze handelwijze viel moeilijk te doorgronden. Een man met een openstaand hemd die naar Hotel Dillon kwam en ieder van hen alleen maar zijn naamkaartje gaf waarop stond dat hij iedere vrijdagavond in een of twee cafés in Kilburn te vinden was – het leek enigszins verdacht.
Maar Tommy en Ned zouden daar niets mee te maken hebben. Wat hadden zij te verliezen? Als na één week mocht blijken dat hij hun niet hun volle loon betaalde, dan konden zij bij hem weggaan en naar een van de arbeidsbemiddelaars gaan waar vader over sprak. Zij zaten niet aan hem vast. Hij had gezegd dat hij niets op schrift wilde, absoluut geen onvoorziene moeilijkheden wenste.
Zij zouden maar wat blij zijn dat zij zijn naam kenden en daarginds in Engeland in hem een prettige contactpersoon hadden in plaats van over alles zo'n koude drukte te maken.
Tommy was van school gegaan. Hij had geen examen gedaan, geen enkel diploma behaald en na al die jaren dat hij op de fraterschool was geweest, kon hij nog maar nauwelijks lezen en schrijven. Clare dacht weemoedig aan David Power, hoe hij die avond in de keuken van juffrouw O'Hara haar een boek cadeau had gegeven. Tommy zou dat boek aan de kant hebben gegooid. Hij kon zelfs niet lezen wat er op een pakje in de winkel stond, als iemand hem dat vroeg. Hij las geen krant en sloeg nooit een boek open, ongeacht wat voor boek, nu hij van school was. Het was de bedoeling dat hij zijn vader in de winkel zou helpen orde op zaken te stellen voor hij naar Londen vertrok om daar zijn fortuin te zoeken. Het merendeel van de tijd slenterde hij alleen doelloos rond.
Clares vader was druk bezig met het opnieuw inrichten van de winkel, wat niet meeviel omdat intussen steeds klanten moesten worden bediend. Dat bracht met zich mee dat heel wat werk naar de avonduren moest worden verschoven, wanneer zij eigenlijk gesloten moesten zijn. Natuurlijk kon een winkel zoals die van de O'Briens nooit echt sluiten. Kwam mevrouw Conway voor een pond suiker, of wenste juffrouw O'Flaherty 's avonds laat koekjes bij de thee, dan kon je dat niet weigeren.
Wel verminderde 's avonds na zes uur de stroom klanten en klonk het geluid van de bel, waarmee de deur openging als er iemand binnenkwam die de koude zeewind binnenliet tot de deur achter hem dichtsloeg, minder vaak.
Omdat zij het de afgelopen zomer zo druk hadden gehad met de verkoop van ijs wilde Clares vader de kist met ijs, die midden tussen de overige kruidenierswaren in stond, naar één kant van het winkeltje verplaatsen. Chocola en snoepgoed zouden daarboven worden uitgestald en het fruit zou daarnaast worden opgeslagen, zodat in dat ene gedeelte van de winkel de badgasten volledig konden worden bediend, terwijl de mensen die de huizen langs de weg naar de steile rotsen hadden gehuurd, in een minder volgepropt deel van de winkel uitgebreid konden wikken en wegen om uiteindelijk, zoals altijd, genoegen te nemen met gekookte ham en tomaten.
Theoretisch klopte dat allemaal, maar in de praktijk viel het moeilijk te realiseren toch op de hoogte te blijven waar alles lag. Iedere avond schrobden ze schappen en bekleedden die met nieuw wasdoek. De vloer zorgde voor de ene teleurstelling na de andere. Het linoleum moest worden vervangen, maar natuurlijk was daar geen geld voor zodat in plaats daarvan nieuwe stukken werden gelegd in de buurt van de deur, waar de slijtage het meest opviel. Dozen die maar een paar dingen bevatten, werden leeggemaakt en netjes in het magazijn opgeslagen. In de zomer vroegen de klanten voortdurend om dozen en veel leveranciers lieten geen enkele doos achter. Je kon het best een stapel hebben klaarstaan.
Het werk op zich loonde de moeite, maar ging ten koste van de tijd om huiswerk te maken. Juffrouw O'Hara had iedereen in de klas een kaart van Ierland laten tekenen. Een blanke kaart die zij om de vier bladzijden in hun geschiedenisschrift moesten natekenen of overtrekken. Later, wanneer het zover was dat veldslagen en verdragen, veldtochten en vestingen in de les werden behandeld, konden zij die op hun eigen kaarten intekenen zodat ze zouden weten wat waar gebeurde. Clare was helemaal in de Slag om Kinsale verdiept en tekende scheepjes die de Spaanse vloot voorstelden en het leger van Red Hugh dat zich uit het noorden terugtrok, toen ze een stem hoorde roepen. Wie weet, als zij nu eens deed alsof ze niets hoorde… Dat had ze dus duidelijk niet moeten doen, zoals achteraf bleek. De deur vloog met een ruk open en daar stond haar moeder, trillend van woede.
‘Zo, de jongedame ligt dus languit op bed als iemand haar nodig heeft?’
‘Ik lig niet languit op bed, ik teken deze kaart in, kijk maar.’
‘Ik heb genoeg van die kinderachtige onzin. Jij bent een volwassen meisje, vooruit naar beneden en ga meteen je vader helpen. We hebben jou keer op keer geroepen maar jij laat niets van je horen.’
‘Dat is mijn huiswerk.’
‘Doe niet zo gek, niemand hoeft als huiswerk bootjes en soldaatjes te tekenen. Hou op met die flauwekul en kom meteen naar beneden. Je vader heeft hulp nodig om de bovenste schappen schoon te maken voor we daar iets op zetten.’
‘Maar hoe kunnen we daar bij, wat heeft het voor zin daar dingen op te zetten?’
‘Kom naar beneden zoals je is bevolen, dan kun je er daar over redetwisten!’
‘Waar ga jij heen, Chrissie? Vanavond gaan we al die oude berichten van de ramen halen die daar tegenaan geplakt zitten…’
‘O, ik kan niet thuisblijven, mama. Ik moet naar Peggy… zij laat me zien hoe ik een jurk moet maken.’
‘Een jurk?’
‘Ja, zij heeft een patroon gekregen en zegt dat het model gemakkelijk na te knippen is. Binnenkort kunnen wij al onze eigen kleren zelf maken.’
‘Nou, vooruit dan, maar kom niet te laat thuis.’
‘Nee, daar zorg ik voor. Dag mama.’
‘Wat ben jij aan het doen, Clare?’
‘De passaatwinden. We moeten alles te weten zien te komen waar die ontstaan en waarom daardoor de vloten uiteendreven van de…’
‘Prima, haal een emmer heet zeepsop en kom met mij mee. Deze ramen zijn gewoon niet om aan te zien, je kunt er niet door naar binnen of naar buiten kijken.’
‘Clare, kind, ik wéét dat je heel ijverig studeert, maar zou je je moeder desondanks een handje kunnen helpen met de was? Ze maakt in ieder opzicht een moeilijke tijd door.’
‘De was, papa?’
‘De kleren die gewassen moeten worden. Ik vroeg haar even te gaan zitten en een kopje thee te drinken maar ze zei dat dat niet kon, omdat er een hele stapel wasgoed lag. Als je later je eigen huishouding doet zul je ook zelf de was moeten doen, dus waarom steek je voor de afwisseling niet een handje uit zodat je leert behoorlijk de was te doen? Toe kind, wees eens lief en help je moeder.’
‘En Chrissie dan, papa, kan zij vanavond de was niet doen en ik een andere keer? Ik moet deze sage waarin allerlei moeilijke namen voorkomen, nog van buiten leren.’
‘Chrissie is haar huiswerk bij Kath thuis gaan maken.’
‘Aha,’ zei Clare.
‘Je kunt de namen ook steeds voor jezelf herhalen terwijl je de was doet,’ zei haar vader.
‘Nee, dan wordt het boek nat. Moet ik echt helpen, papa?’
‘Het is geen kwestie van móéten. Ik dacht dat jij je moeder graag hielp.’
‘En Tommy of Ned dan?’ vroeg ze zonder veel hoop.
‘Nou, als dat het enige is dat je daarop te zeggen hebt…’ Hij keerde zich vol weerzin van haar af. Het idee alleen al dat jóngens de was zouden doen! Clare deed in ieder opzicht moeilijk.
‘O, het is al goed!’ Met een klap sloeg Clare de legende van Jason en het Gulden Vlies dicht. Ze kende alleen Jason, zijn vader, zijn beide boosaardige stiefooms en de naam van het schip. Er waren enorm veel personages waar ze nog het nodige van moest zien te weten te ko men, dus dat betekende morgen vroeg opstaan… nog eens.
‘Clare, kom eens hier zodat ik jou leer stoppen.’
‘Nee, mama, ik wil niet leren stoppen.’
‘Jij, die zo leergierig bent? Kijk, het is heel eenvoudig. Zie je dit gat, wat we nu moeten doen is kriskras…’
‘Nee, mama, ik wil niet weten hoe ik dat moet doen. In hemelsnaam.
‘Waarom, kind? Als je later je eigen gezin hebt zul je willen weten hoe het moet.’
‘Maar als ik het nú al weet moet ik de sokken stoppen van Tommy, en die van Ned, van papa, van Jim en Ben en misschien zelfs die van Chrissie.’
Agnes legde haar arm om het tenger lichaampje en glimlachte. ‘Ben jij niet mijn grappige, kleine meisje?’
‘Nee, mama, ik ben het verstandige kleine meisje. Ik zal nooit leren stoppen, nóóit!’
Agnes werd nijdig toen ze merkte dat haar genegenheid werd afgewezen. ‘Zoals je wilt. Vooruit ga de was maar doen als je geen profijt wilt hebben van de lessen die ik jou wilde geven.’
‘Maar…’
‘Chrissie is niet thuis, hun klas krijgt vandaag bijles.’
‘Dat klopt,’ zei Clare terneergeslagen. ‘Natuurlijk.’
‘Heb je kou gevat, Clare?’
‘Nee, het is maar een prikkelhoest, mama. Stof in mijn keel of iets dergelijks, denk ik.’
‘Drink dan een slokje water.’
‘Goed.’
‘Clare, blijf niet de hele dag in de keuken staan treuzelen, kom terug en help me met deze dozen en doe een sjaal of iets dergelijks voor je mond zodat je al dat stof niet inademt.’
‘Mama, als we met deze stapel klaar zijn kan ik dan gaan en mijn…’
‘Huiswerk maken. Altijd en eeuwig je huiswerk. Hoe komt het dat jij de enige in dit gezin bent die altijd met uitvluchten komt over huiswerk? Moet je de rest zien.’
‘Ik weet het. Kijk daarnaar, mama.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Niets.’
Vaak moest Clare haar huiswerk in bed maken. Er was letterlijk geen ander moment of gelegenheid om het te doen. Chrissie maakte zich daar erg boos over. Ze mopperde luidkeels als Clare de zaklamp aandeed.
‘Je houdt mij uit mijn slaap en je bederft je eigen ogen. Je zult heel gauw blind worden en dan moeten wij jou aan de hand rondleiden en krijg je een witte stok,’ zei Chrissie voldaan.
‘Hou je mond, Chrissie, ik ben aan het leren. Ik kan niets van buiten leren als je me steeds afleidt.’
Chrissie was verbaasd door dat pinnige antwoord. ‘Ik ga jou verklikken, als je niet ophoudt met dat gemompel en dat leren en je het licht aanlaat. Dan vertel ik alles. Op die manier komt er wel een eind aan.’
Het antwoord bleef uit. Met haar handen tegen haar oren gedrukt en haar ogen dicht herhaalde Clare fluisterend keer op keer de woorden: ‘Do Ghealadh mo chroi nuair chinn Loch Greinne.’
‘Jij bent zo dom als het achtereind van een varken,’ zei Chrissie. ‘Wou jij soms beweren dat je zelfs niet één regel kunt onthouden nadat je die zo vaak hebt herhaald?’
‘Ik weet best wat “ghealadh” betekent. Als je niet weet wat iets betekent dan is dat moeilijk om te leren.’
‘Ah, kom er maar voor uit, je weet helemaal niet wat dat betekent. Waarom zouden de mensen willen weten wat Ierse gedichten betekenen? Het zijn alleen maar woorden.’
‘Het betekent “Mijn hart overkwam iets toen ik Loch Greinne zag”, maar ik weet niet wat er gebeurde. “Ghealadh”, wat zou dat betekenen?’
‘Misschien betekent het wel “ophouden”. Mijn hart hield plotseling op met slaan toen ik Loch Greinne zag.’ Chrissie moest om haar eigen geestigheid lachen.
‘Heb jij dat vroeger dan niet geleerd?’
Chrissie schokschouderde. ‘Wie weet. Misschien, maar in dat geval ben ik het vergeten. Ik ben alles vergeten. Wat heeft het voor zin?’
Clare had zich weer in haar boek verdiept.
‘Ik méén het werkelijk: ik zeg het en dan kom jij pas goed in de problemen. Ik zal zeggen dat jij mij wakker hield met jouw luidruchtige gedaas over poëzie waarbij je net deed alsof je daar iets van afweet. Wacht maar af. Dat zal jou bezuren.’
‘Nee, dat zal het niet,’ zei Clare. ‘Ik zal daar helemaal niet voor boeten, jíj bent degene die daarvoor zal boeten. Iedereen zal vreemd opkijken waarom jij geen huiswerk maakt, waarom jij niets kent. Wie weet, gaat men zich zelfs wel afvragen wat er van jou en Kath en Peggy terecht zal komen. Jij vertelt helemaal niets en dat weet je drommels goed. Hou dus verder je mond en laat me dit leren zodat ik kan gaan slapen.’
Angela stapte de wachtkamer binnen. Daar zat maar één andere patiënte, de oude mevrouw Dillon van het hotel. Angela had verwacht dat de dokter bij haar op huisvisite zou komen, maar mevrouw Dillon fluisterde haar toe dat ze gekomen was om de dokter in het geheim te spreken. Tegen haar familie had ze gezegd dat ze naar de kerk ging voor het dertigdaags gebed, maar in werkelijkheid was ze gekomen om de dokter uit te leggen dat haar schoondochter haar vergiftigde. Angela zuchtte. Arme dokter Power. Vermoedelijk kreeg hij net zoveel van dergelijke onzin aan te horen als vader O'Dwyer in de biechtstoel. Angela ging zitten, pakte een oud nummer van Tatler and Sketch en begon te lezen over de spontane manifestaties in Dublin. Ze had verwacht lang te moeten wachten, maar al na enkele ogenblikken liet dokter Power een breed glimlachende mevrouw Dillon uit.
‘Per slot van rekening hebt u nu toch nog de tijd voor het dertigdaags gebed en bid ook een paar weesgegroetjes voor mij,’ riep hij haar na.
‘U hebt dat natuurlijk niet nodig dokter, u bent immers een heilige,’ riep mevrouw Dillon.
‘Zij spreekt alleen de waarheid.’ Angela stond op en volgde de dokter door de gang naar zijn spreekkamer.
‘Nee, ik ben een aartsleugenaar, dat is alles.’
‘Wat hebt u haar verteld?’
‘Ik vertelde haar dat ik deze week voor een hygiënisch onderzoek in het hotel ben geweest en dat ik instrumenten heb waarmee je vergif al op een kilometer afstand opspoort. Maar in Hotel Dillon viel geen spoor van vergif te bekennen. Ik heb haar verteld dat door het koude weer veel mensen ten onrechte denken dat het eten anders smaakt. Daarna heb ik haar een flesje met rozebottelsiroop gegeven en is ze opgetogen over zichzelf.’
Angela lachte: hij leek wel een schaamteloze kwajongen die op een leugen was betrapt.
‘En wie vergiftigt jou, Angela, moeder Immaculata misschien daarginds in het klooster?’
‘Een aannemelijke veronderstelling. Ik denk dat ze dat vaak zou willen. Nee, het gaat niet om vergif, het is een kwestie van slaap.’
‘Te veel of te weinig slaap?’
‘Ik doe nauwelijks meer een oog dicht.’
‘Sinds wanneer?’
‘De laatste drie weken.’
‘Weet je waardoor dat wordt veroorzaakt? Zorgen, problemen?’
‘Ja, ik ken de oorzaak van mijn slapeloosheid.’
‘En kan daar iets aan worden gedaan?’
Zwijgend schudde ze haar hoofd.
Hij wachtte geduldig, maar Angela deed er verder het zwijgen toe. Hoofdschuddend pakte hij zijn receptenblok. ‘Ik wil niet dat je 's nachts wakker ligt en natuurlijk schrijf ik je ook iets voor. Maar Angela, kind, je bent er niet mee geholpen als je jezelf met medicijnen uitschakelt.’
‘Dat weet ik. Desondanks, bedankt, dokter.’
‘En gewoonlijk ben ik niet zo'n kletskous als zo-even, toen ik over de oude mevrouw Dillon sprak. Mocht een gesprek over datgene wat je dwarszit helpen, dan kan ik het voor me houden. Doorgaans zwijg ik als het graf.’
‘Dat hoeft u mij niet te vertellen, dokter Power. Ik zal nooit vergeten hoe mild u altijd over vader hebt geoordeeld.’ Toch bleek Angela vastbesloten te zwijgen. Ze bedankte hem en zei dat ze regel recht naar de apotheek zou gaan voordat die sloot. Ze keek hem met een vermoeide glimlach aan, en hij merkte dat Angela vanwege haar slapeloosheid inderdaad donkere kringen onder haar ogen had. Voor zover hij wist was er geen man in het spel, zoiets kon in een plaatsje als dit voor hem niet verborgen blijven. Een vluchtige affaire met een zwangerschap als gevolg was zelfs nog onwaarschijnlijker en trouwens, om zoiets zou Angela O'Hara geen slapeloze nachten hebben. Destijds, toen een leerlinge van de kloosterschool in verwachting was geraakt, had Angela zich als een voorvechtster van het meisje opgeworpen en zich duchtig geweerd: zij was er praktisch en nuchter onder gebleven terwijl verder iedereen helemaal van streek was. Angela was degene die eraan had gedacht dat men het meisje moest uitleggen hoe het kind zou worden geboren en ook was Angela degene die met het voorstel was gekomen dat de oom van het meisje aan boord van een schip zou gaan met Engeland als bestemming. Vergezeld van de waarschuwing, die kracht werd bijgezet door een aantal potige mannen, dat hij zijn leven niet zeker zou zijn als hij het waagde zich ooit nog in Castlebay te vertonen. Dat voorval had zich ongeveer vier jaar geleden afgespeeld. Angela zou toch zeker niet een dergelijke rampspoed over zichzelf hebben afgeroepen?
Hij zuchtte en liep naar de zitkamer. Molly zat bij de open haard te lezen.
‘Er verandert niets en er is niets wat veel beter wordt,’ zei hij met een diepe zucht.
Molly keek verrast op. Gewoonlijk was hij een optimist, die hoop zag zolang er nog enig leven was.
‘Ligt er iemand op sterven?’ vroeg ze.
‘Nee, niets van dat. Is het niet jammer dat ik geen scheepsarts ben geworden?’
‘Doe niet zo dwaas, Paddy, jij danst veel te slecht voor een scheeps arts. Dat is het enige wat zij moeten kunnen. Zij worden nooit met ziekten geconfronteerd en hoeven evenmin patiënten te genezen.’
Ze zag er heel charmant uit als ze enthousiast was, meende hij, en doordat ze hem opmonterde zag ze er zelfs jeugdig uit.
Alleen wanneer er een ontevreden trek op haar gezicht verscheen leek ze veel op haar pruilerige, chagrijnige moeder met haar dubbele onderkin. Een vrouw die slechtgehumeurd was geboren en gemelijk had geleefd en het leven voor een ieder om haar heen tot voor een jaar terug had verzuurd, toen ze midden in haar klaagzang dat ze voor haar zeventigste verjaardag niet genoeg cadeaus had gekregen een hartinfarct had gekregen.
‘Toegegeven, ik ben daar niet erg van op de hoogte,’ zei hij, terwijl hij naar het buffet liep. Heel even zweefde zijn hand boven de sherry maar sloot zich toen om de fles met Ierse whisky. Wat kon er zo erg zijn dat Angela O'Hara hem dat niet kon vertellen?
Angela haalde de slaaptabletten in de apotheek en sprak meneer Murphy niet tegen, die dacht dat de pillen voor haar moeder bestemd waren.
‘Artritis is een vreselijke ziekte waar geen kruid tegen gewassen is, weet je. Jaren geleden wisten de mensen niet wat het was. Inmiddels is men daar wel achter maar de kwaal zelf kan men niet genezen. Welbeschouwd geen geweldige vooruitgang, als je goed nagaat. Met deze tabletten krijgt je moeder in elk geval een behoorlijke nacht rust,’ zei hij.
‘Ongetwijfeld,’ zei Angela.
‘Zelf zie je er ook niet erg florissant uit, Angela, ik denk dat ook jij wel wat rust kunt gebruiken. Op school de hele dag al die kinderstemmen aan je hoofd, ik snap niet hoe je dat volhoudt. Wanneer wij tijdens de muziekuitvoering op school naar Anna en Nan komen kijken, worden we haast al doof van al het geschreeuw rondom de school, en dan heb jij nog je arme moeder…’
‘Ik ben zo sterk als een paard, meneer Murphy,’ zei Angela. Ze sleepte zichzelf de apotheek uit en ging op weg naar het postkantoor. Ze stond al op de drempel toen ze besefte dat ze mevrouw Conway deze avond niet zou kunnen aanhoren. Die opgewekte gekunstelde stem, al die vragen hoe goed Bernie het op school wel deed, opnieuw dat verhaal over dat geschiedenisopstel… Angela zou nooit een antwoord krijgen op de vraag die zij wilde stellen, en vanavond voelde ze zich niet opgewassen tegen mevrouw Conway. Er waren dagen geweest dat zij nog voor het ontbijt wel tien mevrouwen Conway het hoofd zou kunnen bieden. Maar dat was allemaal in de tijd voordat zij die brief had gekregen.
Drie weken geleden was de bewuste brief aangekomen, compleet met de mooie postzegels die ze er meestal afhaalde en in de envelop deed die op de schoorsteen lag. Ze spaarden postzegels voor de missie; de ene groep spaarde buitenlandse postzegels, de andere Ierse. Eenmaal per jaar kregen ze op school een brief waarin ze werden bedankt voor hun grote inspanning voor de missie. Angela prikte die brief meestal op de muur, omdat ze wist dat moeder Immaculata zich daar om de een of andere reden aan ergerde maar er geen opmerkingen over kon maken. Het was haar niet opgevallen dat deze brief anders was dan andere brieven, dat die aan haar persoonlijk was gericht en niet aan haar moeder. Ze had nergens het woord VERTROUWELIJK op de envelop zien staan en had die gemakkelijk kunnen openen terwijl ze naast haar moeder zat.
De brief begon met: ‘Angela, ik vraag je deze brief in je eentje te lezen. Eerst was ik van plan die naar school te sturen, tot ik bedacht dat daardoor nog meer ophef zou ontstaan. Je zult best een of andere reden kunnen bedenken waarom ik vertrouwelijk op de envelop schreef. Alsjeblieft, Angela, bedenk iets.’
Verderop in de brief werd haar verteld dat Sean drie jaar geleden het missiehuis had verlaten; dat hij met een Japans meisje was getrouwd; dat vader Sean een kind van veertien maanden had en dat er nog een op komst was.
Sean O'Hara had de fraters op school al in een vroeg stadium verteld dat hij missiepater wilde worden. Daar waren ze blij mee. Dit viel veruit te verkiezen boven andere ambities die de kinderen op school koesterden, zoals machinist worden op de trein die naar Dublin reed, of eigenaar van een snoepwinkel. Soms probeerden de fraters Sean voor hun eigen congregatie te interesseren. Maar dan zei hij vastberaden dat hij geen baan nastreefde om als onderwijzer in Castlebay les te geven aan schooljongens die toch al katholiek waren. Hij wilde de wijde wereld intrekken, primitieve mensen ontmoeten en die tot het christendom bekeren.
Sean was nooit zo'n vrome jongen en niet een van zijn schoolvriendjes dacht dat er ook maar iets vrooms was aan zijn roeping. In werkelijkheid benijdden ze hem een beetje vanwege het idee dat Sean naar allerlei exotische oorden zou gaan. Er was nooit echt besloten of het Afrika, of India of China zou worden. De frater die aardrijkskunde onderwees, was de jonge Sean heel dankbaar, omdat de jongen voortdurend congregaties aanschreef die in de missie werkten en nadere inlichtingen over hun werk vroeg. En in ruil voor tijdschriften en brochures organiseerde Sean voor hen ook de inzameling van zilverpapier.
Toen hij een jaar of dertien was, had hij een missiepater er zelfs toe kunnen bewegen bij hen op school te komen om over de missie te vertellen. De priester raadde hem aan ijverig te studeren. Wie weet kon hij dan later misschien naar een seminarie gaan. Maar waar het nu in de eerste plaats op aan kwam, was dat hij ijverig studeerde.
Sean was drie jaar ouder dan Angela maar hij vond in haar een bereidwillige bondgenote. Ze leende voor hem boeken van de nonnen en ze deelde met hem de taak elke avond hun vader te gaan zoeken en een behulpzame buurman te vinden om hen te helpen hem naar huis te dragen. Angela was ook degene die erop aandrong dat een deel van hun keuken in een studiehoekje voor hen werd veranderd en dat de olielamp stevig aan een plank werd bevestigd zodat die niet bij hen kon worden weggenomen. Hun beide zussen, Geraldine en Maire, maakten al plannen om het nest te verlaten.
Geraldine had contact opgenomen met een ziekenhuis in Wales waar ze een verpleegstersopleiding zou kunnen volgen en Maire had een vriend die in een heel deftig Londens warenhuis werkte. Een dat zo chic was, dat je je helemaal geen winkelmeisje voelde.
Vijftien en zestien jaar oud, en hun toekomst was verzekerd.
Binnen enkele maanden waren ze vertrokken. Vakanties werden hoogst zelden thuis doorgebracht. Van tijd tot tijd kwamen er brieven en zo nu en dan foto's van kleinkinderen die men nooit had gezien of gekend, die opgroeiden met een Engels accent, en brieven met de belofte ooit een keer naar huis te komen.
Geraldine en Maire waren voor de begrafenis van hun vader naar huis gekomen. Volwassen, afstandelijk, gekleed in een zwarte mantel met bijbehorende hoed. Ze waren geschokt geweest te zien hoe verder iedereen een regenjas en hoofddoek droeg. Ze hadden de zwarte rouwkleding speciaal voor de gelegenheid gehuurd. Op het klamme, kille kerkhof hadden ze met rusteloze ogen om zich heen gekeken naar de voltallige bevolking van Castlebay die daar had gestaan, het hoofd gebogen tegen de wind. Alles kwam zo vreemd op hen over na een verblijf van dertien jaar in een ander land. Ze hadden meewarig naar het huisje gekeken dat voor meer dan de helft van hun leven hun thuis was geweest en hadden naargeestig het hoofd geschud. Angela was razend geweest. Zíj hadden er geen flauw benul van hoe hard ze tijdens de laatste ziekte van haar vader had moeten aanpoten om het huis een wat presentabeler aanblik te laten bieden, zodat haar moeder na het overlijden van haar vader haar gevoel van eigenwaarde niet verloor en de buren thee, cake en whisky kon aanbieden zonder zich voor hun huis te hoeven schamen.
Maar de grootste troost op de begrafenis was natuurlijk vader Sean geweest. Het was oorspronkelijk de bedoeling geweest dat hij later in het voorjaar zou overkomen, maar toen Angela hem en de Provinciaal van de congregatie schreef – een bondige brief waarin ze uiteenzette dat haar vader het voorjaar niet zou halen, omdat zijn leveraandoening ongeneeslijk was – had de congregatie snel en humaan gehandeld. Natuurlijk kon de jonge vader O'Hara wat eerder uit zijn missiegebied vertrekken.
Toen hij bij aankomst uit de bus stapte, werd hij door een luidruchtige en opgewonden menigte opgewacht. Kinderen renden voor hem uit naar de cottage van de O'Hara's om het nieuws te melden dat hij was gearriveerd. Vanwege de modder in Castlebay trok hij de lange zoom van zijn habijt wat omhoog, op de manier zoals ze in het Verre Oosten gewend waren om de moerassen te ontwijken. Vader O'Hara was thuisgekomen om zijn vader het heilig oliesel toe te dienen en zijn uitvaartdienst te leiden.
Vader Sean had voor iedereen in Castlebay een woord. In zijn blik lag geen kommernis met de mensen en hij keek niet meewarig naar zijn vroegere thuis en naar zijn moeder met haar kromme rug. Evenmin sloot hij zijn oren voor het noodlijdende bestaan dat zijn vader had geleid. ‘Hij ging als ongelukkig mens door dit aardse leven, laat ons bidden dat hij in het hemelse leven dat geluk vindt dat hij altijd heeft nagestreefd.’ Dat waren edelmoedige, vergevingsgezinde en liefdevolle woorden, zeiden de mensen. In de tijd dat zijn vader zijn leven voortsleepte, was Sean merendeels van huis geweest, in het seminarie, in het noviciaat en ten slotte in de missie. Maar het principe bleef niettemin hetzelfde en de mensen vonden het bijzonder edelmoedig van hem dat hij in staat was zijn vader vergiffenis te schenken voor al diens onachtzaamheid en ellende.
Angela's moeder had minder last van pijnlijke gewrichten wanneer vader Sean in de buurt was en op de laatste morgen voordat hij weer voor vijf jaar naar de missie vertrok, droeg hij op een zijaltaar in de kerk een mis voor hen beiden. Er was zelfs geen misdienaar. Angela gaf met behulp van haar missaal de antwoorden in het Latijn. Geraldine en Maire, die beloofd hadden regelmatig naar huis te zullen komen, waren al naar hun gezinnen in Engeland teruggekeerd.
Toen de mis uit was, drukte mevrouw O'Hara haar zoon tachtig pond in de hand voor de missie. Ze had het geld gespaard en in afwachting van zijn komst jarenlang verborgen gehouden.
Die dag was hij vertrokken. Binnenshuis waren bittere afscheidstranen gehuild, maar bij de bushalte tegenover het postkantoor van de Conways hield iedereen zijn gezicht in de plooi. Er werd druk met zakdoeken gewuifd en de weduwe was trots dat iedereen in het stadje kon zien hoe goed haar zoon het in het leven had gedaan.
Zijn brieven bleven nooit uit: een bedankje voor de knipsels uit de plaatselijke krant of het nieuwtje dat in heel het graafschap nergens zoveel postzegels waren ingezameld als in Castlebay. Een blijk van medeleven voor de Dillons bij het overlijden van de oude meneer Dillon in de vorm van een heiligenprentje voor de familie, waarop vader O'Hara zelf een paar woorden van troost had geschreven. Wel schreef hij steeds minder over zijn bezigheden en haakte hij vaker in op hun eigen nieuwtjes uit de tweewekelijkse brief die Angela nu voor haar moeder schreef sinds ook de handen van de oude vrouw door reuma waren aangetast.
Angela had Sean kort daarvoor nog uit eigen beweging geschreven:
‘Je toont weliswaar grote belangstelling voor alle onbeduidende gebeurtenissen hier, Sean, maar vertel liever wat meer over jezelf. In het begin schreef je ons altijd over het missiehuis en de verschillende paters die daar woonden en al de scholen die jullie hebben opgericht. Ook herinner ik mij de dag waarop een bisschop kwam om iedereen het vormsel toe te dienen en dat er toen een plensbui losbarstte waarop iedereen zijn hut invluchtte zodat er dat jaar niemand werd gevormd. Voor ons is het interessant te weten waaruit jouw dagelijkse bezigheden bestaan.
Als je net als vader O'Dwyer hier priester was dan zouden we het wel weten, maar omdat daarginds alles zo heel anders is kunnen wij ons dat moeilijk voorstellen…’
Waarom had ze hem dat geschreven? Wie weet, misschien had ze wel nooit de brief gekregen die een gat in haar handtas brandde als ze daar niet over had gerept. De brief die haar vertelde dat vader Sean niet langer gehoor gaf aan zijn roeping, maar die voor zijn moeder het einde zou betekenen van iedere vorm van leven.
Sean had geschreven dat hij het bedrog niet langer aankon, dat Shuya en hij de brieven van thuis tegenwoordig ondraaglijk vonden. Die hadden betrekking op een leven dat zij ver achter zich hadden gelaten. En toen er geld kwam om daar missen van te lezen, werd dat aan huur en voeding besteed. Sean gaf Engelse les in Tokio. Zijn congregatie had daar nooit een moederklooster gehad. Het adres op de brieven vanuit Castlebay was in werkelijkheid het huisadres van Shuya's broer. Sean haalde al zijn post bij hem af. Omdat in het gezin Engels werd gesproken, vroeg de familie zich verbaasd af waarom op de envelop nog altijd de aanhef ‘vader’ stond vermeld en waarom hun huis een religieuze instelling werd genoemd.
Zijn confraters hadden zich fantastisch in de hele zaak gedragen, zelfs zijn overste. Ze hadden eerst geprobeerd hem tot andere gedachten te brengen en gezegd dat, ook al was Shuya in verwachting, Sean beslist naar het moederklooster kon terugkeren en dat er voor de baby een regeling zou worden getroffen. Ze begrepen niet dat hij van haar hield en samen met haar een gezin wilde stichten en dat, al lang voordat hij haar had ontmoet, de bekering van het Verre Oosten voor hem volkomen zinloos was geworden. Hij kon alleen begrijpen dat zij zich konden vinden in hun eigen geloof en dat volgens hem de Heer helemaal niet wilde dat de geloofsregels zouden worden veranderd.
Uiteindelijk, als alles zijn normale beloop had gekregen, zou hij het verzoek aan Rome richten te worden geseculariseerd en van zijn priestergeloften te worden ontheven. Dat gebeurde veel vaker dan de mensen vermoedden. Daarna zou hij vrij zijn om met Shuya in een katholieke kerk te trouwen en konden hun kinderen worden gedoopt. Shuya zei er geen bezwaar tegen te hebben dat de kinderen katholiek werden.
Er sprak een stelligheid uit de brief die Angela deed huiveren en die er geen enkele twijfel over liet bestaan dat Shuya géén flirt was, géén beschamende bevlieging waarover soms geruchten de ronde deden als priesters naar het buitenland vertrokken. Net zoiets als de gefluisterde roddelpraatjes die de ronde deden dat sommige priesters dagelijks twee flessen van een plaatselijk sterk drankje achterover sloegen. Deze vrouw was volgens hem zijn vrouw. Zijn confraters wisten van haar bestaan, ze hadden hem gesteund en verdedigd. Zijn overste wist ervan. En Sean vond de brieven van thuis ‘ondraaglijk’. Hij kon ‘de moed niet opbrengen’ die brieven nu te lezen, omdat ze betrekking hadden op een leven dat voorgoed voorbij was.
Hij kan naar de hel lopen, dacht Angela woedend. Ik zal hem verdomme leren de moed op te brengen die brieven te lezen zolang wij hem die sturen. Ik zal zijn moeder nooit vertellen over de Japanse Shuya, haar zal ik nooit iets vertellen over haar half-Japanse kleinzoon Dennis, die naar zijn groot vader werd vernoemd. Hoe zou die arme mama het rampzalige nieuws opnemen en er verder mee kunnen leven als zelfs Angela, die toch als een moderne en intelligente jonge vrouw werd beschouwd, het nauwelijks zelf kon verwerken? Soms, als haar stemming helemaal omsloeg, dacht ze: arme, arme Sean, wat zul jij wanhopig zijn. Je leeft maar één keer en dan te moeten merken dat je leven zo leeg is. Dat jij je door deze zedeloze Japanse vrouw, die om God noch gebod geeft, hebt laten overhalen en verleiden.
Het maakte voor haar geen verschil of iemand priester was. Zij zou er geen idee van hebben hoe zwaar de zonde was en welk een verschrikkelijk besluit Sean moest nemen. Toch waren er ook momenten waarop ze kalmeerde en dacht: het valt allemaal wel mee. We zeggen er niets van, mama leest mijn brieven niet. Ik stuur hem de gebruikelijke brieven waarin ik het over zijn nieuwe leven heb en vraag hem zijn brieven in de oude stijl en over zijn vroegere leven te schrijven. Op die manier wordt niemand pijnlijk getroffen.
Maar als ze 's nachts na ongeveer een uur te hebben geslapen met een schok wakker werd, dan wist ze dat ze de slaap niet meer zou kunnen vatten, dat ze urenlang in het donker wakker zou liggen en dat ze zichzelf een rad voor de ogen draaide. Veel mensen waren al gekwetst. Op zulke momenten van intens zelfmedelijden stond ze op, stak een sigaret op en keek uit het raam: zij was het zwaarst getroffen van allemaal. Al die tijd je moeten uitsloven en sober moeten leven om hem geld te kunnen sturen. Zelfs in de tijd waarin zij nog voor onderwijzeres studeerde en vanaf het begin tot aan het eind van haar studie geen rooie duit bezat, zichzelf afmatte met lopen omdat ze zich geen fiets kon veroorloven en evenmin geld had voor de bus. Het jaar waarin haar vader stierf, was ze naar huis teruggekeerd en had voor één jaar een aanstelling aan de kloosterschool gekregen. Ze had voor zichzelf uitgemaakt dat ze haar moeder die steun verschuldigd was en dat de vrouw minstens een van haar kinderen in haar buurt moest hebben, gezien de moeilijke maanden die haar te wachten stonden. Ze had het vreselijk gevonden de grote gezellige school in Dublin te verlaten, maar de eerwaarde moederoverste daar had gezegd dat zij de baan zeker een jaar voor haar vacant kon houden. Juffrouw O'Hara was een veel te goede leerkracht om haar te laten vertrekken. Samen met haar broer Sean had ze over de steile rotsen gewandeld toen hij was overgekomen vanwege haar vaders overlijden en diens begrafenis. Ze hadden net zo ongedwongen als altijd met elkaar gepraat, de band tussen hen beiden was in geen enkel opzicht verstoord geweest. Ze waren stil blijven staan bij draaihekken en waren een poosje op met gras begroeide heuveltjes gaan zitten, vanwaar ze uitzicht hadden op zee, waar zeemeeuwen rondcirkelden en krijsten. Sean had bedaard op haar ingepraat over familiebanden en verplichtingen en dat je datgene moest doen wat je hart je ingaf. Toen had ze stellig geweten dat ze niet naar Dublin zou terugkeren en haar betrekking daar opgegeven; ze zou in Castlebay blijven en voor haar moeder zorgen. Ze koesterde geen wrok, destijds niet en ook later niet. Evenmin haatte ze Geraldine omdat die haar Engelse echtgenoot en kinderen niet met de boot naar Castlebay had laten overkomen net zomin als ze dat Maire kwalijk nam. Wat hadden zij eraan kunnen doen? Sean was een missiepriester die het werelds leven al had opgegeven en trouwens, wat voor nut had het dat er een man thuis rondliep, vooropgesteld dat hij thuis had kunnen komen?
Niettemin kon ze, nu haar hart in die donkere slapeloze nachten de gevangene was van een permanent gevoel van ontsteltenis en angst, weinig genegenheid voor hem opbrengen. Hoe durfde hij tegenover haar over plicht te spreken? Hoe durfde hij dat? Hoe is het met jouw eigen plicht gesteld, had ze hem willen vragen.
Om na de eerste de beste verleiding al zijn priesterschap op te geven en zijn oren te sluiten voor wat hij had geweten sinds hij oud genoeg was om zijn catechismus te leren: eenmaal priester, altijd priester. Hij had herhaaldelijk met een Japanse vrouw geslapen, ze stond op het punt zijn tweede kind het leven te schenken. Angela had nog nooit met wie dan ook geslapen, terwijl zij daar meer recht op had dan een priester Gods.
In zijn brief schreef hij dat hij Shuya alles over háár, Angela, had verteld en dat Shuya had gezegd dat het klonk alsof ze sterk genoeg was om alles zelf uit te puzzelen. Hartelijk bedankt Shuya, dacht Angela 's nachts. Dank je wel lieve, behulpzame, Japanse schoonzus. Schuif het allemaal af op Angela, zoals gewoonlijk. O, je begint al een echte O'Hara te worden, Shuya, twijfel daar maar niet aan.
Clare ontving een brief van de non op de middelbare school, met daarbij ingesloten de syllabus voor de open studiebeurzen die in 1952 zouden worden toegekend. De brief arriveerde tezamen met de gebruikelijke stapel rekeningen, ontvangstbewijzen en drukwerk van leveranciers, waaruit de post van de familie O'Brien gewoonlijk bestond.
Agnes zat bij het grote keukenfornuis om toezicht te houden op het doorgeven van de grote theepot en het opscheppen van de havermoutpap. De oudere jongens en Chrissie zaten aan één kant van de grote keukentafel met de versleten zeildoek. Clare en de beide jongere broers zaten met hun rug naar de deur. In de winter was het ontbijt een maaltijd waarbij ze waarschijnlijk niet werden gestoord. Het getingel van de winkelbel klonk nooit voordat de kinderen naar school waren.
De keuken was warm en niet echt oncomfortabel, maar het was er zo vol dat je je haast niet kon verroeren als er iemand van tafel opstond. Op de gammele bank lagen overal kleren en schoolboeken door elkaar, en tegen de muur lagen zakken opgestapeld die voor de winkel bestemd waren maar nog niet waren gesorteerd. De was hing gevaarlijk aan het plafond en het aanrecht stond zo vol met allerlei dingen die daar ‘voor even waren neergezet’ dat het onmogelijk was de platte en diepe borden te zien.
Tom O'Brien kreunde en zuchtte zoals gewoonlijk bij de aanblik van de bruine vensterenveloppen en gewone enveloppen. Clare keek ervan op toen hij zei ‘Kijk eens aan, Clare, hier is een brief voor jou!’
Omdat Clare nog nooit een brief had ontvangen, keek iedereen in het gezin O'Brien belangstellend toe.
‘Ik neem aan dat ze de een of andere vreselijke, haveloze schooier van een vrijer heeft opgedaan,’ zei Chrissie.
‘Hou jij alsjeblieft je roddelpraatjes voor je,’ zei Agnes O'Brien kwaad tegen haar lastige dochter.
‘Nou, van wie is die brief? Waarom vraag je het haar niet? Mij vraag je altijd het hemd van het lijf: waar ik ben geweest, met wie ik heb gesproken. Waarom mag Sint-Clare niets worden gevraagd?’
‘Sla niet zo'n toon tegen je moeder aan,’ zei Tom O'Brien, die al in een kwade bui was. ‘Vooruit Clare. Vertel ons van wie die brief is en hou op met al die geheimzinnigdoenerij.’
‘Het is een boekenlijst voor het examen,’ zei Clare enkel en liet het gestencilde vel papier zien dat de non had gestuurd. De bijbehorende brief liet ze in de envelop zitten.
‘Wat moet jij daarmee?’ bitste Chrissie.
‘Zo weet ik in elk geval zeker wat ik moet bestuderen.’
Chrissie bekeek de lijst. ‘Die boeken hebben wij vorig jaar allemaal doorgewerkt,’ zei ze.
‘Prima,’ zei Clare bedaard. ‘Dan heb jij misschien de boeken voor mij die ik later kan gebruiken.’ Ze wist dat de boeken van Chrissie al lang helemaal uit de band lagen, beschreven waren of kwijt waren geraakt. Het was geen onderwerp waar haar zus nog veel woorden aan zou verspillen.
Agnes O'Brien had wel andere zorgen aan haar hoofd dan boekenlijsten. Er moesten voorbereidingen worden getroffen voor haar twee oudste zoons, die naar Engeland zouden vertrekken, waar ze door een onbekende vrouw in huis zouden worden genomen en iedere dag met volwassen mannen van allerlei nationaliteiten naar hun werk zouden gaan. Voor haar was dat een vreselijke bron van zorgen. Maar wat voor vooruitzichten hadden ze hier in Castlebay? Bezaten zij maar een paar lapjes grond om te bewerken, dat zou al een verschil uitmaken, maar van een kleine winkel zoals deze viel nauwelijks te leven.
Clare besloot juffrouw O'Hara de brief na school te laten lezen, maar ze zorgde er wel voor dat niemand zag dat ze vriendschappelijk omging met de onderwijzeres, voor het geval dat iemand zou vermoeden dat ze werd voorgetrokken en altijd extra hulp en advies ontving. In plaats daarvan zou ze naar de cottage van de O'Hara's gaan. Juffrouw O'Hara leek het nooit erg te vinden dat ze even langskwam en ze zou zeker in de brief geïnteresseerd zijn.
Langzaam en met veel pijn opende mevrouw O'Hara de voordeur. Clare had zich moeten bedwingen niet hard weg te lopen toen ze de stoel over de vloer hoorde schrapen, wat betekende dat de oude vrouw haar lange pijnlijke weg naar de voordeur was begonnen. Maar dat zou het alleen nog erger maken.
‘Het spijt me dat ik u heb laten opstaan.’
‘Dat geeft niets,’ zei de oude vrouw. ‘Het ziet ernaar uit dat ik waarschijnlijk binnenkort zelf zal moeten opendoen.’
‘Bent u aan de beterende hand?’ Clare was al blij.
‘Nee. Maar het heeft er alle schijn van dat ik weldra misschien alleen zal zijn.’
‘Gaat juffrouw O'Hara uit huis?’ klonk het vol ongeloof.
‘En weg uit Castlebay, naar alle waarschijnlijkheid.’
‘Dat mag ze niet!’ Clare was verontwaardigd over de onbillijkheid ervan. Juffrouw O'Hara moest blijven tot zij haar beurs had gekregen. Ze mocht nu niet weggaan.
‘Gaat ze soms trouwen?’ vroeg ze, vijandig vanwege het hele idee.
‘Trouwen? Wie haalt zich nog de ellende van een huwelijk op de hals? Natuurlijk gaat ze niet trouwen. Rusteloos, dat is ze aan het worden, rusteloos. Haar eigen woorden. Ze loopt de hele nacht door het huis te ijsberen, je kunt door haar geen oog dicht doen. Vraag haar zelf maar wat haar mankeert. Rusteloos, zegt ze. Ach, niemand heeft tijd voor je als je ouder wordt. Vergeet dat nooit, Clare.’
Juist op dat moment kwam juffrouw O'Hara binnen. Ze zag er erg moe uit. Op school was ze ook al een poosje uit haar humeur geweest, hoewel ze niet boos was geweest op Clare. Clare verwachtte dus niet de wind van voren te krijgen.
‘God allemachtig, krijg ik dan nooit rust, op school niet, op straat niet en nu weer hier in huis?’
Clare was geschokt.
‘Geef je de mensen één vinger dan nemen ze verdomme meteen je hele hand. Wat zal het vanavond zijn, Clare, de staartdeling of de Grote Catechismus? Vooruit, voor de draad ermee, ik wil dat afgehandeld hebben.’
Clare stond op en legde de brief van het klooster op de keukentafel van de O'Hara's. ‘Ik dacht dat u wel het antwoord zou willen weten dat ik heb gekregen, omdat u me hebt geholpen bij het schrijven van de brief.’ Ze stond al bij de deur, haar gezicht rood aangelopen van woede. ‘Goedenavond, mevrouw O'Hara,’ riep ze en weg was ze.
Ze liep de lange weg langs de golfbaan af, waar steeds meer mensen in het seizoen logies met ontbijt namen, tot ze aan het punt kwam waar Church Street zijn hoogste punt bereikte en vandaar recht de stad inliep. Ze zag zelfs Chrissie en Kath niet eens die met bengelende benen op een muurtje zaten en met Gerry Doyle en twee van zijn vrienden praatten. Ze merkte niets van al de opwinding in de slagerswinkel van Dwyer, over de dolle hond van dokter Power die met een lamsbout aan de haal was gegaan.
Thuis werden twee koffers gepakt hoewel de jongens pas over enkele dagen zouden vertrekken. Op reis gaan was een zeldzame gebeurtenis en de bagage werd altijd heel secuur ingepakt.
Clares vader had een deugdelijke leren riem gevonden die beide helften van een koffer bij elkaar kon houden, want de sloten waren al lang verroest en hielden niet meer. Om de andere koffer zou waarschijnlijk een paar keer een dik koord worden gewonden.
In de keuken was moeder nauwelijks te zien achter de lijnen met wasgoed. Er waren vijf waslijnen, lange houten latten die zich boven het fornuis bevonden en die werden opgehaald of neergelaten met behulp van een krakkemikkig stelsel van katrollen waarmee alleen moeder overweg kon. leder ander moest op een stoel gaan staan om erbij te kunnen. Vandaag leek zich echter een enorm probleem voor te doen. Het fornuis was uit. Moeder stond erbovenop en deed verwoede pogingen een losgeschoten waslijn vast te maken. Die was omlaaggekomen, te oordelen naar haar woedende gezicht en de stapel met as besmeurde kleren, die in een hoek van de keuken lag. Moeder zag eruit alsof zij zich aan alles ergerde en dat deed ze ook.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg Clare even later in de veronderstelling dat dat een betere benadering was dan te vragen wat er was gebeurd.
‘Het zou heel fijn zijn als iemand een hand uitstak om te helpen,’ schreeuwde moeder. ‘Het zou ontzettend fijn zijn als WIE DAN OOK hier in huis iets zou doen om te helpen. Dat zou bijzonder plezierig zijn. En een grote verrassing.’
‘Nou, zegt u maar wat u wilt en ik doe het, wilt u dat ik eten maak?’ vroeg Clare.
‘Hoe kun jij eten maken voor acht mensen, praat geen onzin, kind.’
‘Ja, wat wilt u dan dat ik doe?’ vroeg Clare op klaaglijke toon.
Wat had het voor zin aardig tegen mama te zijn als ze zo'n slecht humeur had? Clare wenste vurig dat ze helemaal niet in de keuken was gekomen maar regelrecht naar haar slaapkamer boven was gegaan.
‘Waarom verdwijn je niet en steek je je neus niet in de boeken? Is dat niet het enige wat je wilt?’ schreeuwde moeder terwijl op dat moment de rest van de kleren, vochtig en voor een deel zelfs nog druipend, omlaagviel en boven op Clares hoofd terechtkwam.
Het werd doodstil. Toen stapte moeder van het fornuis af en rukte de hemden en de lakens van Clares hoofd en smeet die achteloos op de grond. ‘Hoe is het kindje, heb je je bezeerd?’ Moeder huilde bijna van schrik. Haar handen trokken de kleren weg totdat ze Clares gezicht kon zien. Toen het tevoorschijn kwam lachte het, meer van schrik dan van iets anders. Moeder omhelsde haar, met de vochtige kleren tussen hen in. Daarna drukte ze Clare opnieuw tegen zich aan. Normaliter wekte alleen al de gedachte aan natte kleren bij moeder angstbeelden op van reumatische koortsen. Nu echter niet.
‘Jij arme, kleine schattebout van mij, mankeer je niets, heb je geen pijn? Dat was God die mij strafte omdat ik voor niets kwaad op jou werd.’
Clare was blij en verward tegelijk. Het ongeluk leek mama om de een of andere reden in een uitgelaten stemming te hebben gebracht.
‘Kom, laat me je uit deze wirwar van natte kleren helpen… of we krijgen allebei nog acuut reuma. Ik zet water op en we drinken samen een kop thee. Met ons tweetjes, en we nemen er een paar koekjes bij en heel deze troep gooien we in de wastobbe. Die kleren moeten sowieso toch opnieuw worden gewassen. En we laten een van die nietsnutten van mannen van ons de lijn repareren.’
Moeder keek gelukkiger dan ze lange tijd had gedaan.
David Power zat zwaar in de problemen en door hem de hele school. Vader Kelly had de brief aan het bestuur voorgelezen, niet één maar drie keer, als een sprekend bewijs hoe achterbaks jongens kunnen zijn.
De brief was afkomstig van een meisje, Angela O'Hara geheten, dat blijkbaar in dezelfde plaats woonde als de familie Power. De hele school kende de brief nu bijna van buiten.
Beste David,
Ik heb er geen bezwaar tegen jou de stamboom te sturen van het geslacht Tudor met aantekeningen hoe elk van de afstammelingen met Ierland is omgegaan. Ik zou echter denken dat, gezien al het lesgeld dat jullie daarginds in dat grote lelijke bolwerk betalen, een van die priesters die niet eens hun eigen bed hoeven op te maken of voor hun eigen ontbijt hoeven te zorgen, wel tijd zou kunnen vinden om dat voor jou te doen. Maar ik ben niet van plan mee te doen aan jouw idiote spelletje om mezelf ‘Andrew’ te noemen als ik jou schrijf en in mijn brief allerlei bijzonderheden te vermelden over verzonnen rugbywedstrijden. Als bij jullie op school dat soort broeierige onzin wordt aangemoedigd, dan spijt me dat voor jou en voor de mannen die geacht worden voor jullie opvoeding verantwoordelijk te zijn.
Ik wens je blijvend succes toe en ook je vriend James Nolan.
Groetjes,
Angela O'Hara
De infame schaamteloosheid die uit deze brief sprak, was in de herinnering van ieder afzonderlijk lid van de congregatie nog nooit geeve naard. Het idee alleen al dat een jongen een willekeurig iemand aanschreef om lesmateriaal te krijgen, terwijl deze school als de beste van Ierland en een van de betere scholen van heel Europa stond aangeschreven, sloeg alles. En wat te zeggen van het denkbeeld waarin de school werd afgespiegeld als ‘dat grote lelijke bolwerk’.
Om zulke verdachtmakingen te gedogen, ja zelfs op te dringen aan het adres van mannen die de gezalfde priesters van God waren. Zich over deze priesters laatdunkend uit te laten, dat zij hun eigen ontbijt niet klaar maken. Alsof zij voor die taak waren gewijd! En, wat nog erger was, zulke achterbaksheid durven aanmoedigen. Dit meisje, om het even wie het was, vragen zich als een jongen voor te doen, haar haar brieven met een valse naam te laten ondertekenen, haar bijzonderheden te laten verzinnen over rugbywedstrijden om de argeloze voogden, aan wier zorg zij waren toevertrouwd, te misleiden. En, het ergst van alles, te durven insinueren dat dit de normale gang van zaken was. Dat dit ongestraft op school had kunnen plaatsvinden voor deze weerzinwekkende brief werd onderschept. Er zou een grondig onderzoek worden ingesteld en intussen werd van die jongens die iets van de affaire afwisten, verwacht dat ze dat zouden melden.
David verontschuldigde zich ten overstaan van iedereen zo goed en zo kwaad als hij kon. Hij had niet kunnen weten dat zij tot zoiets laags in staat zou zijn. Angela was tot dusverre in ieder opzicht heel oprecht geweest; David beriep zich daarbij op Nolans verklaring, die in alle oprechtheid moest bekennen dat dat in Ierland het geval was.
‘Ze moet waanzinnig zijn geworden, dat is de enige verklaring,’ zei David.
‘Ja, dat moet het zijn,’ zei Nolan, die vertrouwd was met waanzin. Hij was uiterst verontwaardigd, dat hij met naam werd genoemd in de brief die de school op haar kop zette.
De slaaptabletten hadden een heel eigenaardige uitwerking. Eerst voelde je je benen loom en zwaar worden, daarna je armen en kon je je hoofd niet meer van je kussen opgetild krijgen en dan opeens was het acht uur 's morgens. Angela merkte dat het tot de middag duurde voor ze echt goed wakker werd en zich dan voor de rest van de dag prima voelde. De tabletten zorgden er in elk geval voor dat ze zich goed voelde gedurende een paar uur, waarin ze huiswerk kon corrigeren, proefwerken nakijken en proberen iets van de schade te herstellen die ze in de eerste weken had aangericht nadat ze Seans brief had gekregen en waarin ze nauwelijks een oog had dichtgedaan.
Moeder Immaculata had gezegd dat ze er weer uitzag als vanouds, wat buitengewoon irritant was, en sergeant McCormack, de huishoudster van vader O'Dwyer, zei dat ze blij was dat Angela datgene te boven scheen te zijn gekomen wat haar de laatste tijd zo onuitstaanbaar maakte. Mevrouw Conway vroeg of Angela iets speciaals op het oog had, want ze kwam voortdurend naar het postkantoor en vertrok weer zonder iets te hebben gekocht. Haar moeder zei blij te zijn dat aan het rusteloos heen en weer geloop een eind was gekomen en voegde er geheimzinnig aan toe dat zo gauw Angela vaste plannen had, ze daar het best meteen mee voor de dag moest komen.
Maar Clare O'Brien had Angela niet zo gemakkelijk voor zich terug kunnen winnen, niet in die middaguren waarin ze opleefde. Angela keek naar het witte gezichtje met daarin een paar grote donkere ogen. Het was nog maar een paar maanden geleden dat Clare die helder gele haarlinten had gedragen en haar gezicht hoopvol had gestraald, omdat ze een prijs voor geschiedenis had gewonnen. Daar bleek nu niets van. In haar ogen lag die waakzame blik als van een hond die, één keer geslagen, het niet nog eens zou laten gebeuren.
Angela had geprobeerd het vertrouwen te herstellen.
‘Hier heb je die brief van zuster Consuelo terug. Wat ze schrijft klinkt erg bemoedigend, vind je ook niet?’
Clare nam de brief met een bedankje in ontvangst.
‘Die dag dat je bij mij thuiskwam, had ik een beetje haast en ook een heleboel aan mijn hoofd.’
‘Natuurlijk, juffrouw O'Hara.’
‘Het spijt me dan ook als ik wat opvliegend overkwam, het had niets met jou te maken, dat weet je.’
‘Ja, dat weet ik.’
‘Daarom moet je ook gauw weer komen, iedere avond die je maar wilt, zodat we wat aan je studie kunnen doen.’
‘Nee, dank u wel, juffrouw O'Hara.’
‘Verdorie, Clare O'Brien, wat wil je dan? Dat ik een knieval voor jou doe?’ Er viel een stilte. ‘Wat ik je nu ga vertellen is voor jouw eigen bestwil. Jij bent een intelligent kind. Ik zou heel graag zien dat jij die verdraaide beurs kreeg. Ik vind het niet erg om iedere avond tot in de nacht te werken om jou te helpen die beurs te krijgen. Hoe zou ik mijn tijd beter kunnen besteden? Maar jij hebt de irritante gewoonte koppig te blijven mokken. Ja, hoor, dat doe je echt. Ik herinner me dat je je precies hetzelfde gedroeg toen je de geschiedenisprijs niet won. Niemand is van nukkige streken gediend, Clare, het is een vorm van dwingelandij. Ik kreeg niet wat ik wilde, dus doe ik tegen niemand een mond open. Het is de meest verwerpelijke ondeugd die een mens kan hebben en als ik jou een goede raad mag geven, zorg dat je daarvanaf komt als je tenminste vrienden wilt maken.’
‘Ik heb niet veel vrienden,’ zei Clare.
‘Denk daar eens over na. Misschien is dát wel de reden.’
‘U gaat hier trouwens toch weg, dus waarom vertelt u mij dat u mij wilt helpen?’ Clare was nog altijd obstinaat.
‘Ik hier weggaan? Dat hoor ik voor het eerst. Waar zou ik heen gaan?’
‘Uw moeder zei…’
‘Mijn moeder weet niet eens welke dag het vandaag is.’
‘Ze zei dat u de hele nacht door het huis ijsbeerde en van plan was weg te gaan.’
‘Wel allemachtig, heeft ze zich dat in haar hoofd gehaald?’
‘U gaat dus niet weg?’ Clare fleurde weer wat op.
‘Nee, tenzij jij jouw gedrag niet verandert, anders kan ik net zo goed vertrekken, voorzover het jou aangaat. Kom vanavond bij me, dan beginnen we opnieuw. Eerlijk gezegd kan ik best een beetje afleiding gebruiken.’
‘Binnenkort breekt het mooie weer aan en zijn de lange donkere nachten voorbij.’
‘Hoe kom je daar zo ineens op?’ vroeg Angela verbaasd.
‘Mijn moeder zegt dat altijd om mensen op te vrolijken. Ik dacht dat dat aardig was om te zeggen.’
‘Dat is het ook.’