Een en al zelfvertrouwen en charmante glimlachjes

Adriana had nooit begrepen waarom veel mensen een hekel hadden aan vliegen. Was het nu echt zo vreselijk om een paar uur onder een kasjmieren reisdekentje films te kijken met een glas champagne onder handbereik? Het eten was natuurlijk belabberd, zelfs in de first class, maar als je zelf de juiste versnaperingen meenam (dieetrepen, een kant-en-klare biologische fruitsalade) en een spuitbusje Evian-gezichtswater, kon het zelfs best aangenaam zijn. Vooral als je buurman, zoals vandaag, een knappe, beroemde en ongebonden acteur was. Oké, tv-acteur slechts, maar evengoed de ster van een van de populairste series, waar zelfs Adriana naar keek. De bladen hadden uitgebreid verslag gedaan van zijn pasverbroken relatie met een ordinair ­soapsterretje van eenentwintig – ordinair, maar wel met een spectaculair figuur. Adriana had de hele affaire gevolgd in US Weekly, tot aan hun in het blad afgedrukte woedende woordenwisseling via haar BlackBerry, op een avond toen ze ieder aan een andere kant van het land zaten, en Adriana was ervan overtuigd dat hij wel wat beters kon krijgen. Dat vermoedde ze toen al, maar nu ze subtiel een blik wierp op zijn mooie profiel en zijn gebeeldhouwde biceps, wist ze het tamelijk zeker.

Jammer dat ze zelf bezet was, bedacht Adriana met een hoorbare zucht. Die zucht deed haar buurman opkijken, een gebaar dat ze bewust negeerde. Er was geen lastiger categorie dan tv-mannen met een groot ego – Adriana had genoeg acteurs, muzikanten, comedians en topsporters gehad om zichzelf als een expert te beschouwen – en iedere vrouw die een knip voor haar La Perla waard was wist dat zulke types maar op één ding reageerden: een uitdaging. Het waren eerder kinderen dan echte mensen, zei Adriana altijd, en het was duidelijk dat ze alleen datgene wat ze niet konden krijgen per se wilden hebben – en dat was precies de reden waarom Adriana deed alsof hij lucht was.

Ze had hem onmiddellijk herkend toen hij op de stoel naast haar aan het gangpad kwam zitten, maar ze had niet meer dan ‘hmm’ gezegd toen hij haar beleefd groette. De tijd tussen instappen en opstijgen had ze gevuld met zo veel mogelijk opgewekte telefoontjes, en zodra er onderweg weer elektronische apparatuur gebruikt mocht worden had ze haar iPod aangezet; voordat hij háár kon buitensluiten. Adriana had het gevoel dat ze het tot nu toe goed had aangepakt. En toen de opgewekte stewardess vroeg of ze iets wilde drinken, een verzoek dat meneer de televisieacteur voor Adriana herhaalde, lachte ze alleen naar de stewardess, bestelde nog een glas champagne en zette haar koptelefoon weer op.

Binnen enkele minuten haalde hij een script tevoorschijn en zorgde ervoor dat ze toch vooral het omslag met het logo van de tv-maatschappij goed kon zien. Hij begon erin te lezen, al had Adriana het gevoel dat hij alleen maar wat bladerde om de schijn op te houden. Voor haar, dat was duidelijk: het was de bedoeling dat ze onder de indruk raakte. Ze rolde met haar ogen en stond zichzelf een glimlachje toe, een gebaar dat hij onmiddellijk oppikte. Het verbaasde haar niets. Per slot van rekening zat hij te wáchten op een excuus om haar aan te spreken.

‘Luister je naar iets grappigs?’ vroeg hij; ook zijn glimlach mocht er zijn.

Adriana zat helemaal nergens naar te luisteren. De koptelefoon was puur voor de show, om aan te geven dat ze geen interesse had in een gesprek, en het ding had zijn werk uitstekend gedaan. Ze bekeek haar buurman vluchtig, wachtte even en maakte toen langzaam haar linkeroor vrij.

‘Pardon?’ vroeg ze met grote ogen. ‘Zei u iets?’

‘Ik vroeg me af of je naar iets grappigs zat te luisteren. Je lachte zo...’

Adriana wachtte een paar tellen langer dan nodig was, om hem uit zijn evenwicht te brengen, en gaf toen antwoord. ‘Ach, echt? Nee, ik dacht alleen aan iets heel leuks.’ Vaag. Suggestief. Mysterieus. Allemaal Adriana’s specialiteit.

Hij grijnsde. Jezus, hij was echt leuk. ‘Daar zou ik graag meer van willen weten. We hebben alle tijd, hè?’ zei hij met een breed armgebaar. ‘Vierenhalf uur, om precies te zijn.’

‘Een andere keer misschien,’ zei Adriana. Ze streek traag een los plukje haar achter haar oor en verzekerde zich ervan dat hij haar slanke, vrouwelijke handen goed zag, met de lange, elegante vingers, lichtroze nagellak en vlekkeloze huid. Ze stak haar hand naar hem uit. ‘Adriana,’ zei ze, waarbij ze de naam bewust een extra Braziliaans tintje gaf.

‘Dean,’ zei hij, en hij omsloot haar hele hand met de zijne.

Dat wist ze natuurlijk al, maar ze gaf geen blijk van herkenning. ‘En, Dean, wat voert jou naar LA?’ vroeg ze onschuldig.

‘O, een paar besprekingen. Met regisseurs en filmstudio’s, dat soort dingen.’

‘Ach, je wilt acteur worden! Dat wist ik niet.’ Nu ging ze wel ver, maar dat was even nodig. Natuurlijk zou een aankomend acteur niet first class vliegen, maar hij was te snel té beroemd geworden; als ze hem één vinger gaf, zou zijn ego hen beiden verpletteren. Bovendien zou de kleinste indicatie die op herkenning duidde haar in één klap reduceren van sexy, wereldwijze Braziliaans-New Yorkse tot kruiperige fan, en Adriana ging nog liever dood dan dat ze dát liet gebeuren.

‘Eh, nee... ik...’

‘Goh, succes met je auditie! Ben je nerveus?’

Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Het is geen auditie. Ik ben al...’

‘Dean?’ viel Adriana hem op een charmant toontje in de rede. ‘Zou jij misschien de stewardess voor me willen wenken? Ik snak naar een vers glaasje bubbels.’

Hij gebaarde met een zucht naar de stewardess en bestelde behalve Adriana’s champagne een Jack Daniel’s met ginger ale voor zichzelf. ‘Woon je in LA?’ vroeg hij toen, nu nog gretiger om het gesprek voort te zetten en haar verkeerde beeld van hem bij te stellen.

‘Ik? In Los Angeles? Nooit.’ Adriana lachte. ‘Ik ga een weekendje bij een kennisje op bezoek.’ Het ging hem niks aan dat ‘een kennisje’ eigenlijk ‘mijn vriend’ moest zijn en dat dat niemand minder was dan Toby Baron, een naam die de arme Dean vast en zeker het hoofd op hol zou brengen. ‘Niks zo spannend als een echte auditie! Is het voor de tv of voor een film?’

Zijn gezicht liet zien dat hij het opgaf. Om het misverstand nu nog recht te zetten en haar te laten weten dat hij geen naar werk hunkerende acteur was, zou hij bijna ronduit moeten verklaren wie hij dan wel was – en dat liet zijn ego niet toe. Ze had hem al, zeker weten. Dus begon ze af te tellen: vijf, vier, drie, twee, een...

‘Zeg Adriana, heb je zin om een keer met me uit eten te gaan? Dat kennisje van je is ook uitgenodigd, als je wilt. LA valt best mee, hoor... als je weet waar je moet zijn.’

Bingo. Ze had het nog steeds. Ze mocht dan bijna dertig zijn, ze kon nog steeds iedere man – nou ja, bijna iedere man, maar dat lag waarschijnlijk aan Yani en niet aan haar – binnen tien minuten zo ver krijgen dat hij haar mee uit vroeg. Haar taak hier zat erop.

‘Ach, ik zou dolgraag willen, Dean, maar ik zit dit weekend helemaal vol.’ Het kostte haar grote inspanning om die woorden over haar lippen te krijgen, maar ze had nu eenmaal een monogame relatie. Vorige week nog had Toby verkondigd dat hij niet langer met andere vrouwen uitging en dat hij hoopte dat Adriana ook niet meer met andere mannen op stap zou gaan. Haar eerste echte vaste vriend – en nog perfect als aanstaande echt-genoot ook. Hij had de juiste opleiding gevolgd aan de Oostkust, meteen na de filmacademie naam gemaakt (en miljoenen verdiend) met grote kaskrakers en nu was hij een van de meest gevraagde regisseurs van Hollywood. Ze vond het heerlijk om erover te fantaseren hoe ze haar vriendinnen, luttele maanden na haar nieuwe voornemen, hun verloving aan zou kondigen. En aan haar moeder! Het arme mens zou flauwvallen, daar was Adriana van overtuigd. Alleen dankzij die gedachte wist ze de kracht op te brengen om dit lekkere hapje dat naast haar zat af te wijzen.

‘Dan zullen we een keer in New York moeten afspreken,’ zei Dean, een en al zelfvertrouwen en charmante glimlachjes.

‘Misschien wel, ja,’ zei Adriana zonder een seconde te aarzelen. Daar kan ik toch geen nee op zeggen? dacht ze bij zichzelf. ­Samen iets drinken, daar was niks op tegen, en niemand kon beweren dat ze zich tot nu toe niet als modelvriendin had gedragen. Maar hij was zo knap!

De rest van de vlucht zaten ze samen te kletsen, en tegen de tijd dat ze van boord gingen wist Adriana precies wat ze in bed met hem zou doen. Pas op het allerlaatste moment schoot het haar weer te binnen dat Toby op haar wachtte bij de bagageband.

‘Dean, querido, ik ga me even opfrissen. Ik moet nu afscheid nemen.’

‘Ik wacht wel even. Ik word opgehaald, dus ik kan je best even afzetten bij die kennis van je,’ zei hij, en hij hield halt voor de ­damestoiletten.

‘Lief van je, schat, maar toch maar niet. Ga nu maar.’ Ze keek hem door haar neergeslagen wimpers aan. ‘Ik wacht liever tot we weer in New York zijn.’

‘Graag,’ zei hij, en hij gaf een kus op haar wang. ‘Ik bel je.’

‘Doe dat,’ zei ze poeslief.

Adriana dook het toilet in en wachtte daar vijf minuten terwijl ze haar make-up bijwerkte, waarna ze zelfverzekerd naar de bagageband liep waar ze haar vriend zou treffen. Ze vond het niet erg dat ze daar werd begroet door een geüniformeerde chauffeur die een bordje met haar naam omhooghield, in plaats van door Toby. Tenslotte hadden ze een heel weekend samen, en ze was wel toe aan een korte pauze zonder geflirt en spelletjes; even uit de rol van mooie, gewilde vrouw. De chauffeur zeulde haar enorme Goyard-koffer – bagage op wieltjes was haar te burgerlijk – op een karretje en gaf haar een envelop waarop in de linkerbovenhoek het logo van 20th Century Fox stond.

‘Meneer Baron biedt u zijn excuses aan voor het feit dat hij u niet zelf kon ophalen,’ zei de chauffeur toen ze het parkeer­terrein afreden.

‘O, dat geeft niet,’ zei Adriana opgewekt. ‘Ik doe lekker een dutje onderweg, als u het niet erg vindt.’

Maar toen ze eenmaal onderuitgezakt op de luxe achterbank van de splinternieuwe maar bescheiden limousine zat, besefte ze dat ze te opgewonden was om te slapen. Na tweeënhalve maand zou ze eindelijk Toby’s legendarische huis in de heuvels van Hollywood te zien krijgen. Ze las zijn brief meerdere malen (‘Lieve Adriana, sorry dat ik je niet kon komen halen, maar er is op het laatste moment iets tussen gekomen. Ik beloof je dat ik het zal goedmaken. Liefs, T.’), en vroeg zich af of ze uit dat ‘liefs’ meer mocht opmaken dan een standaard Hollywood-kreetje. Ze zuchtte gelukzalig. Monogaam zijn was een eitje. Waarom had ze zich daar al die tijd tegen verzet? Het was misschien minder spannend dan een handvol mannen tegelijk aan het lijntje houden, maar ook een stuk minder vermoeiend. Bovendien, al gaf ze niet graag toe dat haar moeder gelijk had: haar leeftijd begon inderdaad een rol te spelen. Vanmorgen in het vliegtuig nog was het haar opgevallen dat haar bovenbenen een tikkeltje verder uitzakten in de leren zitting. Toen ze naar de wc was gestoven voor nadere inspectie, had ze ook nog een lijntje ontdekt bij haar linkeroog – een rimpel. Dat verdomde tl-licht ook, en die zogenaamde veiligheidsmaatregelen waardoor je niet eens fatsoenlijke huidverzorgingsproducten mee mocht nemen aan boord!

Ze zag er nog steeds verdomd goed uit, moest zelfs Adriana toegeven, maar het viel niet te ontkennen dat dertig een hele mijlpaal was. Nog een paar centimeter bovenbeenslapte of – god verhoede – echte kraaienpootjes erbij en ze zou niet langer succesvolle regisseurs of populaire acteurs kunnen scoren. Het werd tijd dat ze serieus op zoek ging naar iemand die goed voor haar zou zorgen, en Adriana was buitengewoon tevreden over haar vorderingen tot nu toe. Toby was twaalf jaar ouder dan zij (en een ietsepietsie sullig, moest ze toegeven) en hij mocht in zijn handjes knijpen dat hij zo’n jonge, mooie vrouw als Adriana kon krijgen, iets wat hij gelukkig ook leek te beseffen.

Precies op dat moment, alsof hij erop had gewacht, lichtte Toby’s naam op op het display van haar telefoon. Ze liet het toestel bewust drie keer overgaan en nam toen op.

‘William?’ vroeg ze op verbaasde toon.

‘Adriana? Ben jij dat?’ Die arme Toby klonk geschrokken en een beetje verontwaardigd.

‘Ach Toby, querido! Alles goed, lieverd? Wat een lief briefje had je me geschreven!’

‘Wie is William?’ blafte hij.

‘Welke William, schat?’ Ze zuchtte in gedachten. Die hele poppenkast was vermoeiend, maar wel noodzakelijk.

‘Je dacht dat ik een zekere William was. Je nam op met de naam “William”. Dus ik vraag het je nog een keer: wie is dat?’

‘Toby, liefje, dat was gewoon een foutje! Je weet hoe vergeetachtig ik kan zijn. Ik ken helemaal geen William, echt niet.’ Adriana dempte haar stem en ging naadloos over van het lieve schoolmeisje op de sexy verleidster. ‘Vertel op, kijk je uit naar mijn komst? Want ik verheug me er héél erg op.’

‘Ik kan niet wachten tot ik je in mijn handen heb,’ hijgde hij in de hoorn.

Het was bijna crimineel, zo makkelijk als mannen te beïnvloeden waren. Waarom waren er toch zo veel vrouwen die niet inzagen dat je met het kleinste beetje discipline en een tikkeltje creativiteit iedere man kon krijgen die je maar wilde?

Ze kreeg een wisselgesprek binnen op het moment dat de chauffeur de snelweg opreed, en Adriana zei: ‘Toby, ik moet even naar de andere lijn. Kom je naar het hotel als je klaar bent?’

‘Is dat William?’ vroeg hij bezitterig.

‘Nee schat, helaas is die andere beller niet mijn opwindende geheime minnaar, maar gewoon mijn moeder.’

‘Maar je hébt dus wel een geheime minnaar?’

Ze lachte speels en besloot de arme man gerust te stellen, want de lol was er nu wel af. ‘Ik heb beslist geen geheime minnaar. Alleen een Braziliaanse moeder van in de vijftig die alle redenen wil opsommen waarom ik de laatste tijd zo’n schandalig slechte dochter ben geweest.’

‘Tot gauw dan maar,’ zei hij nors, en hij hing op.

Adriana haalde diep adem voordat ze overschakelde. ‘Mama! Wat fijn om je stem te horen.’

‘Adi, waar zit je in vredesnaam?’

‘Hoe bedoel je, mama? Met mijn gedachten of in levenden lijve?’

‘Adriana, ik ben niet in de stemming voor spelletjes,’ zei mevrouw De Souza kil.

‘Is er iets gebeurd?’ vroeg Adriana. Ze maakte zich geen zorgen dat haar vader misschien een hartaanval had gehad of dat een van haar honderden neven en nichten een vroege dood was gestorven; ze was alleen maar bang dat haar ouders voor langere tijd naar New York zouden komen.

‘Ik had net Gerard aan de lijn en die vertelde me dat je vanmorgen vertrokken bent met een koffer zo groot als een land-rover.’

‘Heb je mijn portier gebeld om mijn gangen na te gaan?’ riep Adriana uit, en ze vergat dat de chauffeur ieder woord kon horen. ‘Hoe durf je!’

‘Het is míjn portier,’ kaatste mevrouw De Souza terug. ‘Adriana, we hebben het hier toch over gehad? Je vader was niet blij met je American Express-rekening van vorige maand. Als ik het me goed herinner, had je tienduizend dollar uitgegeven aan kleding en schoenen en nog eens tien aan reizen en andere uitjes. Toen heb je uitdrukkelijk opdracht gekregen om het aantal frivole uitgaven te beperken, en nu ben je weer aan de zwier.’

‘Mama! Ik ben niet “aan de zwier”. Ik zit toevallig in Los ­Angeles.’ Ze dempte haar stem en hield haar hand voor haar mond. ‘Ik heb een vriend. Een zéér goede partij.’ Ze ging nog zachter praten, nu bijna op fluistertoon. ‘Dit is geen kostenpost, het is een investering.’

Dat leek het oude mens de mond te snoeren. Adriana vond het vernederend dat ze was overgeleverd aan de genade van haar ouders. Ze konden ieder moment opduiken, onaangekondigd, en zo lang blijven als ze wilden, want het appartement was van hen. Ze konden vraagtekens plaatsen bij iedere dollar die ze uitgaf aan kleding, schoonheidsbehandelingen of vliegtickets, eenvoudigweg omdat zij ervoor betaalden. En nu moest ze als vrouw van bijna dertig Toby’s pluspunten gaan aanprijzen aan haar ouders? Ze was blij dat niemand hier getuige van was.

‘O ja?’ vroeg haar moeder. ‘En wie is deze heer dan wel, als ik vragen mag?’

‘O, gewoon een regisseurtje. Je kent Toby Baron toch wel?’

Adriana hoorde haar moeder naar adem happen en genoot er met volle teugen van.

‘Tobias Baron? De man met de Oscar?’

‘Nou en of. Plus drie nominaties. Ja, ik denk dat hij tot de top drie behoort van de invloedrijkste regisseurs van deze tijd.’

‘En wat is jouw relatie met meneer Baron?’ vroeg haar moeder.

‘O, we hebben verkering.’ Hoezeer ze ook haar best deed, het lukte haar niet om de triomf uit haar stem te weren.

‘Verkering? Adi, querida, je hebt sinds de lagere school geen verkering meer gehad. Wou je me vertellen dat hij je vaste vriend is, je énige vriend?’

‘Inderdaad, mama,’ zei Adriana. ‘Sterker nog: dit bezoekje was zijn idee. Hij vond het gek dat ik nog geen deel uitmaakte van zijn leven in Los Angeles, dat ik zijn vrienden niet heb ontmoet en niet weet hoe zijn huis eruitziet.’ Weer dempte ze haar stem, en ze dook weg achter de stoel van de chauffeur. ‘En ik heb van horen zeggen dat het een schitterend huis moet zijn.’

Eerlijk gezegd had ze dat niet alleen van horen zeggen: in de vele uren dat ze Toby had nagetrokken op internet was ze gestuit op een artikel in InStyle waarin een stuk of tien foto’s van het interieur van zijn typische vrijgezellenhuis hadden gestaan. Adriana wist al dat hij zijn drie slaapkamers en vier badkamers strak en modern had ingericht, in Balinese stijl, met openlucht­douches en binnentuinen en aparte eet-, zit- en slaapverblijven. Als klap op de vuurpijl had hij een zwembad dat oneindig groot leek doordat het water over de rand het dal in stroomde. Ze had ongezien besloten dat ze hier met slechts een paar kleine veranderingen (er moest natuurlijk een kaptafel komen in de grote slaapkamer, en fatsoenlijke kledingkasten) met alle plezier zou gaan wonen.

‘Nou querida, dan zullen we het deze keer door de vingers zien. Maar hou je in de toekomst alsjeblieft een beetje in, ja? Ik hoef je niet te vertellen dat je vader het de laatste tijd al zwaar genoeg heeft.’

‘Dat weet ik, mam.’

‘En gedraag je met meneer Baron,’ waarschuwde haar moeder haar. ‘Vergeet niet wat ik je heb geleerd.’

‘Mama! Natuurlijk vergeet ik dat niet.’

‘Als de regels ooit belangrijk zijn, is het wel bij welgestelde, invloedrijke mannen. Die zijn het gewend dat de vrouwen aan hun voeten liggen, en ze stellen het zeer op prijs wanneer ze ­iemand ontmoeten die dat weigert.’

‘Dat weet ik, mama.’

‘Houd het geheimzinnig, Adriana! Ik weet best dat jullie tegenwoordig sneller met mannen naar bed gaan dan wij in mijn tijd deden, maar dat maakt het des te belangrijker om op andere gebieden onbereikbaar te blijven. Begrijp je dat?’

‘Ja mama, dat begrijp ik maar al te goed.’

‘Toch vraag ik me af of het verstandig is om voor een man naar de andere kant van het land te vliegen,’ zei mevrouw De Souza.

‘Mam! Het wordt tijd. Hij is al vier keer bij mij in New York geweest.’ Goed, ze overdreef een beetje, maar dat hoefde haar moeder niet te weten.

‘Je slaapt toch wel in een hotel, hoop ik?’

‘Natuurlijk. Ook al zou het een stuk minder duur zijn om bij hem in huis te logeren...’

De suggestie alleen al bezorgde haar moeder bijna een hartaanval. ‘Adriana! Je weet wel beter. Natuurlijk zouden je vader en ik het prettig vinden als je wat meer verantwoordelijkheid toonde op financieel gebied, maar hier valt niet over te praten.’

‘Het was een grapje, mama. Ik heb een suite geboekt in het Peninsula en ik ben zeker van plan daar gebruik van te maken.’

‘En denk erom: nooit een hele nacht blijven! Als je het dan niet kunt laten om intiem met hem te zijn, wees dan in ieder geval zo verstandig om na afloop te vertrekken.’

‘Ja, mama.’ Adriana glimlachte. De meeste moeders waarschuwden hun dochters voor terloopse seks uit angst voor ziekten, gebrek aan respect of het verlies van hun goede reputatie, maar mevrouw De Souza had andere zorgen: ze was alleen maar bang dat een verkeerde zet de machtsverhouding binnen de relatie zou verstoren en het einddoel – Adriana’s spoedige verloving met een geschikte man – lastiger bereikbaar zou maken.

‘Goed, lieverd, ik ben blij dat we dit gesprekje hebben gevoerd. Hij klinkt veelbelovend. In ieder geval een stuk beter dan je gebruikelijke veroveringen...’

‘Ik bel je zondag als ik terug ben in New York, goed?’

Haar moeder klakte met haar tong en zei: ‘Eens even kijken... hier heb ik mijn agenda. Ach ja, dan zitten we in Dubai. De mobiele telefoon werkt daar wel, maar het is altijd beter om de vaste lijn te bellen. Heb je het nummer?’

‘Ja. Ik bel je daar wel. Wens me maar sterkte!’

‘Dat heb jij niet nodig, querida. Je bent een prachtige vrouw die iedere man – inclusief de heer Tobias Baron, ongetwijfeld – graag wil hebben. Als je je verantwoordelijkheden maar niet uit het oog verliest, Adriana.’

Ze gaf een kus in de telefoonhoorn en hing op. Adriana keek naar de chauffeur omdat ze zich afvroeg hoeveel hij van het gesprek had opgevangen, maar hij zat zacht in zijn eigen bluetooth-oortje te praten. Ze kon niet ontkennen dat haar moeder erg vermoeiend was, en afgaand op de verhalen van Leigh en Emmy was ze heel anders dan de meeste moeders, maar je kon er niet omheen dat ze veel had bereikt. Mevrouw De Souza had haar immens succesvolle modellencarrière omgebogen in een leven van luxe en zeeën van vrije tijd, dat alles op kosten van een aardige, hardwerkende man die haar aanbad. Een ommuurde, bewaakte villa in São Paulo, een huis aan zee in Portugal en schitterende flats in New York en Dubai... dat was niet niks. De bontjassen, sieraden, auto’s en het personeel waren ook niet slecht, en natuurlijk maakte mevrouw De Souza volop gebruik van de middelen die ongelimiteerd en zonder vragen tot haar beschikking stonden (een clausule die ze had bedongen voordat het huwelijk werd voltrokken). De ‘levenslessen’ van haar moeder mochten dan vermoeiend zijn, Adriana twijfelde niet aan haar autoriteit op het gebied van mannen en alles wat daarmee te maken had.

Ze staarde uit het raampje toen ze op Wilshire de snelweg af reden en zich een weg baanden door Westwood en daarna Synagogue Alley. Het was een paar jaar geleden dat Adriana voor het laatst in LA was geweest, maar ze wist tamelijk zeker dat de chauffeur de afslag naar haar hotel voorbijgereden was.

‘Meneer? Sorry, maar volgens mij zijn we het Peninsula al voorbij. Dat was daarnet toch Santa Monica Boulevard?’

Hij kuchte en keek haar aan via de achteruitkijkspiegel. ‘Meneer Baron heeft me opgedragen u ergens anders naartoe te brengen, mevrouw.’

‘O ja? Ik ben bang dat ik me daar niks van aan ga trekken. Ik wil eerst naar mijn hotel, alstublieft.’ Hoe graag ze Toby’s paleisje, ofwel haar toekomstige woning, ook wilde zien, ze moest dringend iets aan haar slappe, klamme haar en haar grauwe reisteint doen. En moest die man haar nu echt ‘mevrouw’ noemen?

Tot haar ergernis, en daarna schrik, negeerde de chauffeur haar verzoek en reed gewoon door. Werd ze nou ontvoerd? Was die kerel een of andere viespeuk die doordraaide zodra er een mooie vrouw bij hem op de achterbank zat? Kon ze Toby bellen? Haar moeder? De politie?

‘Sorry mevrouw, maar ik denk...’

‘Wil je alsjeblieft niet steeds “mevrouw” tegen me zeggen?’ beet Adriana hem toe, en alle gedachten aan haar naderende dood verdwenen onmiddellijk.

De chauffeur keek gepast opgelaten. ‘Het spijt me, juffrouw. Ik wilde alleen zeggen dat u vast blij zult zijn als u ziet waar we naartoe gaan.’

‘Naar het kaballahcentrum van Madonna?’ vroeg ze hoopvol.

‘Nee, mevrouw. Eh... juffrouw.’

‘Het Scientology-instituut van Tom Cruise?’

‘Helaas niet.’ Hij nam soepel een afslag naar links, een heerlijke, magische, welkome afslag... naar Rodeo Drive.

‘De gevangenis waar Paris heeft gezeten?’ Het was makkelijk om grappen te maken nu ze op zo’n heerlijke plek waren.

De chauffeur parkeerde de limousine bij een bordje VERBODEN TE PARKEREN, zette de motor af en hielp Adriana met uitstappen. Hij bood haar een arm en zei: ‘Volgt u mij maar...’

Eerst kwamen ze langs een filiaal van Bebe (op Rodeo!) en even raakte ze in paniek, tot ze het uithangbord zag. Adriana moest zichzelf eraan herinneren te blijven ademhalen. Ze had wel willen zingen en huilen en schreeuwen tegelijk. O, mijn god, o, mijn god, o, mijn god, dacht ze, en ze dwong zichzelf om even naar lucht te happen. Dat kon niet waar zijn. Kon dit echt waar zijn? Een snelle blik op de schitterende etalage leerde haar dat het waar was: ze waren aanbeland bij het heiligdom van Oscar-juwelier bij uitstek, de grote goeroe zelf: Harry Winston.

‘O, jee,’ zei ze, hoorbaar buiten adem, en even vergat ze dat de chauffeur en de hooghartige verkoopster allebei aandachtig naar haar keken.

‘Ja, het kan sommige mensen een beetje te veel worden,’ zei de verkoopster met een quasi-begripvol knikje. ‘Is dit uw eerste keer?’

Adriana riep zichzelf tot de orde. Ze was verdomd als ze zich door dat mens liet kleineren. Met haar breedste glimlach legde ze even een hand op de arm van de vrouw. ‘De eerste keer?’ zei ze met een geamuseerd lachje. ‘Was het maar waar. Nee, ik was alleen even teleurgesteld omdat ik dacht dat we naar Bulgari zouden gaan.’

‘Aha,’ mompelde de verkoopster, die er duidelijk geen woord van geloofde. ‘Nou, ik ben bang dat u het vandaag met ons zult moeten doen.’

Normaal gesproken zou het Adriana al haar wilskracht gekost hebben om een valse opmerking in te slikken, maar het was alsof het geglinster om haar heen haar alle vechtlust ontnam. Ze glimlachte alleen maar. ‘Eerlijk gezegd weet ik niet precies wat ik hier kom doen...’

De vrouw was waarschijnlijk eind veertig, en zelfs Adriana moest toegeven dat ze er goed uitzag voor haar leeftijd. Haar donkerblauwe mantelpakje was flatteus en professioneel en ze was vakkundig opgemaakt. Ze gebaarde naar een kleine zithoek en bood Adriana aan te gaan zitten.

De chauffeur maakte zich discreet uit de voeten toen Adriana plaatsnam op een antieke fluwelen divan. Die was zacht en uitnodigend, maar ze ging op het puntje zitten en moest moeite doen om niet achterover te tuimelen. Een mollige vrouw in een ouderwets dienstersuniform zette een blad met thee en koekjes voor haar neer.

‘Dank je wel, Ama,’ zei de verkoopster zonder haar een blik waardig te keuren.

Gracias, Ama,’ voegde Adriana eraan toe. ‘Me gustan sus aretes. Son de aquí?’

De vrouw bloosde, niet gewend om te worden aangesproken door klanten. ‘Sí, señora, son de aquí. El señor Winston me los dió como regalo de boda hace casi veinte años.’ Ja mevrouw, ik heb ze bijna twintig jaar geleden van meneer Winston gekregen als huwelijkscadeau.

‘Muy lindos.’ Adriana knikte goedkeurend, en Ama bloosde weer toen ze achter een dik fluwelen gordijn verdween.

‘Hoe komt het dat u zo goed Spaans spreekt?’ vroeg de verkoopster, meer uit beleefdheid dan uit oprechte belangstelling.

‘Mijn moedertaal is Portugees, maar we leren ook allemaal Spaans. Zustertalen,’ legde Adriana geduldig uit, ook al kon ze haar opwinding nauwelijks meer beteugelen.

‘Goh, wat interessant.’

Nee, helemaal niet, dacht Adriana, en ze vroeg zich af of ze het record zou gaan breken voor het tijdsbestek waarin een man haar ten huwelijk vroeg. Toby kon haar nu toch nog niet vragen... of wel? Nee, dat was belachelijk, ze kenden elkaar pas sinds het begin van de zomer. Het was veel waarschijnlijker dat hij een beetje zenuwachtig werd van haar ‘geheime minnaar’ en had bedacht – terecht, natuurlijk – dat een mooi glinstercadeautje de balans in zijn voordeel zou kunnen laten doorslaan.

‘Het is vandaag koel voor de tijd van het jaar, vindt u niet?’ zei de vrouw.

‘Hmm.’ Genoeg gebabbeld! had Adriana willen roepen. Ik wil mijn cadeau!

‘Ja, u zult zich wel afvragen waarom u hierheen bent gebracht.’

Dat is het understatement van de eeuw, dacht Adriana.

‘Meneer Baron heeft me gevraagd’ – alsof hij een teken had gekregen, verscheen er op dat moment een keurige heer van in de zestig met een juweliersloep om zijn nek, die de verkoopster een met fluweel gevoerd dienblaadje overhandigde, dat ze op haar beurt uitstak naar Adriana – ‘om u deze te geven.’

Schitterend uitgestald op het zwarte fluweel lagen de mooiste oorbellen die Adriana ooit had gezien. Nee, ze waren meer dan mooi: oogverblindend.

De verkoopster raakte er voorzichtig een aan met een gemanicuurde nagel en zei: ‘Zijn ze niet prachtig?’

Adriana ademde voor het eerst in ruim een minuut uit. ‘Schitterend. Druppelvormige saffieren, precies zoals de oorhangers die Salma Hayek droeg naar de Oscar-uitreiking.’

De vrouw keek met een ruk op en staarde Adriana aan. ‘Tjonge, u hebt wel verstand van sieraden.’

‘Welnee,’ zei Adriana lachend. ‘Alleen van jullie sieraden.’ Het was een wonder – compleet verbijsterend – dat Toby had onthouden dat ze de Oscar-oorbellen van Salma had bewonderd in een oud tijdschrift. Dat was op zich al ongelooflijk, maar het feit dat hij het blad had bewaard en de oorbellen had opgespoord, twee maanden na dato, was bijna niet te bevatten.

‘Sterker nog: dit zijn daadwerkelijk de exemplaren die mevrouw Hayak die avond droeg. Ze waren aan haar uitgeleend en sindsdien hebben we er vele verzoeken voor ontvangen. Maar...’ Ze zweeg even om het effect te vergroten. ‘... nu zijn ze van u.’

‘Oooo,’ hijgde Adriana, die zich weer even helemaal liet gaan en de oorbellen pakte om ze in te doen.

Een kwartier later, met de celeb-waardige saffieren druppelhangers in haar oren en een fles Evian in haar hand, stapte Adriana achter in de limousine. Ze was buitengewoon tevreden over zichzelf, niet alleen vanwege de nieuwe aanwinst, maar ook door datgene waar die voor stond: een vaste, toegewijde vriend die dol op haar was en haar overlaadde met liefde en genegenheid (en Harry Winston). Eindelijk begreep ze waarom alle andere vrouwen zo snakten naar deze vorm van vastigheid. Wat had je aan honderden mannen en de ellende die ze met zich meebrachten als je er ook één kon vinden die alles had? Oké, Dean de televisieacteur was verrukkelijk, dat kon ze niet ontkennen, maar hoe verrukkelijk zou hij nog zijn als hij straks vijf jaar geen werk meer had en noodgedwongen samen met vele medeacteurs in een veredelde studentenflat in West-Hollywood woonde? Ze moest toegeven dat ze veel plezier had beleefd aan de chirurg uit Greenwich, de Israëlische spion en de Dartmouth-student – oeps, had ze die al eerder vermeld? Hij had er veel ouder uitgezien dan eenentwintig toen ze hem de avond voor zijn allereerste sollicitatiegesprek tegen het lijf gelopen was in de stad – en ze had van hen genoten; van hen, en eerlijk gezegd van nog talloze anderen. Maar die tijd was voorbij, toen was ze nog een kind, geen volwassen vrouw met de wensen van een volwassen vrouw. Adriana betastte de blauwe edelstenen en glimlachte in zichzelf. Dit zou een perfect weekend worden, daar was ze van overtuigd.

‘Je verdient niet genoeg om ook nog eens op huisbezoek te gaan,’ mompelde Russell terwijl hij zachtjes Leighs rug streelde, met alleen zijn vingertopjes.

‘Vertel mij wat,’ zei ze, en ze hoopte vurig dat hij niet zou stoppen. Ze kroop dichter tegen zijn brede, warme, vrijwel onbehaarde borst aan en begroef haar hoofd in zijn oksel. Met hem knuffelen had ze altijd heerlijk gevonden, en ook nu gaf het haar moed: ze wilde dan misschien geen seks met Russell, ze vond zijn aanrakingen in ieder geval niet afstotelijk. Leigh herinnerde zich dat Emmy hetzelfde had gehad met Mark, haar vriend vóór Duncan. Ze beweerde dat de seks nooit geweldig was geweest, zelfs niet in het begin, maar ze zei dat het steeds erger was geworden – vooral in Emmy’s beleving, gaf ze zelf toe – tot het zo ver kwam dat ze zich vol afschuw terugtrok wanneer hij haar probeerde aan te raken. Dat verhaal was Leigh altijd bijgebleven, want ze wist maar al te goed hoe het voelde om terug te deinzen voor de zoenen van je eigen vriend, en daarom vond ze dit geknuffel zo geruststellend. Ze zou toch nooit naakt met Russell in bed willen liggen, lepeltje lepeltje, en van zijn aanraking genieten als er iets mis was... nee toch? Nee, dit was een duidelijke indicatie dat alles was zoals het hoorde te zijn. Iedere vrouw had toch haar perioden van verminderd seksueel verlangen? Volgens het artikel in Harper’s Bazaar dat ze de week ervoor bij de nagelstudio had gelezen, was het libido van de vrouw uiterst gevoelig voor stress, slaappatronen, hormonen en duizenden andere factoren die ze zelf niet in de hand had. Met wat tijd en een heleboel geduld – iets wat Russell tot voor kort oneindig had gehad – zou het bij de meeste vrouwen vanzelf goed komen, volgens Bazaar. Ze moest maar gewoon afwachten.

‘Wat is het voor man?’ vroeg Russell. ‘Is hij echt zo gestoord als ze zeggen?’

Leigh vroeg zich af wanneer Russell Jesse had gegoogeld. ‘Hoe bedoel je? Hij lijkt me... ik weet niet, typisch een schrijver. Die zijn allemaal hartstikke maf.’

Russell draaide zich op zijn rug en sloeg een arm voor zijn ogen tegen de vroege ochtendzon die om de randen van het rolgordijn heen piepte. ‘Jawel, maar hij heeft vijf miljoen boeken verkocht, is genomineerd voor de Nobelprijs en toen verdwenen. Tíén jaar lang. Had hij echt een drugsprobleem? Of was hij gewoon doorgedraaid?’

‘Ik heb geen idee. Ik heb pas één keer met hem geluncht, hij heeft me echt niet in vertrouwen genomen, hoor.’ Ze probeerde het niet geërgerd te laten klinken, maar dat viel niet mee. ‘Ik zit zelf ook niet te springen om helemaal daarheen te reizen.’

Dat was zeker waar. Er waren genoeg dingen die Leigh liever deed dan twee dagen voor het lange weekend van Labor Day – een van de drukste weekends van het jaar – naar de Hamptons rijden op verzoek van een verwende schrijver die niet alleen weigerde naar de stad te komen, maar ook nog eens hun vorige twee afspraken had afgezegd.

‘Dat weet ik, schat. Maar laat je niet door hem commanderen, oké? Hij mag dan denken dat hij heel wat is, jíj bent nog ­altijd zíjn redacteur. Jij hebt de touwtjes in handen.’

‘Inderdaad,’ zei ze automatisch, terwijl ze bedacht hoe vervelend ze het vond wanneer Russell precies zo klonk als haar ­vader. Die had de vorige avond exact dezelfde woorden gebruikt, waarschijnlijk bedoeld als nuttige peptalk, maar in Leighs oren klonk het als een neerbuigend lesje van de volleerde professional aan de kinderlijke amateur.

Russell drukte een kus op haar voorhoofd, trok een boxer-short aan en liep naar de badkamer. Nadat hij de douche op z’n heetst had aangezet, ging hij naar de keuken en trok de badkamerdeur achter zich dicht. Terwijl hij wachtte tot de badkamer lekker warm en vol stoom was – precies zoals hij het lekker vond – maakte hij zijn dagelijkse power-ontbijt: een soja-proteïne­shake, magere yoghurt en drie roereieren van alleen eiwitten. Leigh ergerde zich mateloos aan dat ritueel. Denk eens aan al die waterverspilling! zei ze keer op keer tegen hem, maar dan antwoordde hij alleen maar dat het waterverbruik was inbegrepen bij hun maandelijkse servicekosten en het dus niet uitmaakte. Het was een van die dingen die ze bloedirritant aan hem vond. En ze begreep heel goed dat hij wekelijks een dikke laag televisiemake-up moest dragen als hij opnamen had, maar ze kon het niet aanzien wanneer hij die troep van zijn gezicht verwijderde. Hij gebruikte haar make-upremover en watjes en wreef zo voorzichtig onder zijn ogen en rond zijn neus dat ze er niet goed van werd, al kon ze niet precies zeggen waarom. Maar wat nóg erger was, was wanneer hij vergat zich af te schminken en haar kussenslopen besmeurd werden met mannenfounda­tion. Het was hoe dan ook walgelijk.

Ze kon het van zichzelf niet uitstaan dat ze zo onbuigzaam en intolerant was, en ze ademde diep in. Het was pas negen uur, op een zonnige donderdagochtend, en nu al had ze het gevoel alsof ze achtenveertig uur wakker was en een complete wereldoorlog had doorstaan. Doodop, maar met een sluimerende onrust in haar lijf, hees ze zich uit bed en liep de dampende badkamer in.

Ze slaagde erin een capribroek aan te trekken en alles te pakken wat ze nodig had voordat Russell klaar was met douchen, dus wierp ze hem een kushandje toe door de badkamerdeur en ging er snel vandoor.

Ze liep met haar koffertje op wielen naar autoverhuurder Hertz op East Thirteenth Street, nam daar de meest uitgebreide verzekering – beter te veel dan te weinig! – en kocht nog snel een grote ijskoffie-verkeerd bij Joe. Daarna stak ze twee Nicorettes in haar mond voordat ze op de bestuurdersstoel van de rode Ford Focus ging zitten.

De reis kostte haar minder tijd dan ze ervoor uitgetrokken had; iets meer dan twee uur later reed ze het parkeerterrein op van een restaurant dat Estia heette. Dat zag eruit als een houten woonhuis, precies zoals Jesse het had beschreven. Ze ging naar binnen om gebruik te maken van het toilet en snel nog een kop koffie te drinken voordat ze hem belde.

Hij nam op nadat de telefoon vier keer was overgegaan, net toen ze wilde ophangen.

‘Jesse? Met Leigh. Ik ben bij Estia.’

‘Nu al? Ik had je pas laat in de middag verwacht.’

Ze voelde haar bloeddruk nog meer toenemen. ‘Nou, dat begrijp ik dan niet, want we hebben elkaar gisteren nog gesproken en ik heb duidelijk gezegd dat ik tussen twaalf en half een zou aankomen.’

Hij lachte. Zo te horen was hij net wakker. ‘Ja, maar wie komt er nou netjes op tijd? Als ik twaalf uur zeg, bedoel ik eigenlijk drie uur.’

‘Ach, je meent het,’ zei ze kattig. ‘Als ik twaalf uur zeg, dan bedoel ik ook twaalf uur.’

Hij lachte weer. ‘Begrepen. Ik kleed me aan en kom die kant op. Neem een kop koffie en probeer je niet te druk te maken. Ik beloof dat we meteen aan het werk gaan.’

Ze bestelde de zoveelste kop koffie van die dag en bladerde in het modekatern van de krant die iemand had laten liggen. De brutaliteit van die man! Toen dacht ze terug aan wat Russell die ochtend had gezegd, en ook al had ze zich daar toen vreselijk aan geërgerd, ze wist dat hij gelijk had: dat Jesse een paar succesvolle boeken had geschreven, gaf hem nog niet het recht om zijn redacteur als oud vuil te behandelen. Oké, híj had háár uitgekozen, en of ze het nu wilde of niet, ze moest toegeven dat ze anders nooit met hem samengewerkt zou hebben. Maar toch. Daar kon ze niet op blijven hameren, het werd tijd dat ze de touwtjes in handen nam en zich professioneel ging gedragen, want dat verwachtten Jesse en Henry van haar.

Ze hoorde hem binnenkomen voordat ze hem zag, aangezien ze haar blik strak gericht hield op de krant die voor haar lag, zogenaamd helemaal verdiept in een artikel over haarborstels van natuurlijk wildzwijnenhaar. Overal om haar heen groetten restaurantbezoekers – buurtbewoners, zo te zien, geen jetsetters die een weekendje de stad uit waren – Jesse met een opgestoken hand of ‘hallo’-geroep. Een oude man die eruitzag als een zwerver, in werkoverall met een opgenaaid naamplaatje – nog een echte, niet zo’n retrogeval dat je op de herenafdeling van chique warenhuizen kon kopen – met de naam SMITH erop stak zijn koffiebeker omhoog en knipoogde naar Jesse.

‘Goedemorgen, meneer,’ zei Jesse, en hij gaf de man een klopje op zijn rug.

‘Ha, baas,’ zei de man. Hij knikte en nam een slok koffie.

‘Gaat het nog door maandagavond?’

De man knikte weer. ‘Maandag.’

Jesse liep naar de ontbijtbar en begroette op weg daarheen ­iedere bezoeker voordat hij plaatsnam op de vrije stoel naast Leigh. Al kon ze niet precies zeggen waar het aan lag, ze vond dat hij er beter uitzag dan de vorige twee keren dat ze hem had gezien. Nog steeds niet sexy of heel knap in de gebruikelijke zin van het woord, maar hij zag er vandaag nonchalant slordig en, hoe stom dat ook klonk, cool uit. Dat kwam deels door zijn kleding – een niet te wijd, ouderwets ruitjeshemd op een Levi’s die hem op het lijf gemaakt leek – maar het was meer dan dat, iets in zijn houding. Alles aan hem straalde een vanzelfsprekendheid uit, heel anders dan de krampachtige grunge-look van de jaren negentig of die opzettelijke ‘net uit bed’-kapsels. Jesses ­uiterlijk was helemaal écht.

Ze besefte dat ze naar hem zat te staren.

‘Wat is er maandag?’ vroeg ze snel; het was het eerste dat bij haar opkwam.

‘Geen voorstander van de gebruikelijke beleefdheden, hoor ik?’ zei Jesse met een glimlach. ‘Ik ook niet. Maandagavond is onze pokeravond en deze keer is Smith de gastheer. Maar hij woont in een piepklein eenkamerflatje boven de slijterij, dus hebben we afgesproken op het vliegveld, waar hij als monteur werkt. We spelen in de hangar, waar ik me nogal op verheug. En het wordt dubbel feestelijk omdat we het einde van de zomer vieren – en daarmee het einde van de invasie van Vervelend Volk, tot volgend jaar.’

Leigh schudde haar hoofd. Misschien hadden de roddel­bladen toch gelijk en was Jesse echt gek geworden. Een paar jaar eerder was hij nog chic op boekentour geweest en had hij met volle teugen genoten van het beste van het beste dat de wereld te bieden had op het gebied van eten, kleding en vrouwen, waarbij zijn kersverse literaire faam hem toegang verschafte tot ieder gewild feestje, en nu zat hij hier weggestopt in een arbeiderswijk op oostelijk Long Island en pokerde hij in verlaten vliegtuighangars met monteurs. Het nieuwe boek kon maar beter verdomd goed zijn, bedacht Leigh.

Alsof hij haar gedachten kon lezen, zei Jesse: ‘Je staat te popelen om te beginnen, hè? Zeg het maar.’

‘Ik sta inderdaad te popelen. Ik blijf hier maar twee dagen en een nacht en ik heb nog steeds geen flauw idee aan wat voor roman je werkt.’

Hij zei lachend: ‘Henry weet het wel en hij vindt het prima.’

‘Prima genoeg om er drie miljoen dollar voor te betalen, bedoel je.’

‘Die woorden wilde ik niet gebruiken, maar inderdaad, zo zou je het kunnen formuleren.’

Leigh zette haar koffiekop neer en keek Jesse aan. ‘Ik twijfel er niet aan dat je boek iedere cent van dat bedrag waard is, ik moet het alleen nog met eigen ogen zien.’

‘Laten we dan maar gaan.’ Hij schoof de vrouw achter de ontbijtbar een biljet van tien dollar toe en ging Leigh voor naar buiten. Zodra zijn voeten het grind raakten, stak hij een sigaret op. ‘Ik zou je er wel een willen aanbieden, maar iets zegt me dat je niet rookt.’

Zonder op antwoord te wachten sprong hij in zijn jeep.

‘Rijd maar achter me aan. Het huis is maar een paar minuten hiervandaan, maar het is nogal een kronkelweg.’

‘Kan ik niet beter eerst inchecken in het hotel?’ Ze draaide een pluk van haar paardenstaart om haar vinger. Ze logeerde in het historische American Hotel in Sag Harbor, dat net zo befaamd was vanwege de sfeer, met houten lambrisering en ­ouderwetse gastvrijheid, als vanwege de enorme martini’s die je er kon drinken.

Jesse leunde uit zijn autoraampje. ‘Je mag het gerust proberen, maar ik heb op weg hierheen even gebeld en ze zeiden dat je niet voor drie uur kunt inchecken. Ik wil gerust wachten, hoor...’

‘Nee, nee, laten we aan de slag gaan. Ik neem vanmiddag wel even pauze om naar het hotel te gaan en dan gaan we daarna gewoon verder.’

‘Wauw, dat klinkt goed. Kan niet beter.’ Hij draaide het raampje dicht en zette de jeep in zijn achteruit, waarbij de achter­wielen een enorme stofwolk deden opstuiven.

Leigh liep snel naar haar huurauto en volgde Jesse. Hij draaide Sagg Road op en reed door naar het stadje. Toen ze langs haar hotel kwamen, wees hij haar daarop door te gebaren in de binnenspiegel. De hoofdstraat was een plaatje. Er waren schilderachtige boetiekjes, familierestaurantjes en kruidenierswinkels, met daartussenin zo nu en dan een kunstgalerie of wijnhandel. Ouders trokken bolderkarren voort met groente en hun kroost erin. Voetgangers hadden overal voorrang. Het leek wel of iedereen lachte. En ze hadden allemaal een hond.

Het verbaasde Leigh dat het stadje inderdaad zo charmant was als Jesse had beweerd. Haar herinneringen aan de Hamptons stamden uit de zomer toen ze begin twintig was geweest en ze er met Adriana, Emmy en zes of zeven andere meiden die ze kenden uit de stad een huis had gehuurd. Het was niet de hel geweest die je in Quogue zag, waar soms meer dan vijftig mensen samen een huis huurden, maar hun huurhuis had voortdurend bomvol gezeten met druk kletsende meiden en hun wild feestende vriendjes, en hun verblijf op de Hamptons was beperkt gebleven tot de driehoek tussen het zwembad in de tuin, Starbucks om de hoek en een handjevol chique clubs, afgezet met roodfluwelen koorden bij de ingang. Die zomer had Leigh gedaan alsof ze het naar haar zin had, ondanks de slapeloze nachten, de chaotische slaapkamerindeling en de constante drukte, dag en nacht. Hoe zou hun verblijf zijn verlopen als ze hadden geweten dat er vlakbij zo’n schattig landelijk stadje was? Ach, waarschijnlijk niet veel anders, besefte ze, en bovendien hadden Leigh, Emmy en Adriana die zomer hun vriendschap bekrachtigd. Achteraf gezien waren die eerste jaren na hun afstuderen cruciaal geweest om te bepalen met welke studievriendinnen het contact zou verwateren en welke tot de blijvertjes behoorden. Al die weekends hadden ze met z’n drieën op een kluitje bij het zwembad gezeten, strategieën opgesteld en verpletterende analyses losgelaten op iedere persoon en elke relatie die hun pad kruiste. Dat was nog het enige positieve geweest van die bewuste zomer.

Nu reed ze achter Jesse aan in de richting van de baai, met een jachthaventje dat zo als filmdecor had kunnen dienen, een brug over en weer de kronkelende, met bomen omzoomde weggetjes op. Jesses oprijlaan was honderden meters lang, ongeplaveid, en het licht dat gespikkeld tussen de bomen door scheen gaf het geheel iets ongrijpbaars. Na een tijdje zag Leigh naast de laan iets wat eruitzag als een gastenverblijf. Het was een wit huisje met blauwe luiken en een schattige veranda, waarop je op een schommelstoel kon zitten lezen. Vijfhonderd meter verder was een compleet – en gloednieuw – speeltuintje. En niet zo’n felgekleurd plastic Fisher-Price geval; het leek wel handgemaakt, van mooi zwaar mahoniehout, met onder andere een klimwand, een boomhut, een torentje met koepeldak, zandbak, picknicktafeltje en twee schommels. Leigh was even met stomheid geslagen. Ze wist dat Jesse een vrouw had (al had hij Leigh de indruk gegeven dat ze niet in de Hamptons verbleef), maar ze had hem geen moment als vader gezien. Natuurlijk was dat helemaal niet zo onlogisch – het zou bijna gek zijn geweest als hij geen kinderen had gehad – maar nu ze het bewijs voor zich zag, voelde ze zich enigszins geïrriteerd en een beetje teleurgesteld. Een schommel? In de tuin van een van de grootste feestbeesten die Manhattan ooit had gekend? Ze zuchtte diep.

Tegen de tijd dat ze bij het huis aangekomen waren, begon haar hart sneller te kloppen en ging haar ademhaling moeizamer: de bekende tekenen van spanning. Ze had nooit hiernaartoe moeten komen, het was onprofessioneel, ze was hartstikke gek, dit was zijn privéomgeving, ze had er niet mee moeten instemmen. Jesse stapte uit zijn jeep en kwam naar haar auto gelopen. Ze voelde het zweet op haar voorhoofd uitbreken, ook al was het buiten een aangename vijftien graden, en ze wenste dat ze thuis op de bank zat met een manuscript, of met Russell om zijn aankomende interview met Tony Romo te bespreken. Zelfs al zou hij daarna seks willen én sport kijken, zelfs al hield haar bovenbuurvrouw een dansavond met alleen maar gasten die een been in het gips hadden. Alles was beter dan hier zijn, op dit moment.

Jesse hield het portier voor haar open en ging haar voor naar de veranda, die groot en ruim was, met alleen een hangmat en een romantisch schommelbankje. Naast het bankje stond een lege chiantifles met een gebruikt wijnglas.

‘Zijn je kinderen er ook? Ik zou heel graag met ze kennismaken,’ loog Leigh.

Jesse keek om zich heen en leek even niet te begrijpen waar ze op doelde. Toen lachte hij veelbetekenend, alsof hij precies wist wat ze dacht. ‘O, de speeltuin, bedoel je? Die is voor mijn neefjes, niet voor míjn kinderen.’

Door de manier waarop hij het zei klonk het definitief. Ook al interesseerde het haar niet – en besefte ze dat het onbeleefd en veel te persoonlijk was – ze ging erop door. ‘Betekent dat dat je toevallig geen kinderen hebt of dat je ze niet wilt, nooit?’

Hij schudde lachend zijn hoofd en maakte de voordeur open. ‘Jezus, ik snap niet dat ik er nog van opkijk dat jij alles zegt wat je voor de mond komt. Het was immers de reden waarom ik met je wilde samenwerken. Maar evengoed...’

Wie a zegt, moet ook b zeggen, dacht Leigh, en ze vroeg: ‘Nou? Wil je kinderen of wil je ze niet?’

‘Nee, moeder, ik wil geen kinderen. Nu niet, nooit.’

Leigh stak quasi-verdedigend haar handen op. ‘Heel grappig, om me “moeder” te noemen. Blijkbaar heb ik een gevoelige snaar geraakt.’

Jesse probeerde een glimlach te onderdrukken, maar Leigh zag het. ‘Ik kan er ook niks aan doen dat je net zo klinkt als mijn moeder,’ zei hij. ‘Is er verder nog iets wat je wilt weten? De standaardvragen van mijn moeder zijn of ik wel goed eet en genoeg slaap, en of ik haar nog ooit een kleinkind zal bezorgen.’

‘Nou, dat laatste hebben we al gehad, dus... eet en slaap je wel goed?’ Ze grijnsde breed en voelde de spanning uit haar lijf wegebben. Ze was vergeten hoe leuk het kon zijn om zulke plaagstootjes uit te delen.

Met een hand op de deurknop keek hij over zijn schouder naar haar. Hij had bloeddoorlopen ogen en een bleek, ongeschoren gezicht. Zelfs zijn haar was een beetje dof – niet echt vies of vet, gewoon futloos. Hij nam een overdreven pose aan – met zijn heup opzij en met een pruilmondje – en vroeg: ‘Zeg jij het maar. Hoe denk je dat ik eet en slaap?’

‘Belabberd,’ zei Leigh zonder een moment te aarzelen.

Jesse lachte en duwde de deur open. ‘Welkom in mijn nederige stulpje.’

Leigh keek om zich heen. Ze nam de krakende vloerplanken in zich op, en de gigantische, doorleefde boerentafel en het gehaakte kleed dat schots en scheef over de bank gedrapeerd lag, en hoewel ze op grond van het allereerste vertrek meteen verliefd werd op het hele huis, zuchtte ze theatraal en zei: ‘Jesse, Jesse, Jesse... heb je nou echt ál je verdiensten uitgegeven aan coca­ine en hoeren, zoals de bladen beweren?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘In werkelijkheid was het cocaïne, drank en hoeren. Verlies alsjeblieft het onderscheid tussen feiten en fictie niet uit het oog.’

Leigh knikte. ‘Mijn nederige excuses.’

‘Goed, laten we beginnen. Ik werk meestal achter het huis, hier de huiskamer door. Als jij daar vast alles klaarzet, pak ik wat te drinken voor ons.’ Hij trok de koelkast open en bukte om erin te kijken. ‘Eens zien, ik heb bier, waardeloze witte wijn, iets minder waardeloze rosé en dan nog bloody-mary-mix. Het lijkt me nog een beetje vroeg voor rood, denk je ook niet?’

‘Ik vind het te vroeg voor alles wat je opnoemt. Geef mij maar cola light.’

Jesse knipte in zijn vingers en pakte een halfvolle fles wodka uit de vriezer. ‘Uitstekende keuze. Eén bloody mary voor mevrouw.’

Ze wist meteen dat het geen zin zou hebben om hem tegen te spreken, en bovendien zag hij eruit alsof hij behoefte had aan drank om de kater van de vorige avond te bestrijden. Leigh kon zich nog vaag herinneren hoe dat voelde. In de jaren in de stad na haar afstuderen, toen haar lijf haar nog had toegestaan om tot drie uur ’s nachts te drinken en om negen uur op haar werk te verschijnen, had ze zo nu en dan wel een paar slokjes wijn genomen bij het ontbijt om te pijn te verlichten. Ze dacht aan al die stapavonden met Emmy en Adriana, waarbij ze van happy hour naar verjaardagsborrel trokken, te veel dronken, te veel rookten en te veel naamloze, gezichtsloze jongens zoenden. God, dat leek nu een eeuwigheid geleden... een heel leven, in plaats van zeven of acht jaar. Nu waren de hakken nooit meer zo hoog (hoe had ze die krengen ooit kunnen dragen?) en ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst een hele nacht had doorgehaald om een andere reden dan haar werk of slapeloosheid. Maar, bracht Leigh zichzelf in herinnering, sommige van die fijne herinneringen moesten wel een vorm van geschiedvervalsing zijn. Dat kon toch niet anders? In die tijd had ze nog geen prestigieuze baan gehad, geen eigen appartement en al helemaal geen liefhebbende verloofde.

Leigh liep de huiskamer door, die van boven werd verlicht via grote dakramen, en deed de glazen schuifdeuren open. Daarachter lag een van de aantrekkelijkste tuinen die ze ooit had gezien. Of eigenlijk was het niet zozeer een tuin, maar eerder een oase in een dicht bos. Enorme eiken en esdoorns omsloten een open plek met een uitnodigend, maar niet overdreven onderhouden grasveld. Een klein zwembad – zo klein dat het ook een flinke jacuzzi zou kunnen zijn – werd geflankeerd door twee ligstoelen en een tafel met stoelen, en het geheel leek op te gaan in de achtergrond, zodat de kijker alle aandacht kon richten op de echte trekpleister: een schitterende vijver van zo’n zes bij negen meter met een drijvend zonnedek waar kussens op lagen, en aan de oever een paar heel eenvoudige houten roeibootjes. Achter de vijver, helemaal aan de rand van de open plek, onder een groepje lommerrijke bomen, stond een teakhouten bed in Balinese stijl, zo een waar je gemakkelijk met z’n tweeën op kunt liggen, met een linnen overkapping die genoeg schaduw bood. Leigh was er het liefst meteen op neergeploft; ze vroeg zich af hoe Jesse nog aan werken toekwam op deze prachtige, ontspannende plek.

‘Niet verkeerd, hè?’ vroeg hij toen hij de stenen patio op kwam lopen en haar een bloody mary overhandigde, compleet met selderijstengel en een schijfje limoen.

‘Tjonge, dit huis ziet er vanbuiten helemaal niet zo bijzonder uit – of eigenlijk vanbinnen ook niet, maar dit... dit is schitterend.’

‘Bedankt. Geloof ik.’

‘Nee, echt. Heb je wel eens overwogen om het te laten fotograferen? Ik zie het zo in een blad staan, hoe heet dat nou? Dwell. Het is perfect voor Dwell.’

Hij ging met zijn handen door zijn haar en nam een grote slok uit zijn flesje Budweiser. ‘Dacht het niet.’

‘Nee, echt, het zou er zo...’

‘Geen verslaggevers of fotografen in mijn huis. Nooit.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Leigh, al moest ze meteen denken aan het artikel over Russells appartement dat ze in de Elle Décor had zien staan voordat ze hem ooit had ontmoet. Het was een reeks geweest over de beste vrijgezellenonderkomens in de stad, met Russells ultramoderne loft in TriBeCa als pièce de résistance. Leigh had destijds haar ogen uitgekeken naar de foto’s van de keuken, die er zo industrieel uitzag dat hij als cateringlocatie had kunnen dienen, en naar het bed van wengé, zo laag als een losse matras op de grond, en de badkamer, die rechtstreeks afkomstig had kunnen zijn uit een W Hotel, maar dan midden in het appartement. Ze had gelezen dat de loft ruim tweehonderd vierkante meter open ruimte besloeg, met enorme ramen en zwartgelakte hardhouten vloeren, maar pas na hun derde date had ze het met eigen ogen gezien. Sinds die tijd bracht ze er zo weinig mogelijk tijd door, want al dat staal, zwart lakwerk en die scherpe hoeken maakten haar nog nerveuzer dan ze gewoonlijk al was.

Jesse ging nu aan de tafel zitten en gebaarde Leigh om plaats te nemen op de stoel tegenover hem. Na nog een lange, trage slok van zijn bier ademde hij diep in, klikte de sluiting van zijn sjofele koerierstas open en haalde er een stapel papier zo dik als een telefoonboek uit tevoorschijn. Die gaf hij met twee handen aan Leigh door, zoals je Aziatische obers de rekening of een visitekaartje ziet aangeven. ‘Niet te hard oordelen,’ zei hij zachtjes.

‘Ik dacht dat je wilde dat ik eerlijk was?’ Ze pakte het manus­cript aan en legde het voor zich neer. Het kostte haar moeite om er niet meteen op aan te vallen. ‘“Niemand is eerlijk tegen me. Ze buigen als een knipmes en zeggen overal ja op, en nu wil ik een redacteur die zegt waar het op staat”,’ imiteerde ze zijn woorden van vlak na hun eerste kennismaking.

Jesse stak een sigaret op en zei: ‘Dat was pure bravoure. Gelul. Ik kan amper tegen opbouwende kritiek, laat staan tegen negatieve.’

Leigh drukte haar handen hard tegen de tafel en zei glimlachend: ‘En daarmee, Jesse Chapman, ben je precies hetzelfde als alle andere schrijvers die ik ken. Ik heb nooit iemand begeleid die een God-complex had, maar een slopend gebrek aan zelfvertrouwen in combinatie met voortdurende twijfel en zelfkastijding? Dáár kan ik mee omgaan.’

Jesse hield in een ‘halt’-gebaar zijn sigaret omhoog. ‘Ho, laten we niet doordraven. Dat daar’ – hij wees op het manuscript – ‘is de beste bijdrage aan de literatuur van dit jaar, als het niet van de afgelopen tíén jaar is. Daar ben ik van overtuigd. Ik vroeg je om niet te hard te oordelen voor het geval je misschien zou stuiten op een paragraaf of wat die je niet helemaal aanstaat.’

‘Ach ja, natuurlijk. Een paragraaf of wat. Ik weet zeker dat zelfs dat al niet het geval zal zijn,’ zei Leigh quasi-ernstig.

‘Mooi. Ik ben blij dat we op één lijn zitten.’ Hij zweeg even, keek haar indringend aan en zei toen: ‘Nou?’

‘Nou wat?’

‘Ga je het niet lezen?’

‘Als jij me alleen laat.’

Jesse zette grote ogen op. ‘Je alleen laten? Ik wist niet dat dat de gebruikelijke gang van zaken was.’

Leigh begon te lachen. ‘Jij weet net zo goed als ik dat niets aan deze bijeenkomst “de gebruikelijke gang van zaken” is.’

Jesse wierp haar een zogenaamd onschuldige blik toe. ‘Ik heb geen idee waar je op doelt.’

‘De gebruikelijke gang van zaken zou zijn dat mijn baas je boek redigeert, niet ik. De gebruikelijke gang van zaken zou zijn dat ik je manuscript al had gelezen – of op z’n minst een korte samenvatting en een proefhoofdstuk – voordat ik tweeënhalf uur had gereisd om naar je toe te komen. De gebruikelijke gang van zaken zou zijn...’

Jesse stak zijn handen op alsof hij een aanval wilde afweren en stond op. ‘Boeit me niet,’ zei hij. ‘Geef maar een gil als je iets nodig hebt. Ik ga boven een dutje doen.’ Zonder nog een woord te zeggen verdween hij het huis in.

Het duurde even voordat Leigh besefte dat ze haar nagels diep in haar handpalmen drukte. Probeerde hij haar nu uit haar tent te lokken of wás hij gewoon zo? Was die opmerking dat hij niet tegen kritiek kon een grapje geweest? En dacht hij echt dat dit boek – waar het ook over mocht gaan – een geschenk aan de mensheid was, of zei hij dat alleen om zich een houding te geven? Hij kon zo charmant en eerlijk en geestig zijn, en dan bam! veranderde hij ineens weer in de verwaande eikel die hij volgens de geruchten zou zijn.

Een blik op haar horloge leerde dat ze nog een uur moest zien te doden voordat ze kon inchecken in haar hotel, dus nam ze een slok van haar bloody mary, wierp een begerige blik op het pakje sigaretten dat Jesse had achtergelaten en begon te lezen. De roman begon in de Club voor Buitenlandse Correspondenten in Phnom Penh, met als verteller een ontheemde, zwaar drinkende Amerikaan die Leigh erg bekend voorkwam. Niet dat het meteen plagiaat was, maar het was gewoon afgezaagd: The End of the Affair, A Sport and a Pastime en Acts of Faith schoten haar onmiddellijk te binnen. Dat baarde haar op zich weinig zorgen – het was makkelijk te veranderen – maar bij het lezen van de eerste paar bladzijden, en toen de bladzijden erna, nam haar bezorgdheid toe. Het verhaal zelf – over een jongen van in de twintig wier eerste boek tot zijn verrassing een bestseller werd – was meeslepend en had iets heerlijk voyeuristisch; niet zo verrassend, gezien het feit dat de auteur er uit de eerste hand over kon meepraten. Wat haar zorgen baarde, was de schrijfstijl. Die was vlak, niet origineel en hier en daar zelfs ronduit eentonig. Helemaal niks voor Jesse. Ze haalde diep adem en hield zichzelf voor dat het veel erger had gekund. Als het verhaal op zich een ramp was geweest, zou ze niet geweten hebben waar ze moest beginnen.

Toen Jesse een uur later terugkwam, met rode slaapoogjes, maar wel met een flesje water in plaats van bier in de hand, drong het tot Leigh door in wat voor onmogelijke situatie ze zich bevond. Hoe moest zij, Leigh Eisner, junior redacteur en tot nu toe onervaren in het begeleiden van bestsellerauteurs, een van de meest succesvolle schrijvers van zijn generatie – op zowel literair als commercieel gebied – gaan vertellen dat zijn laatste werk in zijn huidige gedaante de bestsellerlijsten nooit zou halen, tenzij hij er flink aan sleutelde? Het antwoord was heel eenvoudig, besefte ze: dat zou ze niet doen.

Jesse stak een sigaret op en schoof haar over de tafel heen het pakje toe. ‘Geniet toch eens. Je zit er al de hele tijd naar te gluren.’

‘Echt?’

Hij knikte.

Ze deed het. Zonder nog een seconde te aarzelen, met slechts een vluchtige gedachte aan Russell, die zwaar teleurgesteld in haar zou zijn als hij het wist, viste ze een sigaret uit het pakje, stopte hem tussen haar lippen en boog zich gretig naar de lucifer die Jesse had afgestreken. Het verbaasde haar dat het eerste trekje in haar longen brandde en heel scherp smaakte, maar met het tweede en derde ging het al beter.

‘Een heel jaar voor niks afgezien,’ zei ze berouwvol voordat ze nog een keer inhaleerde.

Jesse haalde zijn schouders op. ‘Jij lijkt me niet iemand die te veel drinkt, eet, drugs gebruikt of... wat dan ook. Als je nou gelukkig wordt van zo nu en dan een sigaret, waarom zou je er dan niet van genieten?’

‘Als ik zo af en toe kon roken, zou ik het doen,’ zei Leigh. ‘Het probleem is dat ik meteen een heel pakje moet hebben als ik één sigaret opsteek.’

‘Aha, dus mevrouwtje Beheerst heeft ook een zwakke plek.’ Jesse glimlachte.

‘Fijn dat je mijn strijd tegen de rookverslaving zo vermakelijk vindt.’

‘Niet vermakelijk, eerder ontroerend.’ Hij zweeg even en leek na te denken. ‘Hoewel... ik vind het ook wel vermakelijk, ja.’

‘Je wordt bedankt.’

Jesse gebaarde naar het manuscript en vroeg: ‘Heb je er al wat over te zeggen of is het niet de gebruikelijke gang van zaken om je mening te geven voordat je het helemaal uit hebt?’ Hij nam een slok uit zijn fles water.

Opgelucht dat hij haar een ontsnappingsmogelijkheid bood terwijl ze er zelf nog geen had kunnen bedenken, zei Leigh vaag: ‘Ik ben pas op bladzijde zeventig, dus ik wacht liever tot ik het uit heb.’ Ze hoestte.

Jesse keek haar zo doordringend aan dat Leigh zich er ongemakkelijk bij voelde. Het was alsof hij op haar gezicht naar aanwijzingen zocht, en na een volle minuut voelde ze dat ze begon te blozen. Toch hield ze haar mond.

‘Ik, eh... moest maar eens naar het hotel gaan om in te checken,’ zei ze toen, en ze gooide de sigaret in de provisorische asbak die Jesse van zijn waterfles had gemaakt.

‘Ja.’

‘Zal ik daarna weer hierheen komen of wil je liever ergens anders afspreken? Misschien in de lobby van het hotel? Of in een eetcafé? Wat dacht je van een uur of vier, half vijf?’ De tastbare spanning bracht haar uit evenwicht, en het kostte Leigh moeite om verder haar mond te houden.

‘Kom maar hierheen, maar niet voordat je het manuscript uit hebt.’

Ze begon te lachen, maar al snel werd haar duidelijk dat het geen grapje was. ‘Het kost me nog minstens vijf, zes uur om het helemaal uit te lezen. We zouden op z’n minst de tijdsplanning kunnen bespreken.’ Toen ze besefte dat het klonk alsof ze hem om toestemming vroeg, zette ze haar meest autoritaire stem op en zei: ‘Henry laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat er aan de deadline niet te tornen valt.’

‘Leigh, Leigh, Leigh.’ Hij klonk een beetje teleurgesteld. ‘Aan iedere deadline valt te tornen. Lees alsjeblieft het manuscript en kom terug als je het uit hebt. Zoals je waarschijnlijk van me verwacht, ga ik toch nooit vroeg naar bed.’

Ze haalde haar schouders op in een halfslachtige poging om nonchalant over te komen en pakte haar spullen bij elkaar. ‘Als je tot in de late uurtjes op wilt blijven, moet je dat zelf weten.’

Hij stak nog een sigaret op en leunde achterover in zijn stoel. ‘Niet boos op me worden, Leigh. Het kost nu eenmaal tijd voordat we de juiste weg naar een goede samenwerking hebben gevonden. Heb geduld.’

Leigh snoof en flapte er zonder nadenken uit: ‘“De juiste weg vinden”? “Geduld hebben”? Dat heb je zeker geleerd in de ashram waar je hebt gezeten toen je uit de ontwenningskliniek kwam? Of ben je nog steeds aan het afkicken?’

Even keek hij alsof hij een klap in zijn gezicht had gehad, maar hij herstelde zich snel en grijnsde. ‘Het doet me goed dat je de verhalen over me hebt bijgehouden,’ zei hij, en hij blies een rookwolk uit.

‘Sorry, het was niet mijn bedoeling om...’

‘Vooruit, Leigh, tijd om te gaan.’ Hij zwaaide met zijn sigaret in de richting van de deur. ‘Ik heb al meer dan negen jaar geen redacteur meer gehad, dus vergeef me alsjeblieft als ik in het begin niet zo buigzaam ben, oké?’

Leigh knikte.

‘Mooi. Ik kijk uit naar je terugkomst. Je hoeft niet eerst te bellen, kom gewoon hierheen als je zover bent. Veel leesplezier.’

Toen ze in haar huurauto over Jesses ongeplaveide oprijlaan hobbelde, besefte Leigh dat ze eigenlijk niet wist of hun eerste bijeenkomst een goede start of gewoon een regelrechte ramp was geweest. Maar ze vermoedde, met een akelig gevoel diep in haar binnenste, het laatste.