Costa del Sol                                             6


De Costa del Sol heeft geen introductie nodig: uitgestrekte zandstranden, honderden hotels en appartementen, straten vol toeristische restaurants, bars, disco’s en souvenirwinkels. Ze hebben de kuststrook in de loop van enkele tientallen jaren voorgoed bedorven – een schoonheidsprijs wint de Costa del Sol niet. In het begin van de jaren vijftig lagen hier behalve de havenstad Málaga uitsluitend vissersdorpjes. Tegenwoordig is het bijna onmogelijk een plekje te vinden zonder uitzicht op betonnen flatgebouwen en gaat de ene badplaats over in de andere. De badplaatsen zijn karakterloos, onderling uitwisselbare uit de grond gestampte vakantieoorden voor de zon en vertier zoekende massa. Het zijn badplaatsen zoals je ze langs de hele Spaanse kust tegenkomt.

De Costa del Sol loopt ruwweg van Gibraltar tot voorbij het stadje Almería: een lengte van 300 km. Het grootste gedeelte ligt in de provincie Málaga. Om het toerisme aan de oostelijkere kuststrook te promoten, die onder de provincies Granada en Almería vallen, zijn differentiaties aangebracht. Costa Tropical is sinds kort de naam voor de kuststrook van Granada, waar Almuñecar de belangrijkste badplaats is; Costa de Almería is het gebied rond het gelijknamige stadje in het uiterste oosten van Andalusië. Het kustgebied rond Nerja, aan de oostelijke Costa del Sol is het aantrekkelijkst. Het is later tot ontwikkeling gekomen en heeft bewust voor lagere bouw gekozen die iets beter in het landschap past.

Het toerisme strekt ondertussen zijn armen uit naar het kustgebergte dat direct achter de Costa del Sol begint. Dorpjes veranderen er in een soort openluchtmusea waar dagtoeristen het ‘authentieke Spanje’ hopen te kunnen bewonderen. Bungalowparken, appartementen en villa’s verrijzen aan dorpsranden, buitenlanders nemen hun intrek in dorpshuisjes, zodat sommige plaatsen langzaam in een buitenlandse kolonie veranderen. Toeristen en Andalusiërs leven er doorgaans naast elkaar. Er klinkt meer Engels, Duits, Deens en Nederlands dan Spaans.

Picasso’s jaren in Málaga

Aeropuerto Pablo Ruíz Picasso, Parque Picasso, Calle Pablo Picasso, standbeelden ter ere van Picasso. Sinds relatief korte tijd wordt in de provincie Málaga gepronkt met de band tussen de regio en de gerenommeerde kunstenaar. Picasso’s ouders kwamen uit Andalusië en de kunstenaar zelf is geboren in Málaga, op dinsdagavond 25 oktober 1881 aan de Plaza de Riego nummer 36. Het plein heet inmiddels Plaza de la Merced, maar verder ligt het er nog ongeveer net zo bij als tegen het eind van de 19de eeuw. De bomen staan er nog, de bankjes en de hoge gebouwen met hun balkons en oude trappenhuizen, waaronder het huis waar Pablo Picasso werd geboren. Casa Natal Picasso vermeldt een elegant bordje aan de façade die in tegenstelling tot menig andere aan het plein is gerenoveerd. De familie woonde op de derde verdieping.

In de 15de-eeuwse Iglesia de Santiago, in de smalle Calle Granada schuin tegenover zijn geboortehuis, werd Picasso gedoopt, waarbij hij volgens Spaans katholieke traditie een onmogelijk lange reeks voornamen meekreeg, deels gebaseerd op familiebanden, deels op het geloof: Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno Maria de los Remedios Crispiniano de la Santisima Trinidad. Tot 1910 ging hij door het leven als Pablo Ruíz. De in Spanje veel voorkomende achternaam van zijn vader, Ruíz, ruilde hij na zijn beroemde ‘Blauwe Periode’ in voor de minder gangbare, gedistingeerde familienaam van zijn moeder, Picasso.

In Málaga bezocht hij de parochieschool, waar zijn prestaties zo slecht waren dat hij al na een jaar naar een privéschool werd gestuurd. Pablo kon zich moeilijk concentreren en had een zwakke gezondheid. Hij was een dromer, die onopgemerkt bleef en zo de lagere school doorliep zonder er wat te leren. Lezen, schrijven en rekenen bleven zijn hele leven zijn zwakke punten. Het enige wat hem als kind al interesseerde was tekenen. ‘Piz’ was volgens zijn moeder zijn allereerste woordje, een afkorting van lápiz, potlood.

Tien jaar heeft Picasso in Málaga geleefd. In 1891 verhuisde de familie naar de Noord-Spaanse stad La Coruña, waar Picasso’s vader een betere baan was aangeboden. De vader, José Ruíz Brasco (1838– 1913), was schilder en docent. Hij had zijn opleiding genoten aan de Provinciale Kunstacademie in Málaga, doceerde schilderkunst en was conservator van Málaga’s gemeentemuseum. Hij was 42 toen Pablo werd geboren; een man op leeftijd zonder uitgesproken talenten, maar een geduldige, goede docent. Van zijn vader leerde Picasso al vroeg de eerste technieken. Vooral de jaren in La Coruña, in het koude, grijze Galicië, waar Picasso’s vader geplaagd door heimwee naar Málaga veel tijd in huis doorbracht met zijn zoon, waren van grote invloed op de ontwikkeling van Picasso. In een interview op latere leeftijd vertelde hij over zijn vader, een lange blonde man: ‘Telkens als ik een man schilder, denk ik automatisch aan mijn vader. In alle mannen die ik schilder zie ik min of meer zijn trekken.’

Picasso’s geboorteplaats werd een bestemming voor zomervakanties, waar ze dan logeerden bij Picasso’s oom in de Calle Cortina del Muelle nummer 97. Tijdens de vakantie van 1895 vertrok Picasso met zijn moeder en zijn zusje vanuit Málaga per vrachtschip naar Barcelona, waar zijn vader een nieuwe betrekking had gekregen en Picasso de docenten en de rector van de Academie voor Schone Kunsten tijdens een toelatingsexamen overdonderde met zijn talent. Na Barcelona zette hij zijn opleiding voort in Madrid. In 1904 vertrok hij naar Parijs. Frankrijk werd zijn tweede vaderland, waar hij in 1973 overleed.

Een deel van zijn erfenis heeft zijn familie aan Málaga overgedaan.

Museo Picasso

In 2003 opende Málaga de deuren van het Museo Picasso en het museum is een groot succes. Het is het derde in zijn soort, na het Picassomuseum in Parijs en Barcelona. De collectie bestaat uit ruim 150 werken afkomstig uit de privéverzameling van Picasso’s schoondochter Christine en zijn kleinzoon Bernard. De werken zijn verdeeld over 12 museumzalen. Het museum is gevestigd midden in de binnenstad, in het Paleis Buenavista. Het prachtige oude pand is gerestaureerd en uitgebreid met moderne vleugels voor speciale tentoonstellingen.

MUSEO PICASSO MÁLAGA. Geopend: dagelijks beh. ma. 10–20 uur, vr. en za. tot 21 uur; www.museopicassomalaga.org. Kaarten reserveren via www.unicaja.es.

Málaga
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

Ondanks de minpunten van de Costa del Sol zijn er toch nog vrij gemakkelijk ontelbare mooie en interessante plaatsen te vinden. Málaga heeft beslist karakter en ook de kleinere steden Ronda en Antequera zijn een bezoek meer dan waard. Bovendien zijn er enkele natuurgebieden die niet gemist mogen worden. El Torcal met name, waar de wind de bergen heeft uitgesleten in bijna onnatuurlijke vormen. Het kustgebergte bezit genoeg mooie landschappen en slaperige dorpjes om te ontdekken: verlaat de kust en sla gewoon spontaan een van de tientallen wegen in.

Málaga


Het gros van de toeristen aan de Costa del Sol lijkt zich te laten afschrikken door Málaga. De monotone buitenwijken vol flatgebouwen zijn geen visitekaartje. Maar dat is een oppervlakkige eerste impressie. Málaga is bij nader inzien een gezellige stad met leuke tapasbars in het oude centrum, goede visrestaurants aan het strand en een ongekunstelde sfeer. De stad is de laatste jaren in snel tempo gemoderniseerd: hippe appartementen zijn gebouwd, moderne winkels geopend, historische panden gerenoveerd en hedendaagse musea geopend. Het is een prima bestemming geworden voor een stedentrip.

De ‘hoofdstad van de Costa del Sol’ heeft een lange geschiedenis die begon met de Feniciërs, die rond 500 v.Chr. de havenplaats Malaca stichtten aan de monding van de rivier de Guadalhorce, een paar kilometer ten zuidwesten van de huidige stad. Opeenvolgende overstromingen verdreven de Feniciërs naar hoger gelegen terrein, naar de 130 m hoge heuvel die tegenwoordig midden in Málaga staat: de Gibralfaro. De Romeinen maakten van Málaga vervolgens een van de voornaamste havens van de provincie Baetica, een functie die de stad ook in de Moorse tijd vervulde. De naam verbasterde toen tot Malaqa. Vooral in de 14de en 15de eeuw, toen de stad onder het gezag van de Nasriden viel, kende de havenstad een bloeiperiode. Málaga was een van de weinige havens binnen het Nasridenrijk waarvandaan handelscontacten met Afrika en het Midden-Oosten mogelijk waren. Uit deze periode dateert de vesting Gibralfaro op de heuvel met het Alcázaba, de Moorse residentie, aan haar voeten.

Met de christelijke ‘herovering’ in 1487 kwam een einde aan deze bloeiperiode. Málaga werd een stiefkindje. Dit veranderde pas in de eerste helft van de 19de eeuw toen plaatselijke ondernemersfamilies, zoals Larios en Heredia, staalfabrieken opzetten. De toegenomen werkgelegenheid zorgde voor een uitbreiding van de stad. In het centrum verschenen brede boulevards met statige panden als getuigen van de nieuwe welvaart. De meeste industrie is allang verdwenen en de haven is van minder economisch belang geworden. Ondanks de economische problemen trekt Málaga nog altijd nieuwe bewoners. De stad is de afgelopen tientallen jaren enorm gegroeid. Met 650.000 inwoners is ze na Sevilla de grootste stad van Andalusië.

Oriëntatie

Wie een bezoek aan Málaga wil brengen, neemt het beste het openbaar vervoer. Bussen rijden langs de hele Costa del Sol en vanaf Fuengirola is er zelfs een goede treinverbinding; je belandt direct in het centrum. Wie met de auto in Málaga arriveert, volgt vanaf de ringweg om de stad de bordjes centro en rijdt dan met de verkeersstroom mee automatisch naar de Alameda Principal. Deze allee is de verkeersader van het centrum, enkele fraaie 19de-eeuwse gebouwen bepalen het gezicht. Overigens stroomde hier 500 jaar geleden nog de zee. De noordzijde van de Alameda ligt ongeveer op de plaats van de middeleeuwse vloedlijn. De Alameda en de wijk ten zuiden daarvan zijn op aangeslibd zand gebouwd. De blikvangers in het centrum zijn de vesting Gibralfaro die boven de haven en de stad uitsteekt en het Alcázaba daaronder.

Paseo del Parque

In het verlengde van de Alameda Principal ligt de Paseo del Parque een boulevard en tevens drukke verkeersweg langs de haven. Zondags kuieren hier de Malaqueños, zoals de bewoners van Málaga worden genoemd, langs kiosken en marktkraampjes en door het park. Het park langs de Paseo werd laat in de 19de eeuw aangelegd en staat vol met subtropische palmen, struiken en bloemen. De beroemdste boom van Málaga, el Borracho (de Dronkaard), staat net buiten het park, op een pleintje langs de Avenida Heredia. Hij heeft naar het schijnt aan één regenbui voldoende om zich vol te zuigen met water, vandaar de naam.

Precies tegenover het park staat een reeks monumentale gebouwen in neoclassicistische stijl, waaronder het stadhuis (ayuntamiento) en het voormalige douanekantoor (Palacio de la Aduana).

Achter het gebouw ligt een siertuin waar je aangenaam kunt rondwandelen, omhoog naar het Castillo de Gibralfaro.

Alcázaba

De Alcázaba in Málaga is een van de belangrijkste Moorse vestingen van Andalusië, gebouwd in de 11de eeuw op Fenicische en Romeinse fundamenten en door de Nasriden verder ontwikkeld. Het resultaat is een complex gebouw geïnspireerd op het Alhambra in Granada, de hoofdstad van het Nasridenrijk. De Alcázaba is burcht en paleis tegelijk, gekarakteriseerd door aan de ene kant dubbele muren, weergangen, hoekige wachttorens en bastions en aan de ander kant paleisvertrekken, patio’s en tuinen. Het landschap is goed benut, de Alcázaba ligt uitgestrekt over de heuvel, de Gibralfaro. De naam Gibralfaro is een verbastering van de Moorse naam Yabal-Faruk, de Berg van de Vuurtoren, en verwijst naar de Fenicische vuurtoren die de islamitische veroveraars hier nog aantroffen.

Voor je de Alcázaba bezoekt, kun je een kijkje nemen bij de ruïnes van het Teatro Romano. Dit Romeinse amfitheater werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontdekt tijdens de bouw van de Casa de la Cultura. De Romeinse ruïnes liggen naast de hoofdingang van de Alcázaba.

Via een poortgebouw betreed je de Alcázaba. De toegangsweg maakt na de eerste van vier poorten enkele haarspeldbochten, die het eventuele aanvallers lastig maakte in de burcht voor te dringen. Door de Puerta de las Columnas - de naam verwijst naar de Romeinse zuilen (columnas) die zijn gebruikt - kom je in het eerste, lage deel. Vervolgens kom je door de Arco del Cristo, waar de eerste mis plaatsvond nadat de stad door de christenen op de Nasriden was veroverd, in het hart van het kasteel. Hier stoot je op een binnenplaats met een centrale fontein: de Plaza de Armas waar een deel van het christelijke leger na de verovering van Málaga was gestationeerd.

De Arcos de Granada geeft toegang tot het hoger gelegen deel van de Alcázaba met het Moorse paleis: tuinen, patio’s en paleisgebouwen wisselen elkaar af, verbonden door portalen met de karakteristiek Moorse hoefijzervorm. In de oude paleisvertrekken is het kleine, maar aardige archeologisch museum gevestigd. De ligging op de uitlopers van de heuvel garandeert een weids uitzicht over de haven en de stad.

ALCÁZABA EN ROMEINS THEATER. Geopend: dag. beh. ma. 9.30–20 uur. Wintermaanden 8.30–19 uur.

Castillo de Gibralfaro

Slingerende muren verbinden de Alcázaba met het Castillo de Gibralfaro. Het kasteel dankt zijn naam aan de Feniciërs, die hier rond 500 v.Chr. een vuurtoren en een eerste vesting bouwden. Op de ‘Berg van de Vuurtoren’ heeft sindsdien altijd een vesting gestaan. De huidige burcht, of wat daar van over is, dateert uit de Moorse tijd. De pogingen om de burchtruïne te restaureren zijn niet bijzonder professioneel uitgevoerd. In een oude kruittoren is het Centro Interpretación Gibralfaro gevestigd, waar een modern vormgegeven expositie een beeld geeft van de periode 1487–1925 toen het kasteel gebruikt werd als kazerne en als hoofdkwartier voor de kustwacht. Maar het indrukwekkendste van de Gibralfaro is het weidse uitzicht over stad en haven.

GIBRALFARO. Geopend: dag. 9–18 (winterseizoen), tot 20 uur (zomerseizoen). Bereikbaar te voet vanuit het centrum, met bus 35 vanaf de Paseo del Parque of per auto via de oostzijde (volg de bordjes en de busroute). Toegang voor burcht en informatiecentrum gratis.

Plaza de Toros – La Malagueta

Vanaf de Gibralfaro is het uitzicht op de Plaza de Toros van Málaga fascinerend, de arena, de tribunes eromheen. Wie iets meer wil weten over de wereld van stierenvechters en stierengevecht kan het Museo Taurino in de arena bezoeken. Het accent van de tentoonstelling ligt op de diverse handgemaakte kostuums van de stierenvechter.

MUSEO TAURINO. Geopend: ma.–vr. 10–13 en 17–20 uur.

Binnenstad

Málaga’s binnenstad ligt tussen de Alcázaba en de Plaza de la Merced, de Calle Alamos en Calle Carretería die de loop van de voormalige stadsmuren aan de noordkant volgen, tussen de rivier Guadalmedina en Alameda Principal. Een deel van de binnenstad is gemoderniseerd en voor de toerist minder boeiend. Sfeervol, en trendy sinds een grootschalig renovatieproject, is de compacte kern van de binnenstad: het gebied tussen de kathedraal en de Plaza de la Merced, met zijn steegjes en straatjes, hier en daar een intiem plein, historische panden, ludieke winkels en uiteenlopende tapasbars. Een deel van deze buurt is voetgangerszone.

De kathedraal van Málaga is niet de indrukwekkendste van Andalusië, maar monumentaal genoeg om bij stil te staan. De kathedraal is gebouwd op de plaats van de hoofdmoskee. De bouw begon in 1528 en stopte wegens geldgebrek in 1783. Dat de renaissancegevel onvoltooid is, kun je zien aan de stompe tweede toren. Dit leverde de kerk de bijnaam La Manquita (De Eenarmige) op. De lange bouwperiode heeft geresulteerd in een mix van stijlen: gotiek, renaissance en barok. De renaissancestijl domineert in het interieur, onder meer zichtbaar in de decoratieve Korinthische zuilen, de schitterende gewelven, volledig met bloemen en abstracte motieven versierd, de sculpturen en schilderijen in de kapellen. In de voormalige sacristie bevindt zich het Museo Catedralicio met een collectie sacrale kunst uit de 16de tot de 18de eeuw.

Naast de kathedraal staat de Iglesia del Sagrario, met een mooi gotisch portaal en een barok interieur. Bij deze parochiekerk begint de Calle San Augustín die naar het grote plein, de Plaza de la Merced loopt. In dit straatje staat de Palacio de los Condes de Buenavista, waar het Picassomuseum een plaats heeft ( p. 131). Je kunt ook een kijkje nemen in het Museo Casa Natal Picasso, het geboortehuis van de wereldberoemde kunstenaar, op de hoek van de Plaza de la Merced.

KATHEDRAAL EN MUSEUM. Geopend: ma.–za. 10–18 uur. GEBOORTEHUIS PICASSO. Geopend: dag. 9.30–20 uur.

Overwinteren aan de Costa del Sol

Vanaf november begint aan de Costa del Sol het seizoen van de pensionados. De badplaatsen worden tijdens het winterseizoen gedomineerd door 65-plussers, overwegend uit noordelijkere delen van Europa.’s Ochtends flaneert men over de boulevard, door de winkelstraten, drinkt koffie op een terras, leest rustig een krantje op een bankje in de zon. Via de buitenlandse dagbladen arriveert het nieuws van het thuisfront met een dag vertraging. ‘s Middags is het tijd voor de siësta; als het weer meewerkt liefst een dutje aan het zwembad of op het strand, voor zover daar de ligbedden nog niet zijn opgeruimd. Gewoon een beetje uitrusten op het balkon van de hotelkamer of appartement volstaat ook. Voor de avondmaaltijd is er nog tijd voor een tweede wandelingetje, of een drankje in de bar, een babbeltje in de lounge.

Favoriet gespreksthema is het weer. Men amuseert zich over regen en storm thuis, of nog sterker sneeuw en gladheid, terwijl de Costa del Sol haar naam eer aan doet met zonnestralen en een aangename 20 °C. Warm, zonnig weer is de hoofdreden om te overwinteren in het zuiden. Maar mooi weer is aan de Costa del Sol tijdens de wintermaanden niet gegarandeerd. Van november tot april is het weer zeer wisselvallig. Rond de middaguren kunnen voorjaarstemperaturen, zelfs zomerse temperaturen heersen. Evenzogoed kan het kwik blijven steken op 12 °C en voelt het door een koude noordenwind zelfs winters aan. In het kustgebergte kan het zelfs sneeuwen. In het algemeen zijn de avonden het hele winterseizoen fris, de nachten koud en niet te vergeten, ook in het zuiden zijn de dagen tijdens de wintermaanden kort. De temperatuur loopt langzaam op in de loop van de ochtend en daalt weer flink in de loop van de middag. Naast korte broek en zomerblouses, moeten dus ook truien of een vest mee. Zelfs een winterjas is geen overbodige luxe. Dat het ook koud kan zijn in Andalusië zien de meeste overwinteraars over het hoofd, maar de bewoners van de regio hebben niet voor niets winterjassen, handschoenen, sjaals en mutsen in de kast.

Dikke dekens en verwarming zijn eveneens onontbeerlijk; de gebouwen met doorgaans dunne muren zijn niet gemaakt voor koude winters. Toch is centrale verwarming niet vanzelfsprekend in de accommodatie, vaak staat er niet meer dan een elektrisch kacheltje en dat volstaat niet altijd. Wie wil gaan overwinteren, kan beter iets meer geld uitgeven voor een comfortabele hotelkamer of appartement met centrale verwarming. Niets is zo bevorderlijk voor heimwee als een kil en klam appartement of kille hotelkamer. Vraag voor u de reis boekt bij uw reisbureau naar de ‘Toeristiek’, het handboek waarin accommodatie die de reisorganisaties aanbieden objectief en neutraal is beschreven, en check de aanwezigheid van centrale verwarming in de kamer. Boek bovendien liever geen hotel of appartement aan de rand van de badplaatsen; die liggen doorgaans in pure toeristenwijken waar een flink aantal van de winkels, restaurants en bars in de wintermaanden is gesloten. Voor een beetje gezelligheid en sfeer is om te overwinteren accommodatie die centraal ligt in de badplaatsen aan de Costa del Sol de beste optie. En dan kun je alleen nog maar duimen dat de zon mee wil werken.

Plaza de la Constitución en omgeving

Midden in het centrum ligt de Plaza de la Constitución. Hier is de Pasaje Chinitas het opvallendst. Via de hoge poort aan de oostzijde van het plein (die vroeger toegang gaf tot een klooster) betreed je een wirwar van steegjes. Het stadsdeel tussen de Plaza de la Constitución en de Alameda Principal is Málaga’s winkelgebied. Allerlei steegjes en onverwachte pleintjes getuigen ervan dat het oude stratenpatroon bewaard is gebleven, de architectuur is vernieuwd. Aardig in deze buurt is de Mercado Central, de markthal aan de Calle Atarazanas. Het is een verrassend gebouw met een groene metalen bovenbouw in neo-Moorse stijl, daterend uit de 19de eeuw. De opvallende toegangspoort van marmer en andere natuursteen is van originele Moorse oorsprong en werd gebouwd in de eerste helft van de 14de eeuw. In die tijd was hij de entree van een scheepswerf op dezelfde plaats. Hoeveel terrein de zee sindsdien heeft prijsgegeven, blijkt ook uit de naam van de straat die ten oosten van de Calle Atarazanas naar de Alameda Principal loopt: Puerta del Mar, de Zeepoort.

De Mercado Central ligt niet ver van de Río Guadalmedina. Aan de oever van de vaak uitgedroogde rivier staat een van de betere volkskunstmusea (dankzij de sponsoring door een bank) van Andalusië, Museo de Artes y Costumbres Populares. Dit museum is gevestigd in de Mesón de la Victoria, een herberg uit de 17de eeuw met een mooie patio. De museumzalen liggen rond de patio. De origineel getrouwe inrichting geeft een aardige indruk van tradities en gewoontes in de provincie Málaga. Op de begane grond ligt de nadruk op oude ambachten, zoals de visserij, de traditionele productie van olijfolie en wijn. Boven bevinden zich onder meer ingerichte woon- en slaapkamers, traditionele kleding en klederdracht uit de 19de eeuw en begin 20ste eeuw.

MUSEUM VOOR VOLKSKUNST. Geopend: ’s ochtends ma.–za. 10–13.30, ’s middags ma.–vr. 17–19, wintermaanden 16–19 uur.

Overige musea

De stad investeert in cultuur en toerisme. Het resultaat is onder andere een paar musea die een bezoek waard zijn. Apart en leuk voor de hele familie is het MIMMA (Museo Interactivo de la Musica Málaga) aan de Plaza de la Marina. Dit muziekmuseum is modern en uitnodigend ingericht; je kunt kijken, luisteren en allerlei ‘vreemde’ muziekinstrumenten bespelen.

Kunstliefhebbers kunnen een kijkje nemen bij het MUPAM (Museo del Patrimonio Municipal). Dit hedendaagse stadsmuseum belicht aan de hand van diverse kunstwerken de geschiedenis van Malaga, van middeleeuwen tot heden.

Een aardig museum voor wie meer wil weten over de festiviteiten en tradities rond Semana Santa ( p. 26) in Málaga, is het recent geopende Museo de las Cofradias de Semana Santa. Het museum van de diverse broederschappen is gevestigd in het voormalige Hospitaal de San Julian, bij de gelijknamige kerk.

De stad heeft nog meer culturele plannen. Gewerkt wordt aan een Museo del Arte Flamenco en aan een Museo del Vino (wijnmuseum).

MIMMA. Geopend: ma.–vr. 10–14 en 16–20, za. en zo. 11–15 en 16.30–20.30 uur; www.musicaenaccion.com.
MUPAM. Geopend: di.–zo. 11–21, ‘s winters 10–20 uur.
MUSEO DE LAS COFRADIAS DE SEMANA SANTA. Geopend: di.–za. 10–13 en 17–19 uur.

De westelijke Costa del Sol: Málaga-Gibraltar


De brochures van de toeristenbureaus langs de Costa del Sol vermelden een reeks bezienswaardige kerkjes en kapellen, Romeinse ruïnes, burchten en wachttorens. Ze doen hun uiterste best om de badplaatsen interessanter te maken dan ze zijn; de bezienswaardigheden zijn in werkelijkheid te verwaarlozen. Je vindt er zon, zee, strand en vertier én golfcourses. Dit gedeelte van de Costa del Sol wordt ook wel aangeprezen als Costa del Golf ( p. 145).

Torremolinos en Benalmádena

De eerste badplaats vanuit Málaga, op 13 km afstand van de provinciehoofdstad, is Torremolinos. Van het oude vissersplaatsje is niets over, de badplaats is uitgegroeid tot dé massabestemming aan de Costa del Sol met ruim 43.000 inwoners, exclusief de tienduizenden feestvierende en zon aanbiddende vakantiegangers. Een 7 km lang zandstrand is de trekpleister. Ondanks de lengte is het strand bomvol in het hoogseizoen.

Het centrum van Torremolinos – voor zover je daarvan kunt spreken – is een winkelstraat, de Calle San Miguel, bij Nederlandse emigranten, overwinteraars en ‘stamgasten’ van Torremolinos bekend als de ‘Kalverstraat’. Aan het eind van deze straat bevindt zich de enige bezienswaardigheid van Torremolinos: de oude wachttoren die het dorp zijn naam gaf. Het is een van de talrijke uitkijkpunten langs de kust waar tijdens de middeleeuwen eventueel alarm werd geslagen als piraten in zicht kwamen. Torre de Molinos (Toren van de Molens) dankt zijn naam aan de watermolens die langs de verschillende riviertjes in de buurt stonden.

Benalmádena is de volgende toeristenmagneet. In feite bestaat de plaats uit drie sectoren: Benalmádena Pueblo, het oude, iets hoger gelegen dorpje, Benalmádena Costa, de uit de bodem gestampte badplaats met zijn moderne jachthaven, en de wijk Arroyo de la Miel met haar hotelresorts, appartementencomplexen en winkelcentra. In een paar decennia is Benalmádena uitgedijd tot 30.000 inwoners. Een paar smalle straatjes met witte huisjes rond de dorpskerk in Benalmádena Pueblo, waar je nog een beetje ‘Spaanse’ flair vindt, is het pluspunt van deze badplaats ten opzichte van de naburige concurrenten. En Benalmádena heeft een moderne kabelbaan, die naar de 742 m hoge Calamorro voert, waar je kunt wandelen.

Fuengirola en Mijas

Nog geen 10 km voorbij Benelmádena ligt de volgende drukbezochte badplaats, Fuengirola (45.000 inw.). Samen met Torremolinos is Fuengirola de populairste bestemming aan de Costa del Sol. Beide werden ze in de jaren zestig van de vorige eeuw ontdekt door de toeristen. De architectuur is dan ook typerend voor die jaren: wanstaltige hotelflats en appartementen domineren het stadsbeeld en de boulevard. Ligbedden en parasols vullen het lange zandstrand. In de wijk Santa Fé de los Bolices is het oude vissersdorp nog vaag herkenbaar. Toeristenrestaurants met terrasjes hebben de smalle straatjes in beslag genomen.

Mijas is een pueblo blanco, een wit dorp, 8 km uit de kust op de beboste hellingen van de Sierra de Mijas. De prachtige ligging, witte huisjes, het labyrint van straatjes en de nabijheid van de grote toeristencentra hebben geleid tot een ware invasie van nieuwe bewoners; immigranten uit het koude noorden van Europa. Mijas is een enclave geworden, een dorp waar meer buitenlanders dan Spanjaarden wonen. Ook als doel voor een uitstapje is Mijas ongekend populair. Het dorp staat op elk excursieprogramma en wordt overspoeld met dagjesmensen die zich in de straatjes verdringen. Burrotaxis (ezeltjes) voeren belangstellenden een paar straatjes omhoog, terwijl anderen de steile straatjes met hun traptreden zelf beklimmen. Bij helder weer geeft het parkje, op de plaats van de vroegere vesting, een prachtig uitzicht over dal en zee. De talloze blauwe vlekjes van privézwembaden op de berghelling illustreren de grote veranderingen van de laatste decennia. Net als Benelmádena heeft Mijas zich ontwikkeld tot bergdorp (Mijas Pueblo) en twee badplaatsen (La Cala en Mijas Costa) waar vooral golftoerisme wordt gepromoot.

Wie een uitstapje wil maken naar een wit dorp, kan het beste Mijas links laten liggen: er zijn mooiere, rustigere en minder toeristische alternatieven genoeg ( pp. 117-119). Ook de buitenlandse immigranten zijn op zoek naar andere idyllische dorpen, ze hebben, verder de bergen in, Alhaurin el Grande en Coin al bereikt.

Marbella

Fuengirola en Torremolinos waren (en zijn deels nog) de badplaatsen voor de toeristen uit de volkswijken van Europese steden: van Liverpool tot Amsterdam en Keulen. Marbella was de badplaats voor de jetset. Maar die tijden zijn voorbij. Marbella heeft die klasse niet meer. Natuurlijk kun je je nog vergapen in de Puerto Banus, de jachthaven van Marbella, aan de enorme jachten, waar personeel het dek boent en het koper poetst. Marbella is een gewone stad geworden met stedelijke problemen. Maar zijn lange strand, de boulevard en de casco antiguo (de oude, witte binnenstad) hebben hun charme. Naast rondwandelen door de binnenstad, een terrasje pikken of winkelen, kun je ook een bezoek brengen aan het Museo del Grabado, een aardig museum over gravures met onder meer werken van Picasso, Dalí en Miró. Wie geïnteresseerd is in tuinieren en planten moet zeker een kijkje nemen bij het Museo del Bonsai. Het museum staat zelfs op het programma van Japanse toeristen en dat lijkt de beste aanbeveling.
MUSEO DEL GRABADO. Geopend: di.–za. 10–14 en 17.30–20.30 uur.

MUSEO DEL BONSAI. Geopend: dag. 10–14 en 18–20 uur.

Estepona

Verder in zuidoostelijke richting, voorbij San Pedro de Alcántara -waar de afslag naar Ronda (zie p. 151) de bergen in slingert – ligt Estepona. Dit is de laatste grote badplaats aan de Costa del Sol voor Gibraltar. Ook hier ontbreken de jachthaven en lange stranden niet, maar het is niet zo druk als in de eerder genoemde badplaatsen. Misschien dat Estepona daarom zijn oude centrum heeft kunnen bewaren, rond het mooie verkeersvrije dorpspleintje. Van de badplaatsen langs de oostelijke Costa del Sol heeft Estepona nog de meeste charme, voor zover een badplaats aan de Costa charme heeft.

Bij Estepona eindigt de snelweg, een drukke kustweg loopt verder naar Algeciras, de ferryhaven naar Marokko. Voor de duizenden automobilisten die hier jaarlijks langskomen op weg naar hun familie in Noord-Afrika, zijn de verkeersborden ook in het Arabisch geschreven. Het wemelt langs de weg van kantoortjes waar vooraf tickets voor de ferry gekocht kunnen worden.

Deze strook van de Costa del Sol is in ontwikkeling, overal wordt gebouwd aan appartementen, hotels, villa’s, winkelcentra en golfplaatsen. Compleet nieuwe badplaatsen schieten uit de grond, zoals Manilva, Casares Costa en Sotogrande. Landinwaarts, verborgen in het kustgebergte ligt de bezienswaardige Pueblo Blanco Casares. De route erheen (de eerste afslag vanaf Estepona) door een schitterend, afwisselend landschap is al de moeite waard, maar de ligging van Casares overtreft alle verwachtingen. Het dorp ligt op 435 m hoogte en is op een rotspunt gebouwd, te midden van kloven. De auto kun je boven aan de weg op de parkeerplaats parkeren. De uiterst smalle en steile straatjes, sommige met traptreden, en de intieme pleintjes moet je te voet bekijken. Op het hoogste punt staat een oude vesting waar je een prachtig uitzicht hebt over de omgeving. Bij helder weer kun je zelfs de Rots van Gibraltar en de Marokkaanse kust zien.

Een ander wit dorp, in het achterland bij Sotogrande, is Castellar de la Frontera. Het bergdorp is sinds de jaren zestig bekend onder ‘hippies’ en kunstenaars. Van die sfeer moet je houden, maar de ligging van Castellar in de bergen is echt mooi.

Costa del Golf

Andalusië bezit ongeveer 50 golfcourses, waarvan 38 aan de Costa del Sol. Het kustgebied maakt daarmee zijn bijnaam Costa del Golf meer dan waar. En het aantal courses stijgt nog steeds, gestimuleerd door de populariteit van golfvakanties naar Andalusië. De boom begon in 1988 met het inmiddels wereldberoemde Volvo Masters toernooi; het golftoerisme kreeg een nog grotere stimulans door de Ryder Cup in 1997. De wereldkampioenschappen 2000 die aan de Costa del Sol werden gehouden, kunnen als het puntje op de i worden beschouwd. De door deze internationale evenementen aangetrokken media brachten de Costa del Golf enorme internationale publiciteit. In golfvakanties gespecialiseerde reisorganisaties bleven niet achter; Andalusië is als golfbestemming op de kaart gezet en prominent vertegenwoordigd in de reisprogramma’s.
De golfcourses zijn doorgaans prachtig gelegen, meestal op de hellingen van het kustgebergte met fraaie vergezichten, een enkele keer vlak bij het strand. Het gros van de golfcourses concentreert zich rond Marbella en de badplaats Mijas Golf. La Cala de Mijas is hier een van de golf & countryclubs waar golfers uitstekend over te spreken zijn. Bezoekers roemen het prachtige uitzicht en het uitdagende golfandschap. Ook Alhaurin Golf & Country bij het witte plaatsje Alhaurin el Grande ten noorden van Fuengirola is populair bij insiders, evenals de Atalaya Golf Club bij Estepona. Geprezen als de nummer één van Europa is Valderamma in Sotogrande waar de Volvo Masters en andere prestigieuze wedstrijden worden gehouden. Laat je door deze reputatie niet afschrikken; Valderamma is niet exclusief voor de top, maar ook geschikt voor amateurs.
De mooie landschappen en het stralende weer hebben tot gevolg dat sommige golfcourses erg druk zijn, hetgeen de speeltijd en de kwaliteit van de baan negatief kan beïnvloeden. Om teleurstellingen en ergernissen te voorkomen, is het verstandig om vóór het boeken van een golfreis www.golfeurope.com te raadplegen. Op deze Engelstalige website is gedetailleerde informatie te vinden over de meeste golfcourses in Andalusië, met links naar de golfclubs en persoonlijke meningen en ervaringen van toeristen die van een of meer golfvakanties in Andalusië hebben genoten.

Gibraltar


Gibraltar lokt alleen vanwege de naam. Toeristen die hier in de buurt zijn, willen wel eens een kijkje nemen in de Britse enclave. Vele excursiebussen en (huur)auto’s arriveren aan de grensovergang om de Britse sfeer te proeven. De pubs, de huisjes, de winkeltjes met souvenirs; dit is inderdaad een stukje Engeland voor de Spaanse deur.

De Britse enclave is verbazingwekkend klein en ligt op de Rots van Gibraltar, een 500 m hoog bergachtig schiereiland van kalksteen. Zodra je Gibraltar ziet, begrijp je waarom iedereen de bijnaam The Rock gebruikt. De naam Gibraltar is een verbastering van het Arabische Yabal al-Tarik (Berg van Tarik, naar de Berbervorst Tarik ibn Ziad die hier aan land kwam). De rots is van oudsher een bijzonder strategische plek, ideaal om de zeestraat tussen de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan te bewaken. Feniciërs stichtten hier Calpe, waar Carthago Carteia van maakte. Romeinen volgden, Berbers en Arabieren, vorsten van Castilië. De rots werd in 1704 veroverd door een Engels-Hollandse vloot. De Spaanse bewoners werden deels verjaagd (zij stichtten het naburige San Roque: Heilige Rots). De Britten vestigden hier een marinebasis die nog altijd in gebruik is. In de Tweede Wereldoorlog was de marinebasis van essentieel belang, omdat ze aan de konvooiroute naar het front in Noord-Afrika lag.

De verhouding met Spanje is altijd gespannen geweest. De Spaanse regering en de bevolking is de Britse enclave op het Iberisch schiereiland een doorn in het oog. Officieel bezoek van de Britse koningin gooide olie op het vuur. In 1967 tijdens het Francoregime kwam het conflict tot een hoogtepunt, Spanje sloot de grens en het luchtruim voor vliegverkeer van en naar Gibraltar. Pas in 1985, tijdens de voorbereiding van de toetreding van Spanje tot de EU, werden de betrekkingen weer versoepeld, grens en luchtruim weer geopend. Inmiddels zijn de verhoudingen tussen Spanje en Groot-Brittannië zo goed dat zonder verhitte hoofden over een definitieve oplossing voor Gibraltar wordt onderhandeld. Een Britse kroonkolonie lijkt beide partijen niet meer van deze tijd. De bijna 30.000 inwoners van Gibraltar wachten af. Zij zijn inmiddels burgers van twee werelden geworden en spreken vlekkeloos Engels en Spaans. Maar men weet nooit, tijdens een eerder referendum stemden ze met overgrote meerderheid tegen aansluiting bij Spanje.

Bezienswaardigheden

De grens passeer je het beste lopend, dat gaat sneller. Vervolgens kun je in een van de stadsbussen stappen die naar het historische centrum, naar de kabelbaan en naar Europa Point rijden. Hoewel het Engelse pond de officiële munt is, kun je in de bus, winkels en restaurants gewoon met euro’s betalen. Om de sfeer van Gibraltar te proeven, kun je het beste gewoon door de smalle oude straatjes slenteren. Het centrum van Gibraltar is Main Street, een drukke winkelstraat. Halverwege Main Street aan de Bomb House Lane staat het Museum van Gibraltar. Het museum geeft een overzicht van de roerige geschiedenis van The Rock. Aan het eind van de hoofdstraat bij de Grand Parade vind je het station van de Cable Car (kabelbaan). Hier vlak achter ligt een botanische tuin, de Alameda Gardens. Vestingmuren, stadspoorten: het wemelt op Gibraltar van verdedigingswerken, sommige nog uit de Moorse tijd. Gebouwen in Britse stijl, de kerken, pier en havens; ze zijn op zichzelf niet imponerend maar wel bepalend voor de totale sfeer van Gibraltar.

De kabelbaan is de hoofdattractie en zweeft bijna 500 m omhoog, naar de top van de rots. De kabelbaan stopt bij een tussenstation, de Apes Den: het territorium van de beroemde Gibraltar-aap of magot, die tot de groep van makaken hoort. Het zijn de laatste in het ‘wild’ levende apen in Europa en in de 19de eeuw door Britse soldaten als huisdieren uit Noordwest-Afrika meegenomen. Zo schattig als ze eruit zien, zijn ze niet. De apen kunnen behoorlijk agressief zijn, dus niet voeren, afstand houden en op je spullen letten. De beesten grissen van alles weg, niet alleen eten, maar ook tassen, zakjes en fotocamera’s.

Bovenaan is een restaurant en kun je een wandeling maken naar de St. Michaels Cave, een druipsteengrot. Interessant zijn de Upper Galeries: tunnels in de noordzijde van de rots die deel uitmaken van het verdedigingssysteem. Ze dateren uit de 18de eeuw en zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog verder uitgebouwd tot een totale lengte van 60 km.

Weer terug beneden kun je verder naar de zuidelijkste punt van de kaap, naar Europa Point. Hier staat uiteraard een vuurtoren maar ook een uitkijkpost; het uitzicht op de bergachtige kuststrook van Noord-Afrika is mooi en indrukwekkend als mist of bewolking geen spelbreker zijn. De rest van de rots is verboden militair terrein.

MUSEUM VAN GIBRALTAR. Geopend: ma.–vr. 10–18, za. 10–14 uur.
KABELBAAN. Geopend: 9.30–19 uur, laatste rit retour om 17.45 uur.
THE UPPER GALLERIES. Geopend: zomer dag. 9.30–19, winter dag. 10–17.30 uur.

De oostelijke Costa del Sol: la Axarquía


Ten oosten van Málaga ligt de landbouwstreek Axarquía. Kassen van plastic folie zie je al vanaf de snelweg. Vanaf Málaga passeer je een reeks plaatsen die voor toeristen weinig aantrekkelijk zijn, zelfs de badplaatsen Rincón de la Victoria en Torre del Mar met hun standaardhoogbouw hebben weinig charme. De leukste kustplaatsjes, niet alleen van la Axarquía, maar van de hele Costa del Sol, zijn Nerja en ernaast, het door touroperators nog niet ontdekte Maro. Wie zijn vakantie niet vooraf heeft geregeld, maar op eigen houtje rond wil reizen in Andalusië, kan heel goed een paar dagen ontspannen in beide plaatsjes, maar uiteraard niet in het hoogseizoen.

Nerja

Nerja ligt ca. 55 km van Málaga. Het is nog niet helemaal bedorven door het toerisme. De dorpskern heeft nog karakter, met zijn witte huisjes, smalle straatjes en pleintjes. Het dorp is al ruim 500 jaar oud. Nerja lokt zelfs dagtoeristen die het Balcón de Europa komen bewonderen: een in zee uitstekende rotspunt met uitzicht op de mooie kustlijn. Het door de natuur gecreëerde balkon ligt in het centrum. De gemeente Nerja heeft er een fraaie boulevard met palmen aangelegd, waar ’s avonds muzikanten optreden en schilders hun werk proberen te verkopen. Trappetjes leiden naar de strandjes en baaitjes beneden. Al in de 19de eeuw verwierf Nerja met deze rots faam bij reizigers, onder wie koning Alfonso XII, die de naam Balcón de Europa bedacht. In werkelijkheid is de rots het restant van een Moors fort uit de 9de eeuw.

Even ten oosten van Nerja, voorbij een 19de-eeuws aquaduct dat water naar de nabijgelegen suikerfabriek voerde, ligt de Cueva de Nerja. Deze grot werd ontdekt in 1959 en is omgetoverd tot een toeristische attractie van formaat. De bezoeker kan op eigen gelegenheid een rondwandeling maken door de zalen die het dichtst bij de ingang liggen. In deze ‘prehistorische kathedraal’ zoals de folders vermelden, worden van tijd tot tijd theatervoorstellingen gehouden. De rondwandeling voert onder meer langs de dikste stalactiet ter wereld, die in 1989 zelfs een plaats in het Guinness Book of Records heeft gekregen. Naast de grot bevindt zich een klein museum met prehistorische vondsten.

CUEVA DE NERJA. Geopend: winter dag. 10–14 en 16–18.30, zomer 10–14 en 16–20 uur. Bereikbaar per auto en bus (vanuit Nerja stadsbus, vanuit Málaga directe busverbinding).

Omgeving Nerja

Frigiliana is een charmant wit dorpje, enkele kilometers landinwaarts van Nerja. Maar zijn charme is aan het verdwijnen, het toerisme rukt op en tast met nieuwbouw het karakter van Frigiliana aan. Datzelfde verhaal geldt ook voor Cómpeta, via een binnenweg te bereiken vanaf Frigiliana. Vooral Engelsen hebben zich in deze streek gevestigd en zijn in deze dorpjes cafés en restaurants begonnen. Toch zijn de plaatsen veel authentieker gebleven dan bijvoorbeeld Mijas (bij Fuengirola). In de dorpen wordt wijn gemaakt en in Frigiliana fabriceert men honing, die ook te koop is in de plaatselijke artesanía-winkels.

Costa Tropical


Vanaf Nerja raakt het kustgebergte bijna de zee. Ruimte voor lange zandstranden is er niet, dat heeft het voordeel dat dit gedeelte van de kust onbebouwd is. In dit mooie, ruige landschap is alleen plaats voor fantastische baaitjes met zandstrandjes. Meestal moet je een stukje lopen om er te komen, maar die moeite zijn deze paradijsjes waard.

De snelweg eindigt bij Nerja. Een drukke tweebaansweg met een haast eindeloze reeks bochten slingert hoog boven de zee en biedt prachtig uitzicht over de kustlijn, de baaien en strandjes. Dit kustgebied is het begin van de provincie Granada en de Costa Tropical. Tropisch kun je deze bijna 100 km lange kust beslist niet noemen; Costa Plastica is een treffendere omschrijving. Voorbij de schitterende kliffen begint een kustvlakte waar tuinbouw onder plastic gedijt; goed voor de economie maar niet zo boeiend voor de toerist. Warm is het er wel, het kustgebergte beschermt de streek tegen de koude wind uit de Sierra Nevada, terwijl warme wind uit Afrika bijna het hele jaar door voor aangename tot hete temperaturen zorgt. Het voordeel is dat de Costa Tropical nog geen massabestemming is en een uitstekende uitvalsbasis is voor uitstapjes in de Sierra Nevada en haar uitlopers en naar Granada, twee van de absolute topattracties van Andalusië. Bovendien is de Costa Tropical met zijn rotsen en klippen een van de beste duiklocaties van Andalusië.

La Herradura en Almuñecar

Het beste adres om te duiken is La Herradura, de eerste en een van de mooiste badplaatsen aan de Costa Tropical. Dit vissersplaatsje van nog geen 2000 inwoners zit in de lift. Dat is vooral te danken aan de mooie ligging aan een baai met een strand, ingeklemd tussen de kliffen. Vissers zijn hier sinds het toerisme er zijn entree heeft gemaakt nog maar nauwelijks.

Ongeveer 8 km verder op een heuvel ligt de belangrijkste badplaats van de Costa Tropical, Almuñecar. Hier is het toerisme al verder ontwikkeld, hoge hotels en appartementen vormen de eerste niet bijzonder mooie indruk van Almuñecar. Het oude plaatsje is in recordtempo veranderd in een standaardtoeristencentrum. Aan zijn lange geschiedenis als Romeinse en later Moorse vesting herinneren nog schamele Romeinse ruïnes, het Castillo de San Miguel boven het dorp, en de vondsten in het archeologisch museum. Het museum heeft een bijzonder sfeervolle plaats gekregen, in de Cueva de los Siete Palacios (Grot van de Zeven Paleizen).

De meest bezochte attracties zijn de botanische tuin met subtropische planten en een vogelzoo (parque ornitológico) aangeprezen als ‘loro sexi’ (de sexy papegaai).

CUEVA DE LOS SIETE PALACIOS. Geopend: dag. 10.30–14 en 18–21 uur.
PARQUE ORNITOLÓGICO LORO SEXI. Geopend: dag. 11–14 en 18–21 uur.

Salobreña

Salobreña is een wit dorp met charme en een verrassende ligging op een kegelvormige rots midden in de kustvlakte. Gedomineerd wordt het dorp door een Moorse burcht uit de 10de eeuw die door de Nasriden in de 14de eeuw werd uitgebouwd tot paleis. De burcht is gerenoveerd en te bezichtigen. In een zaaltje wordt (in het Spaans) de geschiedenis van de burcht uit de doeken gedaan. Het plaatsje is met zijn bijzonder steile straatjes en witgekalkte huisjes heerlijk om te slenteren, maar ongeschikt voor autoverkeer. Bij de Iglesia de la Virgen del Rosario vind je een parkeerplaats.

Salobreña ligt niet direct aan het strand. De kuststrook werd decennialang benut voor de teelt van suikerriet. De lange wuivende suikerrietstengels moeten in toenemende mate plaatsmaken voor moderne strandhotels. Het lange grauwe zandstrand is een populair recreatiegebied van de stedelingen uit Granada en in het weekend dus nogal vol.

CASTILLO. Geopend: 10–12 en 15.30–22 (zomer), 10.30–13.30 en 16–19 uur (winter).

Via Motril in de provincie Granada kun je doorreizen naar de Alpujarras en Granada (zie p. 194) of richting Costa de Almería (p. 161).

Ronda


Ongeveer 50 km van de kust, omringd door bergen, ligt een van de meest bezochte steden van Andalusië. Ronda dankt deze status voor een groot deel aan de indrukwekkende ligging op de rand van een plateau. Dwars door dat plateau heeft de Río Guadalevín een diepe kloof uitgesneden. De brug die deze kloof overspant, is het toeristische handelsmerk geworden waar jaarlijks miljoenen bezoekers op af komen. Maar er is meer. Ronda is met zijn arena, bochtige straatjes en witgekalkte huizen het prototype van een pueblo blanco, ‘wit dorp’. Het Andalusische toeristenbureau gebruikt deze reclameslogan zo langzamerhand voor ieder Andalusisch dorp, maar Ronda blijft een bijzondere aantrekkingskracht houden. Dorp is overigens niet echt toepasselijk, Ronda is een stadje met een behoorlijk groot historisch centrum.

De geschiedenis van de stad wordt bepaald door de Moorse overheersing. Ronda was een vestingplaats die door afwisselende families en dynastieën werd bestuurd. De katholieke koning Ferdinand slaagde er in 1485 in de stad te veroveren. Het was een eerste stap op weg naar de voltooiing van de Reconquista in 1492. De Moorse inbreng bleef nog lange tijd voelbaar en is nog zichtbaar. Ronda verenigt de Moorse en katholieke geschiedenis van Andalusië.

Route naar Ronda

De meest gebruikte route naar Ronda is via de A473, die vlak bij Marbella het kustgebergte in slingert. Het is een landschappelijk mooie route, langs het natuur- en wandelgebied Sierra de las Nieves en dwars door de Serrania de Ronda. Wel bezit deze route een reeks bochten waarvan bijna iedereen wagenziek wordt. De weg slingert van zeeniveau naar een ruim 1400 m hoge pas en daalt dan weer af naar Ronda op 750 m hoogte. De 40 km van de kust naar Ronda neemt minstens een uur reistijd in beslag. Bovendien is het een drukke weg, met twee rijstroken. Gevaarlijke inhaalmanoeuvres zijn hier geen uitzondering; Spanjaarden hebben haast, ook de vrachtwagenchauffeurs, terwijl de toeristen kalmpjes van het spectaculaire uitzicht op kust en bergen willen genieten.
Een rustiger en nog mooier alternatief is de wittedorpenroute via Casares langs Gaucín, Algatocín en Atajate, een schilderachtig trio. Je kunt beide routes tot een rondrit verbinden en als je voldoende tijd hebt een uitstapje maken naar Cueva de la Pileta met zijn rotstekeningen (zie p. 156).

Oriëntatie

De stad wordt door het riviertje de Tajo en een spectaculaire kloof in tweeën gedeeld. Aan de zuidkant ligt La Ciudad, de bezienswaardige oude stadskern met smalle straatjes en de meeste monumenten. De wijk ligt tussen de kloof, de oude stadsmuren en de Puerta de Carlos V. Het is de stadspoort die je bereikt als je arriveert vanaf de costa. Parkeer je auto hiervoor, want erna beginnen de opstoppingen.

Drie bruggen, waaronder de beroemde en vaak gefotografeerde Puente Nuevo, overspannen El Tajo en zorgen voor de verbinding met de wijk Mercadillo aan de noordzijde. De wijk ontstond in de 16de eeuw. Hier staat de Plaza de Toros en vind je de voetgangerszone: oude straatjes met winkels en restaurants. Haal bij het toeristenbureau voor het gemak de gratis stadsplattegrond.

TOERISTENINFORMATIE. Provinciaal kantoor aan de Plaza de España net over de Puente Nuevo; stadskantoor naast de Plaza de Toros.

Plaza de Toros en Puente Nuevo

De arena van Ronda stamt uit 1785 en is de oudste van Spanje. Hier werden stieren voor het eerst in een speciaal stadion bevochten, in plaats van op een centraal gelegen plein. Niet toevallig legde Pedro Romero Martínez (1754–1839) juist hier de fundamenten voor het moderne stierengevecht. Deze illustere inwoner van Ronda doodde tijdens zijn carrière 5530 stieren, zonder zelf gewond te raken. De arena is te bezichtigen in combinatie met het Museo Taurino (Stierengevechtmuseum) dat is gewijd aan beroemde toreros.

Rondom de arena op de rand van het plateau is een park aangelegd met bankjes, een kinderspeeltuin en uitzichtpunten. Hiervandaan lopen de wanden van het plateau meer dan 100 m loodrecht de diepte in.

Zuidelijk van de arena ligt Plaza de España, met aan het einde de Puente Nuevo (Nieuwe brug). De in 1788 voltooide brug is ruim 100 m hoog en wordt gedragen door drie bogen. Eerder, in 1735, was al een poging gedaan op dezelfde plaats een brug te bouwen, met slechts één boog ter ondersteuning, maar deze werd door de rivier weggeslagen. De huidige brug vormt het hoofddoel van een bezoek aan Ronda. Er zijn legio legendes rond het gevaarte ontstaan. Zo zou de architect vlak voor de voltooiing naar beneden zijn gestort, als straf voor zijn hoogmoedige bouwwerk. Een fabel: bouwmeester Don Juan Martín de Aldahuela overleed in 1802, veertien jaar na de voltooiing van zijn meesterwerk.

PLAZA DE TOROS EN MUSEUM. Geopend: dag. 10–20; in de winter tot 18, in voor– en najaar tot 19 uur.

Oude stad

Wie na de brug rechts afslaat, komt uiteindelijk bij een pleintje met een goed uitzichtpunt, waarvandaan het nieuwere deel van de stad en de rotswanden daaronder te zien zijn. Een hobbelig, steil pad loopt hiervandaan naar beneden, naar de resten van een oude stadspoort, Arcos del Cristo. Van deze plek is de Puente Nuevo echt goed te bewonderen.

Weer boven kom je van het pleintje via een smal straatje aan de noordzijde bij de Palacio de Mondragón In dit paleis zijn de Andalusische bouwstijlen verenigd, het heeft kenmerken van de Moorse tijd tot de renaissance en van de renaissance tot de barok. Vooral de patio in mudéjarstijl is een kijkje waard. Het kleine stadsmuseum is in het paleis gevestigd.

Als je de straat verder volgt, kom je bij Plaza de la Ciudad, een mooi pleintje omringd door een aantal monumentale gebouwen. Blikvanger is de Santa María la Mayor met een buitengewoon balkon waar de hoogwaardigheidsbekleders een goed overzicht hadden over de parades en stierengevechten die vroeger op het plein plaatsvonden. Oorspronkelijk stond op de plaats van de kerk een Nasridische moskee, maar die werd tussen de 16de en 18de eeuw geheel verbouwd. Er resten nog maar weinig Moorse elementen. Alleen bij de ingang bevindt zich een hoefijzerboog en wat oud pleisterwerk. Verder overheersen gotische en renaissancistische invloeden. De kerktoren, San Sebastián, schuin erachter, was in principe een minaret, het enige markante element dat van de moskee is overgebleven.

PALACIO DE MONDRAGÓN. Geopend: ma.–vr. 10–19, za.–zo. 10–15 uur.

IGLESIA SANTA MARÍA LA MAYOR. Geopend: 10–18, 20 uur in de zomer.

Tegenover de kloosterkerk, aan de andere kant van het plein, loopt de straat naar beneden, naar de zuidelijke stadsmuren. Een bijzondere, dubbele poort (de Puerta de Almocabar) beschermde de stad aan deze gemakkelijk te benaderen kant.

De doorgaande straat, de Calle Armiñán, deelt de oude stad in tweeën. De oostzijde heb je net doorkruist; de westzijde biedt een wirwar van steegjes. Ga even voor de Puente Nuevo rechtsaf, de Calle Santo Domingo in. In de naar beneden slingerende straat staat Casa del Rey Moro (Huis van de Moorse koning). Het gebouw is vervallen, maar de schoonheid is desondanks herkenbaar. Te bezichtigen zijn alleen de tuinen, genoemd naar de tuinarchitect Jean Forestier die ze in 1912 aanlegde. Forestier ontwierp ook het Parque María Luisa in Sevilla, Montjuich in Barcelona en zelfs paleistuinen in Casablanca. Reden genoeg om zijn creatie hier, volgens Spaans-Moorse traditie, te bewonderen en een uitstekende gelegenheid om even de benen te strekken.

Verder afdalend kom je bij Palacio de Salvatierra. Een bord naast de poort geeft informatie over het in 1485 gebouwde herenhuis met zijn renaissancegevel, ijzeren balkons en aangename patio’s.

CASA DEL REY MORO: FORESTIER TUINEN. Geopend: dag. 10–18 uur.

PALACIO DE SALVATIERRA. Geopend: 11–14 en 16–18 uur, ieder halfuur een rondleiding.

Nog iets verder naar beneden stoot je op een stadspoort, de 18de-eeuwse Arco de Felipe V met daarachter de Moorse baden, die tot de best bewaarde in Spanje behoren. Het badhuis is gebouwd in de 13de en 14de eeuw en bestaat uit drie ruimten met pilaren en bogen die het dak ondersteunen. Door stervormige gaten in het dak valt licht naar binnen. De stookruimten en stoomleidingen zijn grotendeels bewaard gebleven, waardoor nog goed te zien is hoe de door de Arabieren geïntroduceerde baden werkten.

MOORSE BADEN. Geopend: zomer di.–za. 9–13.30 en 16–19, zo. 10.30–13.30, winter di.–za. 10–14 en 16–18, zo. 10.30–13 uur.

Je kunt de oude stad weer verlaten over de Puente Romano (Romeinse brug), samen met de iets lager gelegen Puente Arabe (Arabische brug) ook wel Puente Viejo (Oude brug) genoemd. Beide dateren overigens uit de 16de eeuw, in tegenstelling tot de Nieuwe Brug, die 18de-eeuws is. Aan de overkant voeren een trap en pad langs de kloof omhoog naar de Puente Nuevo. Hier bevond zich in de middeleeuwen de stadsbron. Het levensbelang van water blijkt uit de naam van de bron: La Mina, de mijn. Volgens de overlevering moesten christelijke gevangenen het water in kruiken naar boven dragen.

De wijk Mercadillo aan de andere kant van de kloof, biedt ter afsluiting van de bezichtiging van Ronda, een reeks cafés en restaurants om uit te blazen.

Omgeving van Ronda: Cueva de la Pileta

Kwam Ronda zelf pas onder de Moren tot bloei, de omgeving is al duizenden jaren door mensen bewoond. In enkele grotten in de omgeving zijn daarvan sporen aangetroffen. Bijvoorbeeld in de Cueva del Gato (in het zuidwesten, vlak voor Benaoján), waarvan vooralsnog alleen de ingang te bezichtigen is. De belangrijkste vondsten zijn gedaan in de Cueva de la Pileta, op ca. 15 km afstand van Ronda, even voorbij de pueblo blanco Benaoján. Op deze afgelegen plaats zijn schilderingen gevonden uit verschillende prehistorische tijdperken. In de grot heerst altijd een temperatuur van 15 °C en een vochtigheidsgraad van 100 procent. Om dit kwetsbare microklimaat te beschermen, is de grot beperkt toegankelijk. In 1993 was zelfs sprake van totale sluiting. Wie wordt toegelaten en een enthousiaste gids treft, maakt kennis met de oudste vindplaats van rotstekeningen in Andalusië. Niet alle schilderingen zijn te bezichtigen, maar de laatste zaal biedt een goed overzicht. De oudste afbeeldingen dateren van ruim 20.000 jaar geleden, maar beroemd is vooral een 12.000 jaar geleden geschilderde zeevis.

CUEVA DE LA PILETA. Geopend: 10–13 en 16–18 uur. Duur van de rondleidingen een uur.

Natuurgebied El Torcal


Andalusië bezit diverse natuurgebieden, te veel om tijdens je vakantie te bezoeken. Wat je beslist niet mag missen, is El Torcal, ongeveer 50 km ten noorden van Málaga. Het ligt dicht bij het stadje Antequera. De snelweg Málaga–Sevilla is de snelste route, bewaar die voor de terugweg. Heen kun je beter de landelijke route nemen. Die neemt wel wat meer tijd in beslag, maar je zult verbaasd staan over het afwisselende, onbedorven en rustige gebied – zo Spaans, zo dicht bij de overvolle Costa del Sol. Neem op de ringweg bij Málaga de afslag ‘Camino de Antequera’ (groen aangegeven op de verkeersborden). De route voert via de slaperige plaatsjes Almogia en Villa Nueva de Concepción, waarna borden verder de weg omhoog wijzen.

Torcal staat voor karstformatie. Het is een kalksteengebergte van 1000 tot 1200 m hoog, waarvan delen in de loop van duizenden jaren zijn opgelost door doorsijpelend regenwater en wind. Allerlei karstformaties in uiteenlopende vormen en maten zijn het verbluffende resultaat van dit natuurproces: op elkaar gestapelde stenen pannenkoeken, zuilen, taartjes en reusachtige paddenstoelen van steen, plateaus en kloven. In een onvoorstelbaar ver verleden vormden deze natuurlijke kunstwerken het robuuste binnenste van dit bergmassief

De weg eindigt bij het bezoekerscentrum, waar een kleine tentoonstelling is over het ontstaan van het natuurgebied, de flora en de fauna. Bij het bezoekerscentrum beginnen twee wandelingen, die langs de meest opvallende karstformaties voeren. De groene route neemt ongeveer 50 minuten in beslag, de rode route duurt 3 uur. Bordjes en paaltjes geven de weg aan, maar het is af en toe zoeken naar de juiste richting tussen de rotsen en stenen. Wie weinig tijd heeft – zoals de toeristen die met de excursiebussen arriveren – moet genoegen nemen met de paar minuten bij de mirador las Ventanillas (uitkijkpost ‘De Venstertjes’), waar je een prachtig uitzicht hebt.

Verder naar het westen liggen nog meer natuurgebieden die de moeite van een bezoek waard zijn, wel bekend als het merengebied van Andalusië. Embalse de Guadalteba-Guadalhorce zijn twee aangrenzende stuwmeren, in de bovenloop van de Río Guadalhorce. Ze liggen in een mooi landschap van bergen en bos en zijn een populair recreatiegebied met picknickplaatsen en campings. De kleinere stuwmeren ten zuiden ervan liggen in een niet minder mooi gebied ingebed; ideaal om te wandelen. Hier vind je bovendien de Garganta del Chorro, een adembenemende, smalle diepe kloof waar de Río Gaudalhorce zich doorheen perst. De kloof is beroemd om zijn spectaculaire wandelpad bestaande uit betonnen loopbruggen die tegen de loodrechte wanden aangebracht zijn. Deze Camino del Rey (Koningsweg), aangelegd in 1920, is echter niet meer veilig begaanbaar: door gebrekkig onderhoud zijn tientallen grote gaten ontstaan in het pad en de bruggen zijn gammel. Tot de restauratiewerken zijn uitgevoerd – en daarover is verder nog niets bekend – is het wandelpad helaas verboden terrein.

PARQUE NATURAL EL TORCAL. Geopend: dag. 10–17 uur.

Tweede huis aan de Costa

Op massabestemmingen worden de toeristen in de aankomsthal van een vliegveld gewoonlijk welkom geheten met toeristische opnames aan de wanden: gezellige plaatjes van bezienswaardige plaatsen, stranden en andere fraaie landschappen. Op het vliegveld van Málaga word je begroet door reclames van makelaars. Real estate, Immobilien, Onroerend goed; in verschillende talen schreeuwen makelaarskantoren om de aandacht van de vakantieganger. De boodschap is duidelijk: een tweede huis aan de costa is booming business. De hele Costa del Sol lijkt overspoeld met makelaars. De kantoren staan langs de boulevards, in de winkelstraatjes, langs doorgaande wegen; de etalages vol foto’s van appartementen, bungalows, villa’s en nieuwe luxeprojecten om dromen van (semi)permanent wonen in het zonnige zuiden te realiseren. Vaak lijken het mediterrane variaties op Center Parcs: een complex met zwembaden, restaurants, tennisbanen en de supermarkt of de exclusievere variant rond een golfcourse. Romantische zielen kunnen kiezen uit traditionele huisjes in een van de witte dorpjes in het kustgebergte, een cortijo (eenvoudig landgoed) of vrijstaande villa’s van buitenlandse bewoners die zich het leven in Andalusië anders hadden voorgesteld. Vakantie houden in Andalusië is heerlijk, er leven iets anders. Je verhuist niet alleen naar de zon, je krijgt er een ander land en zijn mensen, andere gewoontes en maatschappelijke spelregels bij.

Antequera


Een bezoek aan El Torcal kun je eventueel combineren met Antequera. Wie dit stadje vanaf El Torcal nadert (15 km), raakt direct gecharmeerd door de aanblik: de opeengepakte witte huisjes met roodbruine dakpannen, de kerktorens en de oude vesting. Dat is het oude centrum, het nieuwe gedeelte ligt lager en is minder aantrekkelijk.

Antequera ligt op een bijzonder strategisch punt. Hier kwamen én komen belangrijke wegen tussen Málaga, Granada en Sevilla bij elkaar. Al in de prehistorie woonden hier mensen, zoals blijkt uit een drietal opgegraven grafkamers. Bovendien kwamen hier in de middeleeuwen christenen en moslims met elkaar in aanvaring. Zo is er een legende verbonden aan de Peña de los Enamorados (Rots der Geliefden), die ten noordoosten van de stad opvallend omhoog steekt. Een jongen uit het (sinds 1410) christelijke Antequera en een Moors meisje uit Archidona spelen de hoofdrol. Omsingeld door Moorse achtervolgers zouden zij, om niet van elkaar gescheiden te worden, van de rots zijn gesprongen. In een ander verhaal eindigt de romance tussen Tazgona, dochter van een christelijke landeigenaar, en Ahmed Alhaizar uit Granada op dezelfde wijze.

Centrum

De straatjes in het oude centrum van Antequera dateren uit de tijd van ezels en paard-en-wagen. Met de auto verdwaal je bijna in de steile, smalle straatjes. Plaza San Sebastián vormt het centrum van de stad. Aan dit drukke pleintje staat ook de Iglesia de San Sebastián. Deze 16de-eeuwse kerk combineert een renaissancefaçade met een barokke klokkentoren. De gebruikte bakstenen en de azulejos bij het dak verraden mudéjarinvloeden.

Vanaf het plein loopt de Calle Zapateros (Schoenmakersstraat) omhoog, naar een trap die verder omhoog leidt naar de Arco de los Gigantes (Reuzenboog). Deze poort is gebouwd in 1585 en wordt gesierd door brokstukken (beelden, inscripties) van Romeinse gebouwen.

Achter de poort staat de Real Colegiata de Santa María la Mayor, een imposante kerk uit de eerste helft van de 16de eeuw. De renaissancegevel heeft mogelijk model gestaan voor de kathedraal van Granada. Na uitgebreide restauraties is de kerk ook van binnen weer te bezichtigen. Vooral het houten mudéjarplafond is prachtig. Naast de kerk staat de ruïne van een Moorse burcht, omgetoverd tot een vestingtuin.

Een stukje de heuvel af, aan het eind van de Calle Colegio, leidt een smal steegje naar de Postigo de la Estrella, een oude stadspoort. Nog iets verder ligt aan het einde van de Calle del Carmen de Iglesia del Carmen. Deze kerk is gebouwd tussen 1583 en 1633 en combineert een mudéjarplafond met een overdadig, driedelig, barok altaarstuk.

De stad telt verder nog ongeveer twintig kerken, en bovendien een aantal barokke stadspaleizen uit de periode dat Antequera zijn huidige vorm kreeg. Eén daarvan ligt vlak bij de Plaza San Sebastián, aan de Plaza del Coso Viejo, en huisvest het Museo Municipal. De collectie telt archeologische vondsten, schilderijen van de plaatselijke moderne kunstenaar Cristóbal Toral (ook nationaal van enig belang) en, op de bovenverdieping, religieuze kunst (schilderijen, goud- en zilverwerk). Een Romeins bronzen beeld van een jongeman uit de 1ste eeuw, de Ephebus van Antequera, is terecht de trots van het museum.

OPENINGSTIJDEN. Voor de monumenten gelden algemene openingstijden: di.–zo. 10–14 uur.

MUSEO MUNICIPAL. Geopend: di.–vr. 10–13.30 en 16–18., za. 10–13.30 en zo. 11–13.30 uur.

Dolmen de Antequera

Even buiten de stad, langs de weg naar Granada, bevinden zich twee prehistorische grafheuvels of dolmens, vlak naast een benzinestation. De oudste, de dolmen van Menga, werd gebouwd rond 2500 v.Chr. Voor de bouw van de grote rechthoekige grafkamer werden acht grote, platte rotsblokken rechtop gezet en afgedekt met vier nog grotere blokken. Daarna werd het graf met aarde overdekt en de toegang afgesloten. De grootste van de dekstenen is 2 m dik en weegt ca. 200 ton! En dan te bedenken dat de bouwers niet over machines beschikten. Overigens was dit graf al in de oudheid bekend.

Dat geldt niet voor de in 1905 ontdekte dolmen van Viera. Deze is genoemd naar de gebroeders Viera, twee tuinmannen die het graf ontdekten. Het is vermoedelijk iets jonger en in ieder geval kleiner dan het ernaast gelegen graf. Het gat in de achterwand van de grafkamer is aangebracht door onbekende grafschenners.

DOLMEN DE ANTEQUERA. Geopend: di.–vr. 10–14 en 15–17.30, za. 10–13.30 en zo. 11–13.30 uur.

Fuente de Piedra

Richting Sevilla ligt, bij Fuente de Piedra, een bekend natuurgebied. In de winter broeden hier veel trekvogels in het zoutmeer, waarvan de flamingo het bijzonderst is. In de zomer droogt het meer op en moeten de jongen groot genoeg zijn om weg te trekken. De natuur is onverbiddelijk: in droge jaren moeten de ouders hun jongen achterlaten als prooi voor de vossen, die het droogvallende meer binnendringen. De beste tijd voor een bezoek is het voorjaar. Het meer ligt op loopafstand van het dorp en is op een aantal plaatsen tot bijna aan de rand te naderen. Neem een verrekijker mee.

Costa de Almería


De Costa de Almería, in de oostelijke provincie van Andalusië, werd lange tijd vooral door Spaanse toeristen bezocht. Inmiddels is deze bestemming, die door haar beschutte ligging geldt als de warmste, zonnigste en droogste van Andalusië, ook te vinden in de reisbrochures van Nederlandse en andere Europese touroperators. De Costa de Almería bestaat uit uitgestrekte zand- en kiezelstranden. Toeristencentra hier zijn Aguadulce en Roquetas de Mar: karakterloze, door de overheid geplande hoteldorpen ten westen van Almería. Sfeervoller is de populaire kustplaats Mojácar, ruim 70 km ten noordoosten van de stad. Dit dorp bestaat uit twee delen. Het centrum, met restaurants en winkeltjes, ligt op een heuvel. De huizen in de kleine straatjes zijn goed bewaard gebleven, evenals het kerkje aan de Plaza de Iglesia. Vanaf de Mirador aan Plaza la Castillo heeft u een prachtig uitzicht over zee en het lager gelegen Mojácar Playa waar de meeste – dure – hotels staan. Wel ligt Mojácar in het droogste gebied van Spanje: een halfwoestijn die net achter de ruim 1300 m hoge Sierra Alhamilla begint.

Tussen Mojácar en de stad Almería ligt een bezienswaardig en fascinerend vulkaanlandschap: het natuurgebied Cabo de Gata-Níjar. En de uitlopers van de Sierra Nevada zijn aan de Costa de Almería altijd dichtbij, goed om te wandelen of een tochtje met de auto.

Aan de Costa de Almería wordt niet alleen geld verdiend in de toeristenbranche. Modern opgezette tuinbouwbedrijven exporteren hun oogst naar alle landen van Europa, en zelfs daarbuiten. Een gedeelte van het kustgebied is sinds 1961 letterlijk bedolven onder het plastic. Dankzij de plasticcultuur, zo ver als het oog reikt, zijn de geteelde komkommers en tomaten eerder op de markt dan de groenten uit de kassen van Nederland. Almería is tegenwoordig hét tuinbouwcentrum van Zuid-Spanje.

Almería

De belangrijkste plaats aan deze costa en provinciehoofdstad is Almería. De stad bestaat al vanaf de late prehistorie en werd, net als Cádiz en Huelva, gekoloniseerd door de Feniciërs en de Carthagers. In de 3de eeuw v.Chr. vestigden de Romeinen zich hier en noemden de stad Portus Magnus. De Moorse invloed is ook hier groot geweest. De Arabische naam al-Mariya (Spiegel van de Zee) werd later tot Almería verbasterd. De kalief Abd al-Rahman III van Córdoba liet op de heuvel een fort bouwen. Na het uiteenvallen van het kalifaat in kleinere taifas in 1031, kende Almería de grootste bloei uit zijn geschiedenis. Het rijk strekte zich uit over de huidige provincies Almería, Córdoba, Jaén en Murcia. Almería was een vooraanstaande handelsstad met zijdeen keramiekindustrie.

In 1489 viel Almería in christelijke handen. Met de komst van de nieuwe heersers zakte de handel in elkaar. Bovendien kreeg Almería in de daaropvolgende eeuwen met twee aardbevingen te maken. De laatste, in 1658, gaf de stad de genadeklap, er waren maar 500 overlevenden. Ook de citadel op de heuvel werd door beide aardbevingen zwaar beschadigd. In de 19de eeuw herleefde de economie. De stad, die tot die tijd slechts via zee goed te bereiken was, werd over land ontsloten door de aanleg van betere wegen en een spoorlijn. De mijnen werden heropend en industriële bedrijven vestigden zich rond de haven.

Almería is nog altijd een havenstad met veel industrie: chemische, voedingsmiddelen, cement- en visverwerkende industrie. Daarnaast is de stad een uitvoerhaven van tuinbouwproducten uit de provincie. Almería is de laatste jaren uitgegroeid tot een stad met ruim 155.000 inwoners. Een groot deel van de bevolking woont in de lelijke buitenwijken. Hoewel het centrum ook niet uitmunt in schoonheid, zijn er toch enkele mooie monumenten en leuke wijken. De palmen van Parque de Nicolas vormen de grens tussen de oude stad en de haven. In de haven is genoeg parkeerruimte, evenals op de Rambla de Belén, een droge rivierbedding die nu als parkeerterrein wordt gebruikt en haaks op de kustlijn loopt. Het oude centrum ligt ten westen van de Rambla de Belén.

Alcázaba

De Alcázaba, gebouwd in 955 door Abd al-Rahman III, de kalief van Córdoba, ligt op een 91 m hoge heuvel. Op dezelfde plek stond ooit de vesting van de Feniciërs, de eerste kolonisten. Het Alcázaba was voornamelijk in gebruik als militaire post. Het fort bestaat uit drie niveaus, die uit verschillende tijden dateren. Het kronkelige pad leidt naar de Puerta de la Justicia die toegang verschaft tot het fort. Rechts ervan staat de verdedigingstoren Torre de Espejo. Je begint de bezichtiging op het laagste niveau van het fort. Waar nu prachtige tuinen zijn aangelegd, stonden vroeger de militaire gebouwen. In het midden van deze tuinen staat de watermolen die het water naar boven pompte. De muur met de vierkante torens, die het eerste van het tweede niveau scheidt, dateert uit de 11de eeuw. Het tweede niveau was de residentie van de Moorse heersers. Hier stonden verscheidene paleizen en badhuizen. De moskee in het midden is later tot kapel voor Ferdinand en Isabella omgebouwd. Het Ventana de la Odalisca is het laatste wat nog rest van het koninklijk paleis. Het Ventana biedt uitzicht over de zigeunerwijk La Chanca met zijn grotwoningen.

Het hoogste niveau is in de 16de eeuw gebouwd. Ronde torens begrenzen de Patio de Armas. De Torre del Homenaje is daarvan de hoogste, de toren heeft een gotische poort met daarboven het wapen van Karel v. Aan de noordzijde van het fort verbindt een muur het Alcázaba met het kasteel op de Cerro de San Cristóbal. Het kasteel dateert uit de tijd van de kruisridders.

ALCÁZABA. Geopend: di.–zo. 9–20.30, ’s winters tot 18.30 uur.

Rond de kathedraal

De wijk rond de kathedraal, La Almedina, is een oude Moorse wijk met smalle straatjes, leuke pleintjes en typische witgekalkte grotwoningen. De Templo de San Juan staat in deze wijk, aan de Calle San Juan. De kerk was vroeger een moskee, waarvan nog architectonische elementen zoals de mihrab (gebedsnis) zichtbaar zijn.

Na de aardbeving van 1522, begon men in 1524 met de bouw van een nieuwe kathedraal. Diego de Siloé, die ook tekende voor de kathedraal van Málaga en Granada, maakte het ontwerp. Door dikke muren omgeven, oogt de kathedraal meer als een fort. Het zuidelijke en westelijke portaal zijn rijk bewerkt. De stijl is een mengsel van renaissance en gotiek. Het interieur laat zowel gotische als klassieke elementen zien. Er staat een graftombe van bisschop Villalán, de oprichter van de kerk. Het klooster naast de kathedraal is in neoklassieke stijl gebouwd, maar is niet geopend voor publiek.

KATHEDRAAL. Geopend: ma.–vr. 10–17, za. 10–13 uur.

Rond Puerta de Purchena

De wijk rond het drukke plein Puerta de Purchena is de levendigste van de stad. De Calle de las Tiendas is de oudste winkelstraat van Almería, en bestond al in de 16de eeuw. Naast de talrijke winkels heeft deze wijk enkele aardige kerken, zoals de San Pedro, de Santiago en de Iglesia de las Claras. Vanaf de Puerta de Purchena loopt de Paseo de Almería in een diagonale lijn richting de Rambla de Belén. Het is een drukke straat vol winkels, restaurants, banken en reisbureaus. Via een zijstraat (Aguilar de Compo) kom je bij de markthallen van Almería, waar fruit, groente, vlees en vis worden verkocht.

Ten oosten van de Rambla de Belén ligt het nieuwe deel van Almería. Het doet zakelijk en strak aan en heeft niet veel bezienswaardigheden. Het toeristenbureau is er gevestigd evenals het busen het treinstation en een moderne jachthaven. Interessant is hier het Museo de Almería, een archeologisch museum dat gebruikmaakt van multimedia. Zowel de moderne architectuur als de inrichting van het museum krijgt lof uit binnen- en buitenland.

MUSEO DE ALMERÍA, Carretera de Ronda. Geopend: di. 14.30–20.30, wo.–za. 9–20.30 en zo. 9–14.30 uur. Toegang gratis voor EU-burgers op vertoon van identiteitsbewijs.

Omgeving van Almería

Vanaf de Costa de Almería kun je makkelijk het oostelijke deel van de Alpujarras bezoeken: het dal van de rivier de Andarax. Laujar de Andarax is hier zonder twijfel de interessantste plaats. Vroeger was het de residentie van de Moorse koningen, maar er zijn geen overblijfselen meer uit die tijd. Het enige bezienswaardige monument is het gemeentehuis uit de 18de eeuw. Het is de sfeer van Laujar die bezoekers aanspreekt, en de mooie omgeving. Vanaf de Mirador de la vega, aan de hoofdstraat, kijk je uit over de beboste Sierra de Gador. De rivier de Andarax stroomt vlak langs het dorp. Een wandeling van een kwartier naar boven brengt je bij de kunstmatige watervallen, vanwaar je nog een flink eind stroomopwaarts kunt wandelen.

Ten oosten van Laujar, voorbij het plaatsje Santa Fé de Mondújar, maken de Alpujarras langzaamaan plaats voor een droog geërodeerd landschap. De bergen lijken hier reusachtige zandtaarten.

Neem je van Almería de n340, kom je dwars door het fascinerende woestijnachtige landschap van de provincie. Midden in dit dorre berggebied rijst een Moorse burchtruïne op, die op de heuvel van het dorp Tabernas staat. Niet de ruïne, maar de filmindustrie heeft Tabernas beroemd gemaakt. Vlak bij het dorp (volg de wegwijzers) ligt een nagebouwd Amerikaans pioniersdorp, dat de naam Mini Hollywood draagt. Hier zijn westerns opgenomen, onder andere A fistfull of Dollars met Clint Eastwood (1964). De filmset is een attractiepark geworden, inclusief dierentuin en papegaaienshow, bezocht door een massa toeristen die vermaakt wordt door sheriffs, bankovervallers en stuntende cowboys, en door dansende dames in de saloon.

In de buurt is concurrentie van onder andere Western Leone, die is kleiner, minder leuk, maar voordeliger.

Wie nog tijd over heeft, kan Sorbas bezoeken, 27 km voorbij Tabernas. Sorbas is een ‘pottenbakkersdorp’, uniek gelegen tussen twee kloven en bekend om zijn keramiek en casas colgantes (hangende huizen).

MINI HOLLYWOOD, Tabernas. Geopend: mei.–nov. di.–zo. 10–21, nov.–mei di.–zo. 10–19 uur. Show om 12 en 17 uur.
RANCHO LEONE. Geopend: za.–zo. 12–17 uur.

Parque Natural de Cabo de Gata-Níjar

Aan de voet van de Sierra de Alhamilla, ten oosten van Almería, ligt het witte dorp Níjar. De meeste toeristen bezoeken deze plaats vanwege het goedkope aardewerk dat er verkocht wordt. Het aardewerk uit Níjar is vrij grof en heeft groene en blauwe motieven. Naast het aardewerk staat Níjar ook bekend om de jarapas, de geweven kleedjes.

Níjar is een uitstekend begin van een rondrit door het fascinerende natuurgebied Cabo de Gata-Níjar (32.000 ha): een ruig, onherbergzaam landschap, gedomineerd door een oud vulkanisch gebergte, de 500 m hoge Sierra de Cabo de Gata. De kust van het natuurgebied is gevormd door vulkaanerupties en gestolde lava, een ronduit uniek en schitterend landschap. Je vindt er duinen, zoutpannen (salinas), kliffen, baaien en mooie, rustige stranden zoals Playa de Monsul en Playa de Genoveses in de buurt van het badplaatsje San José. Je kunt het natuurgebied via diverse wandelpaden ontdekken; informatie hierover is verkrijgbaar bij het informatiecentrum. Bijna een derde van het natuurgebied ligt in de zee, dit maritieme gedeelte is een uitstekend duikgebied.

PARQUE NATURAL DE CABO DE GATA-NÍJAR. Informatiecentra Las Almoladeras, Carretera Almería-Gabo de Gata. Geopend: di.–zo. 10–15 uur, tel. (950) 160435.