Europa’s oriënt 3
Naar Andalusië ga je om het Alhambra van Granada te bezichtigen, de witte plaatsjes met Moorse stadspatronen, de Alcázaba in Sevilla, Córdoba’s Mezquita en Medina Azáhara, – oriëntaalse architectuur en beeldende kunst van een verbluffende schoonheid, Duizend-en-een-nacht op Europese bodem.
Het land en zijn cultuur zijn niet alleen gevormd door de moslims, maar door de Feniciërs, Romeinen, Westgoten of Visigoten en een reeks christelijke vorsten. Ze bouwden voort op tradities van hun voorgangers, zodat een typisch Andalusische Moorse kunst en cultuur ontstonden, een Andalusische gotiek (mudéjar), een Spaanse renaissance- en barokstijl die in de School van Sevilla een hoogtepunt bereikten. De School van Sevilla heeft een aantal kunstenaars van wereldformaat geleverd: de Spaanse meesters Murillo, Velázques en Zurbarán. Een naam die iedereen bekend in de oren klinkt, is Picasso. Maar weinig mensen weten dat de schilder uit Andalusië afkomstig is, evenals zijn vriend, de beroemde dichter García Lorca.
In de opvatting van de Andalusische bevolking in het algemeen en in de ogen van de toerist in het bijzonder beginnen de Andalusische kunst en cultuur pas echt met de Moorse kunst. De periode van de Arabische en Berberoverheersing was een culturele bloeiperiode in Zuid-Spanje. De moslims brachten een rijke cultuur met zich mee, die verscheidene invloeden in zich verenigde: van Grieks tot Perzisch, van Byzantijns tot Egyptisch. Terwijl de rest van Europa sluimerde in de donkere middeleeuwen, ontstond in zuidelijk Spanje een cultuur van ongeëvenaard niveau, met bouwwerken die eeuwen later nog steeds worden bewonderd om de schoonheid en toegepaste technieken.
Prachtige en imposante kalligrafische reeksen sieren de wanden van moskeeën en paleizen. Het kunnen citaten uit de Koran zijn of een weergave van de bouwgeschiedenis van het monument en een eerbetoon aan de opdrachtgever. Maar ze kunnen ook een literair karakter hebben, pure poëzie. De inhoud blijft voor ons echter verborgen. Niet afgeleid door de tekst krijgen de vorm en de schoonheid van de Arabische kalligrafie des te meer kracht.
Het decoratieve gebruik van het Arabische schrift in de architectuur bevorderde de ontwikkeling van het schrift en maakte verschillende lokale kalligrafische variaties mogelijk. In Andalusië was een uiterst sierlijke variant gangbaar die binnen de Arabische kalligrafie als aparte Andalusisch-Noord-Afrikaanse stijl kan worden beschouwd. De mooiste voorbeelden van Arabische kalligrafie in de architectuur zijn te vinden in het Nasridenpaleis van het Alhambra in Granada.
Omajjadische kunst
Uit de vroegste periode van Moorse overheersing is weinig in originele staat bewaard gebleven. Wat resteert is uniek en getuigt van een enorme creativiteit en een hoge beschaving. Córdoba was de hoofdstad van de Omajjaden. Geen wonder dat hier de mooiste monumenten zijn te vinden: Medinat al Zahra (Spaans: Medina Azáhara) en de Mezquita, de grote moskee van Córdoba. In later tijden is daar nog flink aan verbouwd, slechts een deel van de moskee stamt uit de Omajjadische tijd, toen Córdoba een van de belangrijkste steden in de gehele islamitische wereld was.
Typisch voor de Moorse bouwkunst is het gebruik van hoefijzerbogen, die al eerder door de Visigoten in Spanje geïntroduceerd waren, en de ornamentiek die van meer belang is dan de vorm. Dit resulteert in druk versierde oppervlakken en het veelvuldig gebruik van pleisterwerk en geglazuurde keramiek. In de decoraties spelen geometrische patronen, plantenmotieven en kalligrafie een hoofdrol. De islam verbiedt het afbeelden van mensen.
Behalve de bouwkunst werd in deze periode de islamitische miniatuurkunst belangrijk. Zo werden gevels met fijne ornamenten versierd, maar ook andere materialen werden bewerkt, zoals edelmetalen, hout, marmer, ivoor, kristal en textiel. Marmer, hout en ivoor werden uitgesneden en zijde werd beschilderd of van gouddraad voorzien. De miniatuurkunst leidde tevens tot het versieren van boeken en letters. Daarnaast werden uiteraard de bekende miniatuurschilderijtjes gemaakt. Deze kunstuitingen beperkten zich niet tot de Omajjadische periode: men vindt ze terug gedurende de gehele Moorse overheersing.
Almohadische kunst
Terwijl in het noorden van Spanje de romaanse bouwkunst in de mode was, stond het zuiden van Spanje in het teken van een nieuwe Moorse kunststroming, ten tijde van de heerschappij van de Almohaden. De bouwstijl van deze bijzonder religieuze dynastie was sober en eenvoudig, hetzelfde gold voor de materialen. Marmer en graniet moesten plaatsmaken voor eenvoudige baksteen, en er was minder aandacht voor ornament en kleur. De architectuur van de Almohaden heeft met haar eenvoud een grote invloed op de latere christelijke bouwkunst gehad.
Enkele van de weinige monumenten uit de Almohadische periode staan in Sevilla: de Giralda (de minaret), de Torre de Oro en de Patio de las Naranjas (het voorhof van de moskee). De moskee zelf bestaat niet meer en is, zoals zoveel moskeeën, afgebroken ten gunste van de kathedraal van de stad. De Alcázar in Sevilla is intact gebleven.
Nasridische kunst
De kunst van de Nasriden begon zich in de eerste helft van de 13de eeuw te ontwikkelen, met Granada als culturele hoofdstad. In de jaren tot aan de capitulatie in 1492, was Granada een toevluchtsoord voor Moorse vluchtelingen. Zij kwamen uit andere delen van Spanje die reeds door de christenen veroverd waren. Onder hen bevonden zich veel kunstenaars en handwerkslieden, die de kunst in Granada en omgeving sterk hebben beïnvloed. In tegenstelling tot in de Almohadische kunst, kwam er weer aandacht voor decoratie, waardoor de stijl van de Nasriden ook wel ‘islamitische barok’ wordt genoemd. Nieuwe technieken werden geïntroduceerd. Bogen en plafonds werden verfraaid met stalactieten, ook wel muqarnas genoemd, een toepassing die oorspronkelijk uit Iran kwam. De plafonds en het pleisterwerk werden vaak beschilderd. Het Alhambra van Granada is het belangrijkste Nasridische bouwwerk. Maar in het complete voormalige Nasridenrijk, tussen Granada, Málaga en Almería, tref je alcázabas (versterkte residenties) uit deze periode.
Mudéjar
Na de Reconquista verdween de Moorse bouw- en kunststijl niet meteen uit Spanje. Ferdinand en Isabella waren juist zeer te spreken over de rijkdom van de Moorse architectuur. Na 1492 bleven kunstenaars geïnspireerd door de Nasridische kunst. Zij vermengden de islamitische stijl met romaanse en gotische kenmerken die door de christenen geïntroduceerd werden vanuit het noorden van Spanje. De mudéjarstijl wordt dan ook wel omschreven als Moorse gotiek.
Mudéjar betekent onderworpen; de mudéjares waren de
islamitische kunstenaars die na de Reconquista in Spanje bleven
wonen. In de eerste jaren na de Reconquista was er namelijk nog
sprake van godsdiensttolerantie, die rond 1500 ernstig verminderde.
De mudéjarstijl komt alleen voor in de architectuur. De
mudéjarkerken vallen op door hun vierkante of achthoekige torens
die aan minaretten doen denken. Kenmerkend is het gebruik van
baksteen en azulejos ( pp.
57-58). Een regelmatig gebruikt motief is de ster, zowel op de
tegels als in de ingelegde houten plafonds. Deze
artesenado-plafonds, in Nederland bekend als
cassetteplafonds, werden later ook in de renaissance gebruikt.
Behalve voor kerken, werd de stijl ook toegepast bij
niet-religieuze gebouwen. De mudéjarstijl bleef lang bestaan. Toen
het hof zich op renaissance en barok richtte, werd de mudéjarkunst
een volkskunst en deze bestond tot ver in de 17de eeuw.
Eind 19de en begin 20ste eeuw, toen teruggegrepen werd op het verleden en historische bouwstijlen opnieuw in de mode waren in Europa, werd in Andalusië de mudéjarstijl herontdekt. Prachtige voorbeelden staan in Sevilla op het voormalige terrein van de Ibero-Amerikaanse expositie.
Gotiek
De gotische bouwkunst bereikte Spanje via Frankrijk. De gotiek werd vrijwel alleen toegepast in religieuze architectuur. Een uitzondering hierop vormt de Lonja, de voormalige handelsbeurs, in Granada. Bekende vernieuwingen uit de gotiek zijn het ribbengewelf, de spitsboog en het hoekige grondplan van kapellen. Het kruisvormige grondplan van de gotische kerken is, door de toegevoegde bijgebouwen, soms niet makkelijk te herkennen. De lichtval in de kathedralen wordt bepaald door grote roosvensters en ramen met gekleurd glas.
De kathedraal van Sevilla wordt als mooiste exemplaar van de 15de-eeuwse Spaans-gotische bouwkunst beschouwd. Waarschijnlijk hebben veel bouwmeesters de kathedraal als voorbeeld genomen voor latere kerken.
Binnen de gotische bouwkunst bestaan verschillende richtingen. Een stijl die veel in Zuid-Spanje voorkomt is de Isabellastijl, genoemd naar de toenmalige vorstin Isabella van Castilië. De stijl wordt ook estilo florido genoemd en kenmerkt zich door een weelderige decoratie. Gevels werden versierd met ornamenten in de vorm van bloemen, bomen, planten, vlechtwerk van plantenwortels, schelpen en dieren. De overvloed aan versieringen werd gerangschikt binnen een Moors aandoende vlakverdeling. De gevel van het Palacio de los Marqueses de Jabalguinto in Baeza, een goed voorbeeld van de Isabellastijl, blinkt uit in weelderigheid.
Renaissance
De platerescostijl vormde de overgang van gotiek naar renaissance. In de naam zit het woord plata, zilver verscholen. De decoratieve stijl doet dan ook wel wat denken aan zilversmeedwerk en is waarschijnlijk afkomstig van de schrijnwerkerskunst. Spitsbogen en overvloedige decoratie bleven gangbaar. Daarnaast kent de platerescostijl ook mudéjarinvloeden, zoals ritme en herhaling in de ornamenten. In Andalusië bleven de traditionele materialen baksteen, hout en azulejos in gebruik. Enrique de Egas (1455–1534) en Diego de Siloé (1490–1563) zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming. Beiden bouwden aan de kathedraal in Granada, de Italiaanse invloed binnen deze stijl is hier zichtbaar. Voor leken verschilt de platerescostijl weinig van de Isabellastijl, maar in de decoratie worden verschillende onderwerpen uitgebeeld. De platerescostijl maakt veel gebruik van allegorische voorstellingen, wapenschilden, trofeeën, engelen en duivels. De Isabellastijl met zijn voorkeur voor florale motieven, zou je wat romantischer kunnen noemen.
Langzaam maar zeker maakte de platerescostijl plaats voor de klassieke renaissancestijl, waar het stadhuis in Sevilla een voorbeeld van is. Een vooraanstaand architect uit de klassieke renaissance is Vandelvira (1509–1575), die vooral in de tweelingsteden Baeza en Úbeda actief was. De klassieke bouwstijl wordt ook wel de zuivere renaissance genoemd. Het paleis van Carlos V in het Alhambra in Granada is een goed voorbeeld van deze zuivere vorm. Geometrische vormen geven de bouwwerken een strenge aanblik. In tegenstelling tot voorgaande perioden zijn de versieringen uiterst sober. De meeste renaissancemonumenten zijn te bewonderen in de steden Jaén, Úbeda en Baeza.
Azulejos
De gevel van je huis decoreren met geglazuurde tegels, zoals in Andalusië gangbaar is, gaat misschien te ver, maar voor badkamer, toilet of keuken zou je toch zo een paar doosjes azulejos uit Andalusië mee willen nemen. Uit praktische overwegingen moet je genoegen nemen met een handzaam tegeltje met een huisnummer, met zo’n diepblauw mediterraan randje zoals je inmiddels ook bij diverse doe-het-zelfzaken in Nederland kunt krijgen.
Ten onrechte wordt er algemeen van uitgegaan dat het Spaanse (en Portugese) woord azulejos afkomstig is van azul, blauw. In werkelijkheid stamt azulejos van het Arabische al-zulaih: kleine, glanzende stenen. Het gebruik van geglazuurde tegels voor de decoratie van gebouwen op het Iberisch schiereiland komt uit de islam. De basis werd gelegd in Granada, door de Nasriden in de 13de eeuw. In de Arabische wereld op haar beurt werden de tegels geïntroduceerd door de handel via de zijderoutes. De oorsprong ligt in China, maar dat speelt vandaag de dag geen rol meer. Azulejos zijn een visitekaartje van het Iberisch schiereiland geworden. Na de Reconquista werden azulejos met figuren geïntroduceerd die op buiten- en binnenmuren werden samengevoegd tot een tableau en complete verhalen vertellen. Je ziet ze niet alleen bij paleizen en herenhuizen, maar ook bij winkels, in restaurants en bars. Azulejos met geometrische motieven zoals in de Moorse tijd gangbaar waren, zijn echter nog steeds het populairst.
Barok
Ten slotte valt er in Andalusië interessante barokke kunst te bewonderen. In de kerken voeren grote bewerkte retabels de boventoon, maar ook façaden en toegangspoorten werden overdadig versierd met ornamenten. De Spaanse barok heeft heel eigen kenmerken, zoals blijkt uit de gekozen materialen als baksteen en azulejos. In het zuiden van Spanje was de Italiaanse invloed duidelijk aanwezig. Een bekend voorbeeld is de façade van de kathedraal van Granada, ontworpen door Alonso Cano. Een ander bezienswaardig bouwwerk is La Cartuja, het kartuizerklooster in Granada, waar een bijna decadente vorm van barok te bewonderen is. Mooie barokke paleizen kom je in bijna alle steden tegen. Een van de mooiste is het Palacio San Telmo in Sevilla.
Het einde van de Moorse tijd betekende tevens een opleving van de beeldende kunst: binnen de islam waren afbeeldingen van personen immers verboden. Binnen de Isabellastijl begon de beeldhouwkunst voor het eerst een grote rol te spelen. Kerken werden voorzien van beelden en reliëfs, rijk versierde graftombes en portalen. Thema’s waren verhalen uit de Bijbel, de apostelen, de maagd Maria en andere heiligen. Een beeldhouwer van naam uit die tijd was Gil de Siloé. Zijn zoon Diego verdiende tijdens de renaissance zijn sporen als architect.
De gotische schilderkunst bereikte Andalusië tegen het einde van de 15de eeuw. Door sterke contacten, politieke en culturele banden met de Spaanse Nederlanden, ontwikkelde zich aan het hof in Madrid en Sevilla een Spaans-Vlaamse stijl die zich kenmerkt door een neiging tot naturalisme. Jan van Eyck en Rogier van der Weyden kunnen genoemd worden als belangrijke vertegenwoordigers van de 15de-eeuwse Vlaamse schilderkunst die in Andalusië werkzaam waren. De belangrijkste scholen waren die van Sevilla en Córdoba. Zij brachten onder anderen Antón en Diego Sanchez voort. Uit Córdoba is de schilder Pedro de Córdoba het bekendste geworden; hij schilderde De Verkondiging, dat te bezichtigen is in de kathedraal van die stad.
De renaissanceschilderkunst is in Spanje sterk beïnvloed door Italië, waar veel schilders hun opleiding volgden. In Sevilla was de meester Alejo Fernández, van oorsprong een Duitser, gerenommeerd. In de kathedraal van Sevilla hangt zijn werk Driekoningen.
In de 17de eeuw drong de realistische stijl door in de schilderkunst. Spanje kende in de 16de en 17de eeuw een Gouden Eeuw, de Sieclo de Oro (1550–1650), dankzij de handel met de Nieuwe Wereld. In die bloeiperiode heeft Sevilla een aantal schilders voortgebracht die internationale bekendheid hebben verworven. De grootste bekendheid geniet Diego Rodriguez de Silva y Velázquez (1599–1660), geboren in Sevilla en leerling van Pacheco (1564–1654), die wordt beschouwd als de grondlegger van de School van Sevilla. Lange tijd werkte Velázquez voor het Spaanse hof waar hij voornamelijk portretten schilderde.
Ook Francisco de Zurbarán (1598– 1664) afkomstig uit de Extremadura kreeg zijn opleiding in Sevilla. Een groot aantal schilderijen maakte hij in opdracht van verschillende Sevillaanse kloosters. Zijn werk heeft dan ook hoofdzakelijk religieuze thema’s en is onder andere in het Museo de Bellas Artes (p. 87) in de Andalusische hoofdstad te bewonderen.
De derde 17de-eeuwse schilder van naam uit Sevilla is Bartholomé Estéban Murillo (1618–1682). Hem wordt wel eens verweten dat hij zijn stijl te veel aanpaste aan de publieke smaak. Zijn Visioen van de Heilige Antonius hangt in de kathedraal van Sevilla
In Granada maakte Alonso Cano niet alleen naam als architect maar ook als schilder van altaarstukken en schilderingen van religieuze taferelen. Zijn werk is onder andere te zien in de hoofdkapel van de kathedraal in Granada.
Een intrigerende barokke kunstenaar is Juan de Valdés Leal (1622–1690). Hij kreeg zijn opleiding in Córdoba en wordt de ‘pessimist van de barok’ genoemd, vanwege de allegorische thema’s die hij voor zijn schilderijen koos. Na het overlijden van zijn vrouw, raakte hij volledig geobsedeerd door de dood. In de kerk van het Hospital de la Caridad in Sevilla (zie p. 79) hangt een luguber werk van hem, met onder andere een afbeelding van een lijk in staat van ontbinding. Valdés Leal kreeg dan ook vooral bekendheid door zijn morbide gemoedstoestand in plaats vanwege zijn kwaliteiten.
Kunstenaars uit de 20ste eeuw die op de voorgrond treden zijn
naast Picasso ( pp. 130-131)
Julio Romero de Torres (1874–1930), geboren in Córdoba. Hij
was geen vertegenwoordiger van de nieuwe, moderne stromingen zoals
Picasso, maar eerder een romanticus en realist, die in zijn werk
een aardig tijdsbeeld geeft. Zijn werk is tentoongesteld in zijn
geboortehuis in Córdoba (zie p. 179).
De Spaanse literatuurgeschiedenis begint in de
Moorse tijd. In die tijd was het Arabisch de taal van de heersende
klasse, terwijl het volk de Romaanse taal sprak. Proza werd in het
Arabisch geschreven. Vanaf de 9de eeuw schreven islamitische
dichters gedichten die vaak als versiering in de muren van de
paleizen werden gebeiteld. De bekendste schrijver uit de Arabische
tijd was joods, Maimónides ( p.
177).
De Castiliaanse literatuurgeschiedenis begint pas in de 12de eeuw. Een bekend gedicht uit de tijd van het heldendicht was het in 1140 geschreven El poema del mío cid (vrije vertaling: Gedicht over mijn Heer). Het gedicht verhaalt over de heldendaden van Rodrigo Díaz de Vivar, tijdens de Reconquista. De beste dichter die de 14de eeuw heeft voortgebracht is Juan Ruiz. Met zijn Libro de buen Amor geeft hij een satire op de maatschappij, doorspekt met lyrische gedichten en autobiografische liefdesavonturen.
Na de Reconquista stonden de ridderromans boven aan de lijst van populair proza. Amadís de Gaula is een anoniem werk uit 1508 waarin de ridder, zoals in de meeste ridderromans, altijd overwint.
In de Gouden Eeuw stimuleerden de economie en welvaart de kunst,
ook de literatuur maakte een geweldige ontwikkeling door. Veel
boeken verhaalden over de ontdekkingen in Amerika. Het Spaanse boek
dat op internationaal niveau nog steeds de meeste bekendheid geniet
is Don Quijote van de schrijver Miguel de Cervantes Saavedra
( p. 62). In 1605, op de grens
van de vrolijke renaissance en de zware barok, schreef hij een
satire op de ridderroman. Het boek is van groot belang geweest voor
de ontwikkeling van de moderne roman. De karakters waren niet
langer statisch, maar ontwikkelden zich in de loop van het
verhaal.
Lope de Vega mag niet ongenoemd blijven bij het bespreken van de 17de-eeuwse literatuur. Hij heeft bijzonder veel toneelstukken geschreven, waarvan er meer dan 400 bewaard zijn gebleven. Twee bekende titels zijn: La dama boba en Fuenteovejuna.
De 18de eeuw was van weinig belang voor de Spaanse letterkunde. De 19de eeuw daarentegen bracht een vloedgolf van nieuwe schrijvers en nieuwe ideeën. Een vertegenwoordiger van de realistische stroming afkomstig uit Andalusië, was Pedro Antonio de Alarcón uit Guadix bij Granada. In 1874 schreef hij El sombrero de tres picos.
De 20ste eeuw kende verschillende stromingen. Allereerst ontstond er als reactie op het realisme, het modernisme dat uitging van de ‘kunst om de kunst’. De stijl van de modernisten was uitbundig, met veel omhaal van woorden. Beduidende vertegenwoordiger van het modernisme is onder anderen de winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur Juan Ramón Jiménez (1881-1958), afkomstig uit de Andalusische provincie Huelva.
De Generatie van 1898 was er een die op zoek ging naar het ware karakter van Spanje dat in de voorafgaande crisisjaren verloren was gegaan. De stijl van de aanhangers was sober en eenvoudig.
De Generatie van ‘27 (Ultraistas) betrachtte vooral een
persoonlijke schrijfstijl en eerherstel van de oude volkspoëzie. In
1927 herdachten ze de barokdichter Luis de Góngora. Federico
García Lorca was de leidende figuur binnen deze stroming
( pp. 196-198).
Een toonaangevende hedendaagse
Spaanse auteur, tevens columnist bij het dagblad El Pais en
afkomstig uit Andalusië, is Antonio Muñoz Molina (1956). Een
aantal van zijn prachtig geschreven, deels autobiografische romans
is vertaald en verschenen bij uitgeverij De Geus. Zie voor verdere
informatie over hedendaagse literatuur ( pp. 45-47).
Don Quichote
De lange magere, verdwaasde ridder die op zijn oude knol Rosina vecht tegen Spaanse windmolens en geassisteerd wordt door zijn schildknaap Sancho Panza op een ezel, is het komische beeld van Don Quichote de la Mancha gecreëerd door Miguel de Cervantes (1547– 1616) dat iedereen kent. En niet te vergeten Dulcinea, het boerenmeisje dat de ridder Don Quichote verheft tot de schone, onbereikbare dame aan wie hij zijn hart verliest. De spot die de auteur drijft met de middeleeuwse ridderroman is onmiskenbaar en de reden voor het internationale succes van Cervantes’ roman. De vernuftige edelman Don Quichote van la Mancha verscheen in 1605, en geldt als een van de best verkochte boeken ter wereld. De satire en de prachtige schrijfstijl leverden Cervantes de bijnaam ‘Shakespeare van Spanje’ op.
Met Andalusië heeft Don Quichote geen direct verband, de schrijver wel. Het leven van Miguel de Cervantes leest als een roman op zich. Hij werd geboren in de stad Alcalá de Hernares ten oosten van Madrid, vocht als soldaat in de Spaans-Venetiaanse handelsoorlog (1571) tegen de Turken, werd op de terugreis gevangengenomen door Algerijnse piraten en keerde pas na vijf jaar terug naar Spanje. Tussen 1587 en 1593 reisde Cervantes door Andalusië als belastingincasseerder voor de Spaanse Armada. Aan de Plaza del Potro in Córdoba attendeert een herdenkingsplaat op Cervantes’ verblijf in een herberg aan het pleintje en de inspiratie die hij in de buurt opdeed voor zijn roman. Sevilla speelt in de biografie van Cervantes een treurige rol: op verdenking van fraude belandde hij er in de gevangenis.
Tijdens zijn periode in Andalusië schreef en publiceerde Cervantes een aantal novellen en kluchten, zonder succes. De doorbraak kwam met Don Quichote de la Mancha, waaraan hij tijdens zijn drie maanden gevangenschap in Sevilla begon te schrijven. Nadat het proces tegen hem nietig was verklaard, verliet hij Andalusië en keerde terug naar zijn geboorteregio Castilië. Op 58-jarige leeftijd verscheen in Madrid de eerste druk van ‘El ingenioso Hidalgo Don Quichote de la Mancha’; een tweede, gewijzigde versie voltooide hij tien jaar later. Cervantes raakte na zijn dood in de vergetelheid, maar werd tijdens de romantiek in de 19de eeuw herontdekt. Uit die periode dateert de mooiste uitgave van Don Quichote met de gravures van Gustave Doré en in 1997 opnieuw uitgegeven door Athenaeum, Polak & v. Gennep.
Andalusië en flamenco worden met elkaar geassocieerd. De flamenco is een combinatie van zang, dans en gitaarmuziek, waarvan de oorsprong niet heel duidelijk is. Het schijnt dat in de Moorse tijd al de Cante Jondo werd beoefend, die grote invloed heeft gehad op de latere flamenco. De flamenco zoals wij die nu kennen stamt uit de 18de eeuw en ontstond bij de zigeuners. In die tijd woonden veel zigeuners in het bekken van de Guadalquivir, in de omgeving van de plaatsen Cádiz, Jerez en Sevilla. De Cante Jondo (diep gezang) wordt als de puurste vorm van flamenco gezien. Het is zigeunerblues, tragische liederen die de problemen die de zigeuners door de jaren heen hebben meegemaakt verwoorden. De uitvoering ervan is ingetogen, de uitdrukkingen en de bewegingen van de dansers zijn van bijzonder gewicht. De Cante Chico daarentegen is een vrolijke variant van de Cante Jondo. Beide vormen van de flamenco kunnen gepaard gaan met snelle ritmische bewegingen met de voeten en klappen met de handen.
De zigeuners voerden de flamenco oorspronkelijk op tijdens bruiloften en begrafenissen, maar regelmatig dansten en musiceerden ze spontaan, bij iemand thuis of op straat. Het belangrijkste was de aanwezigheid van de duende, de spirit of stemming. Het feest kon dagen duren. Deze wilde partijen werden juergas genoemd. Pas na 1860 werd de flamenco bekend buiten de zigeunergemeenschappen. Men begon de flamenco op te voeren in cafés. In Málaga was café Chinitas, nu een stoffenwinkel, een beroemd flamenco- en stierenvechterscafé. In Sevilla was dat café Silvero.
Wel zijn er genoeg mogelijkheden om naar een georganiseerde show te gaan, de tablos, doorgaans speciaal voor toeristen opgevoerd.
Ook de sevillanas worden wel eens – ten onrechte – tot de flamenco gerekend. Deze dansen hebben wel iets van de flamenco weg, maar ze zijn veel luchtiger dan de flamenco en worden vooral in Sevilla en omgeving gedanst, op jaarmarkten en op pelgrimstochten zoals die naar El Rocío. In tegenstelling tot de flamenco, waar een opleiding voor nodig is, dansen veel mensen de sevillana. De sevillana is de dans van het volk.
Door de commercialisering van de flamenco is er veel kitsch naast kunst ontstaan. Wat ingetogener, professioneler, minder kitscherig en commercieel zijn de voorstellingen die in theaters in de grote steden van Andalusië worden gegeven. Ook in Nederland is er toenemende belangstelling voor de flamenco. Regelmatig worden artiesten naar Nederland gehaald voor concerten in diverse theaters. Informatie hierover en data vind je onder meer in het tijdschrift voor Spanjeliefhebbers Viva España.
Baanbrekend werk voor de flamenco heeft gitarist Paco de Lucia, afkomstig uit Algeciras, geleverd. Hij heeft met zijn prachtige gitaarmuziek nieuwe stromingen binnen de flamenco ontwikkeld en de muziek het internationale popcircuit binnengeloodst. Hij trad veel op met de niet minder gerenommeerde zanger Camarón de Isla. De flamenco is sinds die ontwikkeling niet meer uitsluitend voorbehouden aan zigeuners en Andalusië. De jongste ster aan het firmament is geen Andalusiër, maar een Catalaan: Miguel Poveda.