21
Barnum en Skip
JUNI was om en Laura's school was dicht. Het orgel was afbetaald. Laura leerde een paar akkoorden spelen bij Pa's viool, maar ze hoorde liever de viool alleen, en bovendien, het orgel was voor Mary's genoegen als Mary thuis kwam.
Op een avond zei Pa: „Morgen is het de vierde juli. Meisjes, willen jullie naar het feest in de stad?"
„O, nee, laten we het doen zoals het vorige jaar," zei Carrie. „Ik ben niet graag in de drukte als ze vuurwerk afsteken. Ik heb liever ons eigen vuurwerk thuis."
„Ik wil thuis een heleboel lekkers," verkondigde Grace.
„Ik veronderstel dat Wilder langs komt met de paarden en het rijtuig, Laura?" vroeg Pa.
„Hij heeft er niets van gezegd," antwoordde Laura. „Maar ik wil in ieder geval niet naar het feest."
„Denk jij er net zo over, Caroline?" wilde Pa weten.
„Ja, zeker, als jij het met de meisjes eens bent," zei Ma met een glimlach naar hen allemaal. „Ik zal een feestmaal bedenken, en de meisjes zullen me helpen het klaar te maken."
De hele volgende morgen hadden ze het erg druk. Ze bakten vers brood, een taart, en een cake met twee eieren erin. Laura ging naar de tuin en groef met haar vingers voorzichtig in de aardappelheuveltjes naar jonge aardappelen. Ze kreeg genoeg aardappelen bij elkaar voor het middageten zonder één plant bij de wortels te beschadigen. Daarna plukte ze de eerste erwtjes, en ze koos zorgvuldig alleen de dikke peulen.
Ma braadde een jonge kip terwijl de nieuwe aardappelen en de erwtjes kookten en een botersaus kregen. De maaltijd was net klaar, op het trekken van de thee na, toen Pa uit de stad terug kwam. Hij bracht citroenen mee voor citroenlimonade in de middag, vuurwerk voor 's avonds, en lekkers voor de hele verdere dag.
Toen hij de pakjes aan Ma gaf, zei hij tegen Laura: ,,Ik zag Almanzo Wilder in de stad. Hij en Gap Carland waren z'n nieuwe paarden aan het inspannen. Die jongeman heeft zijn roeping gemist; hij zou leeuwetemmer moeten zijn. Die paarden zijn erger dan haviken. Hij en Cap konden ze maar net in de hand houden. Hij vroeg me jou te zeggen dat je, als je vanmiddag een ritje wilt maken, klaar moet staan om in te stappen als hij voorrijdt, want hij zal niet uit kunnen stappen om je te helpen. Ik moest je zeggen dat er een nieuw span is om af te richten."
,,En ik geloof dat hij jouw nek wil breken!" zei Ma. „Ik hoop dat hij de zijne eerst breekt." Dit was zo ongewoon voor Ma's vriendelijke aard, dat ze haar allemaal aanstaarden.
„Wilder kan die paarden aan, Caroline. Maak je geen zorgen," zei Pa vol vertrouwen. „Als ik ooit een man zag die voor paarden geboren is, dan is hij het."
„Wilt u werkelijk dat ik niet meega, Ma?" vroeg Laura.
„Je moet het zelf weten, Laura," antwoordde Ma. „Je Pa zegt dat het vertrouwd is, het zal dus wel zo zijn."
Nadat ze langzaam genoten hadden van dat verrukkelijke middagmaal, zei Ma dat Laura de afwas mocht laten liggen en haar bruine jurk aan moest trekken als ze wilde gaan rijden. „Ik maak het werk af," zei Ma.
„Maar u bent de hele morgen aan het werk geweest," protesteerde Laura. „Ik kan het doen en nog tijd genoeg hebben om me te kleden."
„Jij en Ma hoeven je niet druk te maken over de afwas," zei Carrie. „Ik zal afwassen en Grace gaat afdrogen. Kom mee, Grace. Jij en ik zijn ouder dan Mary en Laura waren toen zij het werk deden."
Laura stond aangekleed bij de deur te wachten toen Almanzo eraan kwam. Ze had de paarden nooit eerder gezien. De een was een hoge vos met zwarte manen en een zwarte staart. De ander was een groot bruin paard met witte vlekken. Aan één kant van zijn bruine hals zat een witte vlek in de vorm van een haan. Een streep wit in de bruine manen leek net de hanestaart.
Almanzo liet dit vreemde span stilstaan en Laura liep naar de buggy toe, maar het bruine paard ging steigerend, met in de lucht klauwende voorpoten, recht op zijn achterpoten staan, terwijl de vos naar voren sprong. Almanzo liet de teugels vieren, en toen de paarden wegsprongen riep hij: „Ik kom terug."
Laura wachtte, terwijl hij om het huis reed. Toen hij de paarden weer stil liet staan liep ze vlug naar het rijtuig, maar ze stapte achteruit toen weer het gevlekte paard steigerde en de vos vooruit sprong.
Pa en Ma stonden naast Laura; Carrie stond in de deuropening met een vaatdoek in haar handen geklemd, en Grace keek langs haar heen naarbuiten. Ze wachtten allemaal, terwijl Almanzo opnieuw om het huis reed.
Ma zei: „Het is beter dat je niet probeert te gaan, Laura," maar Pa zei: „Caroline, laat haar maar. Wilder kan ze aan."
Toen Almanzo deze keer de paarden liet stilstaan, keerde hij ze een klein stukje, en hij hield het rijtuig wat in om Laura een betere kans te geven om tussen de wielen te komen. „Vlug," zei hij. Laura, met hoepels en al, deed het vlug. Haar rechterhand greep de neergeklapte beugel van het rijtuigdak, haar rechter voet raakte de rijtuigtree, en toen het gevlekte paard steigerde en de vos sprong, stapte haar linkervoet in de buggy en viel ze op de bank neer. „Die hoepels ook," mopperde ze, toen ze ze recht schikte in het voortijlende rijtuig en haar bruine jurk met het dekkleed bedekte.
„Raak het dak niet aan!" zei Almanzo, en daarna waren ze stil. Hij werd helemaal in beslag genomen door de paarden die hij in bedwang moest houden, en Laura maakte zich klein aan haar kant van de bank om uit de buurt te blijven van zijn gespannen armen, waarmee hij probeerde de wilde ren van de paarden in te tomen.
Ze gingen naar het noorden omdat ze in die richting gestaan hadden. Toen ze de stad doorvlogen, ving Laura een glimp op van een dichte, zich verdringende menigte die ruim baan maakte, en van de lach van Cap Garland die naar haar wuifde.
Later bedacht ze met voldoening dat ze zelfde linten van haar hoed had vastgenaaid; ze was er zeker van dat de steken niet los zouden gaan.
De paarden gingen over in een stevige draf, en Almanzo merkte op: „Ze zeiden dat je niet mee zou gaan, en Cap zei van wel."
„Heeft hij gewed dat ik mee zou gaan?" vroeg Laura.
,,Ik niet, als je dat wilt weten," antwoordde Almanzo. „Ik zou nooit om een vrouw wedden. In ieder geval wist ik niet hoe je dit paardespul waarmee ik rondrijd zou vinden."
„Wat heb je met de jonge paarden gedaan?" informeerde Laura.
„Ik heb ze verkocht."
„Maar Prins en Lady..." Laura aarzelde. „Ik heb geen kritiek op deze paarden, ik dacht alleen dat er misschien iets niet in orde was met Prins en Lady."
„Alles is in orde. Lady heeft een veulen en Prins rijdt niet zo goed zonder Lady. Ik had een bod van driehonderd dollar voor de jonge paarden; ze vormen een span dat goed bij elkaar past en dat goed is afgericht, en ze zijn het waard, maar je bent niet iedere dag zeker van een goede prijs. Dit span heeft me maar tweehonderd gekost. Dat is honderd dollar schoon verdiend, en ik denk, dat ik ze als ik wil kan verkopen voor meer dan ze me gekost hebben als ze afgericht zijn. Ik vind het leuk om ze af te richten, jij ook?"
„O, ja," antwoordde Laura. „We zullen ze leren om mak te worden."
„Dat dacht ik wel. Tussen haakjes, de gevlekte heet Barnum, en de vos heet Skip. We gaan niet langs het feestterrein; het vuurwerk zou ze weer wild kunnen maken," zei Almanzo.
De paarden liepen mijl na mijl in vlugge draf over de weg door de open prairie. De vorige nacht was er regen gevallen en er stonden overal waterplassen waar de weg omlaag ging, maar Barnum en Skip weigerden om natte voeten te krijgen. Ze sprongen over elke plas heen en namen in hun vaart de buggy-mee, en er kwam geen spatje op Laura's hoed.
De juli zon was heet, en Laura vroeg zich af waarom Almanzo niet voorstelde om het dak op te zetten, tot hij zei: „Het spijt me, maar als we het dak opzetten worden de paarden dol. Ik weet niet of ik ze zou kunnen houden. Cap en ik konden ze pas voor het rijtuig spannen toen het dak neer was."
Daarom reden ze in de zonneschijn door de waaiende prairie-wind, en witte wolken zeilden boven hun hoofden door de blauwe lucht. Ze reden naar het Geestenmeer, reden eromheen, en nog verder; toen gingen ze langs een andere weg naar huis.
„We hebben bijna honderd kilometer gereden," zei Almanzo toen ze het huis naderden. „Ik denk dat de paarden wel blijven staan om je eruit te laten. Ik durf er niet uit om je te helpen, want ik ben bang dat ze er vandoor gaan."
„Ik kan er wel alleen uit," zei Laura. „Pas op dat de paarden niet op hol gaan. Maar wil je niet blijven voor het avondeten?"
„Ik zou wel willen, maar ik moet met de paarden terug naar de stad voor ik ze laat staan, dan kan Cap me helpen uitspannen. We zijn er. Schud niet aan het dak als je tussen de wielen stapt."
Laura probeerde het, maar ze raakte het toch even. Barnum steigerde, Skip nam een sprong, en ze vlogen weg.
Toen Almanzo de volgende zondag kwam, wist Laura wat haar te wachten stond. Vlug sprong ze in het rijtuig toen de paarden voor de eerste keer stilhielden.
Ze stonden met hun koppen naar het oosten, en die kant holden ze op. Na een poosje gingen ze wat rustiger, en Almanzo leidde ze langs een omweg naar de tweelingmeren. Snel, maar zonder te steigeren of te springen, reden ze over de smalle weg tussen de meren, en op de terugweg draafden ze.
„Ik heb deze week af en toe met ze gereden, en ik geloof dat ze beginnen te begrijpen dat ze zich net zo goed behoorlijk kunnen gedragen," merkte Almanzo op.
„Maar ze zijn lang zo leuk niet als ze zich goed gedragen," klaagde Laura.
„Vind je van niet? Nou, laten we ze dan leren waar een rijtuigdak voor dient. Pak vast!"
Nauwelijks op tijd om te doen wat er van haar verwacht werd, pakte Laura de voorbeugel aan haar kant van het rijtuigdak en tilde hem omhoog zoals Almanzo de zijne omhoog tilde. Vlug drukte ze het scharnier in het midden vlak, trok het recht en zette het vast zoals Almanzo deed. Het dak was in een ommezien omhooggekomen en stond stevig op zijn plaats.
Skip sprong, en Laura hield haar adem in toen Barnum steigerde. Hij kwam omhoog en omhoog; zijn voorpoten klauwden nog hoger door de lucht en zijn kolossale rug verrees vlak voor de voetenplank. Hij kwam dichter en dichter bij; nog even en hij zou achterover op het rijtuig vallen. Toen, met een grote sprong, kwam Barnum ver naar voren neer en hij holde weg met Skip. Het rijtuigdak zwaaide heen en weer door de snelheid van hun vaart, en hun angst ervoor maakte dat ze nog sneller gingen.
Almanzo's armen stonden stijf gespannen bij het houden van de teugels, die strak en recht stonden als staaldraden. Laura schoof naar achteren in haar hoek van de bank, hield haar adem in, en hoopte dat ze niet zouden breken.
Eindelijk werden de paarden moe en ze gingen draven. Almanzo haalde diep adem en ontspande een beetje. „Was dat beter?" vroeg hij glimlachend aan Laura.
Laura lachte beverig. „Veel beter, zolang als het tuig het houdt," zei ze.
„Het tuig houdt het wel. Ik heb het laten maken bij de tuigmakerij van Schaub. Iedere riem is van prima leer en tweemaal geklonken en met de hand genaaid. Over een poosje leren de paarden wel het verschil tussen hollen en op hol gaan," zei hij vol vertrouwen. „Ze zijn al eens op hol gegaan, weet je."
„O, ja?" zei Laura en ze lachte nog altijd een beetje beverig.
„Ja, daarom heb ik ze zo goedkoop gekregen. Ze kunnen hollen, maar op hol gaan kunnen ze met ons niet. Over een poosje leren ze dat, en daarna proberen ze het niet meer en zijn ze een goed span."
„Het dak is nog altijd omhoog en het maakt ze bang. Hoe krijgen we het ooit omlaag?" wilde Laura weten.
„We hoeven het niet omlaag te doen. Je moet alleen oppassen dat je er niet aan schudt als je uitstapt, dan laat ik het omhoog."
Het gevaarlijke ogenblik bij het in- en uitstappen van het rijtuig, was het ogenblik dat ze tussen de wielen was. Ze moest vlugger zijn dan de paarden en tussen de wielen doorgaan zonder gegrepen te worden.
Toen Almanzo de paarden stil liet staan bij de deur, bukte Laura zich heel voorzichtig onder de beugels van het rijtuigdak door zonder ze aan te raken, en vlug stapte ze op de grond. Maar haar rokken ruisten onder het uitstappen, en de paarden namen een sprong en waren weg.
Ze was verbaasd dat haar knieën slap voelden toen ze het huis binnen ging. Pa draaide zich om en keek haar aan.
„Weer veilig thuis," zei hij.
„Het is helemaal niet gevaarlijk," zei Laura.
„Nee, natuurlijk niet, maar toch zal ik me prettiger voelen als die paarden wat rustiger zijn. Ik veronderstel dat je aanstaande zondag weer gaat?"
„Ik denk van wel," antwoordde Laura.
De volgende zondag waren de paarden veel kalmer. Ze bleven staan toen Laura in het rijtuig stapte. Toen trokken ze snel aan en draafden vlug weg. Almanzo voerde ze de stad door en naar het noorden. Naarmate de mijlen achter hen vergleden, werden hun glanzende huiden donker van het zweet.
Voorzichtig probeerde Almanzo ze weer in stap te krijgen. „Doe het liever kalmer aan, jongens, dan zullen jullie het niet zo warm hebben," zei hij, maar ze weigerden hun snelheid te verminderen. „Nou, goed, als jullie wilt draven, kwaad zal het jullie niet doen," voegde hij eraan toe.
„Het is verschrikkelijk warm," zei Laura en ze tilde de krullen van haar voorhoofd om de wind eronder door te laten waaien. De zonnehitte was fel en merkwaardig drukkend. „We kunnen het dak omhoog doen," zei Almanzo, maar twijfelend.
„O, nee, laten we dat niet doen!" protesteerde Laura. „De arme dieren zijn al warm genoeg zonder dat ze op hol gaan... zonder te hollen," verbeterde ze zichzelf.
„Het is nogal warm om ze zo op te winden," vond ook Almanzo. „Ze zouden er misschien niets van krijgen, maar ik wil het liever niet riskeren als de zon je niet kan schelen."
Naarmate de tijd verstreek draafden de paarden wat langzamer. Toch wilden ze niet stapvoets gaan, maar ze gingen in regelmatige draf voort, tot Laura voorstelde om vroeger dan anders naar huis te gaan in verband met het dreigende weer.
De wind kwam in korte, warme stoten uit alle richtingen, en in het westen waren onweerswolken. Almanzo zei instemmend: „Ja, het lijkt of het zal gaan regenen."
Toen ze in de richting van huis reden, draafden de paarden vlugger, maar het was nog een heel eind. Spookachtige wervelwinden spoedden zich onzichtbaar over de prairie; in hun vaart draaiden ze het gras in cirkels rond, alsof onzichtbare vingers erin roerden.
„Zandduivels," zei Almanzo. „Maar er is geen zand, alleen maar gras. Ze zeggen dat het een vaste voorbode van windhozen-weer is."
De donderwolken stapelden zich op in het westen; de hele hemel was stormachtig. De zon schoot venijnige rode stralen van licht langs de donkere wolken toen Laura thuis kwam. Almanzo ging meteen naar zijn claim om daar alles in orde te maken voor de regen zou vallen.
Maar de storm kwam niet. De avond viel, donker en drukkend, nog altijd zonder regen, en Laura sliep onrustig. Opeens werd ze wakker in een lichtschijnsel; Ma stond naast het bed met een lamp in haar handen. Ze schudde Laura heen en weer.
„Vlug, Laura!" zei ze. „Sta op en help Carrie met haar kleren, en kom! Pa zegt dat er een zware storm komt."
Laura en Carrie pakten vlug hun kleren en volgden Ma, die vlug Grace had opgepakt met haar kleren en een deken, en haastig naar het open luik van de kelder liep.
„Ga naar beneden, meisjes, vlug. Maak voort," zei ze. Haastig tuimelden ze de kleine kelder onder de keuken in.
„Waar is Pa?" vroeg Laura.
Ma blies de lamp uit. „Hij is buiten en let op de wolk. Hij kan hier gauw zijn, nu wij allemaal beneden en uit de weg zijn."
„Waarom hebt u de lamp uitgeblazen, Ma?" zei Grace bijna huilend.
„Trek zo goed als je kunt jullie kleren aan, meisjes," zei Ma.
„We hebben de lamp niet nodig, Grace; we kunnen geen brand riskeren."
Ze konden het huilen van de wind horen, en er was een vreemde wilde toon in. Bliksemflitsen schoten door de duisternis. Boven hen was de keuken één ogenblik helderder dan vuur, daarna was de duisternis zwarter en leek op hun ogen te drukken.
Ma kleedde Grace aan, terwijl Laura en Carrie op een of andere manier hun kleren aan kregen. Daarna gingen ze allemaal op de aarden vloer zitten, met hun ruggen tegen de aarden wand, en ze wachtten.
Laura wist dat ze veiliger waren in de kelder, maar ze kon het opgesloten, ondergrondse gevoel nauwelijks verdragen. Ze wilde buiten zijn in de wind met Pa en naar de storm kijken. De wind huilde. De bliksem teisterde haar open ogen met gloed en duisternis. Boven in de keuken sloeg de klok, aandoenlijk onwetend van de storm, één uur.
Het leek een hele tijd te duren voor Pa's stem door de duisternis omlaag kwam. „Jullie kunt nu boven komen, Caroline. De storm is aan de westkant langs ons gegaan."
„O, Pa, was hij zo dichtbij dat dominee Brown getroffen kan zijn?" vroeg Laura.
„Nee. Ik betwijfel of dit huis er nog zou staan als hij zo dichtbij was gekomen," antwoordde Pa.
Stijf en kil van het lange, ongemakkelijke zitten in de koude kelder, kropen ze allemaal vermoeid in hun bedden.
Die hele augustusmaand was het heet weer, en het onweerde vaak. Verschillende keren liet Ma Laura en Carrie 's nachts opstaan om met haar en Grace naar de kelder te gaan, terwijl Pa naar de stormwolken keek. De wind blies met verschrikkelijke kracht, maar het was altijd een rechte wind, en het ergste ervan trok voorbij naar het westen.
Zo bang als ze was tijdens die afschuwelijke nachten, voelde Laura toch een vreemde verrukking over de wilde kracht van de wind, de verschrikkelijke schoonheid van de bliksem en de slagen van de donder.
Maar 's morgens waren ze allemaal moe en deden hun ogen pijn. Pa zei: „Het schijnt dat we een bepaalde hoeveelheid slecht weer moeten hebben. Als we het 's winters niet als sneeuwstormen krijgen, krijgen we het 's zomers als windhozen en onweersbuien."
„We kunnen er niets aan doen, we moeten ze dus nemen zoals ze komen," zei Ma.
Pa stond van tafel op en rekte zich geeuwend uit. „Nou, ik kan m'n slaap inhalen als het stormseizoen voorbij is. Maar nu moet ik de haver maaien," en hij ging naarbuiten naar zijn werk.
Hij maaide de haver en tarwe weer met zijn oude zeis. Een oogstmachine kostte meer geld dan hij had, en hij wilde er geen schulden voor maken.
„Zo'n hypotheek op alles wat je hebt om een machine van tweehonderd dollar te kopen en tien procent rente op de schuld betalen, ruïneert een mens," zei hij. „Laten die eigengereide jongens zich maar in de schulden steken voor machines, en al hun land scheuren. Ik laat het gras groeien en houd vee."
Sinds hij het grote kalf van Ellen had verkocht om Mary naar school te sturen, had hij een tweede koe gekocht. Ellen's kleine kalf was groot geworden, andere kalveren waren groot geworden, tot hij nu zes koeien en pinken had, buiten de kalveren van dit jaar, en daarom had hij veel gras en hooi nodig.
Op de laatste zondag in augustus kwam Almanzo met alleen Barnum voor de wagen. Barnum steigerde, maar Laura was vlug, en toen zijn voeten de grond weer raakten, zat ze veilig op de rijtuigbank.
Toen Barnum bijna in de stad was en was gaan draven, legde Almanzo uit: „Ik wil hem leren alleen te trekken. Hij is zo groot en sterk en hij ziet er zo goed uit, dat hij meer waard zal zijn als paard alleen dan in een span. Maar hij moet wel van deze manier van wegrijden af."
„Hij is een schoonheid," zei Laura instemmend, „en ik geloof dat hij eigenlijk heel mak is. Mag ik eens rijden; ik wil wel eens zien of ik het kan."
Almanzo keek twijfelend, maar hij gaf haar de teugels. „Houd hem kort," zei hij. „Geef hem geen vrije hand."
Laura had nooit eerder beseft hoe klein haar handen waren. Ze leken en voelden nietig nu ze die leren leidsels vasthield, maar ze was sterk. Ze reed de hoek bij de stalhouderij om en de hele Hoofdstraat door, en Barnum draafde zo hard als hij kon.
„Zag je ze omkijken?" zei Almanzo. „Ze hadden niet verwacht ooit een vrouw achter dat paard te zien."
Laura zag alleen Barnum. Ze stak de spoorbaan over en reed een nieuw deel van de stad door. Maar haar armen werden moe, en even buiten de stad gaf ze Almanzo de teugels terug.
„Als mijn armen uitgerust zijn, wil ik weer rijden," zei ze.
„Je mag," beloofde hij. „Je mag zoveel rijden als je wilt. Mijn armen rusten er ook van uit."
De volgende keer dat ze de teugels nam, was het of ze leefden. Via de teugels voelde ze Barnum's mond. Het was of er een tinteling langs de teugels naar haar handen omhoog kwam. „Ik geloof werkelijk dat Barnum weet dat ik rijd," zei ze verrast.
„Natuurlijk weet hij dat. Hij trekt ook niet zo hard. Let maar op!" Almanzo nam de teugels. Meteen gingen ze strakker staan, en het was net of ze langer werden.
„Bij mij hangt hij op het bit," zei Almanzo. Opeens veranderde hij van onderwerp. „Weet je dat jullie vroegere onderwijzer, Clewett, een zangschool begint?" Laura had dat niet gehoord. Almanzo zei: „Ik wou dat je er met mij naartoe ging."
„Ik zou graag willen, heel graag," antwoordde ze.
„Goed, aanstaande vrijdagavond. Ik kom je om zeven uur halen," vervolgde Almanzo. „Hij moet stapvoets leren gaan. Hij heeft nog nooit gewoon gestapt als hij ingespannen was. Hij schijnt te denken dat hij het rijtuig kwijt kan raken als hij maar hard genoeg blijft lopen."
„Laat mij hem weer nemen," zei Laura. Ze vond het prettig om Barnum's mond door de teugels naar haar handen te voelen komen. Het was waar dat hij niet zo hard trok als zij reed. „Hij is eigenlijk mak," zei ze weer, hoewel ze wist dat het altijd een paard was geweest dat er vandoor ging.
Die hele middag reden Almanzo en zij om de beurt en voor hij stilhield om haar bij huis uit te laten stappen, herinnerde hij haar eraan: „Vrijdagavond, om zeven uur. Ik kom alleen met Barnum, en hij kan wel kuren vertonen, dus zorg dat je klaar bent."