19
De bruine jurk
NU M A iets van haar kleren had gezegd, begreep Laura dat ze er wat aan moest doen. Daarom ging ze op zaterdagmorgen in de vroegte naar de stad, naar juffrouw Bell.
„Ik zal inderdaad blij zijn als je komt helpen," zei juffrouw Bell. „Soms heb ik echt niet geweten hoe ik al het werk bij moest houden, nu er zoveel nieuwe mensen in de stad zijn. Maar ik dacht dat je een school had."
„Niet op zaterdag," zei Laura lachend. „Vanaf juli kan ik de hele week werken, als u dat wilt."
Nu naaide ze iedere zaterdag de hele dag voor juffrouw Bell. Voor haar school sloot, was ze in staat om tien el te kopen van een mooie bruine popeline, die juffrouw Bell uit Chicago had laten komen. En iedere avond als ze thuis kwam, was er iets nieuws te zien, want Ma maakte de bruine jurk voor haar, en Pa was de nieuwe kamer voor het orgel aan het bouwen.
Hij bouwde die langs de oostzijde van het huis, met een deur op het noorden, vanwaar je naar de stad keek, en met ramen aan de oostkant en aan de zuidkant. Onder het raam op het zuiden bouwde hij een lage bank, breed genoeg om erop te kunnen slapen, zodat hij gebruikt kon worden als extra bed.
Op een avond toen Laura thuis kwam, was de nieuwe kamer klaar. Pa had het orgel gehaald; het stond tegen de wand op het noorden, naast de deur. Het was een mooi orgel van gepolitoerd notehout, met een hoge achterkant. De overstekende kap van glanzend hout reikte bijna tot de zolder. Daaronder waren drie prachtige kleine spiegels van dik glas in het mooie notehout gezet, en aan weerszijden van het muziekrek was een stevige plank voor een lamp. Het schuine muziekrek was van in krullen opengewerkt hout, en er zat rode stof achter. Het kon naarboven scharnieren, en dan zag je erachter een bergruimte voor muziek. Eronder kon het lange, gladde deksel in het orgel weggeklapt worden, of uitgeklapt worden en over de rij witte en zwarte toetsen vallen. Boven de toetsen was een rij knoppen, met tremolo en forte en andere namen erop, die de klank van het orgel veranderden als ze uitgetrokken werden. Onder de toetsen waren twee hefbomen, die tegen het orgel weggeklapt konden worden, of geopend konden worden, zodat de knieën van degeen die speelde ze kon bedienen. Werden ze naarbuiten gedrukt, dan klonk de muziek harder. Vlak boven de vloer waren twee schuine pedalen, die bekleed waren met trijp, en die de voeten van de speler op en neer moesten drukken om het orgel lucht te geven.
Bij dit mooie orgel hoorde een kruk van notehout. De bovenkant was rond, en hij stond op vier gebogen poten. Grace was zo in de wolken over die kruk, dat Laura nauwelijks het orgel kon bekijken.
„Kijk, Laura, kijk 's," zei Grace, en ze ging op de kruk zitten en draaide in het rond. De bovenkant van de kruk draaide op een schroefdraad, en hij kwam onder Grace omhoog of omlaag als ze ronddraaide.
„We mogen dit geen claimhut meer noemen," zei Ma. „Het is nu een echt huis, met vier kamers."
Ze had witte moeselienen gordijnen voor de ramen gehangen; ze waren afgezet met witte gebreide kant. Het zwarte hoekkastje stond in de hoek bij het raam op het zuiden; het gesneden houten plankje met het porseleinen herderinnetje erop was opgehangen aan de wand aan de oostkant. De twee schommelstoelen stonden gezellig bij het raam en kussens met een vrolijk overtrek van lapjes lagen op de houten bank onder het raam op het zuiden.
„Wat een prettige kamer om in te naaien," zei Ma toen ze met een blije glimlach die nieuwe zitkamer rondkeek. „Nu maak ik gauw jouw jurk af, Laura. Misschien kan ik hem voor zondag klaar hebben."
„Er is geen haast bij," zei Laura. „Ik ga hem pas dragen als ik m'n nieuwe hoed heb. Juffrouw Bell maakt precies de hoed die ik hebben wil, maar ik moet nog twee zaterdagen werken om hem te betalen."
„Nou, hoe vind je je orgel, Laura?" vroeg Pa, die binnenkwam van de stal. In de andere kamer, die nu alleen keuken was, stond Carrie de melk te zeven.
„Grote goedheid, Grace!" riep Ma, net toen Grace en de orgelkruk op de grond vielen. Grace ging rechtop zitten, maar was te bang om een kik te geven, en zelfs Laura was ontzet, want de kruk lag in twee stukken. Toen lachte Pa.
„Het hindert niet, Grace," zei hij. „Je hebt hem alleen maar helemaal losgeschroefd. Maar," zei hij streng, „van nu af aan blijf jij van die kruk af."
„Ja, Pa," zei ze, en ze probeerde op te staan. Ze was te duizelig. Laura zette haar op haar voeten en hield haar vast, en ze probeerde Pa te vertellen hoe blij ze met het orgel was. Ze kon nauwelijks wachten tot Mary erop zou komen spelen en Pa er viool bij zou spelen.
Onder het avondeten zei Ma nog eens dat dit geen claimhut meer was. De keuken was nu heel ruim, met alleen maar het fornuis, de kast, de tafel en de stoelen erin.
„Bovendien is dit over anderhalf jaar geen claim meer," bracht Pa haar in herinnering. „Nog achttien maanden, dan kan ik het land aangeven en is het van ons."
„Dat was ik niet vergeten, Karei," zei Ma. „Ik zal er trots op zijn als we onze papieren van de regering hebben. Een reden te meer om deze woning van nu af aan een huis te noemen."
„En het volgend jaar, als alles goed gaat, timmer ik het af en schilder ik het," beloofde Pa zichzelf.
Toen Laura de volgende zaterdag thuis kwam, bracht ze toch haar nieuwe hoed mee. Ze droeg hem zorgvuldig, stevig in papier verpakt, om hem tegen stof te beschermen.
„Juffrouw Bell zei dat ik hem maar mee moest nemen, voor een ander hem zag en hem wilde kopen," legde ze uit. „Ze zei dat ik het werk ervoor net zo goed achteraf kon doen."
„Je kunt hem morgen naar de kerk dragen," zei Ma. „Want ik heb je jurk af." De bruine popelienen jurk lag glanzend en opgeperst over Laura's bed gespreid om te bekijken.
„O, laat je hoed ook zien," vroeg Carrie toen ze allemaal de jurk bewonderd hadden, maar Laura wilde hem niet uitpakken.
„Nu niet," zei ze afwerend. „Ik wil niet dat jullie hem zien tot ik hem opzet bij de jurk."
De volgende morgen waren ze allemaal heel vroeg op, om tijd te hebben zich te kleden voor de kerk. Het was een frisse, heldere morgen; de leeuweriken zongen en de zonneschijn dronk de dauw van het gras. Carrie ging voorzichtig op haar bed zitten, om te kijken hoe Laura zich kleedde; ze was al helemaal klaar, in haar gesteven zondagse batisten jurk en met de zondagse haarlinten.
„Jij hebt mooi haar, Laura," zei ze.
„Het is niet van goud, zoals dat van Mary," antwoordde Laura. Maar toen ze het in de zonneschijn borstelde, was haar haar mooi. Het was fijn, maar heel dicht, en zo lang, dat als ze de glanzende bruine massa ongevlochten liet hangen, die tot onder haar knieën viel. Ze borstelde het satijnglad naar achteren, stak het op, en spelde de dikke vlechten vast. Daarna haalde ze de krulspelden uit haar vóór haar en schikte de krulletjes zorgvuldig op hun plaats. Ze trok haar gebreide witkanten kousen aan en ze knoopte de hoge, goedgepoetste zwarte schoenen dicht.
Toen trok ze voorzichtig de hoepels over haar onderrokken. Ze vond die nieuwe hoepels prettig. Ze waren de allerlaatste mode in New York, en dit waren de allereersten die juffrouw Bell had aangekregen. Inplaats van ijzerdraad, waren er aan de voorkant, bijna tot aan haar knieën, brede banden die de rokken op hun plaats hielden, zodat haar jurk glad omlaag viel. Die banden hielden aan de achterkant de tournure van ijzerdraad op z'n plaats, en die tournure was verstelbaar. Er zaten aan weerskanten korte stukken band aan; die konden onder de tournure aan elkaar gegespt worden om hem kleiner of groter te maken.
Of ze konden aan de voorkant dichtgegespt worden, waardoor de tournure dicht naar de rug werd getrokken en een jurk er glad overheen viel. Laura hield niet van een grote tournure, en daarom gespte ze de banden aan de voorkant dicht.
Daarna knoopte ze zorgvuldig haar mooiste onderrok over alles heen en over alle gesteven onderrokken heen trok ze de onderrok van haar nieuwe jurk. Die was van bruin batist; hij viel glad over de bovenkant van de tournure, en daarna geerde hij, om gemakkelijk over de hoepels heen te klokken. Onderaan, net boven de grond, was een dertig centimeter brede strook van de bruine popeline, vastgezet met een paar centimeter brede band van effen bruine zij. De popeline was geen effen popeline, maar gestreepte, met een zijden ajourstreep erin.
Daarna trok Laura over die onderrok en over haar gesteven witte corsetlijfje het japonlijf aan. De strakke lange mouwen vielen glad om haar armen tot aan de polsen, waar ze waren afgezet met een rand van effen zij. De hals was hoog, met een gladde band van de effen zij langs de hals. Het lijfje zat strak, en aan de hele voorkant werd het dichtgeknoopt met ronde knoopjes, die overtrokken waren met de effen bruine zij. Onder de gladde heupen bolde het uit en viel dan ruim omlaag tot over de bovenkant van de strook aan de onderrok. Een band van de effen zij omzoomde het japonlijfje aan de onderkant.
Om de bruine zijden band aan haar hals legde Laura een vijf centimeter breed blauw lint. Ze spelde het vast aan haar hals met de parelmoeren speld die Ma haar gegeven had. De uiteinden van het lint vielen los omlaag tot aan haar middel.
Toen pakte Laura haar hoed uit. Carrie zuchtte van verrukking toen ze hem zag.
Hij was van grijsgroen, grof stro en had een tuitvorm. Hij gleed om Laura's hele hoofd heen, en de ronde rand omlijstte haar gezicht. Hij was gevoerd met opgerimpelde blauwe zij. Brede blauwe linten, dichtgestrikt onder haar linker oor, hielden de hoed stevig op zijn plaats.
Het blauw van de voering, de blauwe strik van het lint, en het blauwe lint aan haar hals pasten precies bij het blauw van Laura's ogen.
Pa en Ma en Grace waren klaar voor de kerk toen ze uit de slaapkamer kwam, met Carrie op haar hielen. Pa keek van de bovenkant van Laura's hoofd naar de onderkant van de bruine popelienen strook, waar de zachte zwarte neuzen van haar schoenen onderuit gluurden. Toen zei hij: „Ze zeggen dat mooie veren mooie vogels maken, maar ik zeg dat er een mooie vogel voor nodig is om zulke veren te laten groeien."
Laura was zo in haar schik dat ze niets kon zeggen.
„Je ziet er heel aardig uit," zei Ma prijzend. „Maar denk eraan dat lief is wie lief doet."
„Ja Ma," zei Laura.
En Carrie zei: „Als ik een jongedame ben, ga ik geld verdienen voor precies zo'n jurk."
„Waarschijnlijk krijg je een mooiere," antwoordde Laura vlug, maar ze was geschrokken. Ze had niet aan zichzelf gedacht als aan een jongedame. Ze was het natuurlijk, met haar opgestoken haar en haar rokken die bijna de grond raakten. Ze wist niet zeker of ze het prettig vond om een jongedame te zijn.
„Kom," zei Pa. „De paarden wachten, en we zullen te laat komen voor de kerk als we niet voortmaken."
De dag was zo prettig en zonnig, dat Laura het vreselijk vond om in de kerk te zitten, en de lange preek van dominee Brown leek nog saaier dan gewoonlijk. Het wilde prairiegras was groen aan de andere kant van de open ramen en het lichte windje lokte haar toen het zacht over haar wangen streek. Het was of er die dag meer moest gebeuren dan naar de kerk gaan en teruggaan naar huis.
Ma en Carrie en Grace verkleedden zich meteen in hun daagse jurken, maar Laura had er geen zin in. Ze vroeg: „Mag ik mijn zondagse jurk aanhouden, Ma, als ik mijn grote schort draag en heel voorzichtig ben?"
„Dat mag als je het graag wilt," gaf Ma toestemming. „Als je voorzichtig bent, kan er niets met je jurk gebeuren."
Na het middageten, toen de afwas klaar was, liep Laura rusteloos het huis uit. De hemel was heel blauw, de voortdrijvende stapelwolken waren heel glanzend en doorschijnend, en overal in het rond was het land groen. In een rij om het huis groeiden de jonge populieren; de kleine boompjes die Pa geplant had, waren nu twee keer zo groot als Laura en spreidden hun slanke takken en ruisende bladeren uit. Ze wierpen een bewegelijke schaduw, waarin Laura naar alle kanten stond uit te kijken, de mooie, lege dag in.
Ze keek in de richting van de stad, en terwijl ze keek, kwam er een rijtuig om de hoek van de stalhouderij van Pearson schieten en de weg naar het Grote Moeras inslaan.
Het rijtuig was nieuw, want de zon weerkaatste flitsend en vonkend tegen de wielen en het dak. De paarden waren bruin en liepen in een regelmatige draf. Waren het de jonge paarden die zij had helpen africhten? Ja, ze waren het, en toen ze in haar richting draaiden en het moeras doorkwamen, zag ze dat het Almanzo was die mende. Ze kwamen eraan draven, en het rijtuig hield naast haar stil.
„Heb je zin in een ritje?" vroeg Almanzo, en toen Pa uit het huis kwam, antwoordde Laura in de woorden die ze altijd had gebruikt.
„O, ja! Ik ben zo klaar."
Ze zette haar nieuwe hoed op en zei tegen Ma dat ze een ritje ging maken. Carrie's ogen glansden en ze hield Laura tegen en ging op haar tenen staan en fluisterde: „Ben je niet blij dat je je niet verkleed hebt?"
„Ja," fluisterde Laura, en ze was blij. Ze was blij dat haar jurk en haar hoed zo aardig waren. Zorgvuldig spreidde Almanzo het linnen dek over haar heen, en zij stopte het goed in onder de zijklep aan haar kant om de bruine jurk tegen het stofte beschermen. Toen reden ze weg in de middagzon, naar het zuiden, naar de verre Henry- en Thompsonmeren.
„Hoe vind je het nieuwe rijtuig?" vroeg Almanzo.
Het was een mooi rijtuig, zwart en glanzend, met glimmende rode spaken in de wielen. De bank was ruim; aan beide kanten liepen gladde schuine steunen naar achteren naar het weggevouwen dak, en de bank had een beklede, gemakkelijke leuning. Laura had nog nooit in zo'n weelderig rijtuig gezeten.
„Het is mooi," zei Laura terwijl ze behagelijk achterover leunde tegen het leren kussen.
„Ik heb nog nooit in een rijtuig met zo'n gemakkelijke leuning gereden. Is de rug niet minder hoog dan de gewone houten leuningen?"
„Misschien maakt dit het beter," zei Almanzo, en hij legde zijn arm langs de bovenkant van de leuning. Hij omarmde Laura wel niet, maar zijn arm lag tegen haar rug. Ze trok haar schouders op, maar zijn arm ging niet weg. Daarom leunde ze naar voren en ze schudde de rijtuigzweep heen en weer in zijn standaard bij de voetenplank. De paarden sprongen naar voren en gingen ervandoor.
„Jij kleine heks!" riep Almanzo toen hij zijn beide handen om de teugels sloot en zijn voeten schrap zette. Hij had allebei z'n handen nodig om de jonge paarden in bedwang te houden.
Na een poosje waren de paarden kalmer en rustiger, en ze draafden weer.
„Als ze nou op hol waren gegaan?" vroeg Almanzo haar toen verontwaardigd. „Ze konden lang hollen voor ze aan het eind van de prairie kwamen," zei Laura lachend. „En ze hadden immers nergens tegenaan kunnen hollen?"
„Nou, maar toch!" begon Almanzo, en toen zei hij: „Jij bent zelfstandig, hè?"
„Ja," zei Laura.
Ze reden een heel eind die middag, helemaal naar het Henry-meer en eromheen. Alleen een smalle landtong scheidde het van het Thompsonmeer. Tussen de blauwe watervlakten was alleen ruimte voor een wagenspoor. Jonge populieren en vogelkersen stonden slank aan weerskanten, boven een wirwar van wilde druiveranken. Het was er koel. De wind blies over het water, en tussen de bomen konden ze de golfjes aan beide kanten tegen de oever zien breken.
Almanzo reed langzaam, terwijl hij Laura vertelde van de tweeëndertig hectare grote tarweakker, die hij ingezaaid had, en van de twaalf hectare haver.
„Je weet dat ik èn op mijn akkerclaim èn op mijn bomen-claim moet werken," zei hij. „Bovendien zijn Cap en ik al heel lang hout aan het vervoeren vanuit de stad naar de hele streek in het rond, om huizen en scholen te bouwen. Ik moest gaan
vrachtrijden om het geld voor deze nieuwe buggy te verdienen."
„Waarom reed je niet met het rijtuig dat je had?" wilde Laura weten.
„Die heb ik vorige herfst geruild voor deze paarden," legde hij uit. „Ik wist dat ik ze in de winter voor de slee kon africhten, maar toen het voorjaar werd, had ik een rijtuig nodig. Als ik er een gehad had, was ik al eerder naar je toe gekomen."
Onder het praten reed hij de weg tussen de meren af en om het Henrymeer heen, en toen dwars over de prairie naar het noorden. Af en toe zagen ze een nieuwe claimhut staan. Sommige hadden een stal en er vlakbij een akker gescheurde grond.
„Deze streek raakt vlug bewoond," zei Almanzo toen ze naar het westen draaiden langs de oevers van het Zilvermeer en zo naar Pa's claim. „We hebben maar vijfenzestig kilometer gereden en we hebben zeker zes huizen gezien."
De zon stond laag in het westen toen hij haar bij de deur uit het rijtuig hielp.
„Als je net zoveel van rijden houdt als van sleeën, kom ik volgende zondag terug," zei hij.
„Ik houd van rijden," antwoordde Laura. Toen voelde ze zich opeens verlegen en ze liep gauw het huis in.