9. Het
telefoongesprek
Op de terugweg had Peter weer gereden en terwijl hij de wagen
wegzette, liep tante Vera, gevolgd door de meisjes, de stenen trap
op, het terras over en de zitkamer in. Daar bleef ze plotseling als
aan de grond genageld staan.
„Wie is hier binnen geweest?” vroeg ze verbaasd. „Zó hebben we
de kamer toch niet achtergelaten?”
Verscheidene kussens lagen op de grond en de inhoud van haar
schrijftafel lag verspreid over het bureau en de vloer.
„Dat heeft natuurlijk die man weer gedaan!” riep An
verontwaardigd. „Moet u toch eens kijken, tante Vera!”
„Misschien is hij nog wel hier!” zei Julie verschrikt en ze
keek angstig om zich heen.
„O ja, zou je denken? Dat wil ik dan weleens zien!” Tante Vera
wilde meteen moedig op onderzoek uitgaan.
„O, weest u toch alstublieft voorzichtig!” riep Julie. „Wacht
u liever eerst op Peter!”
„Wat is er aan de hand?” vroeg Peter, de kamer
binnenstappend.
Toen ze haar neef zag, bleef tante Vera staan en bracht
hem op de hoogte van hun bange vermoeden. Peter liet een langgerekt
gefluit horen.
„Ik vind dat dit een zaak voor de politie is, tante Vera. We
kunnen die snuiter toch niet iedere dag zo iets laten
uithalen?”
„O, Peter, waarschuw jij ze toch gauw! En laten we tot ze
komen asjeblieft hier allemaal bij elkaar blijven! Tante Vera wil
gaan kijken of de inbreker nog in huis is, maar ik weet zeker dat
dat veel te gevaarlijk is.”
„Doe niet zo mal, Julie! Natuurlijk ga ik kijken. Ik ben heus
niet bang voor die man.”
„Ik loop met u mee,” zei Peter vlug.
„Ik ook,” zei An en toen moest Julie, die doodsbang was en
voor geen prijs alleen wilde achterblijven, ook wel mee. Maar ze
had zich voor niets bang gemaakt. Het onderzoek leverde niets op,
al was er meer dan voldoende bewijs, dat er iemand in huis was
geweest. Alle kamers verkeerden in de grootste wanorde doordat de
inhoud van laden, kasten en boekenplanken op de grond lag gesmeten,
de bedden overhoop waren gehaald en de koffers open stonden. Er
bleek niets gestolen te zijn; zelfs de weinige sieraden van tante
Vera waren nog aanwezig.
„Het verbaast me, dat ze die diamanten broche niet hebben
meegenomen,” merkte An op.
„Mij niet,” antwoordde Peter. „Het gaat hun immers om dat
pakje en daarbij vergeleken is al het andere hier voor hen
waardeloos. Vanzelfsprekend willen ze niet de kans lopen voor een
onbenullig diefstalletje in de kraag gegrepen te worden.”
„Maar voor de manier, waarop ze hier ingebroken hebben, kunnen
ze toch zeker wel gearresteerd worden?” vroeg Julie.
„Zolang we niet kunnen bewijzen dat zij de daders zijn, kunnen
we hun niets maken.”
„Maar we wéten toch wie het gedaan heeft?” riep An uit.
„Dat helpt ons niet veel, zolang we het niet kunnen
bewijzen.”
„Hoe zouden ze eigenlijk zijn binnengekomen?” vroeg tante Vera
zich af.
Het antwoord op die vraag viel niet moeilijk te raden; het
keukenraam had een stukje open gestaan en omdat dat gedeelte van
het huis vanuit de huizen in het dorp niet te zien was, was het
voor de dief blijkbaar gemakkelijk geweest het raam verder open te
duwen en naar binnen te klimmen.
„U waarschuwt nu toch zeker de politie, is het niet, tante
Vera? Ik weet wel dat u nog liever niets over zuster Bernadine
vertelt — ik trouwens ook niet — maar we kunnen toch wel alles over
die afschuwelijke mannen vertellen? We weten immers zeker, dat zij
hier hebben ingebroken?”
„Ze moesten ze arresteren!” vond An.
„Ik denk, dat dat niet gaat. Wij kunnen er wel van overtuigd
zijn, dat zij de daders zijn, maar, zoals Peter zegt, we hebben
geen enkel bewijs. Julie heeft het gezicht van de man, die door
haar raam naar binnen probeerde te klimmen, niet gezien en ik
veronderstel, dat niemand hem vanmiddag hier gezien heeft. Als we
van plan zijn naar de politie te gaan met het hele verhaal over het
pakje en over zuster Bernadine, zullen ze misschien wel
gearresteerd worden, maar ik vind nog steeds dat we haar eerst de
kans moeten geven haar verhaal te bewijzen.”
„Dat ben ik volkomen met u eens,” viel Peter haar bij, „maar
ik zie niet in waarom we de politie niet zouden vertellen, dat het
hele huis overhoop is gehaald. We hoeven immers niet te zeggen wie
we verdenken, maar als ze een oogje op het huis houden zijn ze
misschien in staat iemand te grijpen, die hier rondhangt. Hoewel ik
niet geloof, dat ze nog eens zullen terugkomen.”
„Datzelfde heb je al eens eerder gezegd,” zei Julie diep
ongelukkig. „Ik zal geen rustig ogenblik meer hebben voor we de
politie erbij hebben gehaald.”
„Wat een bof, dat de edelstenen in uw schilderkist zaten,
tante Vera,” zei An.
„Dat is het zeker. Maar ik ben er nu wel volkomen van
overtuigd, dat de bank de aangewezen plaats voor die ellendige
dingen is en ik ben dan ook vast van plan, zodra de bank morgen
opengaat, ze er meteen heen te brengen. Die kerels zijn mij een
beetje al te vastberaden en ondernemend.”
„O, tante Vera, belt u nu toch alstublieft de politie op,”
smeekte Julie. „Ik heb gewoon geen rust meer tot er een agent voor
de deur staat!”
Tante Vera ging meteen naar de telefoon en toen ze verbinding
had met het politiebureau, legde ze uit hoe ze bij terugkomst van
hun picknick het huis hadden aangetroffen. Ze vertelde niets van
hun vermoeden waarom de zaak overhoop gehaald was en toen de agent
aan de andere kant van de lijn hoorde dat er, voor zover ze wisten,
niets was gestolen, was hij er zeker van, dat de inbraak het werk
van een stelletje vlegels was geweest. Klaarblijkelijk hadden een
paar domme, kwaadwillige jongens datzelfde in de buurt van Avallon
al meer uitgehaald en het leek hem hoogst waarschijnlijk dat een
paar van die knapen hiervoor ook verantwoordelijk waren. Hij
beloofde onmiddellijk iemand te sturen en het huis de hele nacht te
laten bewaken.
Toen ze dat hoorde, voelde Julie zich een heel stuk opgelucht
en veel rustiger en haar opluchting werd nog groter toen de agenten
— twee in getal — werkelijk kwamen. Tante Vera liet hun het hele
huis zien — ze hadden alles in de toestand gelaten waarin ze het
gevonden hadden — en toen de mannen de ontreddering zagen, zeiden
ze er volkomen zeker van te zijn dat er vlegels aan het werk waren
geweest. Ze beloofden dat twee agenten de hele nacht de wacht
zouden houden.
Desondanks stond Peter erop zelf ook op te blijven. Volgens
hem waren de dieven sluw genoeg om de politie om de tuin te kunnen
leiden of buiten gevecht te stellen. Hij wilde liever op alles
voorbereid zijn. Tante Vera probeerde hem van dat voornemen af te
brengen, maar Peter hield voet bij stuk.
Niemand ging vroeg naar bed omdat ze door al dat gedoe pas om
tien uur aten. In het begin sliep Julie erg slecht. Toen ze op een
gegeven ogenblik Peter hoorde lopen, dacht ze dat de dief
teruggekomen was. Ze verging haast van angst, tot ze het gerinkel
van een kop en schotel hoorde en besefte, dat het Peter was, die
een kop thee voor zichzelf inschonk. Toen Peter haar zacht hoorde
roepen, vroeg hij of ze ook een kopje thee kwam drinken. Ze bleef
een hele poos bij hem zitten. Peter was zo volkomen op zijn gemak
en zo kalm, dat haar angst langzamerhand begon te verminderen. Toen
Julie dan ook eindelijk terugging naar bed, sliep ze rustig in.
Peter zag of hoorde de hele nacht niets verdachts en toen tante
Vera tegen half acht beneden kwam, ontdekte ze dat hij in een
tamelijk ongemakkelijke houding in een stoel ook in slaap was
gevallen.
Na het ontbijt werden de plannen voor die dag besproken. Tante
Vera zei dat ze eerst naar de bank wilde, maar daarna was ze bereid
alles te doen, waarin de anderen maar zin hadden. Pierre Jean had
afgesproken weer te zullen komen en zodra hij er was, konden ze
plannen maken. Ondertussen moest iemand even naar de boerderij aan
het andere eind van het dorp om wat eieren te gaan halen. An bood
zich haastig voor die boodschap aan, want die deed ze liever dan
bedden opmaken of afwassen.
„Zijn de agenten van plan hier de hele dag te blijven?” vroeg
Julie, toen An gewapend met een mand, de aftocht had
geblazen.
„Dat weet ik niet. Het lijkt me niet waarschijnlijk, want dat
is volkomen overbodig. Je kunt er zeker van zijn dat ondertussen
iedereen in het dorp al weet wat hier gebeurd is, zodat de komende
week niemand in de buurt van ons huis kan komen zonder dat iedere
dorpeling daarvan op de hoogte is. Niemand hoeft het meer te wagen
hier in te breken. Meneer Robert zou in een oogwenk het hele dorp
alarmeren en dan zou de dief geen schijn van kans meer hebben de
benen te nemen.”
Mevrouw Carré verscheen vroeg. Ze was vreselijk opgewonden
door alle geruchten, die ze vernomen had. Peter beweerde dat ze
verbaasd en enigszins teleurgesteld leek, dat er niemand vermoord
was. Ze werd bijna op de voet gevolgd door Pierre Jean. Hij was
nogal onder de indruk van het gebeurde. Hij kwam meteen met een
verhaal voor de dag, dat tante. Vera van streek bracht. Volgens hem
was het absoluut duidelijk dat Maurice in opdracht van de dieven de
vanglijn van de jol had doorgesneden om hen op te houden, zodat de
dieven de tijd hadden gekregen het huis te doorzoeken.
„Maar, Pierre Jean, dat zou betekenen dat ze een heel komplot
tegen ons hebben gesmeed!” zei tante Vera.
,,Ach, zo’n vaart zal het wel niet lopen, als ze alleen maar
Maurice hebben ingeschakeld.”
„Maar ze zullen er toch zeker weinig voor voelen iemand anders
in te lichten? En hoe konden ze weten wat voor soort man die
Maurice is?”
„Dat is gemakkelijk genoeg; iedereen kent Maurice. Trouwens,
als je hem goed aankijkt, weet je meteen dat hij een schurk
is.”
„Ze hebben waarschijnlijk iemand nodig, die hier bekend is,”
zei Peter. „Dat lijkt me heel goed mogelijk. Maar geloof jij,
Pierre Jean, dat Maurice de lijn kan hebben doorgesneden zonder dat
wij het gezien hebben?”
„Waarom niet? Natuurlijk kan dat, heel goed zelfs. We waren
allemaal aan de andere kant van het eiland, een behoorlijk
eind van de boot vandaan.”
„Dat is waar. En dat zou dan meteen een verklaring zijn voor
de scherpe breuk in het touw.”
„Natuurlijk. Waarom was Maurice gisteren op het meer? Hij komt
daar nooit. Gisteren had hij daar een bedoeling mee.”
„Nou, ik kan niet anders zeggen dan dat het me raadzaam lijkt
zo vlug mogelijk naar de bank te gaan,” zei tante Vera. „Als ik nu
meteen ga, kan ik in Avallon eerst nog een paar boodschappen doen
Zodra de bank dan opengaat, breng ik het pakje weg.”
Maar op dat ogenblik kwam An opgewonden en tegelijkertijd
enigszins geschrokken terug met een bericht, waardoor tante Vera
uiteindelijk toch van haar voornemen afzag. Om de boerderij te
bereiken had het meisje het kleine café moeten passeren, waarvoor
buiten enkele rustieke banken en tafeltjes stonden. Aan een van de
tafeltjes had ze een man zien zitten. Ze wist zeker dat hij geen
Fransman was. Ze zou verder geen aandacht aan hem hebben, besteed,
als ze niet opzij van het café de Peugeot met het gedeukte spatbord
had zien staan en het vermoeden had gekregen, dat de man daarbij
hoorde. Hoewel ze zich het gezicht van de tweede dief niet goed
herinnerde, meende ze toch dat hij het was.
„Ze hebben wel lef, moet ik zeggen, om zich zo maar kalmpjes
hier in het dorp te vertonen,” besloot An.
„Inderdaad,” beaamde Peter. „Maar ja, die verregaand
brutaliteit is voor hen waarschijnlijk het veiligst. Per slot van
rekening kunnen we hun, zoals tante Vera al gezegd heeft, niets
maken.”
„Zou hij werkelijk een van die lui zijn?” vroeg tante Vera
zich af.
„Ik wip er even heen om te kijken of dat zo is. Ik herinner me
hem heel goed; toen ik vastzat in de greppel, was hij degene, die
me aansprak.”
„Ik ga toch maar liever meteen naar de bank.”
„Wacht u nog even, tante Vera, tot ik een kijkje heb
genomen.”
Peter, die niet de kans wilde lopen de man te laten merken,
dat hij hem wantrouwde, en ook geen zin had met hem een gesprek aan
te knopen, liep het eilandje op, dat tante Vera’s tuin vormde. De
ene punt daarvan lag recht tegenover het cafeetje. Tussen twee
bosjes door kon hij ongemerkt de man gadeslaan.
„An heeft gelijk,” zei hij bij zijn terugkomst. „Het is die
andere vent uit de Peugeot.”
„Nou, ik ga, hoor!” zei tante Vera.
„Wacht u nog even,” antwoordde Peter op bedachtzame toon. „Ik
weet namelijk niet of dat wel verstandig is. Als hij u ziet
weggaan, zullen hij en die andere man u waarschijnlijk volgen. De
wegen van hier naar Avallon zijn eenzaam. Ze zouden u daar
misschien ook van de weg dringen, net zoals ze het mij hebben
gedaan. Misschien overvallen ze u zelfs wel. Ik begin langzamerhand
te denken, dat die heren voor niets terugdeinzen. Zelfs als ik met
u meeging of in uw plaats met uw auto ging, zou er van alles kunnen
gebeuren.”
„Peter!” zei tante Vera. „Doe toch niet zo dwaas'. Dat zouden
ze nooit durven!”
„Volgens mij wel. Ik vind heus dat u een dergelijk risico niet
mag nemen. Zelf ben ik dat trouwens ook niet van plan.”
„Wat moet ik dan doen?”
„Ik weet het niet. Misschien is het toch beter de politie de
hele geschiedenis te vertellen.”
„Ik wou maar dat ik wist of die ellendige edelstenen werkelijk
aan het klooster van zuster Bernadine toebehoren. Als dat zo is,
hebben die kerels er geen enkel recht op en moeten we wachten tot
zij ze komt halen. Als zij ze gestolen heeft en zij en die kerels
tot dezelfde bende behoren, zou ik de politie op staande voet
inlichten.”
„Ik ben er volkomen zeker van, dat dat laatste niet het geval
is,” zei Julie. „Anders zou ze u in haar brief vast wel gevraagd
hebben het pakje aan hen af te geven."
„Tenzij ze hen niet vertrouwt,” opperde An. „In haar plaats
zou ik dat nooit doen!”
„Misschien weten we iets meer, als er antwoord komt van die
kennis van u, tante Vera.”
„Maar wat doen we intussen? Vinden jullie ook niet, dat het
voor tante Vera te riskant is de edelstenen langs die stille wegen
naar Avallon te brengen, ook als ik meega?”
„Ik denk dat er niets zal gebeuren als we allemaal meegaan,”
zei An.
„Dat zou toch geen enkel verschil maken. Niemand van ons zou
in staat zijn hen te beletten er met de edelstenen vandoor te gaan
als ze een revolver hebben.”
„Peter, je maakt dat alles er hoe langer hoe verontrustender
begint uit te zien,” zuchtte tante Vera.
„Dat is wel mogelijk, maar ik ben van mening dat we onze
veiligheid vóór alles moeten laten gaan.”
„Wat moeten we dan doen?”
„U moet de edelstenen rustig in uw schilderkist laten liggen,
tot u bericht hebt gekregen van die inspecteur van Scotland Yard.
Per slot van rekening hebben ze het huis al een keer helemaal
overhoop gehaald zonder de stenen te vinden en zolang er buiten een
paar agenten op wacht staan, lijkt het me niet waarschijnlijk, dat
ze nog eens een poging zullen wagen.”
„Dat is waar.”
„Toch zullen ze heus wel in de buurt blijven
rondhangen.”
Op dat ogenblik kregen ze bezoek van mevrouw Charleroi, die An
kwam uitnodigen voor de lunch, zodat ze daarna rijles kon krijgen
van Pierre Jean. Ze zei dat ze het ook heel prettig zou vinden als
de anderen meekwamen. Mevrouw Charleroi was heel verbaasd over de
aanwezigheid van de twee agenten buiten. Tante Vera vertelde haar
natuurlijk meteen wat de reden daarvan was en ook vertelde ze alles
over zuster Bernadine, de mannen en het pakje. Pierre Jeans moeder
luisterde aandachtig. Ze was tamelijk verbaasd over het feit dat
een zuster zo oneerlijk kon zijn te smokkelen. Ze vond het maar een
naar idee dat er dieven in de omgeving waren. Ze was ervan
overtuigd dat zuster Bernadine en de mannen stuk voor stuk dieven
waren. Ze zei dat de edelstenen weleens de onlangs gestolen stenen
van de beroemde filmster Celeste Duvine konden zijn. Als tante Vera
of een van haar logees naar het nieuws hadden geluisterd of de
krant hadden gelezen, zouden ze geweten hebben dat Celeste Duvine
beroofd was van juwelen ter waarde van tweehonderdvijftigduizend
pond en een enorme beloning had uitgeloofd voor de opsporing ervan.
Natuurlijk waren de edelstenen allemaal verwerkt geweest in
armbanden, broches, diademen en ringen. Het was dus moeilijk te
zeggen of de losse stenen in tante Vera’s schilderkist die van
Celeste Duvine waren of niet, maar het was ongetwijfeld
mogelijk.
„Hoe zouden we daarachter kunnen komen?” peinsde tante Vera.
„Weet je wat, ik voel er veel voor inspecteur Phillips op te bellen
en het hem te vragen. Met schrijven gaat te veel tijd
verloren.”
De meisjes en Peter vonden het een prima idee en tante Vera
voegde meteen de daad bij het woord. An verwachtte dat het
eindeloos lang zou duren voor de verbinding tot stand kwam, maar
het lukte tante Vera in verbazingwekkend korte tijd inspecteur
Phillips zelf aan de lijn te krijgen. Deze stelde veel belang in
haar verhaal en wilde graag een juiste beschrijving van de
edelstenen hebben. Iedereen werd meteen aan het werk gezet om de
diamanten, robijnen, smaragden en parels — vooropgesteld dat de
stenen dat waren en niet, zoals An nog steeds stiekem geloofde,
alleen maar stukjes gekleurd glas — soort bij soort uit te zoeken.
Omdat ze natuurlijk geen juweliers waren, konden ze alleen maar het
aantal van iedere soort en ongeveer de grootte van de stenen
opgeven. Alleen de ring met de smaragd kon misschien gemakkelijk
geïdentificeerd worden. De inspecteur zei, dat hij zich
onmiddellijk in verbinding zou stellen met Celeste Duvine, die
waarschijnlijk wel iemand zou sturen of zelf zou komen. Intussen
raadde hij tante Vera aan niemand iets te vertellen, want de
zwermen verslaggevers, die op het verhaal zouden afkomen, zouden
haar alleen maar het leven zuur maken en het waarschijnlijk ook
moeilijker maken de dieven in te rekenen. Toen hij vernam, dat het
huis door de politie bewaakt werd, zei hij te menen dat de
edelstenen volkomen veilig waren totdat ze geïdentificeerd konden
worden. Hij beloofde haar, zodra hij contact had opgenomen met
Celeste Duvine, te zullen terugbellen. Hij dacht niet, dat ze van
de dieven persoonlijk gevaar hoefden te vrezen. Als het inderdaad
de edelstenen van Celeste Duvine betrof, wist men bij Scotland Yard
zo goed als zeker wie de diefstal gepleegd hadden. De mannen, die
zij verdachten, waren geen misdadigers, die geweld zouden
gebruiken.
Toen tante Vera de hoorn op de haak legde, leek ze veel
opgewekter.
„Ik ben blij dat ik hem gesproken heb,” zei ze. „Dit zaakje
zal ons nu wel heel snel uit handen genomen worden en dat is iets,
waarvoor ik oprecht dankbaar zal zijn. Ik voel er helemaal niets
voor me te bemoeien met een bende internationale schurken!”
,.Dat kan ik me voorstellen!” riep mevrouw Charleroi, toen
tante Vera haar opmerking in het Frans herhaald had. „Maar waarom
licht u de plaatselijke politie niet in?”
Tante Vera legde uit dat ze zuster Bernadine
geen moeilijkheden wilde bezorgen als de stenen werkelijk van
haar waren. Natuurlijk zou de douane zich ook met het geval gaan
bemoeien als de Franse politie erin gemengd werd. „Maar ze had ook
niet mogen smokkelen,” besloot ze haar verhaal.
Mevrouw Charleroi kon haar standpunt begrijpen, hoewel ze
eenvoudig niet kon geloven dat zuster Bernadine een echte non was.
Ze was ervan overtuigd dat ze bij de dievenbende hoorde. Omdat het
misschien maar een paar uur zou duren voor ze de waarheid zouden
vernemen, vond ze het verstandig van tante Vera dat ze zolang
wachtte.
Er werd besloten dat An met mevrouw Charleroi en Pierre Jean
zou meegaan naar het kasteel. An kon dan eerst wat op Meneer Konijn
rijden en daarna zouden zij en Pierre Jean in het bos gaan
picknicken De anderen zeiden dat ze het erg vriendeljjk vonden van
mevrouw Charleroi hen ook uit te nodigen, maar dat ze toch liever
tante Vera gezelschap bleven houden. Die moest natuurlijk
thuisblijven, omdat inspecteur Phillips terug zou bellen. An
verkeerde een beetje in tweestrijd. Zij wilde er graag bij zijn als
de inspecteur opbelde, maar het rijden op de pony lokte haar ook
erg aan. Toen Pierre Jean vertelde, dat er bij het kasteel enkele
hindernissen waren en dat ze mocht proberen Meneer Konijn
daaroverheen te laten springen, won het paardrijden het. Wel stelde
ze nog voor tussen de middag thuis te komen eten, zodat ze dan
meteen kon horen of er nog nieuws was, maar tante Vera was van
mening dat dat helemaal niet nodig was. Zolang er niemand geweest
was om de stenen te identificeren, konden ze weinig doen. An zag
in, dat haar tante gelijk had.
„Maar wat bent u van plan te doen als zuster Bernadine nu eens
vanmorgen, vóór er iemand uit Engeland is overgekomen, komt opdagen
om haar pakje op te eisen?” vroeg ze.
„Dan zullen we haar moeten afschepen,” zei tante Vera en
ze trok een grimas. „Dat zal ongetwijfeld pijnlijk zijn. Ik hoop
dan ook van harte, dat ze niet komt!”