12
Het verbaasde dokter Van Dijck niet dat de verloren zus een perfecte match bleek te zijn. Zo ging het wel vaker, alsof de natuur mensenkinderen voor schut wilde zetten. Maar zelfs dat hoefde je er niet achter te zoeken. De natuur hield geen rekening met mensendromen of mensentwisten. De natuur was de natuur. Die ging haar gang. Het bewees eens te meer dat je aan een match niet te veel belang hoefde te hechten. Voor de transplantatie was het van cruciaal belang, maar het zei niets over de band die mensen al dan niet met elkaar voelden. Of over de verwantschap die ze ervoeren. Siblings met dezelfde hla-typering waren niet meer elkaars broer of zus dan siblings met verschillende hla. Het was een kwestie van getalletjes. Als er minimaal acht overeenkwamen kon er worden getransplanteerd. Bij acht was het risico vrij groot. Negen was beter en tien was ideaal. Einde verhaal. Nou ja, ideaal was veel gezegd. Er kon ontzettend veel fout gaan, maar de eerste stap was gezet.
De teruggevonden zus leek op Roos. En op de vader. Met wie ze liever niet te veel te maken wilde hebben. ‘Anders gaan we toch maar staan schreeuwen tegen elkaar.’
Ze had haar gezegd dat die dingen geregeld konden worden. Eigenlijk bedoelde ze: het valt te regelen, maar je moet het zelf doen. Ze wilde de zus niet op stang jagen. Roos had haar nodig.
‘Het moet verschrikkelijk voor hem zijn’, had de zus gezegd. ‘Hij wilde perfecte kinderen, een perfect gezin. En nu is een van zijn kinderen ziek. Wij moesten altijd maar sporten, en sterk en weerbaar zijn. Koude douches nemen en zo.’
‘Daar is op zich niets verkeerds mee’, had ze gezegd.
Het had haar moeite gekost zich aan het protocol te houden: geen vragen over de privésfeer van de donor wanneer die geen relevantie hebben voor de transplantatie, geen verzoeningspogingen wanneer daar niet expliciet om werd gevraagd, geen wijze raad. Ze wist wat ze tegen de jonge vrouw gezegd zou hebben indien het protocol haar niet de mond had gesnoerd: ‘Misschien hebt u het zich in het hoofd gehaald dat uw ouders perfecte kinderen willen.’ Ze had aan haar eigen kinderen gedacht, met wie ze volgende week een zeiltocht ging maken. Waren die volmaakt? Vast niet. Wie was er volmaakt?
De verloren dochter leefde in onmin met de vader, niet met de zus. Dat maakte het een stuk eenvoudiger, zeker als er een bijkomende transplantatie nodig zou blijken te zijn. Niets was zo pijnlijk als een donor die zich in de loop van het traject bedacht.
Edith was niet van plan zich te bedenken. Ze voelde zich geprivilegieerd, vereerd, opgewonden zelfs. Dankzij haar zou Roosje niet sterven, Roosje die ze papflesjes en schone luiers had gegeven, en voor wie ze liedjes had gezongen en verhaaltjes had geschreven. Roosje die bij haar op de kamer had geslapen en over wie ze op school een spreekbeurt had gegeven: mijn zusje is de liefste van heel de wereld.
‘Ik wist het’, glunderde Jasmien. ‘Ik wist dat jij de match zou zijn.’
Ze zat tussen Didi en Titus in de zon op een bankje voor het ziekenhuis. Op alle banken naast en tegenover hen zaten patiënten te roken. Bijna allemaal hadden ze hun infuuspaal bij zich. En ze droegen een kamerjas en pantoffels. Het was half twaalf. Over een kwartiertje zouden ze beginnen naar binnen te schuifelen. Voor het middageten.
‘Zoiets kun je niet weten’, zei Titus. Hij bloosde. Hij bloosde al de hele tijd. Edith hoopte dat het Jasmien niet opviel. En als ze het opmerkte, hoopte ze dat ze het verstand zou hebben er niets tegen Roos over te zeggen. Waarom moest Roos uitgerekend iets hebben met Titus Serfonteyn?
‘Heb je er last van?’ vroeg Jasmien bezorgd.
Edith schudde haar hoofd. Daarnet had ze een eerste injectie gekregen met groeifactor. Die zorgde ervoor dat stamcellen van haar zich uit haar beenmerg losmaakten en naar haar bloed migreerden. Later op de dag moest ze er nog één krijgen, en ook de drie volgende dagen zou ze telkens twee prikken krijgen. Het was de bedoeling dat ze dat zelf deed, maar dat durfde ze niet. Ze zou het aan Mona vragen, of aan haar huisarts. Als er genoeg stamcellen in haar bloed zaten, konden ze worden geoogst. Vervolgens werden ze in Roos’ bloed geïnjecteerd. Meer had een transplantatie niet om het lijf.
‘De stamcellen komen in Roos’ bloed terecht’, zei Titus. ‘Vervolgens vinden ze feilloos de weg naar haar beenmerg. Dat heet “homing”: ze willen naar huis.’
‘Toch wel handig, zo’n expert in de buurt.’
Titus bloosde opnieuw.
‘Mama en papa zouden er graag bij zijn’, zei Jasmien.
‘Bij wat?’ vroeg Edith.
‘Bij het oogsten. Ze willen jou bedanken voor wat je voor Roos doet. Ze hebben een cadeau voor je gekocht.’
‘Een cadeau?’
Jasmien knikte. ‘Een juweel, denk ik. Mama doet er nogal geheimzinnig over. Misschien is het een familiejuweel. Ze noemen jouw stamcellen de familiejuwelen. Een familie moet verenigd zijn, Didi. We hebben elkaar nodig.’ Ze greep Ediths hand en kneep erin. ‘Mama en papa willen zo graag hun kleinzoon zien. Ik ook trouwens.’
Edith trok haar hand los. ‘Je moeder gaat Sven straks weer ophalen van school, Titus. Ik weet niet wat ik zonder haar zou doen. En zij is geen familie. Als je met je familie breekt, dan maak je nieuwe familie. Mona is als een moeder voor me. Of een oudere zus.’
‘Maar als het erop aankomt’, zei Jasmien, ‘heb je je familie nodig. Roos heeft nu haar echte familie nodig.’
‘Ze heeft mijn stamcellen nodig, dat is alles. De familiejuwelen. Wordt dat niet gezegd over kloten? Kun je kloten transplanteren? Wordt dat gedaan, Titus?’
‘Voorlopig alleen bij dieren. Ze experimenteren nog.’
‘Proefkonijnen’, zei Jasmien.
‘Ja, maar meestal zijn het katten of honden.’
‘Onlangs is een heel gezicht getransplanteerd’, zei Edith, die wilde laten zien dat ze ook de krant las zelfs al woonde ze in een gat als Zwelegem.
Een van de rokers tegenover hen drukte zijn sigaret onder zijn pantoffel uit en schraapte de zool schoon. Met welk recht verpestten ze de lucht? Wat rokers ook mochten beweren, hun sigaretten stonken in de buitenlucht. Als zij de baas van het ziekenhuis was, verbood ze patiënten te roken, waar dan ook. Beseften die mensen wel hoeveel ze de belastingbetaler kostten?
Ik word zoals mijn vader, dacht ze.
‘Is hij veranderd?’
‘Wie?’
‘Papa.’
‘Hij doet zijn best.’
‘Heb je hem gezegd dat ik geen werk heb? En gescheiden ben?’
Jammer dat ze geen donker kind had. Dat zou hem helemaal de kast op jagen.
Jasmien knikte.
‘En wat zei hij: impulsief zoals altijd? Labiel?’
‘Hij wil jou geld geven om te gaan studeren. Heb jij je humaniora eigenlijk ooit afgemaakt?’
‘Jasmien!’
‘Hij vroeg het zich af, want …’
‘Zeg hem dat hij zich vooral nergens mee bemoeit. Dat is het beste wat hij kan doen. Ik leef nu al – hoelang? Acht, negen jaar? – zonder zijn raad, en dat gaat prima.’
‘Je bent niet veranderd.’
‘Jij ook niet.’ Het klonk onvriendelijker dan ze wilde. Jasmien werkte op haar zenuwen. Ze wilde de grote verzoening bewerkstelligen. Hoe dikwijls hadden ze het niet geprobeerd?
Laat mij maar in mijn eentje knoeien, dacht ze. En ze deed het toch niet slecht? De kans was groot dat ze naar Nederland verhuisde. Otto wilde met haar trouwen. Maar eerst moest hij nog scheiden. Ze kon er beter niets over loslaten tegen Jasmien. Die zou vooral bezwaren zien.
Het vervelende aan familie was dat je altijd meer vertelde dan je van plan was geweest. Ze waren je zo verdomd vertrouwd, zelfs als je ze eeuwen niet had gezien.
‘Wil je foto’s zien?’ vroeg ze. Ze pakte haar telefoon en toonde foto’s van Sven. Jasmien slaakte verrukte kreetjes en maakte geen opmerking over zijn brilletje. Edith deelde de mensheid in twee categorieën in: zij die er een opmerking over maakten en zij die dat niet deden. Ze was het zat gehoord: zo jong en al een bril! Hoe oud zou Sven moeten worden voor mensen ophielden die stupide opmerking te maken? En dan was er ook nog eens het hoofdstuk allergieën.
Jasmien was echt wel oké en ook Roos was dat. Eigenlijk waren ze alle drie verrassend goed uitgevallen als je bedacht wie hun vader was.
‘Stemt papa nog altijd voor het Blok?’
‘Dat heet nu het Belang’, zei Jasmien. ‘Ja, ja, hij stemt nog altijd voor hen. Mama wil niet zeggen voor wie ze stemt.’
‘En jij?’
‘Wat en ik?’
‘Voor wie stem jij?’
‘Dat is geheim!’
‘Je stemt voor het Blok. Bah, Jasmien.’
‘Ik stem niet voor het Blok.’
‘Waarom word je dan zo rood?’
‘Ik word niet rood.’
‘Jawel. Ach, jullie doen maar. Het zijn mijn zaken niet. Voor wie stemt Roos?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Roos stemt Groen’, zei Titus.
‘Wat schattig. Ben jij erg verliefd op haar?’
Hij knikte. En bloosde.
‘Dat is mooi.’
Zeker nu, dacht ze, nu Roos zo ziek was. Jongens zouden niet staan aan te schuiven om iets met haar te beginnen. Misschien was Titus die ene man op aarde die ziek bloed als een pluspunt beschouwde. Had hij haar daarvoor uitgekozen? Het was een beetje creepy.
Ze zou er wel aan wennen dat Titus iets met haar zusje had. En ook Pieter was goed met Roos bevriend. Om haar te plagen noemde hij haar nu ook Didi. Vreselijk vond ze dat. Voor hem was ze Edith, en Edith wilde ze voor hem blijven. Edith Ravier, de mama van Sven. Na de scheiding was ze de naam van haar man blijven gebruiken. Dat was wettelijk toegestaan. En handig voor iemand die geen zin had oude banden aan te halen, zelfs al waren het familiebanden. Bloedbanden.
Op zijn kamer in de Parkstraat liet Titus zijn vinger glijden over het lemmet van zijn mes. Hij had het gewet met het slijpstaal dat zoals de meeste spullen in het huis tot het patrimonium van Frans’ familie behoorde. De bewoners genoten het vruchtgebruik. Frans had geen zure opmerking gemaakt over Titus’ recente daad van vandalisme. Hij had zelfs een weinig succesvolle poging ondernomen om pijltjes in de roos te mikken. En hij had een herinnering opgehaald aan een vriend die met darts katten uit de buurt van zijn kippenren probeerde te houden. Zolang Roos’ toestand kritiek was, werden er geen zure opmerkingen gemaakt. Roos zou officieel genezen zijn als er weer op elkaar kon worden gevit. En ruziegemaakt.
Misschien was dat gezonder.
Hij duwde het mes in de top van zijn vinger. Als je het langzaam deed spleet de huid niet, hoe scherp het mes ook was gewet.
Hoe had hij zo stom kunnen zijn? Zo blind? Allebei waren ze in de val gelopen, hij zowel als Pieter. Maar Pieter zag het niet als een val. Die ontwaarde energieën die hen naar elkaar hadden gezogen, astrale lichamen die elkaar hadden herkend, synergieën.
Ja, ja.
Natuurlijk had Roos hun aan Edith doen denken. Ze waren zussen, niet zomaar zussen, maar zussen met dezelfde hla-typering. Zoiets stond niet op een gezicht geschreven, maar er had een lichtje moeten gaan branden. Mensen konden als twee druppels water op elkaar gelijken en niet in de verste verte met elkaar verwant zijn. Obama had nu ook een dubbelganger, een Indonesiër, wiens familie niets maar dan ook niets met de president te maken had. Intussen verdiende die man aan Obama een dikke boterham. Zelf vond hij de gelijkenis niet zo treffend. Obama had een veel breder en imposanter voorhoofd dan de dubbelganger. Ook de uitstraling van de twee was totaal anders. Roos daarentegen had iets wat hij nooit bij een andere vrouw had gezien, tenzij bij Edith. Het waren oestrogeenmeisjes, van wie de huid, de ogen en het haar het verloop van hun cyclus registreerden.
Hij had voor Roos gekozen en hij zou voor haar blijven kiezen, wat er ook gebeurde. Maar misschien had hij dus voor Edith gekozen.
Het was zo incestueus.
Tsjak. Het mes haalde zijn vingertop open. Het bloed sprong eruit als een valscherm dat openging.
Binnenkort zouden Ediths stamcellen zich in Roos’ beenmerg nestelen en bloed beginnen aan te maken. Roos zou Roos blijven, maar in haar aders stroomde dan hetzelfde bloed als in Ediths aders. Ze was Roos met een vleugje Edith erbij. Meer dan een vleugje.
Na een allogene stamceltransplantatie had het bloed van de ontvanger hetzelfde dna als dat van de donor. Thrillerauteurs waren dol op dat gegeven, al was het stilaan versleten.
Didi. Wat een idiote naam. Didi en Titi.
Hoe hadden ze kunnen vermoeden dat Roos Donckers die in de Parkstraat woonde een volbloed zus was van Edith Ravier uit Zwelegem?
Pieter vond het uiteraard fantastisch. Die maakte plannen voor een transplantatiefeestje. Allemaal wilde hij ze uitnodigen: Edith en Sven, Jasmien en haar vriend, Roos’ ouders, zijn moeder, Patricia, Frans en niet te vergeten Roos, die als alles naar wens verliep het ziekenhuis een paar uur na de transplantatie zou mogen verlaten. Ze ging bij haar ouders revalideren, maar eerst moest er in de Parkstraat worden feestgevierd. Zelfs zijn eigen moeder moest erbij zijn want die was nu dikke maatjes met de zijne. Meer dan maatjes, had hij de indruk. Waar waren Mona en Nicole onlangs weer geweest? Praag? Of was het Boedapest? Hij hield het niet meer bij.
Als de goden Pieter gunstig gezind waren zou voor de transplantatie de dag worden geprikt waarop de heer Tunick op het Ladeuzeplein zijn blote sessie hield. Of het oogsten van Ediths stamcellen zou samenvallen met de shoot. Dan konden ze eerst allemaal samen poseren en daarna vieren. Twee keer feest!
Was hij dan werkelijk de enige die besefte wat er allemaal fout kon gaan? Er bestond niet zoiets als een perfecte match. De enige perfecte match waren je eigen stamcellen. Punt. Uit. Alleen van je eigen stamcellen wist je zeker dat ze niet afgestoten zouden worden. Bij een autologe stamceltransplantatie werden de eigen stamcellen geoogst en teruggeplaatst. Ze maakten T-cellen aan die het onderscheid kenden tussen eigen en vreemd. Wat vreemd was vielen ze aan, wat eigen was lieten ze ongemoeid. Vriend of vijand, zo eenvoudig was het. Roos kreeg allogene stamcellen. Dat vergrootte de kans dat de kankercellen werden opgeruimd. Helaas kon niemand voorspellen hoe die allogene stamcellen zouden worden ontvangen. Of hoe ze zich bij hun gastvrouw zouden gedragen. Als engelen? Als hooligans? Als therapeuten? Als terroristen? Edith mocht dan tien keer Roos’ zus zijn, het bleven allogene stamcellen. Vreemd materiaal. Niet eigen.
Ciclosporine. Dat was het medicijn dat het welslagen kon bevorderen. Eerst moest het de werking van Roos’ eigen T-cellen onderdrukken, zodat die niet ten aanval trokken tegen Ediths stamcellen. Daarna moest het de werking afzwakken van de T-cellen die samen met Ediths stamcellen aan Roos werden gegeven. En ten slotte moest het de nieuwe T-cellen die met Ediths stamcellen werden gevormd, onder controle houden. Die mochten zich niet te agressief opstellen. Maar ook niet te passief. Daarin school de kunst. Een bedreven hematoloog kon het huwelijk doen slagen. Hij kon nieuw bloed dichten. Met de hulp van ciclosporine. En van prednison en cellcept. En met een flinke dosis geluk.
Als alles volgens het boekje verliep zou Roos na een maand 80 procent T-cellen van Edith hebben. Na drie maanden moest dat al 95 procent zijn, en uiteindelijk mochten er geen T-cellen van Roos overblijven. Ediths T-cellen werkten als een stofzuigertje voor de kankercellen van Roos. Dat was het geniale van de behandeling. Je dropte in het zieke systeem gezonde cellen die de slechte cellen opruimden. De keerzijde van de medaille was dat de stofzuiger soms doldraaide. De goede cellen werden te ondernemend. Te actief. Ze trokken ook tegen gezonde cellen ten aanval. Dus moest je ze onderdrukken. Daar bestonden medicijnen voor. Maar zo schakelde je ook de stofzuiger uit. De patiënt werd vatbaarder voor akelige infecties. De kanker zag opnieuw zijn kans. En greep die soms ook.
Als hij aan die mogelijke complicaties dacht, kon hij geen feestje bouwen.
Nu nog niet.
Geef het een jaar, Pieter. Als na een jaar blijkt dat donor en ontvanger met succes samenleven, laat dan de champagne stromen.
Pieter wist wat er fout kon lopen. Hij was lang genoeg met een bloedgek bevriend om dat te weten. Hij wist het niet zo precies als Titus, en hij zou het ook niet zo precies hebben kunnen uitleggen, maar hij wist dat Roos Ediths stamcellen kon afstoten. En als dat niet gebeurde konden Ediths T-cellen een aanval op Roos inzetten. En vervolgens konden de nieuwe T-cellen dat doen. Hij wist op welke cellen ze hun pijlen zouden richten: in haar huid, in haar dunne darm, in haar longen en in haar lever. Hij kende zelfs de term voor het fenomeen: graft versus host disease. gvhd. Of in dit geval: Edith versus Roos. Als Roos Edith afstootte heette het host versus graft, Roos versus Edith.
Het hoefde niet tot een duel te komen. Een bokswedstrijd tussen vijandige cellen. Hij ging ervan uit dat tussen graft en host een hartje zou worden geplaatst. Didi loves Roos; Roos loves Didi.
Het was jammer dat een transplantatie algauw een kwart miljoen euro kostte. En dat succes niet kon worden gegarandeerd. Stel dat het een routineklus werd zoals een bloedtransfusie, dan zou je internationale stamceluitwisselingen kunnen organiseren. Tussen soennieten en sjiieten bijvoorbeeld. Of tussen moslims en christenen. Palestijnen en Israëliërs. Hutu’s en Tutsi’s. Tussen Walen en Vlamingen, of homo’s en hetero’s. Tussen fundamentalisten en pacifisten. Tussen blank en zwart. Om te bewijzen dat die verschillen niets betekenden. Jullie denken dat jullie verschillend zijn, maar het verschil bestaat alleen in je hoofd. Als je werkelijk verschillend was, zou je geen stamcellen kunnen uitwisselen. Dus hou op met elkaar te bekampen, te bestrijden, te bevechten. Te bebekvechten. Leef in vrede samen.
Als hij dát eens kon bewijzen! Tevreden begon hij de Negende van Beethoven te zingen. ‘Alle Menschen werden Brüder’. En zusters, niet te vergeten.
Didi en Roos, Roos en Didi.
Edith zag er verdomd goed uit. ‘Dat had je niet verwacht, hè?’ had ze hem triomfantelijk gezegd. Ze had het niet over Roos, maar over een Nederlander, die van zijn vrouw ging scheiden om vervolgens met haar te trouwen. Het zou wel weer zo’n Edith-bevlieging zijn. Hem maakte het niets uit dat ze andere minnaars nam, zolang hij maar haar Pieter bleef. Die Nederlander wilde haar met niemand delen, wat een bijzonder vreemde eis was voor een man met vrouw en kinderen. Maar nu ging hij dus scheiden. Eerst zien, dan geloven. Nooit geloven zonder zien.
Lieve Edith, dacht Pieter terwijl hij zijn fiets aan een paal vastmaakte, ik heb jou in de loop van onze idylle nooit bedrogen. Ik was de gelukkigste en de monogaamste man ter wereld. En de trotste. Welke snotneus van zeventien kon uitpakken met een elf jaar oudere vriendin? Van uitpakken was er zelden sprake geweest. Zwelegem mocht niet weten dat hij haar minnaar was. Iedereen zou commentaar hebben. Dat was waar. Maar ze kende Zwelegem niet goed als ze dacht dat Zwelegem zo gemakkelijk was verschalkt.
Hij liep de nachtwinkel binnen, koos een bus bodylotion en liep ermee naar de kassa.
Of hij nu nog tot monogamie in staat was betwijfelde hij. Er waren te veel vrouwen van wie hij hield. En die hij zo intiem mogelijk wilde leren kennen.
Hoe meer mensen je intiem kende, hoe meer levens je had.
Hij wilde heel veel levens.
Niet worden zoals zijn vader, die geketend was aan één leven, aan één vrouw, aan één gezin. En die te laf was om uit te breken. Zijn moeder was uitgebroken. Die ging nu vaak met Mona op stap terwijl zijn vader thuis zat te somberen. Edith zei dat ze altijd één hotelkamer namen. ‘Met een tweepersoonsbed’, voegde ze er fluisterend aan toe. Altijd een beetje een roddeltante, die Edith. Laten die vrouwen maar van elkaar genieten. Zijn moeder had veel schade in te halen. En Mona ook.
Hij stalde zijn fiets, trok zijn doktersjas aan, zag dat die dringend gewassen moest worden, hoopte dat niemand het zou merken. Hij stopte de bodylotion in zijn zak en liep het verlaten ziekenhuis binnen. Dokter Pieter Kalhorn deed zijn ronde.
Roosje lag te sluimeren.
‘Hoe voel je je?’
Ze toonde hem haar handpalmen, waarvan hij al wist dat ze er verbrand uitzagen. Ook haar oren zagen vuurrood. En haar schedel. ‘En ik moet voortdurend kotsen’, zei ze. ‘Het loopt er langs twee kanten uit. Stink ik?’
‘Je stinkt niet.’ Hij gaf haar een kus. ‘Ik heb bodylotion meegebracht om je in te smeren. Mijn zus heeft ooit een tijdje in een ziekenhuis gelegen en toen vond ze het heerlijk.’
‘Wat was er mis met haar?’
‘Aambeien.’
‘Echt waar? Dat lijkt me afschuwelijk.’
‘Het is ook afschuwelijk. Jij mag van geluk spreken. Je hebt gewoon een beetje leukemie. Draai je op je zij, dan smeer ik je rug in.’
‘Ga je dat echt doen?’
‘Tuurlijk.’
‘Je mag die jas niet dragen.’
‘Ik draag wat ik wil.’
Ze draaide zich op haar zij. ‘Ik heb bijna geen leuko’s meer. Ik zit op de bodem van mijn dip. Dus ik hoop dat je je handen gewassen hebt.’
‘Natuurlijk heb ik ze gewassen. En ik ben niet verkouden. En ik heb geen griep.’ Hij spoot een beetje lotion in zijn hand. ‘Het zal even koud aanvoelen.’ Hij begon de lotion in te smeren. ‘Je hebt blauwe plekken op je rug, wist je dat?’
‘Bloeduitstortingen. Ik heb te weinig trombo’s.’
‘Is dat gevaarlijk?’
‘Als het gevaarlijk is, dan krijg ik er extra bij. Je kunt hier niet doodgaan. Alles wordt voortdurend gemeten en in de gaten gehouden. Je krijgt pillen voor dit en infusen voor dat. Sommige patiënten zijn al dood, maar ze worden nog in leven gehouden op voorwaarde dat niemand zegt dat ze dood zijn. Ze doen hier niet aan dood.’
‘Zal ik ook je buik insmeren?’
‘Doe maar niet.’ Ze zuchtte. ‘Jij houdt veel van Didi, hè?’
‘Ja. Maar ik hou ook veel van jou.’ Hij spoot meer lotion in zijn handpalm en begon haar linkerarm in te smeren. Ook die zat onder de blauwe plekken.
‘Ze zegt dat ze het met jou heeft uitgemaakt omdat je te jong voor haar was.’
‘Zegt ze dat?’
‘Geloof je het niet?’
‘Ik denk dat ze me beu was.’
‘Dat kan ik niet geloven.’ Ze reikte hem haar andere hand. ‘Ik wou zo graag dat Titus dit deed. Hij kent mijn hla-typering en mijn bloedwaarden uit het hoofd, en hij weet welke dosissen van welke medicijnen ik moet krijgen, maar hij raakt me niet meer aan. Ik denk dat ik hem afstoot. Het is ook niet mooi.’ Ze greep naar haar kale, rode schedel. ‘En dan dat kotsen en die diarree. Hij walgt van me.’
‘Hij walgt niet van jou.’
‘Als het erger wordt, doen ze me een luier om. Kun je je dat voorstellen? Ik met een luier.’
‘Dat is tijdelijk, Roos. Een tijdelijk ongemak. Jij bent mooi. Jij bent altijd mooi geweest en je zult het altijd blijven. Zelfs zonder haar.’
‘Waarom zegt hij dat nooit?’
‘Hij houdt van jou, Roos. Het zit binnen in hem opgesloten. Hij kan het niet laten zien. Het zit heel diep.’
‘Hij bloost als Didi iets tegen hem zegt. Was hij ook verliefd op haar?’
‘Titus? Nee!’ Hij hoopte dat het overtuigend klonk. ‘Jij moet nu slapen. Morgen is een grote dag. Dan worden Didi’s stamcellen geoogst.’
‘Morgen al?’
‘Ja, morgenvroeg. En om drie uur maakt Tunick zijn foto. Volgens mij brengt hij geluk. Gisteren is hij met zijn team in Leuven gearriveerd. Spencer Tunick is in Leuven. Voel je zijn vibes?’
‘Wat doet hij als het regent?’
‘Wachten tot het ophoudt, veronderstel ik. Maar het zal niet regenen.’
Hij herinnerde haar er niet aan dat de zomer over een uurtje begon. Op de afdeling bestonden geen seizoenen. Winter en zomer zorgde het overdruksysteem voor dezelfde schone lucht. De lucht kon van binnen naar buiten, maar niet omgekeerd. Zo werden schimmels, bacteriën en virussen buiten de afdeling gehouden. Of dat hoopte men toch.
‘Ik was er zo graag bij geweest. Doet Titus mee?’
‘Dat denk ik niet.’
Hij zette de bus bodylotion op haar nachtkastje en kuste haar droge, gekloofde lippen. Hij proefde noch rook kots. Ze waste zich obsessief en spoelde voortdurend haar mond. Anders walgde ze van zichzelf.
Hij haastte zich door de uitgestorven gangen naar de lift. Als hij ooit in een ziekenhuis werkte, zou hij ervoor zorgen dat hij altijd nachtdienst had. Alleen dan vond hij het draaglijk in die fabriek.
Onderweg naar huis belde hij aan bij Virginie. Ze kwam openmaken met haar telefoon tegen haar oor geklemd. Ze legde een vinger op haar lippen. ‘Spencer’, fluisterde ze gewichtig.
‘Ik kom later weleens terug’, zei hij.
‘Je komt toch morgen?’
‘Natuurlijk.’
Hij wierp haar een kushandje toe en bukte zich om zijn fietsspelden weer vast te maken. Zijn liefdesleven zat blijkbaar even in een dip. Solidair met Roos. Zo hoorde het, dacht hij, al was het een beetje zonde van de midzomernacht. Ook in de Parkstraat werd die niet gevierd. Patricia keek naar een documentaire over straatkinderen in Sao Paulo. Hij nam een biertje en ging naast haar op de bank zitten. Zou ze lesbisch blijven nu het uit was met haar minnaressen?
‘Waar is Titus?’ vroeg hij.
‘Op zijn kamer. Iemand zou hem die laptop moeten afnemen. Of alle websites over bloed en immuniteit en stamceltransplantaties moeten blokkeren. Hij wordt gek als het fout gaat.’
‘Het gaat niet fout.’
‘Als jij het zegt. Frans is bij de Aardbeienkoningin. Volgens mij heeft ze eindelijk beseft hoe rijk zijn familie is. En hoeveel vastgoed Frans zal erven.’
Ze glimlachte naar hem. Daarna slokte het programma haar aandacht weer op.