17.

Er is heel wat zelfoverwinning voor nodig doodstil te blijven liggen, terwijl je steeds meer kleverige draden op je voelt neerdalen, die kriebelend je gezicht en handen raken en jeuk opwekken. Er is nog meer van deze goede eigenschap nodig als je begint te merken dat de draden, die het eerst zijn neergekomen, als dunne touwtjes in de huid snijden en er zachtjes aan beginnen te rukken.


Ik ving Michael op, die zich bezorgd afvroeg of hij misschien niet met een list te maken had en of hij niet beter had kunnen proberen weg te komen. Voor ik hem had kunnen antwoorden kwam de vrouw uit Sealand ons al weer geruststellen. Ze zei, dat we rustig moesten blijven en nog een ogenblik geduld hebben. Rosalind wees Petra daar nadrukkelijk op. `Ben jij ook machteloos?' vroeg ik haar.

'Ja,' zei ze. 'De luchtstroom van de machine heeft ze tot achter in de grot gedreven. Petra, lieverd, heb je niet gehoord wat ze zei? Je moet proberen stil te blijven liggen.'

Het zoemen en dreunen, dat allesoverheersend was geweest, nam af terwijl de machine langzamer ging draaien. Al gauw hield het op. De stilte die erop volgde was een verschrikking. Hier en daar klonken nog half verstikte kreten en wegstervende klanken, maar dat was alles. En ik begreep, wat de oorzaak was. Ook over mijn mond waren draden neergevallen en ik had met de beste wil mijn lippen niet vaneen kunnen krijgen om te roepen.

Het wachten leek eindeloos te duren. Mijn huid prikte onder de aanraking met de onbekende, stof en het rukken eraan begon pijn te doen.

De vrouw uit Sealand vroeg: 'Michael? - Blijf tellen om me de weg te wijzen.'

En Michael begon te tellen - in cijferpatronen. Ze waren duidelijk, tot de een en de twee van zijn twaalf begonnen te trillen en zich oplosten in een patroon van opluchting en dankbaarheid. In de stilte die daarop volgde hoorde ik hem in woorden zeggen, 'Daar zijn ze, in die grot.'

De ladder haakte, de bomen schuurden even langs de rotswand en daarna volgde er een zacht en sissend geluid. Iets vochtigs kwam op mijn gezicht en handen terecht en het prikkelend gevoel in mijn huid begon te verdwijnen. Ik probeerde mijn ogen weer te openen; het kostte enige moeite, maar de oogleden gingen vaneen. Ze voelden nog kleverig aan toen ik ze opsloeg.

Vlak tegenover me ontdekte ik een gedaante, die geheel door een glanzend wit pak werd omsloten. Ze moest op een van de bovenste sporten van de ladder staan en leunde ver de grot binnen. In de lucht wapperden traag nog wat draden, maar die hechtten zich niet vast als ze met de kap of de schouders van het witte pak in aanraking kwamen. Ze gleden eraf en golfden traag verder in de richting van de grond.

Van de Vrouw in het pak kon ik niets zien dan twee ogen die me door kleine heldere venstertjes aankeken. De hand stak in een witte handschoen en die hield een metalen reservoir vast, waaruit een vloeistof werd verstoven. Wilt u zich omkeren,' dacht de vrouw.

Ik deed het en ze bespoot mijn kleren aan de voorzijde van onder tot boven. Daarna klom ze de laatste paar sporten van de ladder op en stapte over me heen om Rosalind en Petra, achter in de grot, te kunnen bereiken. Ze bleef voortdurend sproeien.

Michaels hoofd en zijn schouders verschenen boven de rand van de uitgang. Ook hij was nat van de vloeistof uit de verstuiver en de paar zwevende draden die nog aan hem waren blijven kleven, bleven een ogenblik glinsterend liggen, voor ze oplosten. Ik ging rechtop zitten en keek langs hem heen Het witte toestel stond midden in de nederzetting. Het apparaat erboven draaide nu niet meer en ik zag, dat het een soort spiraal in kegelvorm was, bestaande uit een aantal aparte onderdelen van een of ander vrijwel doorzichtig materiaal. Er zaten ramen met glas in de zijkant van de visvormige romp en er stond een deur open.

De open ruimte zelf wekte de indruk alsof er talloze reuzenspinnen met man en macht grote webben hadden gesponnen. De nederzetting leek als met slingers versierd en de stof leek nu eerder wit dan metaalachtig glanzend; het duurde een paar tellen voor ik tot het besef kwam dat ze niet meer als spinrag in de wind wapperden. En niet alleen de draden, maar alles wat zich op de open plek bevond leed aan deze verstarring. Er verroerde zich niets meer.

Tussen de krotten lagen mannen verspreid en ook paarden. Ze bewogen zich niet meer.

Plotseling hoorde ik rechts van me een scherp en krakend geluid. Ik keek in die richting, juist op tijd om een jonge boom enkele decimeters boven de grond te zien afknappen en neerstorten. Van opzij nam ik elders beweging waar - daar zakte een grote struik traag opzij. Ik zag voor mijn ogen dat de wortels uit de grond werden getrokken. Nog een struik helde over. Een van de krotten begon te wankelen en stortte in. Een tweede eveneens ... Het was griezelig en beangstigend ...

Achter in de grot klonk een zucht van opluchting van Rosalind. Ik stond op en ging naar haar toe. Michael volgde me.

Petra gaf met gedrukte en wat vermanende stem, te kennen: 'Dat was heel erg.'

Haar blik bleef op de gedaante in het witte pak rusten, zowel nieuwsgierig als verwijtend. De vrouw sproeide nog eens flink om zich heen om de laatste draden te verwijderen, trok toen haar handschoenen uit en sloeg de kap terug. Ze keek ons aan: wat wij deden was verbijsterd staren.

Ze had grote ogen en de pupillen waren bruin, met een groene glans. Haar wimpers waren lang en hadden een warme gouden kleur. Ze had een rechte neus, maar de neusvleugels vertoonden de volmaakt gebogen lijn van een beeldhouwwerk. Misschien was haar mond iets te groot; de kin eronder was rond van vorm, maar niet week. Haar haar was iets donkerder dan dat van Rosalind en ze droeg het, wat ik nooit bij vrouwen had gezien, kort. Het was ongeveer ter hoogte van haar kaak afgeknipt.

Wat ons het meest verbaasde was de opvallend lichte kleur van haar gezicht. Met bleekheid had die niets te maken, ze was eenvoudig opvallend blank, als verse room, en haar wangen leken gekleurd te zijn met lichtrode kroonblaadjes. Haar gave huid vertoonde nauwelijks lijnen; het was een huid die nieuw en smetteloos leek, alsof weer en wind er nooit mee in aanraking waren gekomen. We konden nauwelijks geloven dat een levend mens er zo kon uitzien; zo ongerept en onbeschadigd.

Want het was geen meisje in de bloei van haar jeugd. Het was onmiskenbaar een vrouw en ze kon gemakkelijk dertig zijn; het viel niet te beoordelen. Ze was zeker van zichzelf; ze stelde een zo feilloos vertrouwen in zichzelf, dat Rosalinds zelfvertrouwen daarbij vergeleken haast aan bluf deed denken.

Ze nam ons op en richtte daarna al haar aandacht op Petra. Ze glimlachte tegen haar, waarbij gezonde witte tanden even zichtbaar werden. Er ontstond een ongelooflijk ingewikkeld patroon, waarin genoegen, tevredenheid, voldoening, opluchting, waardering en, wat me het meest verbaasde, een glimp van iets dat veel op ontzag leek, tot uitdrukking kwamen. Het was zulk een fijn mengsel van al deze gevoelens dat het boven Petra's begrip ging, maar ze ving er toch voldoende van op om zich, terwijl ze opkeek in de ogen van de vrouw, korte tijd tot een diep-ernstige blik uit wijdopengesperde ogen te laten verleiden. Het was alsof ze, zonder het hoe en waarom te kunnen verklaren, besefte dat dit een van de allerbelangrijkste ogenblikken uit haar leven was.

Al gauw kwam haar gezicht weer tot ontspanning; ze glimlachte en giechelde toen. Er speelde zich blijkbaar iets tussen hen af, maar dat was van zo'n hoedanigheid of op zo'n niveau, dat het volkomen aan me voorbijging. Ik ving de blik van Rosalind op, maar ze schudde alleen het hoofd en bleef toekijken.

De vrouw uit Sealand bukte zich en tilde Petra op. Ze bekeken elkaars gezichten van dichtbij. Petra stak haar hand uit en raakte aarzelend de wang van de vrouw aan, alsof ze zich wilde overtuigen dat het een echt gezicht was. De vrouw lachte en gaf haar een kus en zette haar weer neer. Ze schudde langzaam het hoofd, alsof ze het nog niet kon geloven.

`Het was het waard,' zei ze in woorden. Maar die woorden sprak ze zo zonderling uit, dat ik haar aanvankelijk nauwelijks verstond. 'Ja, het was het zeker waard!'

Ze ging over op denkvormen, die heel wat gemakkelijker te volgen waren dan haar woorden.

`Het viel niet mee toestemming voor deze reis te krijgen. Het was zo'n eindeloze afstand; meer dan twee maal zo ver als iemand van ons ooit geweest is. Alleen het gebruik van het toestel was al zo duur; ze wilden nauwelijks geloven dat het de kosten waard zou zijn. Maar dat zal het wel . . .' Weer keek ze Petra aan, als verbaasd. 'Op haar leeftijd, en zonder opleiding - en toch kan ze een gedachte de halve wereld rondsturen!' Weer schudde ze het hoofd, alsof het haar moeilijk bleef vallen het geheel te geloven. Daarna wendde ze zich tot mij.

`Ze moet nog heel wat leren, maar we zullen haar de beste leerkrachten geven en daarna, in de toekomst, zal zij hen onderrichten.'

Ze ging op Sophie's bed van takken en huiden zitten. Tegen de teruggeslagen witte kap leek haar mooi gezicht door een stralenkrans omgeven te zijn. Ze nam ons beurtelings nog eens aandachtig op en leek voldaan. Ze knikte.

'Door elkaar te helpen hebben jullie het ook ver gebracht; maar jullie zullen merken, dat wij jullie nog heel wat meer kunnen leren.' Ze nam Petra's hand in de hare. 'Er zijn, geloof ik, geen bezittingen in te pakken en we behoeven nergens meer op te wachten. Ik zou zeggen, laten we maar gaan.'

'Naar Waknuk?' vroeg Michael. Eigenlijk was het meer een mededeling dan een vraag. Ze was al half opgestaan en bleef hem nu onderzoekend aankijken. `Daar is Rachel, achtergebleven,' verduidelijkte hij. De vrouw uit Sealand dacht na.

'Ik weet het niet - wacht eens even,' zei ze.

Ze was plotseling in gedachtenwisseling met iemand aan boord van het toestel buiten, met een snelheid en op een niveau, die het me vrijwel onmogelijk maakten iets op te vangen. Al gauw schudde ze vol spijt het hoofd.

'Ik was er al bang voor,' zei ze. 'Het is heel erg, maar haar kunnen we niet meenemen.'

'Zoveel tijd kost dat niet. Voor uw vliegende machine is de afstand niet groot,' drong Michael aan. Nog eens schudde ze het hoofd.

`Het spijt me werkelijk,' zei ze weer. 'We zouden het natuurlijk doen, als het mogelijk was, maar het gaat om een technische moeilijkheid. De reis heeft langer geduurd dan we voorzien hadden, begrijpt u. Sommige streken waren zo ontzettend, dat we er niet over durfden vliegen, ook niet op grote hoogte; we hebben daar een lange omweg moeten maken. En verder moesten we, omdat de toestand hier dreigend leek, sneller vliegen dan we van plan waren geweest.' Ze hield op, alsof ze zich afvroeg of ze niet een technische uiteenzetting gaf, die het begrip van primitieven zoals wij ver te boven ging. 'Onze machine verbruikt brandstof,' legde ze uit. 'En hoe meer gewicht er wordt vervoerd en hoe groter de snelheid is, hoe meer brandstof er nodig is. We hebben maar juist voldoende brandstof voor de terugreis overgehouden, als we niet te snel vliegen. Als we naar Waknuk zouden gaan, daar zouden landen en weer opstijgen en bovendien jullie vier meenemen, behalve Petra, zou al onze brandstof verbruikt zijn voor we thuis waren. En dat zou betekenen dat we in zee zouden storten en verdrinken. Drie volwassenen kunnen we nog veilig meenemen; vier en een extra landing, dat gaat niet meer.'

Het bleef stil, terwijl we de situatie onder ogen zagen. Ze had het meer dan duidelijk gezegd en ze bleef rustig zitten in haar glanzend witte pak: een roerloze gestalte met de handen om de opgetrokken knieën gevouwen. Ze wachtte, tot we ons met de toestand zouden hebben verzoend.

En in die stilte drong het tot ons door hoe gruwelijk de veel diepere stilte buiten de, grot was. Er klonk niet het minste geluid meer. Niets bewoog er zich nog. Zelfs de blaren van de bomen hadden het vermogen tot ritselen verloren. Het begrip, dat zich met een schok aandiende, deed Rosalind verschrikt vragen: Die - die zijn toch niet allemaal - dood? Dat had ik niet begrepen. Ik dacht dat …

`Ja,' deelde de vrouw uit Sealand haar mee, alsof het vanzelf sprak. 'Die zijn allemaal dood. De plastic draden krimpen bij het drogen. Iemand die gaat worstelen en er door omstrengeld raakt, is al gauw bewusteloos. Het is een barmhartiger dood dan die door jullie speren en pijlen.'

Rosalind huiverde. Ik misschien ook wel. Het verschijnsel had iets gruwelijks en ontmoedigende. Het was iets geheel anders dan de noodlottige afloop van een gevecht van man tegen man of de verlieslijst na een gewone slag. Ook van de vrouw uit Sealand begrepen we niet al te veel; we vonden

geen hardheid in haar gedachten, maar al evenmin een spoor van medelijden; niets dan een lichte afkeer, als voor een onvermijdelijke, maar allerminst uitzonderlijke, noodzaak. Ze kreeg erg in onze verwarring en schudde afkeurend het hoofd.

`Het is niet prettig een levend wezen te doden,' gaf ze toe, `maar het is zelfmisleiding te doen alsof dat te vermijden valt. Er moet vlees op de tafel komen, er zijn groenten die aan hun bloei niet toekomen, zaden die niet mogen rijpen; zelfs de kringloop van de bacteriën moet geofferd worden om het ons mogelijk te maken onze levensloop. te voltooien. We hoeven ons daarvoor niet te schamen, we hoeven ons niet schuldig te voelen; het is immers maar een deel van de gigantische kringloop van de biologische huishouding. En, zoals we onszelf op deze manier moeten handhaven, zo moeten we ook onze soort handhaven tegenover andere soorten, die de onze wensen te vernietigen - of we zouden de erfenis die we ontvangen hebben, slecht beheren.

Deze rampzalige Randbewoners waren geheel buiten hun schuld veroordeeld tot een leven van ellende en ontbering - ze hadden immers geen toekomst. Wat betreft degenen die hen veroordeeld hadden - voor hen staat er al geen andere mogelijkheid open. Er zijn ook tevoren heren der schepping geweest, is het niet? Hebben jullie nooit van de reuzenhagedissen gehoord? Toen de tijd aanbrak waarin ze verdrongen werden, stierven ze eenvoudig uit.

Er zal een tijd aanbreken- waarin wij zelf plaats zullen moeien maken voor een nieuwe vorm.. Hoogstwaarschijnlijk zullen we ons tegen het onvermijdelijke verzetten, zoals nu deze overlevenden van de Ouden doen. We zullen ons tot het uiterste inspannen de nieuwe soort terug te trappen in de  aarde waaruit ze te voorschijn gekomen is, want verraad aan de eigen soort zal vermoedelijk tot in lengte van dagen als een misdaad worden opgevat. We zullende nieuwe vorm dwingen zijn superioriteit te tonen en pas daarna zullen we zwichten; evenals dezen, door dezelfde oorzaak, zullen zwichten.

Uit trouw aan hun soort kunnen zij onze opkomst niet toestaan; uit trouw aan onszelf mogen wij ons niet door hen laten dwarsbomen.

Als deze gang van zaken jullie doet schrikken, dan komt dat, doordat jullie niet in de gelegenheid zijn geweest afstand te nemen en in te zien wat een verschil in soort, gezien wat jullie zijn, tot gevolg moet hebben. Jullie geesten zijn ten gevolge van familiebanden en opvoeding verward; half en half hebben jullie nog het besef dat ze met jullie tot een en dezelfde soort behoren. Daarom schrikken jullie van wat er gebeurd is. En daarom ook hebben ze een voorsprong op jullie, want zij zijn allerminst verward. Ze zijn op hun hoede, ze voelen als gemeenschap het gevaar dat hen van jullie kant bedreigt. Ze zien heel goed in dat hun ras, wil het zijn bestaan voortzetten, zich niet alleen tegen ontaarding moet beschermen, maar eveneens tegen de veel ernstiger bedreiging van een superieure variëteit

Want dat zijn we, een superieure variëteit en we zijn nog maar pas begonnen. We zijn in staat samen te denken en elkaar beter te begrijpen dan zij het ooit hebben gekund. We beginnen te leren hoe we een moeilijkheid in geestelijk groepsverband kunnen overdenken en tot een oplossing brengen. Waartoe kan ons dat in de toekomst niet leiden? We zitten niet meer opgesloten in individuele kooien, waarin we alleen door middel van ontoereikende woorden het onderling contact kunnen onderhouden. Dank zij ons onderling begrip hebben we geen wetten meer nodig, die levende wezens behandelen alsof ze even gelijkvormig waren als bakstenen. We zouden de dwaasheid niet meer begaan onszelf te willen aanmunten als geldstukken met een en dezelfde beeldenaar; we doen geen moeite meer onszelf en anderen te kneden naar bepaalde modellen, die de samenleving of het denken van onze tijd zouden voorschrijven. We zijn geen dogmatici meer, die God voorhouden hoe Hij de wereld had moeten scheppen.

De overheersende eigenschap van het leven is het levend zijn; en de overheersende eigenschap van het levend zijn is verandering. En verandering is ontwikkeling; wijzelf zijn er een onderdeel van.

Stilstand, de vijand van verandering, is tevens vijand van het leven en daarmee onze doodsvijand. Als jullie nog schrik voelen, of door twijfel geplaagd worden, denk dan eens aan alles wat zij, die jullie hebben geleerd hen als medemensen te beschouwen, hebben gedaan. Ik weet van jullie eigen levens weinig af, maar het beeld is vrijwel overal hetzelfde, waar haarden van de vroegere mensheid zich trachten te handhaven. En denk er ook eens aan, wat ze met jullie zouden hebben gedaan en om welke reden …

Ook nu weer ging haar hoogdravende stijl me eigenlijk te ver, maar in het algemeen was ik toch in staat haar gedachtengang te volgen. Ik had nog niet het vermogen, me zozeer boven mijn vroeger leven te verheffen dat ik in staat was mezelf als een andere soort te zien - ik weet niet eens zeker of ik het inmiddels wel zou kunnen. Voor mijn gevoel waren we nog altijd niet meer dan povere en ellendige afwijkingen; wel kon ik achterom kijken en me afvragen waarom we hadden moeten vluchten .. .

Ik keek naar Petra. Ze zat zich tamelijk zichtbaar te vervelen bij al die uiteenzettingen en ze gluurde naar het gezicht van de vrouw uit Sealand, alsof ze naast bewondering ook afgunst voelde. Een reeks herinneringen schoof voor het beeld dat mijn ogen waarnamen. Ik zag het gezicht van mijn tante Harriet in het water, terwijl het haar zacht golfde in de stroming; ik zag Anne - een levenloze gestalte, die aan een balk bengelde. Ik zag Sally, die de handen wrong, omdat Katherine meer leed dan ze kon verdragen, en omdat ze doodsbang was voor haar eigen lot. Ik zag Sophie, vernederd tot een dier in de wildernis, door het zand schuiven met een pijl in de nek …

Van al die beelden, een voor een, had ook Petra het motief kunnen zijn . . . Ik schoof naar haar toe en sloeg mijn arm om haar heen.

Tijdens de uiteenzetting van de vrouw uit Sealand had Michael door de ingang naar buiten zitten staren. Zijn blik rustte soms haast begerig op de Machine, die in de nederzetting stond te wachten. Nadat ze uitgesproken was, bleef hij nog lang naar het toestel turen en opeens keerde hij zich om. Hij zuchtte. Zijn blik gleed over de rotsbodem voor zijn voeten. Hij keek op.

Petra,' vroeg hij, 'Petra, zou jij Rachel nog kunnen bereiken?' Petra voldeed aan het verzoek, op de overweldigende manier die haar eigen was.

`Ja, ze hoort me. Ze wil weten wat hier gebeurt,' deelde ze hem mee.

`Zeg eerst maar, dat het met ons allen goed is, wat er in haar omgeving ook verteld mag worden.'

`Ja,' zei Petra na een tijdje. 'Dat heeft ze begrepen.' `Dan moet je haar nu dit zeggen,' ging Michael zeer zorgvuldig verder. `Ze moet dapper zijn - en vooral voorzichtig - en ik kom haar heel gauw - over drie of vier dagen waarschijnlijk - halen. Wil je haar dat zeggen?'

Petra verleende krachtig haar diensten en ze deed het woordelijk; daarna wachtte ze het antwoord af. Er kwam een rimpel boven haar ogen, die snel dieper werd.

`Lieve help,' zei ze, met een zweem van afkeer, 'nu is ze weer helemaal in de war. Ze huilt. Wat huilt dat kind toch vaak, niet? En waarom begrijp ik niet. Wat ze bij zichzelf denkt is nu toch niet verdrietig. Het lijkt wel of ze huilt en lacht tegelijk. Gek, hè?'

We keken allen naar Michael, zonder openlijk onze mening te laten blijken.

`Ja,' zei hij afwerend, 'jullie zijn immers beiden als afwijkingen gesignaleerd? Jullie kunnen niet gaan.'

`Maar Michael -' zei Rosalind.

`Ze is volkomen alleen,' zei Michael. 'Zou jij David zo achterlaten, of David jou?'

Daar antwoordden we niet op.

‘Jij had het over "haar halen",' zei Rosalind.

`Dat bedoelde ik ook. We zouden voorlopig in Waknuk kunnen blijven, in afwachting van de dag waarop wij, of onze kinderen misschien, gearresteerd werden . . . Maar dat is geen oplossing ...

En anders zouden we naar de Randgebieden kunnen gaan.' Hij keek de grot rond, en naar de nederzetting buiten, met heftige afkeer. 'En dat zou ook geen oplossing zijn.

Rachel heeft evenveel recht op dat andere land als wij. Goed, als dat toestel haar niet kan halen, dan zal iemand haar moeten brengen.'

De vrouw uit Sealand leunde voorover en keek hem strak aan. Er lag begrip en ook bewondering, in haar blik, maar toch schudde ze het hoofd.

'Het is wel erg ver - en vergeet die ontstellende streken die we gepasseerd zijn niet, bracht ze hem in herinnering. Dat doe ik zeker niet,' zei hij. 'Maar de wereld is rond en er moet dus een andere weg zijn om er te komen.'

`Dat zou een moeilijke weg worden - en ongetwijfeld gevaarlijk,' waarschuwde ze hem.

'Nauwelijks gevaarlijker dan een woonplaats als Waknuk. Bovendien, hoe zouden we daar kunnen blijven, nu we weten dat er een land is voor mensen zoals wij, nu we een doel hebben? 

Deze wetenschap maakt alles anders. De wetenschap bedoel ik, dat we geen overtollige monsters zijn - een paar opgejaagde afwijkingen die hun eigen huid proberen te redden. Het is het verschil tussen in leven trachten te blijven zonder meer en iets hebben om voor te leven.'

De vrouw uit Sealand dacht over zijn woorden na en sloeg haar ogen op. 'Als je ooit bij ons komt, Michael,' zei ze, 'kun je van een plaats onder ons verzekerd zijn.'

De deur viel met een slag dicht. De machine begon te trillen en deed het stof in de nederzetting hoog opwaaien. Door de ruiten zagen we hoe Michael zich schrap zette in de plotselinge storm. Zijn kleren wapperden om hem heen. Zelfs de afwijkende bomen rondom de open plek trilden in hun verstarde webben.

De vloer onder onze voeten begon te hellen. We voelden een lichte slingering en daarna zonk de aarde weg, terwijl we steeds sneller opstegen in de avondlucht. Al gauw lagen we vast en zetten koers naar het zuidwesten.

Petra was opgewonden en nauwelijks zichzelf.

'Het is eenvoudig heerlijk,' riep ze. 'Ik kan kilometers ver om me heen zien, kilometers! 0, Michael, wat zie je er gek en klein uit, daar beneden!'

Het nietige eenzame figuurtje op de open plek stak een arm omhoog.

'Op het ogenblik,' kwam Michaels gedachte ons na, 'voel ik me geloof ik ook een beetje gek en klein, Petra, lieverd. Maar dat gaat wel voorbij. We komen jullie na.'


Het was zoals ik het in mijn droom had gezien. Een stralender zon dan Waknuk ooit had aanschouwd, goot verblindend licht over een ruime blauwe baai, waar de strepen van brekers met schuimkoppen traag het strand opschoven. Kleine vaartuigen, sommige met gekleurde zeilen en andere zonder zeil, zetten koers naar de haven, die al bezaaid lag met boten. Dicht opeengehoopt langs de kust en dunner wordend, waar de stad de heuvels tegemoet groeide, lagen de witte huizen, ingesloten door groene parken en tuinen. Ik kon zelfs de kleine voertuigen onderscheiden, die langs de brede en met bomen beplante straten gleden. Op enige afstand van de zee wenkte, aan de rand van een groen terrein, een toren met helder licht en een visvormig toestel daalde naar de aarde. Dit alles was zo vertrouwd, dat ik bijna de moed verloor. Ik werd bang dat ik in mijn bed in Waknuk wakker zou worden. Ik greep Rosalinds hand om mijn rust terug te krijgen. `Het is toch waar?' vroeg ik. 'Jij ziet het toch ook?' `Het is verrukkelijk, David. Ik had niet gedacht dat er ergens zo iets moois bestond . . . Maar er is nog iets anders ook, waarvan je me nooit iets verteld hebt.' Wat dan?' vroeg ik.

'Luister maar .. Ontgaat het jou? Zet je gedachten wijd open . . . Petra, lieverd, zou je een paar tellen willen ophouden met alle rumoer alleen te maken?'

Ik deed wat ze gezegd had. Het drong tot me door dat de man die onze machine bestuurde contact had met iemand op de grond, maar daarnaast, als een soort achtergrond, ving ik iets anders op, dat ook voor mij nieuw en onbekend was. Vergeleken met geluid leek het enigszins op het gonzen van een bijengemeenschap; vergeleken met licht op een gedempt schijnsel.

'Wat zou dat zijn?' vroeg ik verbaasd.

'Begrijp je dat niet, David? Het zijn mensen. Heel veel mensen van onze eigen soort.'

Ik voelde dat ze gelijk moest hebben en ik bleef ernaar luisteren, tot de opwinding Petra te machtig werd en ik me haastig voor haar moest afsluiten.

We vlogen al boven land en keken neer op de stad die ons tegemoet leek te komen.

'Ik begin eindelijk te. geloven dat het waar is,' bekende Rosalind. 'Al die andere keren was jij niet bij me.'

Ze keek me aan. De verborgen Rosalind straalde uit haar blik en haar gezicht lachte met glanzende ogen. Ze had het harnas afgelegd. Ze liet me in zichzelf kijken. Het was alsof een bloem zich ontplooide . . .

'Ditmaal, David ...' begon ze.

Toen werd ze gewelddadig weggevaagd. We wankelden en grepen naar onze hoofden. Zelfs de vloer onder onze voeten leek te trillen.

Van alle kanten kwamen angstige protesten binnen.

'Ach, neem me niet kwalijk,' zei Petra lief, tegen de bemanning van het toestel en tegen de stad in het algemeen. 'Maar het is zo geweldig fijn.'

`We zullen het je deze keer maar vergeven,' zei Rosalind. 'Geweldig fijn is het.'