20

het fijne van de naamgevingsplechtigheid voor joodse meisjes is dat het niet aan een bepaalde tijd gebonden is. Bij een jongen moet het vanwege de besnijdenis binnen zeven dagen plaatsvinden. Bij een meisje kun je het na zes weken doen, of drie maanden, wanneer je maar wilt. Het is een nieuwer soort dienst, een beetje vrijer, en de rabbijnen die het doen zijn over het algemeen inschikkelijke, new-ageachtige types.

Joys naamgeving vond plaats op 31 december, een frisse, prachtige winterdag in Piladelphia. Om elf uur ‘s morgens, gevolgd door een brunch.

Mijn moeder was bij de eerste mensen die arriveerden. ‘Wie is mijn grote meid!’ kirde ze terwijl ze Joy uit haar ledikant je tilde. ‘Wie is mijn hartendief!’ Joy kraaide en zwaaide met haar armen. Mijn prachtige dochter, dacht ik, en ik kreeg een brok in mijn keel toen ik naar haar keek. Ze was bijna acht maanden nu en nog steeds had ik het gevoel dat ze een wonder was.

Zelfs vreemden zeiden dat ze een wonderbaarlijk mooie baby was, met haar perzikhuid, haar grote ogen, stevige ledematen verzacht door kussenachtige vetrolletjes en een heerlijke, gelukkige manier van doen. Ik had haar de juiste naam gegeven. Tenzij ze honger had, of een natte luier, glimlachte Joy altijd, lachte en bekeek de wereld aandachtig met haar grote, oplettende ogen. Ze was de gelukkigste baby die ik kende.

Mijn moeder gaf haar aan mij en sloeg toen impulsief haar armen om ons heen. ‘Ik ben zo trots op je,’ zei ze, met een stem die beefde van emotie.

Ik omhelsde haar stevig. ‘Dank je,’ fluisterde ik, en ik wenste dat ik kon zeggen wat ik echt wilde zeggen, dat ik haar kon bedanken omdat ze van me gehouden had toen ik een meisje was en me kon loslaten nu ik een vrouw was. ‘Dank je,’ zei ik weer. Mijn moeder drukte me nog even tegen zich aan en gaf Joy een kus op haar hoofdje.

Ik vulde Joys witte badje met warm water en deed haar in bad. Ze kirde en kraaide toen ik het water over haar heen goot en haar benen waste, haar voeten, haar vingers, haar lieve babybilletjes. Ik wreef haar in met lotion, bepoederde haar, trok haar een wit, gebreid jurkje aan en deed een wit mutsje met een randje van rozen op haar hoofd.

‘Meisje,’ fluisterde ik in haar oor. ‘Meisje Joy.’ Joy zwaaide haar vuistjes door de lucht als de kleinste winnende atleet ter wereld en kirde een vloeibare serie lettergrepen, alsof ze een gesprek voerde in een taal die geen van ons had geleerd.

‘Kun je mama zeggen,’ zei ik.

‘Ahhl’zei Joy.

‘Het lijkt er niet op,’ zei ik.

‘Ooo,’ zei ze terwijl ze me aankeek met haar grote, heldere ogen, alsof ze elk woord begreep.

Toen gaf ik haar over aan Lucy en ging weg om zelf te douchen, mijn haar en gezicht te doen en de toespraak te oefenen waar ik dagen aan gewerkt had.

Ik hoorde de deurbel, de deur open-en dichtgaan, mensen binnenkomen. De cateraars waren als eerste gekomen en Peter als tweede, met twee in zilverpapier verpakte dozen en een boeket rozen. ‘Voor jou,’ had hij gezegd en hij had de bloemen in een vaas gezet. Daarna liet hij Nifkin uit en ruimde de vaatwasser uit, terwijl ik de laatste voorbereidingen trof.

‘Wat een schat,’ zei een van de assistentes van de cateraar. ‘Ik geloof niet dat mijn man de vaatwasser ook maar weet te vinden.’

Ik glimlachte haar een bedankje toe zonder de moeite te nemen haar te corrigeren. Het was allemaal te ingewikkeld om aan vreemden uit te leggen… alsof ik hun zou vertellen dat ik al mijn kleren verkeerdom aan had. Eerst komt de liefde, dan komt het huwelijk, dan komt de baby in een wandel wagen. Zelfs kleine kinderen wisten hoe het hoorde te gaan. Maar wat kon ik doen, dacht ik. Wat gebeurd was, was gebeurd. Ik kon mijn geschiedenis niet ongedaan

maken. En als die geschiedenis mij Joy had gegeven, zou ik dat ook absoluut niet willen.

Ik hep de woonkamer in met Joy in mijn armen. Maxi was er en glimlachte naar me terwijl ze een heel klein wuivend gebaar maakte. Samantha stond naast haar, en naast Sam stonden mijn moeder en Tanya, Lucy en Josh, Betsy, Andy en Andy’s vrouw Ellen, en twee verpleegsters uit het ziekenhuis die voor Joy hadden gezorgd. En in de hoek stond Audrey, onberispelijk in roomkleurig linnen. Peter stond naast haar. Al mijn vrienden. Ik beet op mijn lip en sloeg mijn ogen neer om de tranen tegen te houden. De rabbijn vroeg om stilte en verzocht vier mensen naar voren te komen om de stijlen van de chuppah vast te houden. Het was die van mijn grootmoeder, zag ik toen ik het fijne, oude kant herkende van bruiloften van neven en nichten. Het was de chuppah waaronder ik getrouwd zou zijn als ik de dingen in de juiste volgorde had gedaan. Bij een naamgeving is de chuppah bedoeld om het kind en de vader en moeder te beschermen. Maar ik had het anders geregeld, en op verzoek van de rabbijn verzamelde iedereen zich met mij onder de chuppah. Mijn dochter zou haar naam krijgen omringd door alle mensen die van ons hielden en ons hadden gesteund, had ik besloten, en de rabbijn had gezegd dat haar dat een uitstekend idee leek.

Joy was wakker en alert, nam het allemaal in zich op en straalde alsof ze wist dat zij in het middelpunt van de aandacht stond, alsof er geen enkele twijfel aan was dat het ook zo hoorde. Nifkin zat beleefd naast mijn voeten.

‘Zullen we beginnen?’ vroeg de rabbijn. Ze vertelde iets over Israël en de joodse traditie, en dat Joy welkom werd geheten inde religie die overgeleverd was door Abraham, Isaak en Jakob, en ook Sara, Rebek-ka en Lea. Ze sprak de zegen uit, zei een gebed boven brood en wijn, doopte een doek in de wijn en drukte deze tegen Joys lippen. ‘Ooo!’ kraaide Joy, en iedereen lachte. ‘En nu,’ zei de rabbijn, ‘zal Joys moeder, Candace, vertellen waarom ze de naam heeft gekozen.’

Ik haalde diep adem. Joy keek me aan met haar grote ogen. Nifkin zat heel stil tegen mijn been. Ikhaalde een briefje uit mijn zak.

‘Ikheb veel geleerd dit jaar,’ begon ik. Ikhaalde diep, beverig adem. Niethuilen, hieldik mezelf voor. ‘Ik heb geleerd dat de dingen niet altijd gaan zoals je ze gepland heb t of graag had gezien. En ik heb geleerd dat er soms dingen fout gaan die niet hersteld of gerepareerd kunnen

worden. Ik heb geleerd dat sommige gebroken dingen gebroken bli j-ven, en ik heb geleerd dat je door slechte tijden heen kunt komen en naarbeterekuntblijven uitzien zolangjemensenhebt dievan jehou-den.’ Ik pauzeerde en veegde met mijn hand over mijn ogen. ‘Ik heb mijn dochter Joy genoemd omdat ze mijn vreugde is,’ zei ik, ‘en ze is Lea genoemd naar haar vaders vader. Zijn tweede naam was Leonard en hij was een geweldige man. Hij hield van zijn vrouw en zijn zoon, en ik weet dat hij ook van Joy zou hebben gehouden.’

En dat was alles. Ik huilde, Audrey huilde, mijn moeder en Tanya hielden elkaar vast, en zelfs Lucy, die wat vlak reageerde bij droeve gelegenheden (‘Het is de Prozac,’ legde ze dan uit), pinkte een traan weg. De rabbijn keek toe met een verbijsterde uitdrukking op haar gezicht. ‘Goed,’ zei ze ten slotte, ‘zullen we gaan eten?’

Na de bagels en de witvissalade, na boterkoekjes en appeltaart en mimosa’s, nadat Nifkin een ons gerookte zalm had verslonden en had overgegeven achter het toilet, nadat we de cadeaus hadden uitgepakt en ik een kwartier bezig was geweest om Maxi duidelijk te maken, dat Joy, hoe geweldig ze ook was, echt geen parelsnoer nodig had voordat ze minstens achttien zou zijn, nadat we het inpakpapier hadden opgeruimd en de restjes hadden opgeborgen en Joy en ik een dutje hadden gedaan, liepen Peter, Joy en ik naar de rivier om op het einde van de eeuw te wachten.

De dingen gingen goed, dacht ik, terwijl ik Joy in haar wandelwagen zette. De productie van mijn film was begonnen. Mijn versie van ‘Houden van een Zwaardere Vrouw’ was eind november gepubliceerd, in plaats van de rubriek van Bruce. De reactie, had de hoofdredacteur mij verteld, was overweldigend geweest - elke vrouw die zich ooit te groot of te klein, te lelij k of te vreemd had gevoeld om geaccepteerd te worden, of het waard om liefgehad te worden, had geschreven om mijn moed te prijzen, B.’s egoïsme af te keuren, haar eigen verhaal te vertellen over dik en vrouw zijn in Amerika en om baby Joy het allerbeste te wensen.

‘Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt,’ had de hoofdredacteur gezegd, de stapels post, babydekentjes, babyboeken, teddyberen en diverse religieuze en wereldse geluksiconen beschrijvend die de postkamer van Moxie in beslag hadden genomen. ‘Zou je willen overwegen om regelmatig voor ons te schrijven?’ Ze had het al helemaal uitgewerkt: ik zou maandelijks verslag doen van het leven als alleenstaande moeder, laten weten hoe het met mij en Joy ging. ‘Ik

wil dat je ons vertelt hoe het is om jouw leven te leiden in jouw lichaam-om te werken, uit te gaan, om je verplichtingen als moeder te combineren met je alleenstaande vrienden,’ zei ze.

‘Maar hoe zit het met Bruce?’ vroeg ik. Ik was verrukt van de kans voor Moxie te schrijven (en nog verrukter toen ik hoorde wat het betaalde), maar minder gecharmeerd van de gedachte mijn artikelen elke maand naast die van Bruce te zien verschijnen en te moeten toezien hoe hij de lezers over zijn seksleven vertelde terwijl ik hen op de hoogte hield van spugen en poepluiers en de problemen met het vinden van een badpak dat paste.

‘Het contract van Bruce is niet vernieuwd,’ zei ze bondig. Ik zei dat het dan wat mij betreft prima was en ging met genoegen op haar voorwaarden in.

Ik had december gebruikt om aan mijn nieuwe appartement en mijn nieuwe leven te wennen. Ik hield de dingen gemakkelijk. Ik werd ‘s morgens wakker, kleedde me aan, kleedde Joy aan, deed Nif-kin aan de riem, zette haar in de wandel wagen, liep naar het park en ging in de zon zitten. Nifkin speelde met zijn bal, de buren speelden met Joy. Daarna dronk ik koffie met Samantha en oefende me in het buiten zijn, tussen auto’s en bussen en vreemde mensen en de honderdduizend andere dingen waar ik bang voor was geworden nadat Joy zo abrupt op de wereld was gekomen.

In dit verband vond ik ook een therapeute: een warme vrouw van mijn moeders leeftijd, die iets troostends had en een eindeloze voorraad Kleenex, en die in het geheel niet geschrokken leek toen ik de eerste twee sessies alleen maar huilde en tijdens de derde het er-was-eens-verhaal vertelde van hoe mijn vader van me gehouden had en hoeveel pijn het had gedaan toen hij wegging, in plaats van aan de slag te gaan met wat toch urgenter zaken moesten lijken.

Ik belde Betsy, mijn redacteur, en maakte afspraken om parttime aan het werk te gaan, te helpen bij een aantal grote projecten en thuis te werken als ze mij nodig hadden. Ik belde mijn moeder en maakte een vaste afspraak: elke vrijdagavond eten bij haar, en daarna blijven slapen zodat we de volgende morgen naar de zwemles voor ‘hele kleintjes’ konden gaan in het Joodse Centrum. Joy voelde zich kiplekker in het water. ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien,’ bromde Tanya wanneer Joy, aanbiddelijk in een roze badpakje met ruches over haar achterste, met haar armen door het water bewoog. ‘Die zwemt straks als een vis!’

Ik belde Audrey en bood mijn excuses aan… nou ja, voorzover ik de kans kreeg tussen haar voortdurende excuses voor Bruce door Het speet haar dat hij zich zo gedragen had, dat hij er niet voor mij was geweest en het speet haar het meest dat zij het niet geweten had zodat ze hem had kunnen dwingen om te doen wat hij had horen te doen. Wat, uiteraard, onmogelijk was. Je kunt volwassenen niet dwingen iets te doen wat ze niet willen. Maar dat zei ik niet.

Ik zei tegen haar dat ik het een eer zou vinden als ze een rol in Joys leven zou spelen. Ze vroeg, heel gespannen, of ik van plan was Bruce een rol in Joys leven te laten spelen. Ik vertelde haar dat ik dat niet van plan was… maar zei ook dat dingen kunnen veranderen. Een jaar eerder had ik mezelf niet met een kind kunnen voorstellen. Je wist dus maar nooit. Misschien zou Bruce het volgende jaar wel voor de brunch komen of voor een fietstochtje… en zou Joy hem papa noemen. Alles was mogelijk, nietwaar?

Ik belde Bruce niet. Ik dacht erover na en dacht erover na, overwoog het en bekeek het van elke kant die ik kon bedenken, en kwam uiteindelijk tot de conclusie dat ik het niet kon. Ik had veel van mijn boosheid kunnen loslaten… maar niet alles. Misschien zou ook dat mettertijd wel komen.

‘Dus…jehebthem helemaal niet gesproken ?’ vroeg Peter, terwijl hij naast me liep, met één hand naast de mijne op Joys wandelwagen.

‘Niet één keer.’

‘Je hoort niets van hem ?’

‘Ik hoor… dingen over hem. Het is een nogal ingewikkeld systeem. Audrey vertelt iets aan mijn moeder, die het aan Tanya vertelt, die het aan iedereen vertelt die ze kent, onder wie Lucy, die het meestal aan mij vertelt.’

‘Wat vind je daarvan?’

Ik glimlachte naar hem, onder de hemel, die eindelijk helemaal zwart was geworden. ‘Je klinkt als mijn therapeute.’ Ik haalde diep adem en gooide het eruit, waarna het in een zilveren wolk veranderde en wegwaaide. ‘In het begin was het afschuwelijk, en dat is het soms nog.’

Zijn stem was heel vriendelijk. ‘Maar alleen soms?’

Ik glimlachte naar hem. ‘Bijna nooit,’ zei ik. ‘Bijna nooit meer.’ Ik pakte zijn hand en hij kneep in mijn vingers. ‘Sommige dingen gebeuren, begrijp je? Dat is de grote les die ik van therapie heb geleerd.

Sommige dingen gebeuren en je kunt het niet terugdraaien. Je kunt het niet overdoen, je kunt de klok niet terugzetten, en het enige wat zinvol is om je mee bezig te houden, is de mate waarin je je erdoor laat beïnvloeden.’

‘En hoe laat jij je hierdoor beïnvloeden?’

Ik glimlachte van opzij naar hem. ‘Je bent nogal volhardend.’

Hij keek me ernstig aan. ‘Ik heb bijbedoelingen.’

‘O?’

Peter schraapte zijn keel. ‘Ik vraag me af of je… mij zou willen overwegen.’

Ik hield mijn hoofd scheef. ‘Voor de positie van interne dieetthe-rapeut?’

‘Iets interns,’ mompelde hij.

‘Hoe oud ben je eigenlijk?’ vroeg ik plagend. Het was het enige onderwerp waar we eigenlijk nooit aan toe waren gekomen tijdens onze tripjes naar boekwinkels en het strand en naar het park met Joy.

‘Hoe oud denk je dat ik ben?’

Ik ging uit van mijn eerlijke schatting en trok er vijf jaar van af. ‘Veertig?’

Hij zuchtte. ‘Ik ben zevenendertig.’

Ik was zo verrast dat ik niet eens kon proberen het te verbergen. ‘Echt?’

Zijn stem, die gewoonlijk langzaam en diep en zelfverzekerd was, klonk nu hoger, aarzelend, toen hij uitlegde: ‘Het komt doordat ik zo lang ben, denk ik… en mijn haar begon al grijs te worden toen ik achttien was… en omdat ik ook nog prof esssor ben, hebben mensen bepaalde veronderstellingen, denk ik…’

‘Je bent zevenendertig?’

‘Wil je mijn rijbewijs zien?’

‘Nee,’ zei ik, ‘nee, ik geloof je.’

‘Ik weet/ begon hij, ‘ik weet dat ik misschien toch nog te oud voor je ben, en dat ik waarschijnlijk niet precies ben wat je zoekt.’

‘Doe niet zo mal…’

‘Ik ben niet bepaald het charmante en snelle type.’ Hij keek naar zijn voeten en zuchtte. ‘Ik ben meer een ploeteraar, denk ik.’

‘Maar wel een aardige ploeteraar, en zo snel hoeft het allemaal niet…’

Een zwak glimlachje verscheen om zijn lippen. ‘Ik zet rustig de ene voet voor de andere.’

‘Vooral nu met die pijnlijke scheenbenen,’ mompelde ik.

‘En ik… ik bedoel…’

‘Zijn we bij het emotionele gedeelte van de presentatie gekomen?’ vroeg ik, nog steeds plagend. ‘Je vindt het niet erg dat ik een zwaardere vrouw ben?’

Hij legde zijn lange vingers rond mijn pols. ‘Voor mij zie je eruit als een koningin,’ zei hij met zo’n intensiteit dat ik verrast… en zeer tevreden was. ‘Ik vind jedemeest verbazingwekkende, opwindende vrouw die ik ooit heb ontmoet. Je bent slim en grappig en je hebt een groot hart…’ Hij zweeg even en slikte. ‘Cannie.’ En toen hield hij op.

Ik glimlachte - een vergenoegde glimlach voor mezelf - terwijl hij met zijn hand rond mijn pols op een antwoord wachtte. En ik wist wat het was, dacht ik, terwijl ik hem in zijn ogen keek. Het antwoord was dat ik van hem hield… dat hij de meest vriendelijke, attente en liefhebbende man was die ik maar kon wensen. Dat hij warmhartig en fatsoenlijk en lief was en dat we samen avonturen konden beleven… Peter, Joy en ik.

‘Zou je de eerste man willen zijn die ik dit millennium kus?’ vroeg ik.

Peter boog zich naar me toe. Ik voelde zijn warme adem op mijn wang. ‘Ik wil de enige man zijn die je dit millennium kust,’ zei hij met nadruk. En hij beroerde mijn hals met zijn lippen… toen mijn oor… toen mijn wang. Ik giechelde tot hij mijn lippen kuste om me tot zwijgen te brengen. Joy, die tussen ons in tegen mijn borst lag, gaf een schreeuwtje en zwaaide met een vuist door de lucht.

‘Cannie?’ fluisterde Peter. Zijn stem was gedempt, alleen voor mijn oren, en hij had één hand in zijn jaszak.’Ik wil je iets vragen.’

‘Sst,’ zei ik, want ik wist in mijn hart wat zijn vraag was en wat mijn antwoord zou zijn. Ja, dacht ik. Ja, ik wil. ‘Sst,’ zei ik, ‘het begint.’

Boven onze hoofden barstte het vuurwerk los in grote kleurige schermen. Zilveren vonken regenden omlaag, snelden naar de rivier, en de nacht was gevuld met explosies en het fluiten en gieren van de gedoofde voetzoekers die door de nacht het water in suisden. Ik keek omlaag. Joys gezicht was opgetogen, haar ogen wijdopen en beide armen uitgestrekt alsof ze wilde omhelzen wat ze zag. Ik glimlachte naar Peter, stak één vinger op en vroeg hem met mijn ogen te wachten. Toen haalde ik Joy uit haar draagzak, legde mijn handen onder haar oksels en hield haar voor me terwijl ik overeind

kwam. De goedaardige kreten van ‘Omlaag vooraan!’ en ‘Hé, dame, voorzichtig!’ negerend ging ik op de richel staan en het de kou en het licht over mijn haar, mijn gezicht en mijn dochter stromen. Ik hief mijn armen boven mijn hoofd en tilde Joy op naar het licht.

Woord van dank

Goed in bed zou niet verschenen zijn zonder het harde werk en zorgvuldige lezen van Liza Nelligan en mijn onvermoeibare agent Joanna Pulcini, die Cannie uit de stapel plukte, haar opknapte en een thuis voor haar vond.

Dank aan Greer Kessel Hendricks, wiens scherpe oog en onmisbare suggesties dit tot een veel beter boek hebben gemaakt.

Dank aan Greers assistente, Suzanne O’Neill, en Joanna’s assistente, Kelly Smith, die mijn hand heeft vastgehouden.

Dank aan Linda Michaels, die Cannie hielp de wereld te zien.

Mijn hele leven heb ik het geluk gehad een aantal leraren te hebben die mij aanmoedigden als lezer, schrijver en volhardend herschrijver. Dank aan Patricia Ciabotti, Marie Miller en vooral John McPhee.

Bij de Philadelphia Inquiier heb ik met de beste mensen uit het vak gewerkt en van hen geleerd. Dank aan Beth Gillin, Gail Shister, Jonathan Storm, Carrie Rickey, Lorraine Branham, Max King en Robert Rosenthal.

Dank aan mijn vrienden, die mij inspireerden, amuseerden en naar me luisterden: Susan Abrams, Scott Andron, Craig en Elizabeth LaBan, Lisa Maslankowski, Brenda Rios en Bill Syken.

Dank aan mijn zuster Molly, mijn broers Jake en Joe, mijn grootmoeder FayeFrumin, diealtijdinmegeloofdheeft, enmijnmoeder, Frances Frumin Weiner, die het nog niet kan geloven. Dank aan Ca-ren Morofsky omdat ze een geweldige meid is.

En tot slot dank aan Adam Bonin, eerste lezer en metgezel, die de reis de moeite waard heeft gemaakt.

Verantwoording

Het gedicht van Philip Larkin op pagina 5 is afkomstig uit Gedichten, vertaald door Jan Eijkelboom, De Arbeiderspers 1993.